Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen
Toon afbeeldingen van Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingenzoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11,81 MB)

Scans (74,05 MB)

XML (7,33 MB)

tekstbestand






Editeur

Ewoud Sanders


Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen

(1993)–Taco H. de Beer, Eliza Laurillard–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 663]
[p. 663]

M

[M]

M, (hand.), mille (duizend), op Fransche munten dat zij te Toulouse geslagen zijn; - maand, d M., deze maand; l.M., loopende maand; v.M., vorige maand; e.k.M., eerstkomende maand; p.m., per mille; BoM., banco marken; C.M., Courant mark; M.C., mio conto; p.m., plus minus; M.p.p., manu propria.

[M.]

M., Marcus.

[M']

M', voor Schotsche eigennamen = Mac (zoon van).

[M'.]

M'., Manius.

[M.]

M., mille en millia, (lat.) = duizend(en). Als getalmerk ontstaan uit CIƆ = 1000.

[M.]

M., (muz.), mezzo = half; mf. mezzo-forte; mp. mezzopiano; m.v. mezza voce.

[M2.]

M2., vierkante meter.

[M3.]

M3., kubieke meter.

[mM.]

mM., millimeter(s).

[M.a.]

M.a., manu auctoris, (lat.) = met de hand des auteurs. Ook manu amica = met vriendenhand (geschonken). Of nog munus auctoris = geschenk van den auteur.

[M.a.w.]

M.a.w., met andere woorden.

[Mad]

Mad of Madm, (eng.), Madam.

[Marg. Trans.]

Marg. Trans., (eng.), Marginal Translation (vertaling op den kant).

[Mass]

Mass, (eng.), Massachusetts.

[M. Ast. S.]

M. Ast. S., Member of the Astronomical Society, Lid van het Genootschap voor Sterrenkunde.

[M.B.]

M.B., (eng.), Medicinae Baccalaureus, Candidaat in de Medicijnen.

[M.b.]

M.b., mijns bedunkens, naar mijne meening.

[M.C.]

M.C., (eng.), Member of Congress, lid van het congres; Master of Ceremonies, ceremoniemeester; Master Commandant, commandantchef.

[M.C.S.]

M.C.S., (eng.), Madras Civil Service.

[M.D.]

M.D., (lat.), Medicinae Doctor, doctor in de geneeskunde. De eerste vrouw die dien titel verkreeg was Elisabeth Blackwell, uit de Vereenigde Staten (1849).

[M.d.]

M.d., met deelneming, ook met dankbetuiging. Op visitekaartjes. Z.v.a. pour condoleance; niet condoler, dit bestaat niet, wel was er condouloir en lat. condolere. Bij sterfgevallen.

[M.E.]

M.E., (eng.), Methodist Episcopal

[pagina 664]
[p. 664]

(godsdienstige secte), Mining, Military or Mechanical Engineer, Most-Excellent (Majesty).

[M.e.]

M.e., mijns erachtens.

[Me]

Me, (am.), Maine.

[M.E.O.]

M.E.O., Buurt-vereeniging: Muiderpoort en Omstreken, te Amsterdam.

[M.E.S.]

M.E.S., (eng.), Methodist Episcopal South.

[Mf]

Mf, zie Forte.

[Mfg]

Mfg, (eng.), Manufacturing.

[M.g.]

M.g., met getukwensch. Op visiteof beleefdheidskaartjes.

[M.i.]

M.i., mijns inziens.

[M. Hon.]

M. Hon., (eng.), Most Honorable.

[M.I.C.E.]

M.I.C.E., (eng.), Member of the Institute of Civil Engineers.

[M.I.M.E.]

M.I.M.E., (eng.), Member of the Institute of Mining Engineers.

[Miss.]

Miss., (eng.), Missisippi.

[M.m.]

M.m., mutatis mutandis, met de noodige veranderingen.

[Mme]

Mme, madame = mevrouw, de titel van elke gehuwde vrouw in Frankrijk.

[M.M.S.]

M.M.S., (eng.), Moravian Missionary Society.

[M.M.S.S.]

M.M.S.S., (eng.), Massachusettensis Medicinae Societatis Socius, Lid van het genootschap voor Geneeskunde (Medisch Genootschap) in Massachusetts.

[M.N.A.S.]

M.N.A.S., (eng.), Member of the National Academy of Sciences, Lid van de (Engelsche) Nationale Academie van Wetenschappen.

[M.O.]

M.O., middelbaar onderwijs.

[M.O.S.]

M.O.S., Majores Omnes Sumus, d.i. wij zijn allen meerderjarig. Dispuut Gezelschap voor meerderjarige leden van 't A(msterdamsch) S(tudenten) C(orps), opgericht 22 Oct. 1891.

[M.P.]

M.P., manu propria (z.a.).

[M.P.]

M.P., (eng.), Member of Parliament, Lid van het Parlement; Member of Police, beambte bij de politie; Municipal Police, Gemeentelijke politie.

[M.P.C.]

M.P.C., (eng.), Member of the Parliament in Canada.

[M.P.P.]

M.P.P., (eng.), Member of the Provincial Parliament.

[M.P.S.]

M.P.S., (eng.), Member of the Philological (of the Pharmaceutical) Society.

[M.R.A.S.]

M.R.A.S., (eng.), Member of the Royal Asiatic Society; Member of the Royal Academy of Science.

[M.R.C.C.]

M.R.C.C., (eng.), Member of the Royal College of Chemistry.

[M.R.C.P.]

M.R.C.P., (eng.), Member of the Royal College of Preceptors. Member of the Royal College of Physicians.

[M.R.C.S.]

M.R.C.S., (eng.), Member of the Royal College of Surgeons.

[M.R.C.V.S.]

M.R.C.V.S., (eng.), Member of the Royal College of Veterinary Surgeons.

[M.R.G.S.]

M.R.G.S., (eng.), Member of the Royal Geographical Society.

[M.R.I.]

M.R.I., (eng.), Member of the Royal Institution.

[M.R.I.A.]

M.R.I.A., (eng.), Member of the Royal Irish Academy.

[M.R.S.L.]

M.R.S.L., (eng.), Member of the Royal Society of Literature.

[Mrs.]

Mrs., (eng.), mistress, mevrouw.

[Mrs Grundy]

Mrs Grundy, zie Grundy.

[M.S.]

M.S. of MS., manuscript (handschrift), lat. manuscriptum, wat met de hand geschreven is. Memoriae Sacrum, aan de herinnering gewijd. (Eng.) Master of Surgery (heelkunde).

[MS.-Acta]

MS.-Acta, handelingen (notulen) van vergaderingen in handschrift en dus niet gedrukt.

[Mgr.]

Mgr., Monseigneur. Titel van een prelaat in de R.-Kath. Kerk.

[M.S.S.]

M.S.S. of MSS = manuscripten.

[M.t.]

M.t., middelbare tijd.

[M.t.b.v.N.]

M.t.b.v.N., Mij ter bevordering van Nijverheid.

[pagina 665]
[p. 665]

[M.u.(l.)o.]

M.u.(l.)o., meer uitgebreid (lager) onderwijs.

[Mus. B.]

Mus. B., (eng.), Bachelor of Music. Candidaat in de Muziek.

[Mus. D., Mus. Doct.]

Mus. D., Mus. Doct. of Mus. Doc., (eng.), Doctor of Music.

[M∴ V∴ M∴]

M∴ V∴ M∴, Meester Vrij-Metselaar.

[M.v.A.]

M.v.A., Memorie van Antwoord, strekkende ter beantwoording van het Voorloopig Verslag over een wetsontwerp.

[M.v.T.]

M.v.T., Memorie van Toelichting.

[M.W.]

M.W., (eng.), Most Worthy.

[M.W.G.C.P.]

M.W.G.C.P., (eng.), Most Worthy Grand Chief Patriarch.

[M.W.G.M.]

M.W.G.M., (eng.), Most Worthy Grand-Master; Most Worshipful Grand-Master.

[M.W.O.]

M.W.O., Militaire Willems-Orde.

[M.W.P.]

M.W.P., (eng.), Most Worthy Patriarch.

[Ma foi, s'il m'en souvient, il ne m'en souvient guère]

Ma foi, s'il m'en souvient, il ne m'en souvient guère, (fr.), als ik het mij berinner, dan herinner ik er mij niets van. Gezegde uit Th. Corneille's blijspel in vijf bedrijven (1655), eerst als Jodelet Prince, daarna als Le Géôlier de soi-même opgevoerd. De belachelijke knecht Jodelet heeft de kleeren van Frederik koning van Sicilië aangetrokken, en voor dezen gehouden, wordt hij gevangen genomen en voor den koning van Napels, den vijand van Frederik, gebracht. Octave, de stalmeester van den Prins, tot dezen Jodelet sprekend, houdt zich alsof hij tegen koning Frederik spreekt, en vraagt, of hij zich niet dit en dat herinnert; waarop Jodelet het bovenstaande antwoordt.

[Ma petite guerre]

Ma petite guerre, (fr.), mijn kleine oorlog, naam, dien Keizerin Eugénie, naar men zegt, gaf aan den Fransch-Duitschen oorlog ao. 1870/71. Volgens de, einde Febr. 1896 (bij Plon Nourrit & Co. te Parijs) in druk gegeven gedenkschriften van den Hertog de Persigny, langen tijd vertrouwde vriend van Napoleon III, oefende de Keizerin grooten invloed uit op haren gemaal en de staatszaken.

[Ma vie est un combat]

Ma vie est un combat, (fr.), mijn leven is een strijd. Woorden van Mohammed in Voltaire's treurspel: le Fanatisme on Mohamed le prophète (1739); later als motto door Beaumarchais gebezigd.

[Maächol]

Maächol, (hebr.), spijs. Van den wortel achal (hij heeft gegeten).

[Maagd van Brabant (De -]

Maagd van Brabant (De -, 's-Hertogenbosch. Dus geheeten, vóór 1629, omdat die stad nooit was ingenomen. Prins Maurits had de stad eenmaal te vergeefs belegerd, toen werd zij door Frederik Hendrik ingenomen.

[Maagd van Noorwegen (De -]

Maagd van Noorwegen (De -, Margaretha, dochter van Eric II en Margaretha van Noorwegen. Bij den dood van Alexander III († 1286), werd zij verkozen tot koningin van Schotland, en was verloofd met Eduard, zoon van Eduard I van Engeland, maar op haren overtocht naar Schotland stierf zij.

[Maagd van Orleans (De -]

Maagd van Orleans (De -, Jeanne d'Are (1412-31), die Frankrijk hielp bevrijden, Orleans ontzette en den Koning te Rheims deed kronen.

[Maagd van Saragossa (De -]

Maagd van Saragossa (De -, Augustina Zaragoza, die zich door hare buitengewone daden van heldenmoed bij het beleg van Saragossa (1808-9) onderscheidde. Byron vermeldt haar in zijn Childe Harold.

[Maagdelijke Koningin]

Maagdelijke Koningin, bijnaam voor Elisabeth van Engeland, eng. Virgin Queen; ook Maiden Queen.

[Maagden-adelaar]

Maagden-adelaar, (wap.), zie Harpij.

[Maagdenburg (Over - naar Heidelberg gaan]

Maagdenburg (Over - naar Heidelberg gaan, van een jong predikant, die in het huwelijk trad vóordat hij naar zijne eerste standplaats

[pagina 666]
[p. 666]

ging, alwaar hij den Heidelbergschen Catechismus moest rondpreeken. Insgelijks: ‘over Heidelberg naar Maagdenburg gaan’, van een jong predikant, die ongehuwd naar zijne eerste standplaats ging, waar hij zijne preeken over dien Catechismus eerst wilde gereedmaken, alvorens om een huwelijk te denken. Tegenwoordig, nu de namiddagdienst meer en meer in onbruik raakt, hoort men die gezegden uit de predikantenwereld steeds minder.

[Maagdenburgsche Centuriën]

Maagdenburgsche Centuriën, zie Centuriae Magdeburgenses.

[Maagzoen]

Maagzoen, (m. ned.), dat deel van het weergeld (z.a.), dat de magen (familie, nabestaanden) van den verslagene, ontvingen.

[Maaien, waar men niet zaaide]

Maaien, waar men niet zaaide, vruchten plukken van een arbeid, welken men niet verrichtte; naar Joh. IV:38.

[Maaiken in 't schapraaiken]

Maaiken in 't schapraaiken, een dronk in de Zuid-Nederl. gewesten, gewijd aan het kind in moeders schoot. Bij onze voorvaderen noemde men het Hansje in den kelder (z.a.), of Het kinnetje in het spinnetje, of Het bolletje in 't holletje. M.ned. Schapra, -praei = kist of kast, vooral etenskast.

[Maal]

Maal, nog overig in ons gemaal, gemalin; ma(h)len is spreken, plechtig spreken, (ver)loven; maal dus volks(rechts-)vergadering, waar gesproken werd; gemaal, die verloofd, d.i. besproken werd, verzameling, bijz. openlijke volksvergadering; insgelijks, rechtsvergadering, mid.lat. mallus, mallum; angelsaks. mahal = gerechtshof.

[Maalbrief]

Maalbrief, ook bijlbrief, het contract, dat bij het bouwen van een schip aangegaan wordt, inhoudend: de wijze van bouwen en de soort van schip, de grootte en den inhoud, de soort van hout, den tijd van voltooiing, de kosten van bouw, en de voldoening daarvan, enz.

[Maalman]

Maalman, mv. maalluyden (maallieden). Om dit te worden moest men op de Veluwe maal- of malenrecht winnen, d.i. den eed doen voor den boerschold (buurtschout) en de holtrichters, met toestemming van de malen (geërfden) of leden van de maal. In 1632 werd bepaald, dat niemand stem zou hebben in de vergadering der maalschap (z.a.) of hij zou moeten bezitten en geërfd zijn minstens voor een vol vierendeel hout. Een huurling, eed doende, zou als geërfde mede malenrecht genieten. Zoo kwamen in 1637 de gemeene malen bij elkander deden, maleneed en wonnen maalrecht. Dit geschiedde op de maaldagen, die tevens deeldagen van het hout waren.

[Maalschap]

Maalschap, bijv. de maalschap Kootwijk op de Veluwe, waarvan woeste grond onder Apeldoorn en Barneveld in 1897 door den Staat is aangekocht, om tot bosch te worden ontgonnen. Maalschap = gemeente, eigenl. de omtrek van de bezittingen der malen, der vrijen of geerfden; ten onzent boer- of buurschap (Nijhoff, Oorkonden II, 222). De kerkdorpen zijn vereenigingen van gemeenschappen, marken of maalschappen, waarvan de eene boven de andere gunstiger gelegen, eene kerk ontving en den naam gaf aan de kerkgemeente. Zoo ging het met Voorthuizen, Garderen, Elspeet en Kootwijk, allen hooger en droger gelegen dan Barneveld, en vermoedelijk als kerkgemeenten veel ouder.

[Maalstad]

Maalstad, buurt, die in vorige tijden denzelfden molen had, daarom banmolen (mola publica intra terminos jurisdictionis) geheeten. Zij, die denzelfden molenban (= 't gebied van den molen) bewoonden, mochten op geen anderen molen hun graan doen malen. Elk dorp, elke streek had zijn eigen molen, zijne vaste maalplaats.

[Maalstede]

Maalstede, (mailsteide): 1) rechtbank en rechtspleging; 2) gerichtsplaats of de plaats, waar 't gericht over bijzondere landsaangelegenheden onder den blooten hemel werd gehouden; 3) woonplaats, domicilie. Zie Maal.

[Maalsteen]

Maalsteen, grenssteen, -paal.

[Maalteeken]

Maalteeken, kenteeken.

[pagina 667]
[p. 667]

[Ma'alah]

Ma'alah, (maäloh), mv. maäloth (maälous), (n. hebr.), in het Joodsch-Duitsch verbasterd tot meile of maile = voortreffelijkheid, goede eigenschap. Hebr. ma'ala = trap; ook verheven plaats.

[Maanblusschers]

Maanblusschers, spotnaam voor de inwoners van Middelburg. Eens scheen de maan door de kerkramen; de burgers zagen dit voor brand aan en kwamen op, om te blusschen. Hetzelfde zegt men van Mechelen.

[Maanboesi]

Maanboesi, vederen, aanduidend het getal van gepleegde moorden, bij de Papoea's in Nieuw-Guinea en die aan een kam als hoofdversiersel worden gedragen ter gelegenheid van hun kajob (z. Aanh.).

[Maand van Kronos]

Maand van Kronos, oudere naam van die der Hecatombaioon (zie Aanh.), en vgl. Maanden (De Grieksche -).

[Maandag (Blauwe -]

Maandag (Blauwe -, aldus geheeten naar de gewoonte der Middeleeuwen om het altaar, den doopvont en den kansel in de kerken met blauw laken te behangen op den Maandag vóor het begin der Groote Vasten. Deze dag was dan verder de dag van vóorpret vóor den Vastenavond, die des Dinsdags aanving. - Daar op dien blauwen Maandag dikwijls alles opgeteerd was, zoodat men niets meer over had voor de Vastenavondvreugd, gaf dit aanleiding tot de spreekwijs: ‘'t zal maar 'n blauwen maandag duren’, van iets dat zeer kort van duur is.

[Maandag (Flora-, Raas -]

Maandag (Flora-, Raas -, oudere naam van Koppermaandag (z.a.) en Maandag (Verzworen -).

[Maandag (Verkoren, verloren -]

Maandag (Verkoren, verloren -, zie Maandag (Verzworen -).

[Maandag (Verzworen -]

Maandag (Verzworen -, zie Gezworen Maandag. Deze eerste Maandag nà Drie Koningen (6 Jan.) was een feestdag inzonderheid voor de mindere stedelijke beambten, die dan op stadskosten werden onthaald. Die kosten werden, bijv. te Nijmegen, omstr. 1570 vervangen door Nieuwjaarsgiften, waarbij echter voor het smidsgild eene uitzondering werd gemaakt. Op dien dag plachten te dezer stede de zittingen der rechtbank na het Kerstmisreces weer te beginnen; die vacantie toch duurde (bijv. in 1447) van St. Thomasdag (21 Dec.) ‘tot Verswoeren Maendach toe’. Op Dinsdag ook las men, bijv. te Antwerpen in de Lakenhal het Gildeboek voor alwie zulks begeerde. - Niet alleen in Nederland en België, maar ook in de Rijnlanden en in een groot gedeelte van Duitschland, tot in het door Nedersaksische kolonisten bevolkte Siebenburgen, op de grens van Rumanië, bestond eenmaal het gebruik, dat de nieuw aangestelde mindere beambten op dien dag werden beëedigd. Dit nu was blijkbaar een overblijfsel van het Ongeboden Ding of geding (z.a.). - Verzworen = verbruikt in het zweren of eedafleggen. Te Arnhem, wegens de dolle uitgelatenheid, Razende of Raas-Maandag. In België (bijv. te Brugge ao 1468), thans nog te Brussel, Verloren Maandag, als zijnde die dag voor den arbeid verloren; ook in sommige deelen van Nederland alzoo, doch daar verhaspeld tot Flora-Maandag; een Koppermaandag-gedicht der gasten ter drukkerij van K. Kemna te Haarlem, voert ten opschrift: ‘Achtste Koppermaandagwensch aan onze Heeren en Meesters op Flora-Maandag, den 11en van Louwmaand des jaars 1734’. Te Diest heette hij Blijde Maandag, te Diksmuiden Verkoren Maandag, uithoofde der verkiezingen, waarbij men als Nieuwjaarswensch een ‘Zalig Verkoor’ (z.a.) ontboezemde. In sommige gedeelten van Vlaanderen en Henegouwen, Egyptische Maandag, wegens den omgang op dien dag, die de vlucht naar Egypte voorstelt. In Oost-Vlaanderen, Zotte Maandag. - Fr. Lundi des Parjures (Kiliaan, † 1607); ook te Ath, Rijsel, Doornik en Douay onder deze benaming in zwang; gansch onjuist, zie Lundi des Parjures.

[Maandaghouders]

Maandaghouders, knechts en arbeiders, die op Maandag niet werken, maar dien dag drinkend en luierend doorbrengen; 't geen vroeger Maandag maken werd genoemd.

[pagina 668]
[p. 668]

[Maandelijksche herrie]

Maandelijksche herrie, (mil.), maandelijksche inspectie voor de Compagnies-commandanten.

[Maanden (De Grieksche -.]

Maanden (De Grieksche -. Het oud-Attisch jaar was verdeeld in de navolgende maanden:

1)Hekatombaioon, (half Juli-half Augustus).
2)Metageitnioon, (half Augustus - half September).
3)Boèdromioon, (half September - half October).
4)Paanepsioon, (half October - half November).
5)Maimaktèrioon, (half November - half December).
6)Poseideöon, (half December - half Januari).
7)Gamelioon, (half Januari - half Februari).
8)Anthestèrioon, (half Februari - half Maart).
9)Elaphèbolioon, (half Maart - half April).
10)Mounuchioon, (half April - half Mei).
11)Thargèlioon, (half Mei - half Juni).
12)Skirophorioon, (half Juni - half Juli).

Allen 2e nmval meerv. vormen, omdat er een voorafgaand mèn (maand) bij gedacht wordt. De schrikkelmaand was een tweede Poseideoon, die in het midden des jaars werd ingeschoven. Elke maand verdeelde men weder in drie decaden (tientallen), d.i. 3 × 10 = 30.

[Maanden (De Javaansch-Mohammedaansche -]

Maanden (De Javaansch-Mohammedaansche -,

1)Moeharam of Soera.
2)Safar.
3)Rabingoelawal of Moeloed (naar Mohammeds geboortefeest, arab. Maaloed).
4Rabingoelakir.
5Djoemadilawal.
6)Djoemadilakir.
7)Reĕdjeĕb.
8)Saban, Roewah of Arwah (arab. arwâh, zielen der afgestorvenen: wegens 't gebruik, om in die maand de begraafplaatsen te reinigen).
9)Ramelan, of in laag-jav. Pasa, hoog-jav. Siam (Arab. ciam = vasten), Mal. Poewasa, de groote Vastenmaand.
10)Sawal.
11)Doelkangidah of Sela.
12)Doelkidjah of Besar (Maleisch = groot, met het oog op het groote feest, de Idoe'l Korban of garebeg besar), soms ook Woelan Hadji (maand der bedevaartgangers).

[Maanden (De Joodsche -]

Maanden (De Joodsche -,

1)Nisan, de Paaschmaand, ongeveer samenvallend met April.
2)Jjär.
3)Sivan, waarin Pinksteren valt.
4)Thammoez, die de herinnering meebrengt van den val van Jeruzalem's muren.
5)Aab, met den gedenkdag van de verwoesting des H. tempels.
6)Eloel, die de laatste maand is van het Israël. burgerlijk jaar.
7)Tisri, waarin de Nieuwjaarsdag, de Groote Verzoendag en het Loofhuttenfeest vallen.
8)Marcheswan.
9)Kislew, Makkabeën-feest of inwijdingsfeest.
10)Tébeth.
11)Sebat.
12)Adar, Poerimfeest.

De maanden Nisan, Aab, Tisri, Tébeth en Sebat hebben 30 dagen. Jiär, Sivan, Thammoez en Eloel 29. Marcheswan en Kislew soms 29, soms 30. Adar heeft 29 dagen, maar in een schrikkeljaar 30. Een schrikkeljaar heeft nog eene afzonderlijke maand Ve-Adar of Adar Seni, van 29 dagen.

[Maanden (De Romeinsche -]

Maanden (De Romeinsche -, Januari, naar den god Janus zoogenoemd; Februari, naar de dan aangewende februatio of schuldverzoening; Maart, naar den god Mars; April naar aperire = openen, de ontsluiting van 't aardrijk; Mei, naar Maja, de moeder van Mercurius; Juni, naar de godin Juno; Juli, naar Julius Caesar (vóór Caesar Quintilis geheeten); Augustus, naar keizer Augustus (vóór Augustus Sextilis geheeten); September, October, November en December, naar de getallen zeven, acht, negen en tien, omdat ze waren de 7e, 8e, 9e en 10e maand van het oude jaar, dat met Maart begon, en men nog geen Januari of Februari had.

[Maangodin]

Maangodin, zie Luna.

[pagina 669]
[p. 669]

[Maanjaar]

Maanjaar, jaar, dat zich naar de maan regelt, van 354 dagen.

[Maanlichter]

Maanlichter, (eng.), moonlighter, in Ierland pleger van misdaden, bij avond en nacht, naar het heette, om staatkundig onrecht te wreken.

[Maanroos]

Maanroos, (wap.), eene figuur, samengesteld uit vier wassende manen, die elkaar met de punten raken, in den vorm van eene roos.

[Maanschene]

Maanschene, (joodsch-duitsch), geen verschil! verbastering eener Chald. uitdrukking, zie Mai-Schana.

[Maar]

Maar, heupdoek op Nieuw-Guinea, van geklopte boomschors; zie Slendang.

[Maarschalk]

Maarschalk, van mare, paard en skalk, knecht, oorspronkelijk paardenknecht, paardensmid, later opzichter der ruiterij, bevelhebber der Cavalerie en eindelijk de hoogste militaire betrekking (maréchal) in Frankrijk en elders. Vgl. voor de oorspr. beteekenis fr. maréchal des logis, maréchal ferrant.

[Maarschalk Voorwaarts]

Maarschalk Voorwaarts, bijnaam voor Blücher, hem in 1813 in Leipzig door de Kozakken gegeven.

[Maarschalksstaf veroveren (Den -]

Maarschalksstaf veroveren (Den -, een zeer aanzienlijk standpunt in zijne carrière bereiken, het zoover mogelijk brengen; naar Napoleons zeggen: ‘Elk soldaat heeft den Maarschalksstaf in zijn ransel’, dat beteekent, dat ieder soldaat, ongeacht zijn af komst, door studie en plichtsbetrachting tot de hoogste rangen kan komen.

[Maart]

Maart, lat. Martius (nl. mensis), van Mars, later de god des oorlogs bij de oude Romeinen, maar oorspronkelijk, evenals der Grieken Ares, eene natuurgodheid, die het plantenrijk en de kudden beschermde; vanhier Mars Silvanus, Mars pater = de goddelijke bosch- en veldpatroon (Cato). Omdat de legende aan Romulus Mars tot vader gaf, Mars pater, Marspiter = de vader van het krijgszuchtig volk der Romeinen (Lübker, volg. Gellius). Bij ons de 3e maand des jaars, lentemaand; maar bij de oude Romeinen, ten tijde van Romulus was Maart de eerste, en Februari, nog later, de laatste maand van 't jaar.

[Maartekeur]

Maartekeur, te Lochem en elders de meisjeskeur vóór de aanstaande Meimarkt. De meisjes staan in lange rijen en de jonge boeren wandelen er langs en zoeken elk een meisje uit.

[Maarten (Sint -]

Maarten (Sint -, bisschop van Tours in de 5e eeuw, bekend om zijne weldadigheid; zijn naamdag is 11 November. Op dien dag hebben in vele streken volksfeesten plaats; men danst om Sint-Maartensvuren, zingt Sint-Maartensliedjes, eet Sint-Maartens-ganzen, houdt optochten met papieren lantarens, enz.

[Maartensdronk (Sint -]

Maartensdronk (Sint -, dronk, gewijd aan Sint-Maarten en ingesteld, volgens de sage, door koning Olaf Trygwason, koning van Noorwegen (996-1000), na eene verschijning van den Heilige aan dien bekeerder van zijn rijk; later, meer algemeen, een vroolijke avond, een dronkemanspartij op Sint-Maarten.

[Maartensgulden (Sint -]

Maartensgulden (Sint -, gouden mant, (Sint) Maartenspenning, koperen penninkje van drie mijten, beiden geslagen te Utrecht in de 15e en aanvang der 16e eeuw, met het beeld van Sint-Maarten te paard, die de beschermheilige van Utrecht was. Vanhier ook Maartensmannen (Sint) = Utrechtenaren.

[Maartensvogel (Sint -]

Maartensvogel (Sint -, vogel, voorkomend in den Reinaert, in verband met St. Maarten denkelijk de gans.

[Maartveld]

Maartveld, campus Martius (z.a.), benaming der groote jaarlijksche volksvergadering onder de Franken, waarop alle gewichtige zaken van het Frankenrijk, oorlog, nieuwe wetten, grove misdaden, enz., behandeld werden. Ze viel tot ao 755 op den 1en Maart; maar werd toen naar 1 Mei verlegd, en bijgevolg Meiveld (campus Madius), geheeten. Zie Mei. De naam van het Champ de Mars, te Parijs, kan echter een anderen oorsprong hebben en doelen op de daar in de 18e eeuw gevestigde Militaire School. Vgl. Champ de Mars.

[pagina 670]
[p. 670]

[Ma'arich]

Ma'arich, (n. hebr.), lang doende aan iets, hij is maärich = hij is er lang mee bezig.

[Maäriw]

Maäriw, (n. hebr.), (letterl. die 't avond doet worden). Woord aan het begin van het Israël. avondgebed. Vandaar het maäriw = het avondgebed; maäriw-oren (vgl. lat. orare = bidden), het avondgebed uitspreken.

[Maäseer]

Maäseer, (hebr.), tiende deel, van 'asar (tien). Bij den Israëliet het tiende deel zijner inkomsten, dat hij zoo mogelijk voor weldadige doeleinden behoorde te bestemmen, vgl. Neh. X:38.

[Maäseh]

Maäseh, (hebr.), (in het Joodsch-Duitsch verbasterd tot meinse) = gebeurtenis, daad, handeling.

[Maäseh-Behéma]

Maäseh-Behéma, (hebr.), in het Joodsch-Duitsch verbasterd tot mainse beheime = eene daad van een rund, eene daad van groote domheid.

[Maastreechter staer (De -]

Maastreechter staer (De -, de ster van Maastricht. Naam eener aldaar bestaande Zangvereeniging. Maastricht voert in zijn wapenschild eene ster van zilver (de ster der hoop), als schildhouder een engel, het zinnebeeld der trouw.

[Maastricht (Die komt van -]

Maastricht (Die komt van -, (whist), of: dat is een Maastrichtenaar. Volgens Harrebomée zegt men dit, als iemand eene kleur heeft gespeeld, waarvan hij slechts één blad had, zoodat hij renonce maakte.

[Maat (Met de - waarmede wij anderen meten, zullen ook wij gemeten worden]

Maat (Met de - waarmede wij anderen meten, zullen ook wij gemeten worden, d.i. zooals wij anderen behandelen, zullen wij op onze beurt behandeld worden; ontleend aan Luc. VI:38, vgl. Matth. VII:2 en Marc. IV:24.

[Maatjesharing]

Maatjesharing, oorspronkelijk maagdekensharing, mnld. madikeshering, dus haring, die nog geen kuit heeft geschoten, jonge, vroege haring; gewoonlijk groene haring.

[Maatschappij van Verre]

Maatschappij van Verre, voorloopster der ‘Vereenigde O.-Indische Compagnie’ (1594-1602).

[Mab (Queen -]

Mab (Queen -, de vroedvrouw der fairies of Feeën, vervolgens, de geest der droomen. To be visited by Queen Mab, voortdurend droomen hebben, meestal aangename droomen.

[Mabad]

Mabad, (chald.), zie Meäbbed.

[Mabboel]

Mabboel, (hebr.), zondvloed.

[Mabeïn]

Mabeïn, (turksch), keizerlijk Mabeïn, het voor de hooge ambtenaren toeganklijk deel van het Hof, tevens het verblijf des Sultans bij dag. De Mabeïndsche vervullen er den dienst van hofmaarschalken en bizondere secretarissen.

[Mabille]

Mabille, vroeger een uitspanningsoord van zeer verdachte reputatie te Parijs (gesticht in 1840), een groot rijk versierd gebouw met tuin, schitterende verlichting, en eetzalen, speelzalen, kabinetjes en een zeer groote danszaal, waar het wemelde van vreemdelingen, en waar opgesierde vrouwen van minder allooi ten dans uitnoodigden, onder aansporing of voorbeeld van bijbehoorende mannen van nog minder allooi. Vgl. Cremorne Gardens en Argyll rooms.

[Mabok]

Mabok, (mal.), dronken.

[Mabok darah]

Mabok darah, (mal.), flauw, bedwelmd door bloedlucht, bloedverlies.

[Mabok laoet]

Mabok laoet, (mal.), zeeziek, zeeziekte.

[Maboul]

Maboul of maboule, (fr.), in de volkstaal een zot of zottin, een onnoozele.

[Mac]

Mac of M'c, een voorvoegsel uit 't Gaelisch (goth. magns = zoon; sanser. mah = groeien; Welsh magm = telen) beteekent zoon, b.v. Mac Donald = zoon van Donald. Het Welsh heeft Mac veranderd in ap of map en saamgetrokken tot ap of 'p als Apadam (ap Adam), prichard ('P Richard).

[Mac Kinley-tarief]

Mac Kinley-tarief, aanmerkelijk verhoogd tarief van invoerrechten in de Ver. Staten in 1891 ingevoerd, wat voor sommige artikelen bijna met verbod gelijk staat, bestemd om de welvaart in

[pagina 671]
[p. 671]

de V.S. te doen toenemen door den invoer te doen afnemen; naar den voorsteller Mc Kinley, lid van het Congres, later President der V.S.

[Macabre]

Macabre, bv. nw. vooral in verbinding met danse (z.a.). Eene vrome instelling, waarin zoowel kerkelijke als wereldlijke waardigheidsbekleeders bij beurten den dans verlieten, als om te kennen te geven, dat iedereen sterven moet. Danse Macabre = doodendans. Sommigen meenen dat het woord van Arabischen oorsprong is: makabir, Ar. beteekent begraafplaats. De doodendans van Holbein bestaat alleen nog in gravures, te Bazel is er nagenoeg niets meer van over.

[Macadamiseeren]

Macadamiseeren, eene straat leggen à la Mac Adam, d.i. ze met steenpuin of klein gestooten granietkiezel of kalksteen bedekken; naar den uitvinder, den Amerikaan John Loudon Mac Adam (1755-1836). Zijn stelsel werd voor 't eerst in 1815 op de wegen van Bristol toegepast. Het parlement beloonde hem met een geschenk van 10.000 pond sterling.

[Macaire.]

Macaire. Zie Robert Macaire.

[Macaróni]

Macaróni, (ital.), maccheróni, geliefd voedsel in Italië, welks hoofdbestanddeel is fijn weitemeel, ook wel maïs-meel. De beste macaróni komt uit Amalfi (bij Napels). Ook eene soort van volksdrank in Napels. Zie Tarantella. Signor Macaroni, spotnaam voor een Italiaan. In Engeland eenmaal een lid van de Macaroni-Club, een Vereeniging van zwelgers en zwetsers op het laatst der 18e eeuw.

[Macaronische poëzie]

Macaronische poëzie, boertige verzen waarin twee talen zoo dooréen gemengd zijn, dat de eene naar de regelen der andere verbogen, vervoegd en geconstrueerd wordt; zoo wordt bv. gidsen die den weg niet weten: Gidsi viam nescientes, en koks, die geen mes hebben: kokki messam non habentes.

[Macedoniërs]

Macedoniërs, godsdienstige sekte, zoo genoemd naar Macedonius, patriarch van Constantinopel, 4e eeuw. Zij ontkenden de godheid van den Heiligen Geest, en beweerden, dat het wezen van den Zoon hetzelfde is als dat van den Vader.

[Mach deine Rechnung mit dem Himmel, Vogt!
Fort musst du, deine Uhr ist abgelanfen;]

Mach deine Rechnung mit dem Himmel, Vogt!
Fort musst du, deine Uhr ist abgelanfen;

Schiller, Wilh. Tell, IV, 3.

 
Maak uwe rekening met den hemel, landvoogd,
 
Weg moet gij, uw laatste uur heeft geslagen;

woorden van Willem Tell als hij Gessler ziet naderen een oogenblik vóor den sluipmoord.

[Machaseh Lajet'tomîm]

Machaseh Lajet'tomîm, (hebr.), Toevlucht voor Weezen. Benaming van het Centraal Israëlietisch Kinder-, Wees- en Doorgangshuis te Leiden. Machseh of machaseh = toevlucht, schuilplaats; jetóm = wees.

[Machiavellistische staatkunde]

Machiavellistische staatkunde, gewoonlijk opgevat in den zin van politiek, die onbeperkte vorstenmacht voorstaat, welke door allerlei middelen, ook de snoodste, moet worden gehandhaafd, omdat de slechtheid der menschen die snoode middelen rechtvaardigt. Deze verklaring grondt men ten onrechte op het werk van Nicolo Machiavelli († te Florence 22 Juni 1527) in zijn in 1515 te Venetië uitgegeven werk Il Principe (De Vorst), opgedragen aan Lorenzo d'Medici, den jongere, den neef van Paus Leo X.

[Machloukes]

Machloukes, (van het n. hebr. machaloketh), verdeeldheid, tweedracht, twist.

[Machschaba]

Machschaba, meerv. Machschaboth, (hebr.), (Machschowo, meerv. Machschowous, (n. hebr.) = gedachte, voornemen.

[Machschaba toba]

Machschaba toba (Machschowo towoo), goede gedachte, goed voornemen.

[Machscheife]

Machscheife, Machscheifete. Zie Mechaschefa.

[Macht gaat boven recht]

Macht gaat boven recht, Habakuk I, 4, volgens Luther's opvatting

[pagina 672]
[p. 672]

als spreekwoord aangeduid, is sedert Luther ten onrechte als zoodanig aangenomen.

[Mackenzie-pijp]

Mackenzie-pijp, pijp, die geheel droog rookt, en den rook ten eenemaal onschadelijk maakt voor de gezondheid. Allergunstigst beoordeeld door den beroemden Engelschen geneesheer Sir Morell Mackenzie.

[Mackinaw blanket]

Mackinaw blanket, (am.), een zware wollen deken van goede kwaliteit. Mackinac, uitgesproken als ‘Mackinaw’, op het eiland van dien naam in het meer Huron, Staat Michigan V.S.A. was vroeger het middelpunt van den ruilhandel met de Indianen, die groote hoeveelheden daarvan gebruikten.

[Mackintosh]

Mackintosh, regenjas, door bewerking met caoutchouc ondoordringbaar; eigenl. Macintosh met c en niet met ck, naar den uitvinder, den beroemden Schotschen scheikundige Charles M. (1766-1843).

[Macuta]

Macuta, munt van Opper- en Neder-Guinea, ter waarde van 14 Ned. centen.

[Madame]

Madame, weleer de titel der oudste dochter van een koning in Frankrijk.

[Madame, il fait grand vent, et j'ai tué six loups]

Madame, il fait grand vent, et j'ai tué six loups, (fr.), mevrouw, het waait hevig, en ik heb zes wolven gedood. Victor Hugo, Ruy-Blas, 1838, II, 3, ontleend aan een brief, dien de dichter koning Karel II van Spanje aan de Koningin laat schrijven, waarin de Koningin liefdesbetuigingen mocht verwachten, maar die alleen dit jachtbericht inhield.

[Madame Cardinal]

Madame Cardinal, (fr.), eene vrouw, die het ontuchtig gedrag harer dochter begunstigt. Naar een der hoofdtypen eener reeks geestige schetsen, door Ludovie Halévy (geb. 1834), van 1873-83 uitgegeven.

[Madame la cardinale]

Madame la cardinale, noemde Odet de Chatillon, broeder van den admiraal de Coligny, zijne gade Isabelle de Hauteville, die hij huwde met zijne kardinaalskleeding aan, uit spot over zijne indaging door den Paus voor de rechtbank der Inquisitie, omdat hij burger- en militaire kleeding had gedragen. Odet had op 16-jarigen leeftijd den titel van kardinaal ontvangen, en werd later benoemd tot aartsbisschop van Toulouse, en bisschop van Beauvais. In 1561 vierde hij het H. Avondmaal in Evangelischen trant. Naar Londen uitgeweken, en te Sion-House metterwoon gevestigd, onder bescherming van koningin Elisabeth, betoonde hij zich, in vereeniging met zijne gade, een weldoener van alle uitgeweken Protestanten.

[Madame la Duchesse]

Madame la Duchesse, naam voor de gemalin van Henri Jules de Bourbon, oudsten zoon van den Prins van Condé.

[Madame la Princesse]

Madame la Princesse, naam voor de gemalin van den Prins van. Condé, dochter van Louis XIV († 1715)

[Madame se meurt, Madame est morte]

Madame se meurt, Madame est morte, (fr.), aanhef van Bossuet's lijkrede op Madame, vrouw van den Hertog van Orleans en dochter van Karel I, koning van Engeland. Zij stierf plotseling te Saint-Cloud in 1670.

[Madame Tussand]

Madame Tussand, museum van wassenbeelden in Bakerstreet in Londen; gesticht door Madame Tussaud, nicht van den beul Samson uit den tijd der Revolutie, door wien zij het echte mes der guillotine bezit.

[Madame Véto]

Madame Véto, (fr.), mevrouw Veto; spotnaam der koningin Maria Antoinette tijdens de Fransche Revolutie, wegens haar ijverig streven naar het véto-recht (z.a.) der Kroon.

[Madapolam]

Madapolam, een soort fijne calicotstof, aldus naar de stad van dien naam in Britsch-Indië, met vele katoenweverijen.

[Madat]

Madat, bereide opium, zie Amfioen en Opium.

[Made]

Made in Hoogmade en andere plaatsnamen, beteekent weide, en is verwant aan 't Engelsche woord meadow. Vgl. madelief jes.

[pagina 673]
[p. 673]

[Madeira]

Madeira, (port.), hout, het geheele eiland was, toen men het ontdekte met bosschen begroeid, die men verbrandde, waarna men in den met asch bemesten grond den wijnstok uit Zuid-Europa plantte.

[Madeira-wijn]

Madeira-wijn, wijn van het eiland Madera of Madeira en wel: malvasia, eng. malmsey; Dry Madeira (droge madera, d.i. sterke) (fr. sec); (deze is sercial of boal), dit is de eigentlijke handelswijn; de eerste komt niet in den handel; eindelijk de tinto of roode madera, die als hij oud wordt een roodgouden kleur aanneemt en slechts met anderen wijn vermengd voorkomt.

[Madeleines]

Madeleines, boetvaardige zondaressen, naar Magdalena; ook

[Madelonnetten]

Madelonnetten, in kloosters boetende lichtekooien, ook de kloosters zelve, waarin zij hare misstappen boetten; van fr. Madelon = Magdalena, in 't algemeen: berouwhebbende lichtzinnige vrouw; naar Maria Magdalena (d.i. van Magdala), éene der vriendinnen van Jezus, die vereenzelvigd is geworden met de boetvaardige zondares, die de voeten van Jezus zalfde en de toezegging van schuldvergiffenis van hem verkreeg. Lukas VII:36-50. Vgl. Magdalenenhuis.

[Mademoiselle]

Mademoiselle, naam voor de dochter van Philippe, hertog van Chartres, kleinzoon van Philippe hertog van Orleans, broeder van Lodewijk XIV en in 't algemeen van de Fransche Koninklijke Prinsessen.

[Mademoiselle (La grande -]

Mademoiselle (La grande -, zie op Grand.

[Madera]

Madera, de Spaansche vorm van het Portugeesche madeira.

[Madériser]

Madériser, (fr.), aan wijn kunstmatig den smaak en de kleur van madera-wijn geven. Se madériser wordt gezegd, wanneer de wijn dat van zelf, zonder kunstmiddelen, doet.

[Madfaa]

Madfaa, (ar.), kleine mortier, bestaande uit een houten beker met steel, waaruit lichte werptuigen voortgeslingerd worden.

[Madjoe]

Madjoe, (mal.), Voorwaarts! Krijgsterm der Balineezen. ‘Generaal Madjoe’ was de naam, dien de inlanders op Atjeh aan den als generaal-majoor v/h Ned.-Ind. leger overleden hoofdofficier Ch. de Roy van Zuijdewijn gaven, na de tweede expeditie op Atjeh, waarbij de missigit genomen werd.

[Madoc]

Madoc, een held uit een der Middeleeuwsche legenden. De Reinaart begint: ‘Willem die den Madoc maecte’. Een historische Madoc was de zoon van Owain Gwyneth, Koning van Wales, † 1170. Zijn zwerftochten, zegt de traditie, breidden zich zelfs tot Amerika uit.

[Madonna]

Madonna, (ital.), saamgetr. uit (la) mia Donna = mijne vrouw. Naam van O.-Lieve-Vrouw = Maria, de Heilige Maagd.

[Madonna della Lettera]

Madonna della Lettera, (ital.), O.-Lieve-Vrouw van den Brief, patrones van Messina, aan wier inwoners, volgens de legende, de Heilige Maagd een brief schreef.

[Madonnina]

Madonnina, Genueesche zilveren munt, geheeten naar de Madonna, en bijna 40 cents waard.

[Madras]

Madras, halsdoek van zijde of katoen, zoo genoemd, omdat de eerste te Madras gemaakt zijn.

[Madras - opvoedingsstelsel]

Madras - opvoedingsstelsel, stelsel van wederkeerig onderricht door Dr. Andrew Bell (1753-1832), in het weeshuis te Madras ingevoerd, ter opvoeding der weezen van Europeesche militairen; ook Bell-Lancastersche methode (z.a.) genoemd.

[Madre Natura]

Madre Natura, geheim genootschap in Italië in de Middeleeuwen, dat de leer van het Christendom naar de Grieksche mythologie wilde terugbrengen.

[Madréga]

Madréga, (hebr.), rang, graad, trap van eer. Lett. steile plaats (Hoogl. II:14; Ezech. XXXVIII:20.

[Madrid]

Madrid of dublone, Marokkaansche gouden munt, ter waarde van 10 Spaansche piasters.

[Madrigaal]

Madrigaal, it. madrigale (herdersdicht), eerst in Italië en later ook elders het kunstlied der 16e eeuw, meerendeels 3- of 6-stemmig, liefst 5-stemmig, kort

[pagina 674]
[p. 674]

lyrisch gedicht, dat verrassend eindigt, wereldlijk, meest erotisch en veel kunstmatiger van samenstel dan de canzonette, villanelle, frottole en derg.; oorspronkelijk het minnelied der troubadours. Oorsprong twijfelachtig. In het mlat. der 14e eeuw bestond reeds matrialia als naam voor eene muzikale compositie. Petrarca en Tasso, Montreuil en Moncrif, Goethe en Schlegel, Hooft, Huygens en Bilderdijk hebben madrigalen vervaardigd. Zie ook bij Frottola (lees: Frottole).

[Madrillena]

Madrillena, Spaansche volksdans, genoemd naar Madrid (Madril).

[Maduro]

Maduro, zware portwijn, in 't bijzonder die aan de Portugeesche oevers van den Douro groeit.

[Madya (Het -]

Madya (Het -, de middeltaal van het Javaansch.

[Maeandrisch]

Maeandrisch, (gr.), kronkelend, gelijk de stroom Maeander (nu Meinder of Menderez) in Klein-Azië (Phrygië, Carië).

[Maecenas (Een -]

Maecenas (Een -, een beschermer van kunsten en wetenschappen; naar den Romeinschen staatsman Cajus Cilnius Maecenas († 8 v.C.), die onder de regeering van keizer Augustus leefde en de bijzondere vriend en begunstiger van Horatius en Vergilius was.

[Maelge]

Maelge, (wap.), zie malie, ook maliënkolder.

[Maenaden-dans]

Maenaden-dans, een woeste dronkenmansdans; naar de Maenaden, priesteressen van Bacchus, die dezen op zijn tochten vergezelden, van gr. mainesthai razen, woeden).

[Maer dat en is het niet, waerop de Veldheer loert]

Maer dat en is het niet, waerop de Veldheer loert, Vondel, Gijsbreght, reg. 460 II, 1, dat is de bedoeling niet, naar de woorden van Willem van Egmond tot Diedrick van Haerlem, nadat hij verteld heeft, dat het leger van Amsterdam is teruggetrokken.

[Maer zonder schelden: want gy zyt geen appelwyven,
Foei! 't staat zo lelyk als geleerde lui zo kyven.]

Maer zonder schelden: want gy zyt geen appelwyven,
Foei! 't staat zo lelyk als geleerde lui zo kyven.

Langendijk, de Wiskunstenaars, 19e tooneel, vermaning van Anzelmus aan Raasbollius en Urinaal, die onder een vloed van scheldwoorden met elkaar twisten over de waarde van het stelsel van Copernicus. Zie En 't staat enz.

[Maëstoso]

Maëstoso, (it., muz.), majestueus; van maësta (majesteit).

[Maevius]

Maevius, zie Bavius († 33 v.C. in Cappadocië, volg. Eusebius). Door Vergilius zijn beiden, als slechte dichters in dezer voege vermeld: Qui Bavium non odit, amet tua carmina, Maevi. (Alwie Bavius niet haat, beminne uwe gedichten, Maevius!) Zie Verg., Eel. III:90. Zoo worden beiden over éen kam geschoren.

[Maf]

Maf of mafje, (stud. en barg.), een kwartgulden; vroeger een zesthalf.

[Maffen]

Maffen, (mil. en barg.), slapen.

[Mafia]

Mafia, geheim genootschap in Sicilië, hetwelk op dat der Camorra (z.a.) in Napels gelijkt, en rooverij en wetschennis in bescherming neemt; eene machtige vereeniging, waarvoor het volk meer vrees koestert dan voor de rechtbank. De leden, Mafiasi genoemd, beschermen hen, die door de politie of de rechtbank vervolgd worden, en ondersteunen de smokkelarij.

[Mafoo]

Mafoo, (chin.), Chineesche bediende, stalknecht.

[Mafsiek]

Mafsiek, (n. hebr.), onderbrekend, in het midden ophoudend.

[Mafsiek zijn]

Mafsiek zijn, in het midden afbreken; vooral: bij onbehoorlijke staking van het gebed of andere godsdienstige handeling.

[Magadis]

Magadis, zie Psalter.

[Magang]

Magang, (jav.), inlandsch volgeling, die dient zonder loon, doch in het vooruitzicht van te eeniger tijd aan eene vaste betrekking geholpen te worden; iemand, die op het bureau van den een of anderen ambtenaar als leerling werkt.

[Magazijn]

Magazijn, een bewaarplaats voor koopmansartikelen, een woord van Ara-

[pagina 675]
[p. 675]

bischen oorsprong van dezelfde beteekenis. De naam is allereerst in Engeland toegepast op een tijdschrift: The Gentleman's Magazine, eerste helft der 18e eeuw.

[Magdalena-orde (De -]

Magdalena-orde (De -, nonnenorde van boetvaardige vrouwen, aanvankelijk slechts gevallen meisjes, later ook eerbare maagden, in 1215 in Duitschland opgericht, en later verder uitgebreid; genoemd naar Maria Magdalena. Zie het volgend art.

[Magdalenenhuis]

Magdalenenhuis, gesticht voor gevallen vrouwen. Naar Maria Magdalena verward met de boetvaardige zondares van Luk. VII:36-50.

[Magenfrage]

Magenfrage, (hgd.), eene maagaangelegenheid. De uitdrukking is door Ferdinand Lasalle (1825-64) uitgedacht, en in zijn Offenes Antwortschreiben (bl. 38) voor het eerst gebezigd.

[Magermannekes]

Magermannekes, zie Mannekes.

[Magere Hein]

Magere Hein, (barg.), de dood, eigenlijk vriend Hein, naam door Matthias Claudius in den Wandsbecker Bote, het eerst onder een geraamte, aan den dood gegeven, spottend naar een dokter Hain te Hamburg.

[Magere jaren (Vette en -]

Magere jaren (Vette en -, d.i. tijden van voor- en tegenspoed, ontleend aan Pharao's droom in Gen. XLI, waar sprake is van zeven koeien, ‘schoon van aanzien en vet van vleesch’, die door zeven andere koeien ‘leelijk van aanzien en dun van vleesch’ werden opgegeten, en van ‘zeven aren, vol en goed’, die door ‘zeven dunne aren’ verzwolgen werden.

[Maggld]

Maggld, zie Magid.

[Magi (De -]

Magi (De -, de drie Koningen, (eigenlijk wijzen, geen koningen, maar aldus genoemd naar Ps. LXXII:10 en Jes. LX:3, (die den jonggeboren Heiland kwamen begroeten). De overlevering noemt hen gewoonlijk: Caspar, Melchior en Balthasar. Zie Magiërs.

[Magied]

Magied, (n. hebr.), (letterl. = verkondiger, verteller, berichtgever), titel van iemand, die bevoegd is, Israel. theologische voordrachten te houden, predikant.

[Magiër (De - uit het Noorden.]

Magiër (De - uit het Noorden. Zie Magus van het Noorden.

[Magiërs]

Magiërs, lat. magi, uit mog (z.a.), bij de Meden en Perzen de helpers der priesterkaste, evenals de Leviten der oude Israëlieten behoorend tot een bepaalden stam. Zij waren de vertegenwoordigers der wetenschappen hunner eeuw en oefenden de godsdienstplechtigheden uit. Hunne leeringen noemde men magisme, en hunne wijsheid magie. Bij Jezus' geboorte zien wij er drie optreden (Matth. II:1). De magiërs of ook de Chaldeeën, die eene afzonderlijke kaste vormden, deden voorspellingen uit de sterren, uit vogelvlucht en offerdieren. De overgang tot toovenarij werd door dit alles zóo gemakkelijk, dat van lieverlede magiër eensluidend werd met ‘rondzwervend toovenaar, wonderdoener en goudmaker’.

[Magische cirkels, - ringen]

Magische cirkels, - ringen, de oude magie of tooverkunst trok cirkels of ringen, waarbinnen demonen gevangen werden gehouden. De overleveringen spreken veel van m. ringen, zooals de Ring van Gyges, zie Gyges enz.

[Magister]

Magister, (m. lat.), leeraar aan eene universiteit, bijv. te Wittenberg 16e eeuw. Uit dit Latijnsche woord spruit òns meester.

[Magister artium]

Magister artium (M.A.), of magister artium liberalium (M.A.L.), meester in de vrije kunsten, overeenkomstig met het Engelsche ‘Master of arts’ (M.A.) en òns ‘Doctor in de Letteren’.

[Magister bibendi]

Magister bibendi, zie Arbiter bibendi.

[Magister ceremoniarum]

Magister ceremoniarum, (lat.), ceremoniemeester.

[Magister Sancti Palatii]

Magister Sancti Palatii, (lat.), meester van het heilig paleis, titel van den door den Paus benoemden Dominicaner monnik te Rome, die alle gedrukte schriften moet onderzoeken, of ze soms ketterijen bevatten en schadelijk kunnen zijn voor het R.-K. geloof.

[pagina 676]
[p. 676]

[Magister Sententiarum]

Magister Sententiarum, titel van Petrus Lombardus († 1164 als bisschop te Parijs), omdat zijn hoofdwerk Sententiarum libri IV, eene soort van dogmatiek, met uitspraken (sententiae) der kerkvaders (vooral van Augustinus) gestaafd, tot aan den tijd der Kerkhervorming een der meest gebruikte leerboeken was, dat tal van Commentariën (z.a.) heeft uitgelokt.

[Magna assisa]

Magna assisa, (m. lat.), zie bij Verdict. Assisa = zitting, eng. assize = rechtszitting; ook, verordening, landdag, jury. Fr. assises (mrv.) = zitting van een crimineel gerechtshof (van een Cour d'assises).

[Magna Charta]

Magna Charta, de vrijheidsbrief in 1215 aan Jan zonder Land afgedwongen, wat de grondslag lei van de staatkundige vrijheid der Engelschen.

[Magna est veritas et praevalebit]

Magna est veritas et praevalebit, (lat.), groot (machtig) is de waarheid, en ze zal zegevieren.

[Magna funera]

Magna funera, (lat.), plechtige, officieele begrafenissen.

[Magna petis, Phaëton, et quae nec viribus istis
Munera conveniant, nec tam puerilibus annis]

Magna petis, Phaëton, et quae nec viribus istis
Munera conveniant, nec tam puerilibus annis,

(lat.), Gij vraagt een groot gunstbewijs, Phaëton, dat niet past voor uwe geringe krachten en zoo jonge jaren. Ovidius. Phaëton wenschte den wagen van zijn vader, den zonnegod, te mennen.

[Magnaat]

Magnaat, in Hongarije rijksbaron, die door hoog-adellijke geboorte recht heeft op deelneming aan het bestuur des lands, als zoodanig Hof-Magnaat. In Polen elk geestelijk en wereldlijk raadsheer, zoowel als hoog-adellijke. Uit lat. magnus = groot. Men spreekt fig. van beurs-, dorps- en geldmagnaten. Tot leden der Hongaarsche Magnaten-tafels worden ook uitstekende litteratoren, enz. benoemd, bijv. de Hong. dichter Maurus Jokai, Jan. 1897, en dit wel levenslang.

[Magnas inter opes inops]

Magnas inter opes inops, (lat.), arm, te midden van groote rijkdommen. Horatius, Oden, 3, 16, 28.

[Magneet]

Magneet of natuurlijke magneet, lat. magnes, gr. lithos magnethes of magnesios, d.i. magnesische steen (vgl. magnesia), aantrekkende ijzersteen, treksteen, poolsteen, zeilsteen, een zwartachtig ijzererts, dat ijzerhoudende lichamen tot zich trekt. - Kunstmagneet d.i. een met den magneetsteen bestreken stuk ijzer of staal, dat de kracht van den natuurlijken magneet heeft aangenomen.

[Magnesia]

Magnesia, (chem.), bitteraarde of talkaarde, bitterzoutaarde; inz. ook voor magnesia alba, eene als artsenij gebruikte verbinding van bitteraarde en koolzuur; magnesia carbonica, koolzure bitteraarde. Aldus naar het landschap Magnesia in Thessalië.

[Magney]

Magney, zie Pulque.

[Magni laboris magna merces, Estque sibi pretiumipsa virtus.]

Magni laboris magna merces, Estque sibi pretiumipsa virtus. (Eene groote belooning voor groot werk; de deugd strekt zichzelve tot belooning). Gezegde van Jan van der Does (Janus Dousa), dichter en staatsman, gunsteling van prins Willem I, en de eerste curator der in 1575 te Leiden opgerichte hoogeschool, † 1604.

[Magni nominis umbra]

Magni nominis umbra, (lat.), de schaduw van een grooten naam, door Lucanus (Phars., I, 135), ter kenschetsing van Pompeus gebruikt, die onder de toga zijn strijdlust heeft verloren, terwijl Cesar, zijn tegenstander, diens zwaard overal heen voert, waar eerzucht en wraak hem roepen. Ook Seneca laat Octavie (v. 71) zeggen: Nunc in luctus servata meos, Magni resto nominis umbra = te midden mijner rampen, ben ik levend, en de schaduw van een grooten naam gebleven. Misschien heeft Schiller aan Lucanus' of Seneca's woorden gedacht, toen hij in Wilhelm Tell II, 1 Attinghausen deed zeggen: Mein Schatten bin ich nur, bald nur mein Name, ik ben slechts mijn schaduw, weldra alleen mijn naam.

[Magnifica (La -]

Magnifica (La -, de prachtlievende, bijnaam van Toledo in vorige eeuwen.

[pagina 677]
[p. 677]

[Magnificat]

Magnificat, (lat., muz.), een van de drie Cantica majora, de evangelische lofzangen achter de Berijmde Psalmen in onze kerkboeken; het Canticum beatae Mariae virginis, loflied van Maria, Luk. I:46-55, in het huis van Zacharias, waarmee zij den groet van Elisabeth beantwoordt: Magnificat anima mea Dominum (mijne ziel verheft (lett.: maakt groot) den Heer). Het lied maakt deel uit van de R.-K. vesper.

[Magnifique, mais ce n'est pas la guerre (C'est -]

Magnifique, mais ce n'est pas la guerre (C'est -, (fr.), bewonderenswaardig, maar buiten den oorlog (buiten den regel). Woord van maarschalk Canrobert bij de charge van the Light Brigade bij Balaclava, in den Krimoorlog.

[Magnum bonum]

Magnum bonum, (lat.), groot goed. Afdoend heil- en geneesmiddel, bv. tegen vallende ziekte. Ook, benaming eener aardappelsoort, te Hallum gekweekt, ook Hallumer gele genoemd, of manke boonen; ook als Daber Magnum Bonum bekend.

[Magog]

Magog, zie Gog.

[Magot]

Magot, (fr.), groote aap, Chineesche pop; koddige figuur op Chineesch porselein; spotnaam, dien Lodewijk XIV aan de voortbrengselen onzer Hollandsche schilderschool gaf.

[Magot]

Magot, (fr.), een aanzienlijke, gewoonlijk ergens verborgen som gelds. In de taal der misdadigers buit.

[Magus]

Magus, fabelachtige Koning der Walen, legendarische stichter van Numagen = Nijmegen.

[Magus van het Noorden (De -]

Magus van het Noorden (De -, bijnaam van den Protestant Johann George Hamann († 1788), sedert Juli 1787 te Munster den vriend der vorstin von Gallitzin (zie Niet thuis); volgens sommigen een Schmarotzer (tafelschuimer) en nietsdoener, volgens den begaafden geschiedschrijver Gelzer, in dichterlijken gloed Klopstock, in veelzijdige onderzoekingskracht Lessing op zijde strevend, in godsdienstige diepte van zin deze beiden ver overtreffend.

[Maguseërs]

Maguseërs, aanhangers van een onvoorwaardelijk dualisme onder de Perzen, wier leeringen in menig opzicht in botsing kwamen met hun oud-vaderlijken eeredienst; zoodat zij bij de herstelling van het Perzische rijk onder de Sassaniden (sedert 227 n.C.) verdreven werden en verstrooid geraakten. Zij hingen nauw samen met de Magiërs (z.a.).

[Magwump]

Magwump, (am.), man, die tot geen staatkundige partij behoort, gewoonlijk, die zijne oorspronkelijke verlaten heeft; ook cave-man of Adullamite genoemd; aanvankelijk aan den Indianopolis Sentinel, die 't woord in 1872 het eerst zou gebruikt hebben; het is echter veel ouder en komt in Indiaansche vertalingen van den Bijbel voor als Mukquomp in de vertaling van Gen. XXXVI:40 en van II Sam. XXIII:8, in de beteekenis van heer, vorst, onafhankelijke.

[Magyaarsche]

Magyaarsche of Mayaarsche nationaliteit van de Hongaren.

[Magyar Orszag]

Magyar Orszag, (hong.), Hongarije.

[Mahabharata]

Mahabharata, een der twee groote epische gedichten van oud-Indië. Het bevat de geschiedenis van den strijd tusschen de afstammelingen van Kurn en Pandu.

[Maharadja]

Maharadja, uit maha, hoog, groot, als 't eerste woord eener samenstelling, en radja Vorst. Bet. hooge, groote Vorst, Koning; komt meermalen in N.-Indië voor als titel en naam van Inlandsche hoofden en Vorsten.

[Maharajah]

Maharajah, titel van een vorst in Britsch-Indië. Zijne gemalin heet Maharanee.

[Maharanee (De groote -]

Maharanee (De groote -, titel, welken de inboorlingen van Hindostan aan de Koningin van Engeland geven.

[Mâhayâna]

Mâhayâna, zie Hinâyâna.

[Mahdi]

Mahdi, (ar.), de door de Muzelmannen verwachte profeet, dien Allah (God) zenden zal om het door Mohammed begonnen werk te voltooien, de ongeloovigen te bekeeren of uit te roeien en eene

[pagina 678]
[p. 678]

rechtmatige verdeeling van alle goederen te doen plaats hebben. Als zoodanig trad in 1881 de onlangs overleden Egyptenaar Achmed Suleiman op, nadat sedert 901 bij verschillende gelegenheden nu hier dan daar iemand was opgetreden, die zich voor den Mahdi uitgaf.

[Mahmoudi]

Mahmoudi, Perzische zilveren munt, 24 Ned. cents waard.

[Mah-nischtanna?]

Mah-nischtanna? (n. hebr.), waarin onderscheidt zich? begin van een bekende Isr. Paaschavond-liturgie. ‘Hoe komt Haman in de Mah-nischtanna!’ Spreekwoord van verwondering, wanneer een ander in een redeneering een element werpt, dat er volstrekt niet in behoort. Wat wil Haman uit de Esther-geschiedenis in de Paaschliturgie? Vgl. het christelijke Hoe komt Pilatus in het credo? (zie Pilatus).

[Mai (Arbre de -]

Mai (Arbre de -, (fr.), meiboom, levende boom zonder wortels op 1 Mei te Parijs geplant op de binnenplaats van het Paleis van Justitie, oorspronkelijk eene plechtigheid der Basochiens. Z.a. (Aanh.). Hendrik II (ao 1547-59) had hun vergund jaarlijks in de Koninklijke bosschen de boomen te vellen, die zij noodig hadden om met grooten luister den meiboom te vernieuwen. Daarbij hadden eene maand lang feesten en demonstraties plaats, waarvoor de Koning uit zijne particuliere inkomsten de kosten betaalde. Te Brussel wordt nog jaarlijks door het volk een meiboom in de rue des Marais geplant en eenige maanden later weer verwijderd.

[Mai blüht einmal und nicht wieder (Des Lebens -]

Mai blüht einmal und nicht wieder (Des Lebens -, zie Des Lebens enz.

[Mai-schana]

Mai-schana, (Talmud. chald.), welk onderscheid is er? Term met de beteekenis: geen verschil.

[Maicken in 't schapraicken]

Maicken in 't schapraicken, zie Maaiken, enz.

[Maiden Queen, Virgin Queen]

Maiden Queen, Virgin Queen, (eng.), maagdelijke Koningin, nl. Elisabeth van Engeland, die 1558-1603 regeerde en op zeventigjarigen leeftijd ongehuwd stierf.

[Maiden Town]

Maiden Town, de Maagdelijke stad, Edinburgh, als nooit door eenigen vijand veroverd of genomen.

[Maidenspeech]

Maidenspeech, (eng.), eerste redevoering, die een pas opgetreden Minister of Kamerlid houdt en waarmede hij dan aan zijn maagdelijkheid een eind maakt.

[Maijem (Te -]

Maijem (Te -, (barg.), in 't water. Zie Majim.

[Maille]

Maille, naam van de zeer kleine zilveren muntjes der Brabantsche en Vlaamsche steden uit de 13e eeuw; hetzelfde als malie (z.a.), schubje.

[Maillet]

Maillet, (fr. wap.), zware houten hamer. Ook: voorzittershamer bij de Vrijmetselaren.

[Maillotins]

Maillotins, (fr.), ook maillets geheeten, de strijdhamers, deelnemers aan den opstand onder Karel VI, in 1382 en 1413, veroorzaakt doordat de Hertog van Anjou, die bewindvoerder was, de belasting van den twaalfden penning wilde invoeren; aldus genoemd naar de maillets, zware hamers, van staal, lood of ijzer, waarmede zij streden tegen hen, die hen wilden dwingen, de belastingte betalen.

[Maimaktèrioon.]

Maimaktèrioon. Zie Maanden (De Grieksche -). De maand waarin de maimakteria, d.i. het feest van ‘Zeus maimaktès’ (den god van storm en wind), gevierd werd.

[Main axe]

Main axe, (sport), hoofdas.

[Main d'aigle]

Main d'aigle, (fr. wap.), een arendsklauw met een vlerk er aan.

[Main pasang]

Main pasang, (mal.), uit liefhebberij schieten op de bentings; van main (spelen) en pasang (vuren, schieten).

[Main prang]

Main prang, (mal.), oorlogsspel; van main (spelen) en prang (oorlog).

[Main prang, main pasang (Betoel -]

Main prang, main pasang (Betoel -, bijv. in Atjeh, waarlijk oorlogje, schuttertje spelen.

[Maine]

Maine, (am.), de Pine-tree state of

[pagina 679]
[p. 679]

de Limiter State (lime-tree): het wapen van Maine is een pijnboom.

[Maine Law]

Maine Law, (am.), wet, houdend belemmerende bepalingen tegen den verkoop van sterke dranken (spiritualia, alcohol), het eerst aangenomen in Maine in 1851.

[Mainteneurs]

Mainteneurs, (fr.), zie Jeux floraux.

[Maintiendrai (Je -]

Maintiendrai (Je -, zie Je maintiendrai.

[Mainzer Beobachter]

Mainzer Beobachter, courantentitel door Multatuli uitgedacht. Tijdens den Pruisisch-Oostenrijkschen oorlog in 1866 schreef Multatuli, die toen in Duitschland woonde, correspondenties van het oorlogstooneel voor de Haarlemsche Courant. Die berichten moesten zoo objectief mogelijk geschreven, of woordelijk uit Duitsche bladen overgenomen zijn. Dit was nieuw voor den bij uitstek subjectieven Multatuli. Als de lust om eigen indrukken mee te deelen hem te machtig werd, deed hij het voorkomen, alsof er een Mainzer Beobachter (d.i. Waarnemer of Ooggetuige uit Mainz) bestond, aan welke gefingeerde courant hij kwansuis menig geestig gesteld artikel ontleende.

[Mais attendons la fin]

Mais attendons la fin, (fr.), maar laat ons het einde afwachten, uit Lafontaine's fabel I, 22, Le Chêne et le Roseau. Men bezigt die woorden, om aan te duiden, dat men onvoorzichtig handelt, met op aanhoudenden voorspoed te rekenen zoolang eene zaak of onderneming niet ten einde is gebracht, zooals de hgd. zegswijs: Man soll den Tag nicht vor dem Abend loben, men verheuge zich niet over den dag vóór den avond.

[Mais il faut en sortir comme un vieillard en sort]

Mais il faut en sortir comme un vieillard en sort, (fr.), maar men moet er uit trekken (nl. uit het leven) zooals een grijsaard er uit trekt. Woorden ten onrechte aan Dumas toegeschreven, in zijn drama le Camp des Croisés (Odéon 1837), waar een jongeling, na verklaard te hebben het leven moede te zijn, aan bovenstaand gezegde lucht geeft. Later is gebleken, dat deze woorden niet in het stuk voorkomen. Oorsprong onbekend. De woorden werden algemeen bekend doordat het deze regel was, die een stuk deed vallen; geheel het publiek barstte in lachen uit, toen zij meenden den acteur te hooren zeggen: Mais il faut en sortir comme un vieil hareng saur.

[Mais l'extrême justice est une extrême injure]

Mais l'extrême justice est une extrême injure, (fr.), de vertaling van lat. jus summum saepe summa injuria est (z.a.).

[Mais l'honneur sans argent n'est qu'une maladie]

Mais l'honneur sans argent n'est qu'une maladie, (fr.), de eer zonder geld is niets dan eene lastige ziekte. Racine, les Plaideurs I, 1, woorden van Petit-Jean, den portier van den rechter Daudin tot het publiek.

[Mais où sont les neiges d'antan?]

Mais où sont les neiges d'antan? (fr.), letterl. waar is de sneeuw van verleden jaar? fig. het is alles weg als de sneeuw; geciteerd, als men met weemoed aan het verleden, als aan een verwelkte bloem terugdenkt. Refrein van de ballade van Villon (1431-89), Dames du temps jadis.

[Mais, sac à papier, on ne parle que de ma mort là dedans]

Mais, sac à papier, on ne parle que de ma mort là dedans, (fr.), maar, drommelsch, men spreekt daarin slechts van mijn overlijden. Uit Les faux bonshommes, comedie van Barrière en Capendu, III, 20, in 1856 in den Vaudevilleschouwburg te Parijs voor het eerst opgevoerd. Woorden van Péponet, bij het lezen van het ontwerp huwelijks-contract zijner dochter, door zijn aanstaanden schoonzoon opgemaakt. In L'homme sanguin, van Labiche en Lefranc reeds negen jaar vroeger in den Gymnase-schouwburg opgevoerd, was echter reeds iets soortgelijks te vinden.

[Mais voici bien une autre fête]

Mais voici bien une autre fête, (fr.), maar dat is nu een heel ander feest, uit de fabel III, 18 van Lafontaine Le Chat et le vieux Rat, op het oogenblik, dat de kat, die de ratten dood waanden, levend bleek te zijn. Deze woorden, tot spreekwijs geworden, dienen wanneer iets onverwachts ten kwade verandert.

[pagina 680]
[p. 680]

[Maison de santé]

Maison de santé, (fr.), letterl. huis van gezondheid. Inrichting te Parijs waar zieken en voornamelijk krankzinnigen ter verpleging worden opgenomen.

[Maître Aliboron]

Maître Aliboron, in de fabel van Lafontaine I, 13, l'Ane et les voleurs, de ezel; in ‘le Testament de maistre Pathelin’ een apotheker; bij Egidius du Rays (1440) de duivel; maar meestal een sluwe kerel, een gladde vogel, en dan wel waarschijnlijk van lat. helleborum, fr. ellebore, bekende plant uit den Reinaert, die de eigenschap heeft geheugen en scherpzinnigheid te geven. Anderen verwijzen naar Al-Biroûn, een beroemd geleerde der Middeleeuwen, in de Arabische scholen.

[Maître de la fabrique]

Maître de la fabrique, (fr.), kerkvoogd of kerkmeester bij Walekerken; zie Fabriek. Mid. lat. magister fabricae.

[Maître de plaisir]

Maître de plaisir, (fr.), inrichter van feesten en pretjes, b.v. aan een Hof. Dit was, doch toen niet officieel, te Parijs onder het tweede Keizerrijk Prins Richard van Metternich, die als Oostenrijksch gezant er 1859-71 met zijne gemalin, de bekende Prinses Pauline (eene geboren Gravin Sandor uit Hongarije), verblijf hield. Prins R. von M. († begin Maart 1895) te Weenen, oud 66 jaar.

[Maîtres-chanteurs]

Maîtres-chanteurs, (fr.), meesterzangers, menschen die zich schuldig maken aan chantage (zie Aanh.). Met toespeling op Wagner's Meister-Singer.

[Maîtrise]

Maîtrise, (fr.), koorschool, kweekplaats van koorzangers in Frankrijk tot aan de Revolutie aan elke groote kerk verbonden. De leerlingen woonden samen onder toezicht, en werden wetenschappelijk en muzikaal gevormd. Dergelijke inrichtingen bestaan nog heden te Leipzig en te Dresden. Aan het hoofd stond de Maître de chapelle (kapelmeester), aan welken titel zij hun naam ontleenen.

[Maizena]

Maizena, fijn meel tot het maken van pudding, alsmede taarten, soepen en sausen. Van maïs = Turksche tarwe.

[Majang]

Majang, (mal.), bloemtros van palmen. Ook benaming van zekere soort voor de vischvangst op zee gebruikte inlandsche vaartuigen.

[Majesteit]

Majesteit, waardigheid, verhevenheid, heerlijkheid; van lat. majestas uit majus, verwant met magnus (groot). Titel van regeerende vorsten. Onder de Koningen namen de Normandische heerschers in Sicilië het eerst dien titel aan; bij het sluiten van den vrede te Cambrai (1529) voerde Karel V dien titel alleen, bij dien te Crépy (1540) wordt Karel V Keizerlijke, Frans I Koninklijke Majesteit genoemd, en bij dien te Chateau-Cambrésis (1559) heet de Fransche Koning Allerchristelijkste en Katholieke Majesteit. De Koningen van Spanje noemen zich Katholieke, die van Hongarije Apostolische, die van Portugal Allergetrouwste Majesteit. Het meest verscheidenheid in vorm leveren de namen der Engelsche vorsten. Hendrik VIII was de eerste Engelsche souverein, die zich His Majesty liet noemen. Hendrik IV was His Grace, Hendrik VI His Excellent Grace, Eduard IV High and Mighty Prince, Hendrik VII His Grace en His Highness. His Sacred Majesty was een titel die door volgende vorsten is aangenomen, maar later veranderd is in Most Excellent Majesty.

[Majesteitsschennis]

Majesteitsschennis, lat. crímen laesae majestatis (z.a.), de misdaad van gekrenkte majesteit, beleediging het hoofd van den Staat aangedaan.

[Majesteitszegel]

Majesteitszegel, (wap.), zegel, waarop de souverein op een troon, onder een baldakijn, is voorgesteld met de teekens zijner macht, als: kroon, schepter en wereldbol of rijksappel. Juister is troonzegel, daar zulke zegels ook door koningen werden gevoerd, maar vóor Frans I alleen de Keizer Majesteit heette.

[Majim]

Majim, (hebr.), water.

[Majolika]

Majolika, geschilderd en gebakken aardewerk, waarbij de metaalkleuren op de gedroogde witte glazuurmassa aangebracht worden. Voorwerpen van Majolika worden tweemaal gebakken: de

[pagina 681]
[p. 681]

eerste maal zonder, de tweede maal met glazuur. De naam is afkomstig van Majorca, vanwaar de werklieden, die het eerst in Italië dit fabrikaat vervaardigden, gekomen waren. Later verplaatste zich de industrie naar Faënza; vandaar fr. faïence (z.a.).

[Major]

Major, (lat.), de grootere. Wordt vooral van (ouder in) leeftijd gebezigd, omdat er dan natu of annis onder verstaan wordt.

[Major (De -]

Major (De -, (rhetor.), de hoofdzin of hoofdstelling, uit welke door tusschenkomst van de minor (de afhankelijke stelling) het besluit (conclusio) getrokken wordt. Major, minor, nml. ratio (rede).

[Major domus]

Major domus, (lat.), huismeier. Oorspronkelijk, hofmeesters ten paleize der Frankische koningen, regeerden zij feitelijk Frankrijk, toen die vorsten hoe langer hoe meer onbeduidend en lui werden (Rois fainéants). De meest bekenden onder hen zijn Pepijn van Herstal († 714) en zijn bastaard Karel Martel († 741). Het is onzeker, of dit major een verlatijnscht meier (m. ned. meider = bestuurder, bewindsman), dan wel z.v.a. magnior = de grootere, is.

[Majora, (De -]

Majora, (De -, vijver, oostwaarts van de poeri, het voormalig lustverblijf van den Radja van Lombok te Tjakra-Negara, tot Nov. 1894.

[Majoraat]

Majoraat, mrv. majoraten. Fr. majorat = recht van eerstgeboorte; maar ook een titel aan een onroerend goed verbonden, en overgaand op den erfgenaam er van, onvervreemdbaar en ondeelbaar.

[Majores Dii]

Majores Dii, (lat.), groote(re) goden, hoofd-godheden bij de oude Romeinen. Fig. personen van hooge beteekenis en gezag op 't gebied van politiek, wetenschap of kunst. Ook dii majorum gentium geheeten, d.i. goden van hooger stam of orde; in tegenstelling met dii minorum gentium = goden van lageren rang. Gens = geslacht, stam.

[Majoritard]

Majoritard, (fr.), een ministerieel lid van een der wetgevende Kamers, die altijd met de meerderheid stemt. De uitdrukking wordt alleen spottenderwijs gebezigd.

[Majorität (Die compacte -]

Majorität (Die compacte -, de inéengedrongen meerderheid; noemt Ibsen in Ein Volksfeind (4ter Aufzug) het egoïsme.

[Majūma]

Majūma, bij de Romeinen een volksfeest in de maand Mei, op den Tiber, en aan den oever der zee te Ostia, waarbij zij gewoon waren elkander in zee te dragen.

[Makame]

Makame, ar. makâmeh, d.i. verzameling, onderhoud in een gezelschap; vertellingen van eigenaardig kunstigen, half dichterlijken vorm (van den arab. dichter Hariri).

[Makart-bouquet]

Makart-bouquet, bouquet van gedroogde planten, bladen en pluimen; naar den schilder Makart, die ze zeer gaarne zag, ze althans met voorliefde op zijne groote weelderige doeken schilderde.

[Make haste and come too late]

Make haste and come too late, (eng.), maak haast en kom te laat; gebezigd wanneer men zich houdt alsof men haastig iemand een dienst wil bewijzen (oprapen, wat gevallen is, de deur open of dicht doen en derg.), maar handig aan een ander de gelegenheid laat, ons vóor te zijn.

[Make money, my son, if you can honestly, but make money]

Make money, my son, if you can honestly, but make money, (eng.), verdien geld, mijn zoon, zoo mogelijk op fatsoenlijke manier, maar zorg geld te verdienen.

[Makelaar]

Makelaar, (bouwk.), fr. manclair, middenlijst of naald van een dubbele deur, welke dient om de naad of opening der beide vleugelen te dekken; men noemt ook makelaar de stijl van het kapgebindt, waarin de bindstijlen verbonden worden.

[Makelaar]

Makelaar, tusschenpersoon bij inkoop of verkoop (art. 62 W.v.K. ‘Makelaars zijn door het plaatselijk bestuur aangestelde tusschenhandelaars’);

[pagina 682]
[p. 682]

van 't werkw. makelen, maken, dat de koop of onderhandeling doorgaat.

[Makelaars-huis]

Makelaars-huis, (amst.), een huis met zeer smallen gevel, dat van achter zeer breed is, daar het achter andere huizen heenspringt.

[Makelloon]

Makelloon, (hand.), het loon van den makelaar, zie Courtage en Provisie.

[Makka]

Makka, (hebr.), makkoh (n. hebr.) = slag, plaag, ziekte, wonde, onheil.

[Makkabeën]

Makkabeën, een Joodsch geslacht, dat der Hasmoneërs (z.a.), aldus genoemd naar Judas, bijgenaamd Makkaba (hebr. = hamer), - zie Hamer - evenals Karel Martel in den Christentijd. Zijn vader Mattathias, Joodsch priester, stelde zich omstr. 167 v.C. aan 't hoofd van den opstand tegen Antiochus (V) Epiphanes, die de Joden door gruwzame martelingen tot zijn heidendom wilde afvallig maken; Judas sneuvelde in 160 tegen den Syrischen veldheer Bacchides; zijne broeders Simon en Jonathan zetten aan de spits van hun volk het werk van vader en oudsten broeder krachtdadig voort, en voltooiden het. Naar hunne heldendaden, daarin beschreven, heeten de eerste drie der Apokriefe boeken des Ouden Testaments, de boeken der Makkabeeën.

[Makke]

Makke, (barg.). Zie Makka.

[Makkeren]

Makkeren, (barg.), bedriegen.

[Makramé]

Makramé, dameshandwerk, touwwerk bijv. voor franje aan een gordijn, wordt vervaardigd op een plank, waarover touw gespannen is en waartusschen door ander touw geknoopt wordt.

[Makrobiotiek]

Makrobiotiek, kunst om lang te leven. Uit gr. makros (lang) en biotè (levensonderhoud, van bios = leven). ‘Makrobiotik, oder die Kunst das menschliche Leben zu verlängern’ is de titel van een in 1796 door den vermaarden arts Christoph Wilhelm Hufeland († 1836 te Berlijn) uitgegeven werk, dat in bijna alle Europeesche talen is overgezet.

[Makrokosmos]

Makrokosmos en Mikrokosmos of groote en kleine wereld, woorden ontleend aan de stelsels der natuurkundigen en wijsgeeren der 15e eeuw. Zij stelden de wereld voor als een menschelijk organisme in het groot (makrokosmos) en den mensch als een wereld in het klein (mikrokosmos), waarbij zij aannamen, dat de levensverrichtingen van die beide organismen met elkander overeenkwamen, zoodat er een bepaald verband bestond tusschen de bewegingen der sterren en de lotgevallen der menschen.

[Makura]

Makura, houten hoofdkussen in Japan, een zadelvormig uitgehold blok, waarin eene vrouw haren nek kan ter rusten leggen gedurende den nacht, om haar kapsel niet te bederven. Aan weerszijden van die ruimte bevat dit blok, dat tot kussen dient, laadjes voor toiletbenoodigdheden.

[Mal de Naples]

Mal de Naples, (fr.), Napelsche ziekte, syphilis.

[Mal de St. François]

Mal de St. François, (fr.), schertsende benaming voor geldgebrek, zinspelend op francs. Oorspronkelijk inderdaad van St. Franciscus van Assisi die volstrekte armoede als eersten eisch stelde voor de leden der door hem gestichte orde.

[Mal de St. Genou]

Mal de St. Genou, (fr.), schertsende benaming voor jicht, daar die in de beenen en de knie (genou) voorkomt.

[Mal de St. Médard]

Mal de St. Médard, (fr.), schertsende benaming voor gevangenis.

[Mal de St. Zacharie]

Mal de St. Zacharie, (fr.), schertsende benaming voor stilzwijgendheid, Zacharias was een tijdlang stom, tot straf, dat hij niet had willen gelooven, dat Elisabeth, zijne bejaarde vrouw, later de moeder van Johannes den Dooper, hem nog een zoon zou schenken; naar Luk. I:18, 20, 22, vgl. 64.

[Mal Français]

Mal Français, (fr.), Fransche ziekte, d.i. syphilis of venusziekte.

[Mal-taillé]

Mal-taillé, (fr. wap.), een mouw, welke op eigenaardige wijze gevormd is. Bij pols en schouder is de opening zeer wijd.

[pagina 683]
[p. 683]

[Mala fide]

Mala fide, (lat.), te kwader trouw. Mala-fide-invloeden = omstandigheden, die ten onrechte vrees aanjagen, met het oog waarop men zich van sommige effecten ontdoet of ze koopt. Er staat tegenover bona-fide (invloed, houder, enz.) = te goeder trouw. Bona-fide houder is iemand, die gekocht heeft omdat hij werkelijk gelooft een goede geldbelegging te doen. Zij, die slechts koopen op speculatie om bij rijzing weder het fonds van de hand te doen, waarin zij toch geen vertrouwen stellen, staan hier tegenover, doch men heeft nooit gehoord, dat men hen malafide houders noemt. Invloed op den koers bona of mala-fide te goeder trouw (als men het zelf gelooft) of te kwader trouw (als men desbewust verkeerde voorstellingen geeft), behoort eigenlijk in een anderen gedachtenkring.

[Malabaarsche testamentaire beschikking]

Malabaarsche testamentaire beschikking, uiterste wilsbepaling, waarin wordt voorgeschreven, dat een gedeelte der nalatenschap (met name te noemen) moet verbrand worden; naar het gebruik in Malabar, dat de weduwe tegelijk met het stoffelijk overblijfsel van haar man levend verbrand wordt.

[Mal'ach]

Mal'ach, (hebr.), mrv. mal'achim (mal-ochim), engel.

[Mal-ach ha-maweth]

Mal-ach ha-maweth, (hebr.), (mal'ach ha-mowes), doodsengel; mal'ach tob, goede engel.

[Malachiet]

Malachiet, een groen koolzuurhoudend kopererts; van gr. malaché = maluw, malva, en aldus genaamd, omdat het daarop zooveel gelijkt.

[Malaffo]

Malaffo, palmwijn, bij de negers aan de Congo (Afrika's westkust). Beduidt bij hen ook soms water (anders, mazje en coco).

[Malaguena]

Malaguena, (sp.), zie Fandango.

[Malaïne]

Malaïne of maleïne, vocht, waarmede men bij paarden inspuitingen doet tegen kwaden droes.

[Malam]

Malam (of Malèm), (mal.), de tijd na zonsondergang tot zonsopkomst, avond, nacht.

[Malam partem (In -]

Malam partem (In -, (fr.), de mauvaise part, zie In malam partem.

[Malam djoemaät]

Malam djoemaät, Donderdagavond, de nacht van Donderdag op Vrijdag. Is het op dien avond nieuwe maan, dan beschouwt de Atjeher hem als een geluksavond, en kiest hem tot het doen van uitvallen en overvallen uit.

[Malandrins]

Malandrins, (fr.), vrijbuiters, of militaire avonturiers, heetten in de 12e en de 13e eeuw cotereaux en brabançons, in de 14e malandrins en in de 15e écorcheurs (zie Aanh.). De malandrins verwoestten en plunderden Frankrijk gedurende de Engelsche oorlogen, totdat du Guesclin hen meenam naar Spanje, daartoe aangezet door koning Karel V. Bij Chalon-sur-Saône kwamen er 30000 bijeen; du Guesclin beloofde hun 200000 gulden, de pauselijke absolutie en een nieuw land om te plunderen. Oorsprong onzeker, wellicht van malandre (malandrium) ziekte, landziekte, landplaag. Het woord beteekent thans misdadiger.

[Malbergsche glossen]

Malbergsche glossen, aanteekeningen, bestaande in zinnen of woorden, met de aanduiding Malberg (= gerechtsplaats), tusschen en in 't midden van de eerste, tweede en derde tekstsoort (redactie) der Salische wet (z.a.) ingevoegd, in verbasterden vorm, vermoedelijk in de oud-Frankische taal.

[Malboesj]

Malboesj, meervoud malboesjim, (n. hebr.), kleed, gewaad. Ook, bekleeding der gewijde voorwerpen in de Synagoge.

[Malbrouck s'en va-t-en guerre]

Malbrouck s'en va-t-en guerre, (fr.), wellicht het oudste der heden nog bekende volksliederen. Vrij algemeen wordt aangenomen, dat, althans de tekst, na den slag van Malplaquet is ontstaan, toen het gerucht van het kamp der Britten naar dat der Franschen was overgewaaid, dat de Engelsche generaal Marlborough gewond was. Het lied werd echter eerst populair, na 1781, door de min van den Dauphin, die het uit haar bakermat had medegebracht, waar men het, zooals beweerd wordt, sedert lang kende. Een Fransch geleerde, de heer Peisse, meent echter de muziek,

[pagina 684]
[p. 684]

eenigzins gewijzigd, in de opera Armide van Lulli te hebben teruggevonden en die toonzetter stierf in 1687, terwijl de slag van Malplaquet in 1709 werd geleverd. Bovendien heeft Chateaubriand de wijs in Syrië, bij de Arabieren, gehoord, waar het sedert 6 of 7 eeuwen in den volksmond leeft en beweert de heer Henri Martin, dat Félicien David, die Arabië bezocht, een Arabische romance heeft geschreven, die onmiskenbare familietrekken met de wijs van Malbrouck vertoont. - Kortom, men gelooft, dat het eene Arabische melodie is, die wellicht reeds gedurende de kruistochten naar het westelijk Europa werd overgebracht.

[Malchoeth]

Malchoeth, malchoes, (hebr.), regeering, heerschappij, grootheid. In de uitdrukking: ‘een malchoes van iemand houden’, beduidt het: iemand ‘aanzienlijk’, ‘koninklijk’, innig, oprecht liefhebben.

[Malchus (Een - van een jongen]

Malchus (Een - van een jongen, eig. een malchoes van een jongen (zie vorig art.), een innig goede jongen, zie Mallekus.

[Malchus]

Malchus, (stud.), zeker slaapkamermeubel, dat evenals Malchus (Joh. XVIII:10) slechts één oor heeft.

[Malcontenten (De -]

Malcontenten (De -, de onvergenoegden, bv. met de landsregeering; fr. malcontents, partijnaam voor de R.-K. Nederlanders in 1576 nà de Pacificatie van Gent; later herhaaldelijk partijnaam in Hongarije onder Leopold I, Joseph I en Karel VI; ook in Frankrijk.

[Male parta male dilabuntur]

Male parta male dilabuntur, (lat.), Cicero, Orationes, Philippicae 2, 27, 6, 5, en

[Male partum male disperit]

Male partum male disperit, (lat.), wat kwalijk verkregen is, gaat evenzoo verloren. Onrechtvaardig verkregen goed gedijt niet. Plautus, Poenulus 4, 2, 22 (843).

[Malenger]

Malenger, (barg.), commissaris van politie.

[Malenger]

Malenger, (mil.), iemand, die zich, uit luiheid, gefingeerd ziek, in het hospitaal laat opnemen.

[Malepartus]

Malepartus, in de diersage de woning van Reintje de Vos; van 't oud fr. malpertres, maupertuis; zie In malam partem.

[Malfaisant]

Malfaisant, (fr.), in de volkstaal, een soldaat der genie, en tegelijk mol, waardoor tevens beide beteekenissen worden verklaard.

[Malheur aux vaincus]

Malheur aux vaincus, (fr.), wee den overwonnenen; zie Voe victis.

[Malheureuse France! malheureux roi!]

Malheureuse France! malheureux roi! (fr.), ongelukkig Frankrijk! ongelukkige koning! Slotwoorden van een opstel, dat den 10en Aug. 1829, naar aanleiding der benoeming (8 Aug.) van het ministerie Polignae, in het Journal des Débats, het meest gematigde oppositieblad van dien tijd verscheen. Niettegenstaande zich de heer Béquet als de schrijver van het opstel had doen kennen, verzocht de uitgever, de heer Bertin, als een voorrecht, in zijne plaats te worden vervolgd. Hij werd in eersten aanleg tot 6 maanden gevangenisstraf en fr. 500 boete veroordeeld, doch in hooger beroep vrijgesproken.

[Malibran (Een -]

Malibran (Een -, groote zangeres, naar Maria Felicita Garcia (1808-1836) eene der beroemdste zangeressen der 19e eeuw, contr'alto van zeldzamen omvang, in 1825 prima-donna aan de opera te Londen, in '26 gehuwd met Malibran, koopman te New-York en nadat haar huwelijk nietig was verklaard (1835), hertrouwd met den beroemden Belgischen vioolspeler Ch. de Beriot.

[Malie]

Malie, (wap.), fr. mâcle, eng. muscle, hgd. Rantraute, Makel. Ruit, waarvan het binnengedeelte in den ruitvorm uitgebroken is, - als nabootsing van een maliënkolder.

[Maliebaan]

Maliebaan, laan te Utrecht, buiten de Maliepoort. Ook te 's-Gravenhage. Oudtijds bij vele steden kolfbaan, fr. mail, lat. malleus lusorius, ook malie-

[pagina 685]
[p. 685]

kolf geheeten; maliën = kolven, in de maliebaan spelen. Men vindt te Utrecht ook een Maliehuis, waar men zich vroeger, bij het maliën, met een dronk kon verkwikken; thans (1896) is er de Utrechtsche Levensverzekering-maatschappij in gevestigd. Malie = hamer, nl. het werktuig, waarmede de spelers tegen een bal of kloot sloegen; weshalve door een onzer schrijvers werd voorgeslagen, maliebaan te vervangen door klootslaandersbaan.

[Maliën]

Maliën, volksspel, bestaande in het laten rollen van een grooten bal, met een maliekolf geslagen. De bal moest de geheele maliebaan doorrollen, twee palen aanraken en door een poort gaan. Zie Maliebaan.

[Malis avibus]

Malis avibus, (lat.), met slechte vogels, d.w.z. onder ongunstige voorteekenen; de Romeinen leidden uit de vlucht der vogels de toekomst af. Horatius, Oden I, 15, 5, mala avi.

[Maljenier]

Maljenier, in Goes en mogelijk ook elders in Zeeland, een koopman in ijzerwaren, van malie, ijzeren ringetje, waarvan ook maliënkolder.

[Malka]

Malka, (hebr.), malko (n. hebr.) koningin.

[Malkasten]

Malkasten, beroemde Schilderssocieteit te Dusseldorf, sinds 1848 bestaande.

[Mallejan]

Mallejan, beweegbaar verlengstuk aan eene veerpont, dat halverwege op den oever wordt nedergelaten, om de passagiers, voertuigen en derg. te doen in- en uitgaan.

[Mallejan]

Mallejan, voertuig met twee hooge wielen en langen disselboom, tot het vervoeren van zware vrachten b.v. geschut, omgehouwen boomen enz.

[Mallekus van een jongen (Een -]

Mallekus van een jongen (Een -, een lobbes, een onnoozele hals, een Joris goedbloed, die zich alles laat welgevallen. Naar Joh. XVIII:10: Malchus, die zich het oor liet af houwen, zich lijdelijk mishandelen liet of verbasterd van de uitdrukking een Malchoes etc., een innig goede, dood goede jongen.

[Malleposte]

Malleposte, (fr.), de brievenpost, de mail, vgl. ned. brievenmalen.

[Malleus maleficarum]

Malleus maleficarum, (lat.), zie Heksenhamer.

[Mallewagen]

Mallewagen, een wagen met verkleede of sierlijk uitgedoste gasten, die ter gelegenheid van vastenavond of kermis rondreed. In de Middeleeuwen algemeen, als behoorend tot de Narrengilden, tegenwoordig nog op enkele boerenkermissen in zwang.

[Malloot]

Malloot, onbezonnen, ook wel lichtzinnig, manziek meisje. Het woord heeft niets met ons mal of gek te maken, maar is waarschijnlijk van Romaanschen oorsprong. Bij Anna Bijns komt het meermalen voor, doch in het Mnl. niet. Het is dus uit Z.-Nederl. tot ons gekomen op het einde der Middeleeuwen.

[Mal'och]

Mal'och, (hebr.), engel, meerv. Mallochim, engelen.

[Mal'och touw]

Mal'och touw, (hebr.), (Mal'ach tob), goede engel.

[Mal'och rang]

Mal'och rang, (hebr.), booze engel

[Mal'occhio]

Mal'occhio, (it.), (spr. okjo), de booze blik, het kwade oog, naar het volksbijgeloof in Italië: de gave van sommige menschen, die men gettatore of jettatore (eig. werpers) noemt, om door hun boozen blik anderen ongeluk aan te brengen. Zie Jettatura.

[Malogenen]

Malogenen, (barg.), werken.

[Malogum]

Malogum, (barg), werk.

[Malol]

Malol, zie Papajo.

[Malotru]

Malotru, (fr.), ongelukkige, stoffelijk of onstoffelijk; van o.-fr. malastru, van lat. astrum (ster), d.i. onder een slecht gesternte geboren; - zoo in Zuid-Frankrijk benatru, onder een goed gesternte geboren.

[Malotten]

Malotten of poppen, vorm, waarin de sigaren-tabak op Cuba verpakt wordt.

[Malthezer kruis]

Malthezer kruis, (wap.), fr. croix

[pagina 686]
[p. 686]

de Malte, kruis, waarvan elke arm, bij het snijpunt zeer smal, zich naar het uiteinde verbreedt en in den vorm van een zwaluwstaart in twee punten uitloopt. Onderscheidingsteeken der Malthezer-ridders.

[Malthezer orde]

Malthezer orde, zie Ridderorden.

[Malthezer ridders.]

Malthezer ridders. In de elfde eeuw kochten kooplieden uit Amalfi te Jeruzalem eene kerk met een klooster en een hospitaal ten behoeve van arme, zieke bedevaartgangers; en de daarin gevestigde monniken, zich onder de bescherming stellend van Johannes den Dooper, ontvingen den naam van H. Johannesbroederen, St. Jansbroeders of Johanniters; ook Ridders-Hospitaliers of Hospitaal-Ridders. Na de stichting van het koninkrijk Jeruzalem schonk Godfried van Bouillon hun aanzienlijke bezittingen. Sedert dien tijd breidden zij hun aanzien aanmerkelijk uit. In 1530 ontving de orde van Keizer Karel V het eiland Malta met de nabij gelegen eilandjes Gozzo en Comino in leen; vanwaar de naam Malthezer ridders.

[Malthusiaan]

Malthusiaan, aanhanger der leer van den Engelschen nationaal-oeconomist Malthus. Zie Malthusianisme.

[Malthusianisme]

Malthusianisme, de leer van Thomas Robert Malthus, Engelschen volks-econoom (1766-1834), die stelde, dat de bevolking gelijken tred moet houden met de bestaansmiddelen. Zijn systeem zette hij uiteen in zijn Essay on the principles of population (Proeve of studie over het bevolkings-beginsel), in 1798. Hij stond op de schouders van den Schot Wallace, den Engelschman Townshend en den Italiaan Ricci. Tegenwoordig zijn er die een Nieuw Malthusianisme voorstaan, en voorspoed verwachten van kleine gezinnen, tengevolge van beperking van den bevolkingsaanwas.

[Malum malo proximum]

Malum malo proximum, (lat.), het eene kwaad grenst aan het andere, m.a.w. een ongeluk komt zelden alleen.

[Malum nullum est sine aliquo bono]

Malum nullum est sine aliquo bono, (lat.), er is geen kwaad, of er is eenig goed bij; Plinius de Oudere, Historia naturalis 27, 3, 9.

[Malum vas non frangitur]

Malum vas non frangitur, (lat.), slecht, waardeloos gereedschap breekt niet. Onkruid vergaat niet. Erasmus.

[Malversatie]

Malversatie, verduistering van gelden, door een verantwoordelijk persoon; letterl. kwade praktijk. Uit fr. mal (slecht) en verser (storten). Ten onzent malverseeren = zich aan kwade praktijken schuldig maken.

[Malvezij-]

Malvezij- of Malvasia-wijn, fijne, zoete Grieksche wijn oorspronkelijk van Napoli di Malvasia in Morea; later, de naam voor dergelijken wijn, gekweekt op Sicilië, Sardinië, Madeira, Teneriffe, in Provence en Spanje. Deze wijn is zoet en krachtig, en heeft een eigenaardigen geur en smaak. Men noemt hem in Italië: ‘Manna alla bocca, balsamo al cervello’, d.i. manna voor den mond, balsem voor de hersenen.

[Mamaluco]

Mamaluco, zie Mesties.

[Mamanuas]

Mamanuas, zie Negritos.

[Mameloeken]

Mameloeken, (ar.), slaven. In Egypte waren sedert de 13e eeuw de M. inderdaad slaven, die, uit vreemde gewesten afkomstig, degewapende macht des Sultans vormden. Maar al spoedig (in 1251) maakten de M. zich van de regeering meester, en plaatsten een uit hun midden als Sultan op den troon. In de 14e eeuw heeft eene tweede dynastie der Mameloeken over Egypte geheerscht. In 1811 heeft Mehemed Ali, onderkoning van Egypte, de Mameloeken gefnuikt.

[Mameluk]

Mameluk of Mamelouk, (fr.), onder het eerste en tweede keizerrijk de onvoorwaardelijke verdedigers der Regeering in de wetgevende Kamers, de pers, enz. Naar de muzelmannen, die Napoleon I van Egypte naar Frankrijk volgden en waaruit hij (1804) een bijzonder escadron zijner lijfgarde vormde.

[Mameluk]

Mameluk, een nieuweling in het parlementaire leven. Het woord dagtee-

[pagina 687]
[p. 687]

kent in dien zin bij ons uit den tijd van het Kabinet-Vissering (1878-81).

[Mamers]

Mamers, naam van Mars in het Oscisch of Sabijnsch dialekt.

[Mamertijnen]

Mamertijnen, lat. Mamertini, Samnieten uit Campanië, die als Oscische huurtroepen in dienst waren geweest van Agáthocles (tiran van Syraeuse), en, na zijn dood (289 v.C.) ontslagen, zich op verraderlijke wijze hadden meester gemaakt van de stad Messana. Zij noemden zich Mamertijnen naar Mamers, (z.a.) Mars. Hunne krijgsbedrijven zijn de aanleiding geweest tot het uitbreken van den eersten Punischen oorlog (264-241 v.C.).

[Mammoeth]

Mammoeth, mammouth, voorwereldlijke harige olifant, levende in Europa vóór de ijsperiode, en die eene lengte had van 4 à 5 meter. Het woord is afkomstig van het Tartaarsche woord mamma = aarde, omdat, volgens de legende, dit dier in den grond leefde als een mol. Zie Mastodon(t).

[Mammon (Hij offert den -]

Mammon (Hij offert den -, hij dient den rijkdom; hij leeft voor 't geld; zie Matth. VI:24: Gij kunt niet God dienen en den Mammon. Van Mammon, eigenlijk: Mamon, een Arameesch woord = geld.

[Mammondienaar]

Mammondienaar, geldzuchtige. Naar Matth. VI:24, Luk. XVI:13, waar Mammon (z.a.) staat als verpersoonlijking van aardsche bezitting tegenover ‘God’. - Men spreekt ook van mammonist en mammonisme. - Ongeveer van dezelfde beteekenis, doch aan een ander beeld ontleend is: aanbidder van het gouden kalf, d.i. geldzuchtige en geldgierige. Zie bij Gouden kalf.

[Mammouth american]

Mammouth american, Amerikaansche reuzenkalkoen.

[Mammouth-pers]

Mammouth-pers, allergrootste snelpers.

[Mamzer]

Mamzer, (hebr.), bastaard, een uit bloedschande geboren kind.

[Man]

Man, (barg.), gulden.

[Man (De - is het hoofd]

Man (De - is het hoofd, naar 1 Kor. XI:3, Efez. V:23: ‘de man, het hoofd der vrouw’. Er wordt wel aan toegevoegd: ‘maar de vrouw is het nekje, waar het hoofd op draait’.

[Man des bloeds]

Man des bloeds, naam, aan David gegeven, naar 2 Sam. XVI:7, waar Simeï, de zoon van Gera, al vloekend tot hem zegt: ‘Ga uit, ga uit, gij man des bloeds’. De Puriteinen pasten dezen naam op Karel I toe, omdat hij met het Parlement overhoop lag.

[Man en vrouw zijn éen]

Man en vrouw zijn éen, ontleend aan Gen. II:24: ‘Daarom zal de man zijnen vader en zijne moeder verlaten en zijne vrouw aankleven; en zij zullen tot één vleesch zijn.’

[Man Gods]

Man Gods, ontleend aan Deut. XXXIII:1; verder komt het nog zestig maal in het O.-T. voor.

[Man merkt die Absicht und man wird verstimmt]

Man merkt die Absicht und man wird verstimmt, (hgd.), men merkt de bedoeling en is ontstemd, vervormd naar Goethe's Tasso II, 1. Tasso heeft een gesprek opgevangen tusschen de Prinses en Lenore, en als de eerste hem nu zegt, dat hij tot haar leedwezen niet hartelijk genoeg tegen Lenore is, die toch steeds zoo vriendelijk tot hem spreekt, geeft hij te kennen, dat het hem voorkomt, dat die vriendelijkheid hem als een aalmoes wordt toebedeeld, en zegt:

Wenn sie auch

Die Absicht hat, dem Freunde wohl zu thun,

So fühlt man Absicht, und man ist verstimmt.

[Man met de bruine tong]

Man met de bruine tong, vleier; een aardigheid van Klikspaan, geen eigenlijke studententerm.

[Man met den degen]

Man met den degen, (barg.), schout.

[Man met het ijzeren masker (De -]

Man met het ijzeren masker (De -, zie IJzeren masker.

[Man muss nicht müssen]

Man muss nicht müssen, (hgd.), zie Kein Mensch muss müssen.

[pagina 688]
[p. 688]

[Man naar Gods hart (Een -]

Man naar Gods hart (Een -, David, ontleend aan 1 Sam. XIII:14 en Hand. XIII:22.

[Man soll die Stimmen wägen und nicht zählen]

Man soll die Stimmen wägen und nicht zählen, (hgd.), men moet de stemmen wegen en niet tellen, versregel uit het treurspel Demetrius van Schiller, door diens dood (1805) onvoltooid gebleven. In anderen vorm ook voorkomend bij M. Mendelssohn, Wieland, Lichtenberg, Klopstock, ook bij Schiller in Mar. St. II, 3: Nicht Stimmenmehrheit ist des Rechtes Probe; het eerst bij Cicero De Off. II, 22: non enim numero haec indicantur, sed pondere, en bij Plinius Jun. II, Ep. 12 numerantur enim sententiae, non ponderantur.

[Man spricht vergebens viel um zu versagen;
Der andre hört von Allem nur das Nein;]

Man spricht vergebens viel um zu versagen;
Der andre hört von Allem nur das Nein;
Goethe, Iphigenie I, 3, te vergeefs gebruikt men veel woorden om te weigeren, de andere (de vrager) hoort van dat alles alleen het neen (de weigering); woorden van Koning Thoas tegen Iphigenie, die door hem ten huwelijk gevraagd, een welsprekend betoog houdt, waarvan de Koning echter begrijpt, dat het einde eene afwijzing is.

[Man van bloed en ijzer]

Man van bloed en ijzer, zie IJzeren Kanselier.

[Man van Sedan (De -]

Man van Sedan (De -, Napoleon III (1808-73), die 2 Sept. 1870 na den slag bij Sedan, zijn zwaard aan den Koning van Pruisen overgaf.

[Man wants but little here below, nor wants that little long]

Man wants but little here below, nor wants that little long, (eng.), de mensch heeft maar weinig noodig hier beneden, en dit weinigje nog niet eens lang, Oliver Goldschmidt (1728-74), The Hermit, strophe 8, die dit citaat in eenigszins gewijzigden vorm aan de ‘Nighthoughts’ (1741) XIV, 118, van Edward Young (1681-1765) ontleende, waar dit gezegde aldus luidt:

‘Man wants but little, nor that little long’.

[Man who did (A -]

Man who did (A -, (eng.), een man, die deed. Een man van handelen, van de praktijk.

[Mancando]

Mancando, (it., muz.), afnemend. Zie Calando.

[Manchester]

Manchester, (eng.), eene katoenen, fluweelachtige stof, in de Eng. stad van dien naam uitgevonden.

[Manchesterschool]

Manchesterschool of -partij, In 1839 richtte Richard Cobden de ‘Anti-corn-law-ligue’ op, die afschaffing van graanrechten ten doel had, welke vereeniging in geheel Engeland aanhangers verkreeg. Toen in 1846 het invoerrecht op het graan in Engeland werd afgeschaft hield de vereeniging op te bestaan, doch de partij, welke door haar gevormd was, bleef voortbestaan onder den naam Manchester partij. Zij ijverde voor vrijheid van handel en bedrijf, afschaffing der akte van Navigatie (in 1849 verkregen) en bestreed alle pogingen tot wettelijke regeling van den arbeid in fabrieken, of in het algemeen, van staatsinmenging. In Frankrijk was Bastiat, in Duitschland Schulze-Delitsch, de oprichter der coöperatie, voorstander van die school. De Kathedersocialisten in Duitschland waren de hevige bestrijders der Manchesterschool.

[Manchesterthum]

Manchesterthum, (hgd.), koopmansgeest, (Krämergeist), naar de zienswijze der groote fabriekbezitters te Manchester, waarbij alle belangstelling ontbreekt voor alles, wat geen winsten afwerpt. Vandaar, dat men in Engeland spreekt van a London gentleman, van a Liverpool merchant, maar van a Manchester man.

[Manchette]

Manchette, (fr.), de plaats aan het hoofd van een nieuwsblad, dat door den titel wordt ingenomen.

[Manchetten]

Manchetten, (mil.), handboeien.

[Manchettes de Buffon]

Manchettes de Buffon, (fr.), de manchetten van Buffon. Sedert lang geloofde men - en de aard van zijn stijl gaf daaraan niet weinig voet - dat de beroemde geleerde, vóór hij zich aan zijn schrijftafel plaatste, zich zorgvuldig aankleedde, poeierde enz. Vooral mochten geen geborduurde of kanten manchetten aan zijn toilet ontbreken 't Geldt echter thans voor uitgemaakt, al wordt nog dikwerf op het feit gezinspeeld, dat het een praatje was, uit een misverstand geboren. Buffon placht

[pagina 689]
[p. 689]

namelijk, als hij schreef, het papier in tweeën te vouwen en een helft als marge (of manchette zooals dat eveneens in het Fransch heet) voor veranderingen of invoegingen te bezigen.

[Mancipatio]

Mancipatio, ook mancupatio, (lat.), de plechtige eigendomsoverdracht eener zaak in tegenwoordigheid van vijf getuigen; vanhier de verkoop of koop volgens streng Romeinsch recht. Uit manus (hand) en capio (grijpen, vangen).

[Manco]

Manco of Manquo, (hand.), hetgeen aan eene som gelds, of aan gewicht, maat of getal eener verkochte partij goederen ontbreekt, verlies, korting.

[Mandamus]

Mandamus, bevelschrift, in naam van het Hoofd van den Staat, van de King's of Queen's Bench. Eng. rechtsterm, uit het Latijn (= wij bevelen).

[Mandant]

Mandant, (hand.), volmacht- of lastgever.

[Mandarijn]

Mandarijn, hoogste staatsbeambte in China, edelman krachtens zijn ambt. Hij mag den Keizer, hoewel onbepaald monarch, in eerbiedigen trant tegenbedenkingen inleveren. Frankrijk zocht indertijd voor de Christen-zendelingen den rang van Mandarijn te verkrijgen; en in vroeger eeuwen hebben zendelingen der Paters-Jezuiten daar dien rang gehad. Van port. mandar = bevelen; bij de Port. mandarin of mandarim. Door de bevolking zelf worden zij Khiouping genaamd. De negen Mandarijnen worden onderscheiden door den knoop in hun hoofddeksel: 1o robijn; 2o koraal; 3o saphyr; 4o een opaal blauwachtige steen; 5o kristal; 6o een opaal witachtige schelp; 7o bewerkt goud; 8o massief goud en 9o zilver.

[Mandarin-pourer]

Mandarin-pourer, (eng.), mandarijn-gieter, wordt over de gebroken tuit van een trekpot geschoven, en men kan er goed uit schenken, zonder morsen of lekkage.

[Mandataris]

Mandataris, gevolmachtigde.

[Mandau]

Mandau, koppensnellerszwaard op Borneo.

[Mandeffoe]

Mandeffoe, de Fransche Post, bij welken de negers aan de Congo soms als kettinggangers werken.

[Mandelle's n' dombi]

Mandelle's n' dombi, zwarte heeren, nl. timmerlui, metselaars, waschbazen en enkele stuurlui en machinisten, bij de negers aan de Congo (Afrika's Westkust).

[Mandement]

Mandement, manifest of herderlijk rondschrijven van een bisschop (vooral in Frankrijk zoo genoemd).

[Mandifeest]

Mandifeest, feest bij gelegenheid van het eerste bad van een jonggeborene. Algemeen gebruik op Sumatra. - De eerste maal wanneer het jonggeboren kind naar de rivier gebracht wordt om te baden (toeroen mondi, heet dit: afdalen om te baden), geschiedt dit met zekere formaliteiten. Een feestmaal besluit de handeling.

[Mandoer, -dora, -dura]

Mandoer, -dora, -dura, variant van mandoline (z.a.); zie Bandola.

[Mandoer]

Mandoer of mandoor, in Ned.-Indië een opzichter of meesterknecht in een fabriek of bij eenig werk. Afkomstig van het Portug. mandar = bevelen; samengetrokken uit mandador.

[Mandoline]

Mandoline, it. mandolino als verkleinwoord van mandolo, snaarinstrument op eene luit gelijkend, kalabasvormig, dieper uitgebouwd dan de luit, maar veel kleiner; komt vooral in Italië voor, gelijk bij ons de guitaar.

[Mandragore]

Mandragore, lat. mandragora, gr. mandragorus, de alruinwortel, toover- of heksenwortel, een in tweeën gespleten wortel, die eenige overeenkomst met de menschengestalte heeft, en waaraan men tooverkracht toekent. Zie Alruinmannetjes en Galgenjong.

[Manel]

Manel, (afr.), jas, mantel.

[Manes]

Manes of Mani, lat. Manichaeüs, een Pers, sterrenkundige en schilder, geb. 214, † 274/8 n.C., stichter van een Oostersch godsdienststelsel, het Manichaeïsme, dat eene vermenging is van Parzisme en Christendom, met Gnostische bij-

[pagina 690]
[p. 690]

voegselen. Omdat hij zich voor den in 't Evang. van Joh. beloofden Parakleet (z.a.) uitgaf, werden de Katharen (zie Ketter), die alleen het geestelijke, bovenaardsche, hemelsche voorstonden, door de rechtzinnigen Manichaeërs getiteld. De Manichaeërs hadden den mond vol van het streven naar ‘waarheid’, en beloofden hunnen aanhangers hen zonder eenige afschrikkende autoriteit door de Rede tot God te leiden en van alle dwaling te bevrijden. Volgens hen werden de gewone Christenen slechts door bijgeloof in bedwang gehouden, en genoodzaakt om als waar aan te nemen dingen, waarvoor zij geen voldoenden grond hadden. Hun stelsel was voor de zedelijkheid niet zonder gevaar. De Manichaeën in N.-Afrika, waar zij zeer talrijk waren, zijn in de 5e en 6e eeuw door de Vandalen uitgeroeid.

[Maneschijn]

Maneschijn, (afr.), bv. ik ga ver jou rol' in die maneschijn, ik moet verschrikkelijk om je lachen.

[Manessisch handschrift (Het -]

Manessisch handschrift (Het -, noemde Bodmer een op de groote bibliotheek te Parijs aanwezig handschrift van minneliederen uit de 14e eeuw, omdat zich daarin ook een gedicht bevindt van den Züricher dichter Johann Hadlaub, waarin hij den lof bezingt der beide Manessen: Rüdiger Manesse (ao 1280-1325), ridder en raadsheer te Zürich, en zijn evenzoo genoemden oudsten zoon, wegens hunne liefde tot de vaderlandsche poëzie, blijkbaar in het verzamelen van liedeboeken. Het handschrift is in Zwitserland geschreven, en bevat meer dan 7000 coupletten van 140 dichters, benevens 137 afbeeldingen. Het handschrift is ook bekend onder den naam van ‘het Parijsche handschrift’.

[Man-fly]

Man-fly, manvlieg, acrobaat, die tegen den zolder loopt.

[Manger de la vache enragée]

Manger de la vache enragée, (fr.), fig. kommer en gebrek lijden, het zwaar te verantwoorden hebben. Het is verboden, het vleesch te eten van dieren, die door eenige besmettelijke ziekte zijn aangetast of door een dollen hond zijn gebeten. De armen, ontbloot van alles, houden zich niet aan deze bepalingen en om vleesch te eten, eten zij zelfs vleesch van een dolle koe. Uit dat gezegde ontstond sinds 1896 het woord vachalcade, als titel van een optocht van jeugdige kunstenaars te Parijs, die geacht moeten worden een harden strijd voor het bestaan te voeren.

[Manger la grenouille]

Manger la grenouille, (fr.), in de dieventaal, zich van eene som gelds meester maken, die eene vereeniging toebehoort, en er mede wegloopen.

[Manger le morceau]

Manger le morceau, (fr.), in de volkstaal: verraden, uit de school klappen; in de dieventaal: bekennen, zijne medeplichtigen aanwijzen, een geheim ontsluieren.

[Mangeurs de rentes]

Mangeurs de rentes, (fr.), letterlijk rente-eters, 3 April 1894 in de Belgische Kamer der Volksvertegenwoordiging door den heer Lambiotte, lid der uiterste linkerzijde, voor het eerst gebezigd voor renteniers of kapitalisten, in tegenstelling van mangeurs de pain, broodeters (proletariërs).

[Mangga Mangifera Indica L.]

Mangga Mangifera Indica L. De om zijne lekkere vruchten bekende, tot de Nat. fam. der Anacardiaceae behoorende boom, die in vele verscheidenheden algemeen in N.-I. voorkomt.

[Mango]

Mango, soort peer, waarvan de smaak overeenkomt met onze bergamot of juttepeer, in de Congo (Afrika).

[Manheimsch goud]

Manheimsch goud, alliage, bestaande uit 3 deelen koper en 1 deel zink.

[Manhig]

Manhig, (mrv. manhigîm), (n. hebr.), leider; als titel: bestuurder, beheerder.

[Mania Cesarea]

Mania Cesarea, letterl. keizersmanie. Als Czaren-waanzin toegepast op der Franschen uitbundige ingenomenheid met Rusland, welke haar toppunt bereikte, toen Czaar Nicolaas II 6-9 Oct. 1896 Frankrijk (Parijs) bezocht.

[Mania marina]

Mania marina, (lat.), zee-manie, hartstocht om eene badplaats aan zee te bezoeken, of aan het zeestrand te vertoeven.

[pagina 691]
[p. 691]

[Mania scriptoria]

Mania scriptoria, (lat.), schrijfmanie, hartstocht om te schrijven.

[Manibus pedibusque]

Manibus pedibusque, (lat.), met handen en voeten, d.i. met inspanning van alle krachten. Terentius, Andria, 1, 1, 134 (161). Ook manibus pedibus 4, 1, 52 (676).

[Manibus Sacrum]

Manibus Sacrum, (M.S.), zie Diis manibus sacrum.

[Manichaeïsme]

Manichaeïsme, zie Manes.

[Maniëristen]

Maniëristen, kunstschilders der 16e eeuw. Ten tijde van het verval der schilderkunst onderscheidde zich onder hen de Italiaansche artist Luca Lambiasi, ook Luchetto da Genova geheeten, omdat hij (in 1527) te Maneglia in het gebied van Genua, geboren werd, † 1585 te Madrid. Men spreekt ook van gemaniëreerd. Van het Ital. maniéra, dus: schilders en schrijvers die in hun manier van werken niet van gemaaktheid zijn vrij te pleiten.

[Manifestatie-eed]

Manifestatie-eed, lat. juramentum manifestationis, de eed, waarbij men verklaart, dat bij inventarissen niets verduisterd of achtergehouden is.

[Manile]

Manile, (m. lat., r.k.), een waterkan voor de handwassching der priesters; van manus, hand; letterl. handvat. Ook munile.

[Manille]

Manille, tweede troef in 't omber en quadrille, zie Matador en Speelkaarten.

[Manifest]

Manifest, stuk strekkende tot bewijs van den inhoud van de lading van 't schip, en inhoudende het getal, de merken en de nommers der koopmanschappen, den naam der bevrachters, inladers en dergenen, aan wie de koopmanschappen zijn geconsigneerd.

[Manipel]

Manipel, (r.k.), oorspronkelijk handdoek, dien de priester bij het altaar gebruikte om zich het gelaat af te wisschen; van lat. manipulum, handdoek, van manus (hand). Ook sudorium (zweetdoek) geheeten; sedert de 11e eeuw alleen een sieraad, waarvan de kleur en de stof met die van het kasuifel en van de stool moesten overeenkomen. Voor 't oude doel wordt thans eenvoudig een witte zakdoek gebruikt.

Men verwarre dit niet met de mappulae, geen manipels maar baldacchini (Aanh.). - De fano (got. fana, lat. pannus), hgd. Fahne, is een andere naam voor manipel m.lat. manipula, o.hd. hantvan of hantfan.

[Manipel]

Manipel, (wap.), band aan de mouw van 't priestergewaad, manipula.

[Manitor]

Manitor, God, in de taal der Roodhuiden van Canada.

[Manjo-sju]

Manjo-sju, (jap.), beroemde verzameling van gedichten uit de 8e eeuw, in 30 deelen.

[Mann muss hinaus in 's feindliche Leben (Der -]

Mann muss hinaus in 's feindliche Leben (Der -, de man moet den levensstrijd tegemoet gaan, Schiller, Lied von der Glocke, tegenstelling tusschen den arbeid van den man en dien van de vrouw. (Vgl. Ten Kate's: Hem de wereld, haar het huis.)

[Manna]

Manna, het gestolde vocht, de honigzoete hars van de Tarfastruik der Arabieren op het Sinaïetisch schiereiland, den ouden Israëlieten gedurende hun 40-jarig verblijf in de woestijn in tijd van nood en in verbazende hoeveelheid, gelijk het bijbelsch verhaal meldt, uit den hemel gevallen, als dauw. En hierin lag het wonderbare; niet in het produkt zelf, dat door de Israëlieten, met den oorsprong er van onbekend, - van hier hunne duiding in Exod. XVI:15, 31: man, ontstaan uit hunne vraag, bij den aanblik er van, mân hoe = wat is dat? - als hemelsch brood of koorn (Ps. CV:40, LXXVIII:24) werd aangemerkt, en daarom ook door de latere Joden engelenspijs (Boek d. Wijsh. XVI:20; vgl. de Septuagint Ps. LXXVIII:25) geheeten. Nu, elk natuurprodukt is eigenlijk eene gave Gods; daarom, dewijl man (arab.) ‘geschenk’ beteekent, duiden de Arabieren hun manna als man of manno's samâi (geschenk des hemels) aan. Uit de Tarfastruik, eene soort tamarisk, leekt de hars, tengevolge van den steek van zeker insekt (niet

[pagina 692]
[p. 692]

ongelijk aan de wandluis), vooral in Juli en Augustus; 't is gele slijmsuiker. - Het manna der apothekers is een soort van dauw, dien men in Calabrië op zekere tijden des jaars op de bladeren der boomen aantreft; het verharde zoete sap van zekere struik, lat. manna calabrina.

[Mannaggia la Rocca (Generaal -]

Mannaggia la Rocca (Generaal -, bijnaam van een ouden voddenraper te Rome, die Luigi Guidi heet, en bij gelegenheid van het Carnaval op een ezel gezeten, door Romes straten trekt, met een blikken helm op het hoofd en een houten sabel aan de zij. Eene uitdaging, door dien generaal beantwoord, strekt tot spot van den uitdager. Managgia, (ital.) is eigenlijk een vloek, en beteekent verwensching.

[Mannaia]

Mannaia, dergelijk werktuig als de guillotine (z.a.), sedert de 13e eeuw in zwang, waarmee men in Italië de adellijken onthoofdde.

[Mannaliter]

Mannaliter, (muz.), alleen voor mannaal, dus zonder pedaal.

[Manneke]

Manneke, naam, dien men oudtijds veel aan kleine munten gaf, zoo in ons land als over de grenzen. Zoo had men in Holland en Braband negenmannekes, koperen stukjes van 9 myten, de voorloopers der duiten, verder in Groningen magermannekes, in Pruisen Vetmannekes en in het midden dezer eeuw aldaar nog de Käsemännekes of groschen.

[Manneken-pis]

Manneken-pis, de oudste burger van Brussel (dagteekenend van 1619); ‘Brunnenbild’ gelijk de Duitschers zulk een beeld noemen, nl. een metalen beeldje, waardoor eene waterleiding loopt, die op een minder stichtelijk te noemen plaats een uitweg vindt. Het is een aardigheid uit den ouden tijd, zooals men die in Nürnberg, in Bern en vele andere plaatsen in grooten getale vindt.

[Mannekens en wallekens (Kiezen tusschen -]

Mannekens en wallekens (Kiezen tusschen -, mannekens = strijdbaar leger, wallekens = vestingbouw.

[Mannema(a)t]

Mannema(a)t of dachmaet lands, oude vlaktemaat, weleer in Gelderland en Overijsel, bv. omstr. 1550 te Kampen. Zóoveel als den man op éen dag kan afmaaien.

[Mannen van naam]

Mannen van naam, personen van aanzien en verdienste. Ontleend aan Genes. VI:4, waar het gebezigd wordt van reuzen, van machtigen, voortgesproten uit de verbintenis van de dochteren der menschen met de zonen Gods (Engelen); zij heeten alzoo, als van ouds beroemd wegens hunne grootte en lichaamskracht.

[Mannequin]

Mannequin, (fr.), ledepop, bij schilders in gebruik. De Franschen hebben het woord van de Vlamingen overgenomen, nam. manneken of mannetje, menschje.

[Mannequin]

Mannequin, (fr.), bij de naaisters en couturiers van naam, te Parijs, een jong meisje, die de kleederen moet aantrekken, die men wil passen of den kalanten wenscht te toonen; hgd. Probiermamsell.

[Mannetje in de maan;]

Mannetje in de maan; de vlekken, die men op de maan ziet. Voor sommigen een gelaat vormend, schijnen ze voor anderen een mannetje, dat een takkebos op den rug draagt. Volgens allerlei overleveringen, die onderling veel overeenkomst hebben, zou een zekere Ludegeer op Zondag hout gesprokkeld, en op de berisping van den priester geantwoord hebben: Voor mij is Zondag gelijk aan Maandag. Tot zijn straf moest hij een eeuwigen Maandag hebben, en werd daarom in de maan geplaatst.

[Mannlicher-geweer]

Mannlicher-geweer, klein-kaliber repeteergeweer; een geweer met krachtige uitwerking door het bestrijken van de kogelbaan en den aard van het projectiel, dat er uit geschoten wordt. Het is van 6.5 mM. kaliber. Aldus naar den uitvinder, civiel-ingenieur in Oostenrijk.

[Manoekan, sambilang]

Manoekan, sambilang, voorwerpen, waarmeê op Java de jukken der vrachtkarren getooid worden, en die zeer sierlijk bewerkt zijn. Het juk zelf

[pagina 693]
[p. 693]

heet bij de karrevoerders Pasangan, de stok, die recht op het midden van het juk staat manoekan, en de stukken hout aan weerszijden van den nek der sappi's of sapies (z.a.) sambilan. Deze manoekan en sambilang worden in allerlei grillige vormen uit hout gesneden en met bonte kleuren versierd. Ze zijn een merkwaardig voorbeeld van Javaansche kunstvlijt, en verdienen de aandacht vooral ter waardeering van den kunstzin der Javanen, die zelfs bij gewone dagelijksche voorwerpen wordt toegepast, zooals dit ook eenmaal met de Nederlandsche kunstvlijt het geval geweest is.

[Manometer]

Manometer, toestel voor het meten der drukking of spankracht van saamgeperste luchtvormige stoffen (vooral stoom). Van gr. manos = dun, spaarzaam, ijl, doorluchtig, en metron = maat (als werktuig).

[Manque en passe]

Manque en passe, beneden en boven de helft. Hiernaar speelt men op de roulette te Monte-Carlo.

[Mansard-dak]

Mansard-dak, (naar den uitvinder, de Fransche architect Mansard (1578-1666)), dak waarvan de bovenhelft minder helling heeft dan de benedenhelft, zoodat beide helften met elkander een stompen hoek maken. In de onderste helft vaak dakvensters, die zolderkamertjes verlichten, welke hiernaar weder Mansardes heeten.

[Manschap]

Manschap, onder het leenstelsel, de betrekking tusschen leenheer en leenman(nen); manschap doen = de verschuldigde trouw en gehoorzaamheid van leenman aan den leenheer bewijzen. Men sprak ook wel van ‘manschap of leen’ (ao 1561), waarin leen = leengoed is; dus dan manschap hier z.v.a. het pand, waardoor de verplichting tot het doen van manschap ontstaat; alzoo = manstad (z.a.). Zie Ledige hand.

[Manschetten haben]

Manschetten haben, (hgd.), zegt men schertsenderwijs voor beangst zijn. Van den oorsprong worden verschillende verklaringen gegeven. De meest waarschijnlijke is echter, dat, wanneer iemand siddert, ook zijne manchetten beven, vooral, zooals men die eertijds droeg; men zeide dan ook weleer: ihm wackeln die Manschetten = zijne manchetten schudden, van iemand, die van angst beefde. Bovendien wordt daardoor tevens het woord Manschettenfieber (hgd.), voor beangst zijn, verklaard.

[Manschettenfieber]

Manschettenfieber, (hgd.), zie Manschetten haben.

[Manseran nanggi]

Manseran nanggi, Heer des Hemels, benaming van het Hoogere Wezen bij de Papoea's. Het geloof aan dit Wezen verdwijnt echter geheel bij de toepassing van hun godsdienst op de zaken van het dagelijksch leven. Daarin zijn 't alleen de geesten der afgestorvenen, waarmee men rekening houdt, en die hun gemoedsleven bijna geheel in beslag nemen. Zie Korwar (Aanh.), Nien.

[Mansfelders]

Mansfelders, lieden uit het volk, die onstuimig over een morsigen weg luidruchtig voortloopen. Ook van vrouwen gezegd, en dàn nog, ‘met opgeschorte bovenkleeren’ er bij. Zoo woest als een soldaat uit de Mansfeltsche troepen, die in den 80-jarigen oorlog onder den onbesuisden Graaf v. Mansfelt dienden. Bedoeld is Ernst graaf v.M., die eerst Spanjes Koning diende, maar in 1610 tot de Protestantsche Kerk overging, en een der gevaarlijkste vijanden werd van het Huis van Oostenrijk. In 1618 streed hij voor den Winterkoning (z.a.).

[Manstad]

Manstad, onder het leenstelsel, de stede of plaats van een leenman of man van leen. Men hield eene hoeve of boerderij in manstad, bijv. van een klooster, alzóo dat men er manschap (z.a.) van doen moest aan dat convent. Aldus ao 1354. Het Schultenhuis te Albergen (o. Ootmarsum), tot daartoe in manstad leenroerig aan de heerschap van Borkulo in den hof te Tubbergen, werd in 1395 door den leenheer verheven tot een edel vrij eigen goed. Soms ziet men manstad wel door manschap (z.a.) vervangen.

[Mansus]

Mansus, (m.lat.), een blok land van 18 morgen of 144 rijnl. roeden met

[pagina 694]
[p. 694]

eene woonplaats daarop. Vanhier hoeve (van lat. manere = blijven). Volgens Meijer's Woordenschat. In 1247 is sprake van 16 Hollandsche journalen (o. fr. = bunders), d.i. zóoveel land als een paar ossen daags beploegen kan. Gewoonlijk zegt men, dat mansus of eene hoeve lands 9600 vierkante roeden of 16 morgen besloeg (Prof. Bondam).

[Manteaux (Blancs -]

Manteaux (Blancs -, witmantels, zie bij Lewiter monniken.

[Mantega]

Mantega, (mal.), boter. Oorspronkelijk portugeesch.

[Mantel]

Mantel, behoorde - evenals de korte broek, de preekrok (in den vorm van een hofrok), lage schoenen met gespen en de steek of driekante hoed, tot het vroeger kostuum der predikanten en der aansprekers, en bestond uit een lange smalle strook dubbel gevouwen op zwart laken vastgenaaide zwarte zijde, boven aan den rok vastgehaakt en over den rug hangend. Versmald overblijfsel van den mantel, waarin, naar het voormalig streng kerkgebruik, predikant en voorlezer moesten optreden en dienst doen. Uit de stof, de breedte en de manier van dragen van den mantel meende men voorheen het een en ander te kunnen opmaken omtrent de richting en de meerdere of mindere gestrengheid van den leeraar. En zoo had men Coccejaansche en halve Coccejaansche, Voetiaansche, Lampiaansche, Groenewegiaansche mantels, mantels van de Utrechtsche en de Leidsche studie; ja Libertijnsche en Bibliaansche mantels.

[Mantel]

Mantel, (wap.), van purper met hermelijn gevoerd als een tentvoorhangsel opgeslagen, achter 't schild geplaatst. Eerst alleen door keizers en koningen, later ook door prinsen en hertogen gevoerd; verder zeldzaam.

[Mantel (Deensche -]

Mantel (Deensche -, in de Middeleeuwen een soort van folterwerktuig (z.a.)

[Mantel van Dejanira]

Mantel van Dejanira, de mantel, dien Dejanira aan Hercules omhing, wetend, dat deze besmet was met het bloed van den Centaurus Nessus, die met vergiftigde pijlen gedood was, zoodat dit kleed zich aan Hercules hechtte en hem onder onbeschrijfelijk lijden deed sterven. Vandaar ook Nessuskleed.

[Mantel naar den wind keeren (Den -]

Mantel naar den wind keeren (Den -, d.i. de huik naar den wind hangen; zich aansluiten bij hen, van wie men het meeste voordeel verwacht; ontleend aan Gottfried von Strassburg (omstreeks 1215), Tristan und Isolt (262, 32 f. Massmann, Leipz. 1843), in den vorm man sol den mantel keren, als im die winde sint gewant. Ook wel voor veranderen met en naar de omstandigheden. Nog bij anderen, zooals Freidank, Heinrich von Wittenweiler e.a. is die zegswijs, min of meer gewijzigd, te vinden. De voor ons Nederlanders meest belangwekkende is echter die van Tunnicius, daar zij het Nederduitsche woord huik bevat, dat ook in een andere Ned. lezing, als de door ons aangehaalde voorkomt. Zij luidt toch: Men mot de hoiken na dem winde hangen.

[Mantel (De - zijns meesters is op hem gevallen]

Mantel (De - zijns meesters is op hem gevallen, d.i. ‘hij wandelt in het voetspoor zijns meesters, is diens opvolger en navolger’; ontleend aan het bijbelsche verhaal, waarin Elia zijn profetenmantel op Eliza werpt, ten teeken, dat hij dezen tot zijn dienaar en medewerker verkiest (I Kon. XIX:19, II Kon. II:9-13).

[Mantel der liefde (Iets met den - bedekken]

Mantel der liefde (Iets met den - bedekken, oorspr. Spreuken van Salomo X:12: ‘de liefde dekt alle overtredingen toe’. Vgl. 1 Petrus IV:8 en 1 Cor. XIII:7. In Gen. IX:24, is sprake van Sem en Japhet, die hun vader Noach met een kleed bedekten, toen deze onwelvoegelijk op den grond lag, door wijn bevangen. Men denke ook aan de volgende woorden, die aan Keizer Konstantijn worden toegeschreven: ‘hij zou, wanneer hij een priester of monnik zag zondigen, zijn mantel uittrekken en hem daarmede zoo bedekken, dat niemand hem kon zien (chlamydem meam exuerem et cooperirem eum, ne ab aliquo videretur).

[Mantel (Men behoeft hem den - niet te scheuren]

Mantel (Men behoeft hem den - niet te scheuren, van een tafel-

[pagina 695]
[p. 695]

schuimer, dien men, als hij vertrekken wil, niet sterk behoeft te dringen, om aan tafel te blijven zitten. Ontleend aan 1 Sam. XV:27, waar verhaald wordt, dat Saul den profeet Samuel, als deze, vertoornd over zijne ongehoorzaamheid, zich omkeerde om weg te gaan, nog wilde terughouden, en hem bij een slip van zijn mantel greep, met het gevolg, dat deze scheurde.

[Mantelé]

Mantelé, (fr. wap.), 1) schild met in de bovenhelft twee figuren als naar weerszijden opgeslagen gordijnen, v.a. kleur of metaal, reikende tot de halve hoogte, zoodat er aan weerskanten een mantel over heen schijnt te hangen;

2) de leeuw, wanneer hij een soort van schoudermanteltje draagt, wel te onderscheiden van den baresteel, zooals die bv. in 't wapen van Brederode staat. In Ned. wapens komen beiden zelden of nooit voor.

[Mantelkinderen.]

Mantelkinderen. ‘Ter gelegenheid van het aangaan van een huwelijk tusschen hen, die buiten hetzelve kinderen verwekt hadden, had de wettiging dier kinderen symbolisch plaats, zoodanig, dat, terwijl de huwelijksplegtigheid geschiedde, de buiten echt geboren kinderen onder den rok, de falie of den mantel der moeder en ook van den vader verborgen bleven, en daaruit na de voltrekking des huwelijks te voorschijn werden gebragt. Voorzeker moest door deze zinnebeeldige plegtigheid de schijn vertoond worden, alsof de kinderen toen onder, na en uit een wettig huwelijk hunner ouders geboren waren; de huik of mantel, onder welke zij geplaatst werden, zal daarenboven hebben kunnen aanduiden het vereenigd voornemen van den vader en de moeder, om de kinderen voortaan als echte kinderen gemeenschappelijk te beschermen en te verzorgen. Volgens Van de Spiegel in de aangehaalde verhandeling, bl. 120, zouden deze kinderen daarom Martelkinderen genoemd zijn; maar ik geef in bedenking, of de benaming van mantelkinderen hier niet natuurlijker en gepaster zoude zijn? In Vlaanderen toch, zoowel als in Frankrijk, werden de bastaarden, bij zoodanige symbolische wettiging, onder den mantel van den vader zoowel als van de moeder geplaatst.... Nog in de vorige eeuw was deze gewoonte niet geheel in ons Vaderland afgeschaft, en ik herinner mij, nog kind zijnde, die eenmaal in Zuid-Holland te hebben bijgewoond. De spreekwoorden: hij is onder de huik gewettigd; onder de huik geboren; zij zijn met de huik getrouwd, zijn wij daaraan verschuldigd. Met betrekking tot de kinderen gaven wij te kennen, dat zij buiten echt geboren, maar door de voltrekking van het huwelijk hunner ouders per petionem juris, voorondersteld werden, op den dag hunner geboorte wettig te zijn geweest’, enz. Mr. M.C. van Hall, Bijdragen voor Regtsgeleerdheid en Wetgeving (1835), IX, 150.

[Mantella]

Mantella, (it.), (witte) sluier, die over de schouders valt. Dracht van hofdames, die daarbij gedecolleteerd zijn.

[Mantelpijpje]

Mantelpijpje, het laatste pijpje, dat men in gezelschap rookt; wanneer de mantels reeds voor den dag gehaald worden.

[Mantenatoren]

Mantenatoren, verdedigers, bij tornooigevechten. Zij worden opgeroepen, nadat men tegenstanders (avonturiers) tot een tornooi heeft uitgedaagd.

[Mantera]

Mantera of meĕntera, (mal.), tooverspreuk, tooverformulier.

[Manteri]

Manteri, (mal.), raadsheer, minister; ook titel voor bepaalde inlandsche ambtenaren van minderen rang, b.v. mantri kopi, mantri oeloe (d.i. bij de waterleidingen), mantri blandong (bij de houtaankap), mantri tjatjar, z.b. enz.

[Mantelet]

Mantelet, (fr. wap.), zie Helmkleeden.

[Mantiek]

Mantiek, waarzeggerskunst, gr. mantikè, van mantenomai = een orakel geven èn ondervragen.

[Mantille]

Mantille, (fr.), damesmanteltje zonder kap. lat. mantellum (mantelum).

[Mantri-tjatjar]

Mantri-tjatjar, vaccinateur, uit mantri (jav. en mal.), uit het sanskr. mantri, Minister of raadsman van een Vorst, staatsbeambte, en tjatjar =

[pagina 696]
[p. 696]

pokken. In N.-Indië wordt onder Mantri een beambte van ondergeschikten rang verstaan en komt 't woord in verschillende samenstellingen voor, als: mantri kòpi, beambte bij de koffiecultuur; mantri blandong, (spec. op Java), beambte bij de houtaankap; mantri oeloe, (java), mantri bij de waterleidingen; mantri djalan, Inl. opzichter bij de wegen; mantri keboepaten, (java), mantri toegevoegd aan den Regent. De inlandsche beambten belast met de vaccinatie en revaccinatie heeten door geheel Ned.-Indië mantri tjatjar.

[Mantries, mantri politie]

Mantries, mantri politie, titel van door den directeur van financiën tijdelijk nieuw (Juli 1895) ingestelde inlandsche ambtenaren tot het tegengaan van den sluikhandel in opium, ter beschikking van het hoofd van het gewest Kediri. Ze behooren ook tot het gevolg van een inlandschen prins of kroonprins (bijv. dien van Koetei).

[Mantuaan (De -]

Mantuaan (De -, ook: de Mantuaansche Zwaan, de Mantuaansche herder geheeten, voor Virgilius, van Mantua geboortig; behalve zijn bekend heldendicht schreef hij ook pastoralen of herderdichten.

[Manu armata]

Manu armata, (lat.), gewapenderhand.

[Manu propria]

Manu propria, (m.p.), (lat.), met eigen hand, eigenhandig (geschreven). Ook manu mea propria (m.m.p.), met mijn eigen hand.

[Manu sinistra, (M.S.)]

Manu sinistra, (M.S.), (lat.), met de linkerhand te spelen: in muziekwerken.

[Manufactuur]

Manufactuur, (hand.), in eigenlijken zin, wat door de hand bewerkt wordt, doch gewoonlijk gebruikt voor velerlei soorten van geweven en gesponnen fabrikaten, van lat. manu factura.

[Manum de tabula]

Manum de tabula, (lat.), Cicero, Epistolae ad famili ares 7, 25, 1. (Vgl. Plinius de Oudere, Historia naturalis 35, 10 (30) 80. Dixit enim (scil. Apelles) omnia sibi cum illo (sc. Photogene) paria esse aut illi meliora, sed uno se praestare, quod manum de tabula sciret tollere, memorabili praecepto nocere saepe nimiam diligentiam. De hand van het schilderij af, d.w.z. niet langer er aan gewerkt, het is nu genoeg!

[Manumissio]

Manumissio, (lat.), vrijlating van slaven.

[Manus Domini]

Manus Domini, (lat.), de hand des Heeren; dat is manus Domini = hierin kan men Gods vinger zien.

[Manus manum lavat]

Manus manum lavat, (lat.), naar Epicharmus Petronius, Satirae, c. 45, Seneca, Apocolocyntosis (s. ludus de morte Caesaris) 9. De eene hand wascht de andere. - Als de eene hand de andere wascht, worden ze beide schoon.

[Manus]

Manus of manusje van alles, factotum, omnis-homo, de man, die alles doet. Woordspeling tusschen manus (lat.) = hand en Manus = Hermanus. Vgl. fr. Homme à tout faire, en eng. Jack of all trades; winkel waar men allerlei huishoudartikelen kan koopen.

[Manuscript]

Manuscript, (hand.), handschrift.

[Maoewensraad]

Maoewensraad, raad, welken de priesters vormen bij het Kahihanverbond (z.a.), en die wordt voorgezeten door den maoewen-besaar = den opperpriester, in het Kahihanhuis, diep in het bosch gebouwd, om het aan de blikken van het Europeesch bestuur en van vreemdelingen te onttrekken.

[Maori (De -]

Maori (De -, de oorspronkelijke bewoners van Nieuw-Zeeland. In hun taal beteekent het: inboorlingen.

[Map]

Map, (eng.), van 't pun. woord ‘mappa’ = seinkaart, en ook = doek, omdat kaarten oudtijds op linnen werden geteekend, bij gebrek aan papier of perkament. Hier te lande een omslag of portefeuille.

[Maple sugar]

Maple sugar, (am.), ahornsuiker, suiker, gekristalleerd van het sap van den suiker-ahornboom (maple-tree), die als eene groote lekkernij wordt beschouwd.

[pagina 697]
[p. 697]

[Mappalah]

Mappalah, (mappoloh), (n. hebr.), nederlaag, val. Hebr. = ruïne, puinhoop.

[Mappe]

Mappe, (joodsch-duitsch), (van het nieuw-Hebr. mappah = laken, doek, of van 't Latijn: mappa), doek of windsel, waarmee de wetsrol omkleed wordt.

[Mappil]

Mappil, (n. hebr.), ontijdig barende; mappil zijn, (joodsch-duitsch), ontijdig bevallen.

[Maquetten]

Maquetten, voorstellingen in 't klein van gebouwen of tooneeldecoraties van hout of papier met waterverf, opgesteld als voor de werkelijkheid en verlucht in verschillende kleuren; ook modellen van gedenkteekenen, die men dikwerf op de voor deze bestemde plaats aanbrengt, om hunne uitwerking te beoordeelen.

[Mar]

Mar, (afr.), maar of nog al. Dit mag reg wees, mar is seker onbillik. Nog al: nou 'n Franschman sijn bloed is mar warm.

[Mara]

Mara, skr. mara, hindernis, mal. hetzelfde, gewoonlijk verbonden met behaja, skr. bhaja, gevaar, nood.

[Maraan]

Maraan, scheldnaam, dien onze voorouders gedurende de troebelen aan de Spanjaarden gaven; zooveel als bastaard van Mooren.

[Maraboet]

Maraboet, van het Arabische woord marboeth, morabeth of moravot, is de naam van een Mohammedaansche secte, die in het N. Westen van Afrika ontstond, en daar de dynastie der Morabieten of Almoravieten stichtte. Later bleef de naam Maraboet onder de Berbers bestaan om priesterlijke personen aan te duiden, die dienst deden bij de moskeeën en begraafplaatsen. Zij staan bij het volk zeer in aanzien, en aan hen worden zelfs de gaven der profetie en der wonderen toegekend.

[Marabou-veêren]

Marabou-veêren, zeer gezien als hoed-tooisel bij dames; de veêren van de marabou, een Afrikaanschen ooievaar; de naam beteekent: Gode gewijd; want deze ooievaar was een heilige vogel.

[Marabout]

Marabout, (alg.-fr.), verkeerdelijk voor kobba, de kapel, waar een heilige priester (maraboet) begraven ligt.

[Maranatha]

Maranatha, (syr.-chald.), d.i. Maran atha = onze Heer komt. Plechtige en nadrukkelijke herinnering, dat de Heer eenmaal zal wederkomen ten gerichte, Paulus bedient er zich van 1 Kor. XVI:22.

[Marane]

Marane, (barg.), horloge.

[Maraschino]

Maraschino of Marasquino, fijne likeur, bereid hoofdzakelijk uit zure kersen (marosca). De vermaardste is af komstig uit Zara in Dalmatië, en draagt den naam van Maraschino di Zara.

[Maravedi]

Maravedi, Spaansche koperen munt, bestaande sinds 1497, het 272ste deel van den piaster, dus bijna 1 cent; sedert 1867 vervangen door stukken van 2½ centimos.

[Marboet]

Marboet, (arab.), een soort van geestelijken.

[Marcassin]

Marcassin, (fr. wap.), jonge ever zonder slagtanden en met hangenden staart.

[Marcato]

Marcato, gebrocheerde jacquardstof met zijde. Ital. marcato = gemerkt. Zie Jacquard.

[Marché]

Marché, (fr. wap.), gehoed.

[Marché du 9 Thermidor]

Marché du 9 Thermidor, naam der markt, ingesteld ter plaatse, waar het Jacobijnenklooster in de Rue Saint-Honoré gestaan had. Dit werd al spoedig gesloopt, nadat de Nationale Conventie besloten had de vergaderzaal der Jacobijnen (z.a.) te sluiten. De 9 Thermidor (z.a.) was het tijdstip van den val van Robespierre.

[Mar-chef]

Mar-chef, (fr.), met deze verkorting van maréchal-des-logis chef pleegt men bij het Fransche paardevolk, zelfs in dienstzaken, den opperwachtmeester aan te duiden.

[Marc]

Marc (fr. wap.), zie Mark.

[Marchand d'injustice]

Marchand d'injustice, (fr.), in de taal der anarchisten een rechterlijk ambtenaar.

[pagina 698]
[p. 698]

[Marchand d'orémus]

Marchand d'orémus, (fr.), in de volkstaal en spottenderwijs, een R.-K. priester.

[Marchand]

Marchand of marchande de soupe, (fr.), koopman of koopvrouw in soep. In België en Frankrijk, in de gemeenzame taal, een kostschoolhouder of houderes, die er zich veeleer op toelegt, geld te verdienen, dan de leerlingen verstandelijk te ontwikkelen.

[Marchande de sourires]

Marchande de sourires, (fr.), synoniem van lorette, cocotte, horizontale enz. Naar het drama van dien naam, dat Mev. Judith Gautier uit een Japansch stuk trok, dat op diens beurt aan het Chineesche repertoire was ontleend, en in April 1888 in den Odéonschouwburg, te Parijs, voor het eerst werd opgevoerd.

[Märchen (Ein - aus alten Zeiten,
Das kommt mir nicht aus dem Sinn]

Märchen (Ein - aus alten Zeiten,
Das kommt mir nicht aus dem Sinn,
(hgd.), een oud sprookje kan ik niet uit mijne herinnering bannen. Die woorden, aan Heine's Lorelei ontleend, volgen op: Ich weiss nicht, u.s.w. (z.a.).

[Marcia]

Marcia, (it., muz.), marsch, vandaar marciale, als marsch (bv. te spelen); niet te verwarren met marziale (z.a.).

[Marcionieten]

Marcionieten, geheeten naar Marcion, die, door zijn vader, den bisschop van Sinope (in Pontus), geëxcommuniceerd, zich in 140/50 naar Rome begaf, waar hij zich aan den Syrischen gnostieker Cerdon aansloot en tegen de Joodsch-zinnelijke opvatting van het Christendom zich kantte. Volgens hen bestaat het Evangelie van Christus in vrije liefde tot het goede, en stond tegenover den hoogsten goeden God, den rechtvaardigen wereldschepper, de Demiurg (z.a.), die uit de materie (hyle, gr. hulè = stof) de wereld schiep. Tot de 6e eeuw eene kerkelijk geregelde partij, losten zij zich daarna op in de Manicheeën (z.a.).

[Marco]

Marco, (hand.), zie Al marco.

[Marct der Ontsettinghe]

Marct der Ontsettinghe, Octoberkermis te Leiden ingesteld in 1578, ter gedachtenis aan Leiden's verlossing van 1574.

[Mardi-gras]

Mardi-gras, (fr.), vette Dinsdag, de laatste der trois jours gras = de drie vastenavonddagen of Carême-prenant (de drie slempdagen). Op dien dag wordt de paaschos in Parijs rondgeleid.

[Mardijkers]

Mardijkers, van mardeka (mal.). Mardikô (jav.), vrij, een vrij man, niet tot heerendiensten verplicht. Klasse van inlanders in de Compagniestijd, hoofdzakelijk uit vreemdelingen bestaande en voornaamlijk aangetroffen te Batavia en op Timor. Zij deden ook schuttersdiensten. Zie Moradors.

[Mardiste]

Mardiste, (fr.), iemand, die de klassieke voorstellingen, die 's Dinsdags (mardi) in het Théâtre français, te Parijs, worden gegeven, regelmatig pleegt bij te wonen.

[Mare Vermejo]

Mare Vermejo, Spaansche of inlandsche naam der Purperzee (als vertaling daarvan), of de golf van Californië, aan de westkust van Oud-Mexico. Zie Cortezzee (Aanh.).

[Mareage]

Mareage, (hand.), het contract, dat de eigenaar of bevrachter van een schip met het scheepsvolk sluit; het loon der matrozen. Fr. maréage = matrozenhuur.

[Maréchale]

Maréchale, (fr.), gemalin van een maarschalk. Onder dien titel nam Mevr. Booth-Clibborn, de tegenwoordige (Nov. 1896) leidsvrouw van het Leger des Heils in Nederland, gedurende 15 jaar een ijverig aandeel aan het werk van dat Leger in Frankrijk. Zij neemt het reddingswerk in Nederland onder hare persoonlijke zorg.

[Maremme]

Maremme, (enkelv. maremma, d.i. zeestreek; o. fr. marenne, van lat. maritima, scil. loca = zeestreken), onderscheiden ongezonde, moerassige oorden in Italië, inz. de landstreek aan de zeekust van de uitwatering der Cecina tot aan Orbitello. In Spanje, aan den Guiadalquivir marismas.

[Marforio]

Marforio, beeld te Rome, op welks voetstuk men geestige zetten, vaak de

[pagina 699]
[p. 699]

politiek betreffend, schreef, die dan op gelijke wijze door een ander beeld, Pasquino, beantwoord werden. Van dezen Pasquino is ‘pask wil’ afkomstig.

[Margaretha]

Margaretha, de naam beteekent parel, vandaar zoo menige woordspeling op dien naam bij dichters.

[Margarine]

Margarine, kunstboter, aldus genoemd naar de vetstof, die er het voornaamste bestanddeel van uitmaakt.

[Marge]

Marge, (am., hand.), gelden, gedeponeerd in een bucket-shop (z.a., Aanh.).

[Marge]

Marge of margo, (hand.), de open gelaten rand in vrachtbrieven enz. waarop men de merken en nommers der goederen aanteekent, ad marginem (op den rand).

[Marge]

Marge, wit gebleven rand van boeken, drukwerken en officieele stukken.

[Marge]

Marge, (hand.), de speling tusschen koersen op verschillende handelsplaatsen, tusschen den prijs, dien men voor iets besteedt en dien, welken men er van hoopt te maken, enz.

[Marginaal]

Marginaal, zie In margine. In oudere stukken leest men van ‘marginale resoluties’. Fr. note marginale = kantteekening.

[Marginaliën]

Marginaliën, kantteekeningen.

[Margriet (Sinte -]

Margriet (Sinte -, als het op Sinte-Margriet - 20 Juli - regent, zegt het volksgeloof, dan regent het zes weken achtereen. En ook:

Als 't niet regent op Sinte Margriet,

Regent het in zes weken niet.

In 't Fransch:

Quand il pleut le jour de St. Médard,

Il pleut quarante jours plus tard. Zijn dag is 8 Juni. Hij heet ook le grand pisseur.

[Marguérite des Marguérites]

Marguérite des Marguérites, (de parel der paarlen). Zoo noemde Frans I zijn zuster Marguérite de Valois, de auteur van den Heptameron, en de moeder van Henri IV, door haar tweede huwelijk met Henri d'Albret, Koning van Navarre.

[Maria Boodschap]

Maria Boodschap, (r.k.), zie Kerkdagen.

[Maria Geboorte]

Maria Geboorte, (r.k.), zie Kerkdagen.

[Maria Hemelvaart]

Maria Hemelvaart, (r.k.), zie Kerkdagen.

[Maria Lichtmis]

Maria Lichtmis, (r.k.), zie Kerkdagen.

[Maria Ontvangenis]

Maria Ontvangenis, (r.k.), zie Kerkdagen.

[Maria Presentatie]

Maria Presentatie, (r.k.), zie Kerkdagen.

[Maria Theresia-daalder]

Maria Theresia-daalder, sedert 1870 het betaalmiddel voor N.-Afrika. Draagt hij dit jaartal, dan geeft men er de volle waarde voor, en dan wordt hij ook aangenomen in Zanzibar, aan de Westkust en in het grootste gedeelte van Soedan. Hij geldt pl. m. f 2.50. In Oostenrijk worden nog altijd Maria-Theresia-daalders met het jaartal 1870 aangemunt.

[Maria Visitatie]

Maria Visitatie, (r.k.), zie Kerkdagen.

[Mariabron]

Mariabron, te Jeruzalem, de eenige werkelijke bron, die men er nog vindt; tegenover Siloam (Siloah), bewesten het dal van Josaphat, waarin het Hinnomdal uitloopt. Ze heeft eb en vloed. Maria zal er, volgens de legende, water uit geput hebben, om de windselen van het Jezus-kindeke te wasschen. Denkelijk door Nehemia (II:14) als Koningsvijver, en door Flavius Josephus als Salomo's vijver aangeduid.

[Maria-teekens]

Maria-teekens, lelie (z.a.), roos (z.a.), ster (zie Maris stella) en Halve maan (vgl. Openb. XII:1).

[Mariage de raison]

Mariage de raison, (fr.), verstandshuwelijk, echtverbintenis, waarbij men redeneert, uit stoffelijk belang en inzicht gesloten.

[Marialatrie]

Marialatrie, Mariavereering, juister Maria-aanbidding. De dienst van God heet in de kerkelijke taal: latria; de dienst van Maria: hyperdulia; de dienst der andere Heiligen: dulia. De vijanden der Kerk willen met Marialatrie dus uitdrukken, dat aan Maria goddelijke eer bewezen wordt. Dat is echter een grove en ongerijmde lastering.

[pagina 700]
[p. 700]

[Marianen]

Marianen, zie Duitsche Orde.

[Marianne]

Marianne, (fr.), nadat de Constituante, in 1849, de clubs had verboden, ontstonden in Frankrijk een aantal geheime genootschappen, die elk een wachtwoord hadden, door middel waarvan de leden elkander konden herkennen. Sommigen hunner bezigden bovendien enkele uitdrukkingen, die hun gemeen waren. Daaronder behoorde het woord Marianne, waarmede men democratische en sociale republiek schijnt te hebben bedoeld. Sedert den val van het tweede Keizerrijk wordt de naam meer bijzonder, en wel spottenderwijs, door Bonapartisten, legitimisten en Orleanisten, ter aanduiding van den tegenwoordigen regeeringsvorm gebezigd.

[Marianne]

Marianne, de Fransche republiek.

[Marianne (De huishouding van - besturen]

Marianne (De huishouding van - besturen, aan het roer van Staat zitten. Van een geheim genootschap, waarvan de geheimzinnige aanvoerder door dezen vrouwenaam werd aangeduid; slechts zeer enkele leden wisten vanwaar de bevelen en het geld kwamen. In Lothair van Disraeli besproken. Vandaar ook:

[Marianne (De roode - omhelzen]

Marianne (De roode - omhelzen, zich bij het geheime genootschap aansluiten.

[Mariëngroschen]

Mariëngroschen, groschen met het beeld der H. Maagd, in Hanover, Brunswijk en aangrenzende landen geslagen, 5 à 6 Ned. centen waard en thans niet meer gangbaar. Een Mariëngulden deed 20 Mariëngroschen.

[Mariënstift]

Mariënstift, Protestantsch Kinderziekenhuis te Jeruzalem, 6 Juni 1872 geopend door den arts Dr. M. Sandreschy als Director. Vernoemd naar H.K.H. Maria Groothertogin van Mecklenburg-Schwerin, die steeds de huishuur betaalt en eene jaarlijksche bijdrage van 900 Mark verleent.

[Marier Justine]

Marier Justine, (fr.), een tooneelstuk door eene plotselinge ontknooping ten einde brengen. Dit gezegde ontstond onder het eerste Keizerrijk bij de eerste voorstelling van het stuk Thibaut et Justine, in den schouwburg des Variétés, te Parijs. Het stuk begon het publiek wat lang te duren; de directeur Brunet en de regisseur Auguste, rumoer vreezende, riepen den acteur Bosquier-Gavaudan, die zich op het tooneel bevond, als om strijd toe: ‘trouw Justine, trouw toch Justine’. En Bosquier zeide op plechtigen toon: ‘Met het oog op zooveel liefde, laat ons Justine trouwen’, (en présence d'un tel amour, marions Justine). En het stuk werd met die geïmproviseerde ontknooping 200 maal gegeven.

[Marijke-meu]

Marijke-meu, Friesche naam voor Maria Louisa, de moeder van prins Willem IV (Karel Hendrik Friso), aanvankelijk stadhouder van Friesland en Groningen, later van al de Vereen. Provinciën, † 1751.

[Marina (Dona -]

Marina (Dona -, benaming door Cortez (zie bij Quetzalcootl) gegeven aan Walintzin, eene Indiaansche vrouw, zijne onafscheidlijke gezellin, die hem als tolk in het bloedig treurspel - den dood van Montezuma - ter zijde stond, en aan wie hij, meer dan aan iemand anders van zijne bende, zijn succes in Mexico had te danken.

[Marine-officer]

Marine-officer, (eng.), zee-officier; aan boord fig. een ledige flesch, die in 't water geworpen wordt.

[Mariné]

Mariné, (fr. wap.), met een visschenstaart of onderlijf als een visch, zooals zeeleeuw, zeepaard enz.

[Marionetten]

Marionetten, spotnaam door het volk gegeven aan de vereerders van het hart van Maria; welke vereeniging in 1765 door den Paus toegestaan en hier en daar ingevoerd werd.

[Marionetten]

Marionetten, draadpoppen. Fig. menschen, die zich blindlings door anderen laten leiden.

[Maris stella]

Maris stella, (lat.), ster der zee, titel der H. Maagd Maria, o.a. in den lofzang Ave, maris stilla. Bepaald als schutsvrouw der zeelieden.

[Maritagium]

Maritagium, de bruidcijns, bruidlossing, hetgeen voor eene lijfeigene bij haar trouwen aan haren heer moest betaald worden.

[pagina 701]
[p. 701]

[Marivaudage]

Marivaudage, (fr.), geaffecteerde stijl, als die van Marivaux (1688-1763), een schrijver, die bij al zijn genialiteit en hooge kunst, een hoogst ongenietelijken proza-stijl had, langdradig, vol afwijkingen, omwegen en gezochtheid, met uitgekozen mooie woordjes en platte uitdrukkingen, nietigheden uitvoerig beschrijvend; van wien Voltaire getuigde, dat hij zijn leven doorbracht met vliegeneieren in spinragschalen te wegen.

[Mark]

Mark, (wap.), een ouderwetsch stel gewichten, in elkander sluitend als koperen emmertjes; het geheel vertoont den vorm van een hoededoos.

[Mark]

Mark of Reichsmark, eenheid van het Noordduitsche muntstelsel, ingevoerd 1870; waarde f 0.60 en verdeeld in 100 pfennige.

[Mark]

Mark, vroeger Hamburgsche zilveren munt van 16 schillingen ter waarde van ongeveer f 0,72 Ned.

[Mark]

Mark, eertijds Lubecksche zilveren munt, ter waarde als boven.

[Mark]

Mark, Deensche zilveren munt van vóór 1814, ruim f 0.21 Ned. waard.

[Mark (Keulsch -]

Mark (Keulsch -, Keulsch gewicht, gelijk aan 233,75 grammen, vooral in gebruik bij den handel in edele metalen, niet alleen in Keulen, maar in het grootste gedeelte van Duitschland.

[Mark (Kopenhagensch -]

Mark (Kopenhagensch -, goud- en zilver gewicht, gelijk aan 235,741 grammen.

[Mark (Trooisch -]

Mark (Trooisch -, goud- en zilver gewicht, gelijk aan 245,868 grammen.

[Mark Banco]

Mark Banco, de onveranderlijke waarde van een zeker gewicht aan zilver, waartoe aan de oude bank van Hamburg alle bedragen aan geld herleid werden; al de Hanse-steden volgden die waarde-bepaling, daar zij aan geen koers onderhevig was.

[Marken]

Marken, ook wel honschappen of honderdschappen. Honderd vrije hoeven vormden bij de oude bewoners van ons land eene mark, later met een markerichter aan 't hoofd.

[Marketentster]

Marketentster, niet van markt en tent afgeleid; maar door middel van 't achterv. ster af te leiden van o.fr. mercadant, of marchedant, een vroegeren vorm van marchand, it. mercatante = koopman. Eene marketentster is dus eigenlijk eene koopvrouw; meer bijzonder eene, die bij het leger drank en soms levensmiddelen verkoopt; ned. zoetelaarster. It. mercantare en mercatantare = koophandel drijven.

[Markgraaf]

Markgraaf, titel van den regeerder van een mark, die van den Keizer het bevel over de troepen had gekregen en in de grensprovinciën in rechten uitspraak moest doen. Van mark maakte men ook markies (de oude spelling was marchis).

[Markies]

Markies, zie Markgraaf.

[Markus (Daarvan spreekt - niet]

Markus (Daarvan spreekt - niet, dat is niet zoo heel zeker of bijzonder geloofwaardig. Markus wordt door Papias († 163), evenals Lukas (z.a.), als een voorbeeld van nauwkeurigheid geroemd. Als tolk van Petrus wordt hij gezegd te spreken, terwijl een gelijkbeduidend spreekwoord daar schrijft Lucas niet van, van diens schrijven (vgl. Luk. I:3) gewaagt.

[Marlbrough s'en va-t-en guerre]

Marlbrough s'en va-t-en guerre, Marlborough Malbroek, (die) gaat ten oorlog enz. z.a., beroemd Fransch soldatenlied op den dood van Marlborough, in den slag van Malplaquet (1709).

[Marle]

Marle, (fr. wap.), mannetjes-vogel.

[Marmer-kroniek]

Marmer-kroniek, zie Arundeliana (Marmora).

[Marmite]

Marmite, (fr., wap.), kookpot, afgebeeld met 3 voeten en 2 ooren.

[Marmot]

Marmot, (hand.), de tasch of het kistje, waarin een reiziger of commissionair de monsters zijner artikelen draagt.

[pagina 702]
[p. 702]

[Marmot (Croquer le -]

Marmot (Croquer le -, (fr.), in de gemeenzame taal wachten. De uitdrukking is ontleend aan een deurklopper van bijzonderen vorm, eertijds in Frankrijk in gebruik, dien men over een deurknop streek, wegens diens gedaante marmotte genaamd, en waardoor zeker krakend geluid werd voortgebracht. Het maken van dat geluid (craquer) zou later in croquer zijn ontaard.

[Marmouset]

Marmouset, (fr.), ventje, verkleinwoord van marmot, ‘mormel’ of ‘wurm’ (= aapje, klein jongetje); scheldnaam der raadslieden van Karel VI, koning van Frankrijk, hun gegeven door de ooms des Konings, de hertogen van Bourgogne en van Berry. Deze raadsheeren, die getracht hadden, de wanorde, tijdens de minderjarigheid des Konings ontstaan, op te heffen en de orde te herstellen, hadden zich den haat op den hals gehaald der Prinsen van den bloede, die hen in de gevangenis deden werpen. - Onder Lodewijk XV werden twee jonge hovelingen, de hertogen van Gèvres en van Epernon, die de gestrengheid en de karigheid van den eersten minister kardinaal Fleury in een geschrift gecritiseerd hadden, door dezen voor marmousets uitgemaakt en voor twee jaren naar hunne goederen verbannen.

[Marodeur]

Marodeur, natrekker, plunderaar, landlooper die heimelijk op roof en plundering uitgaat; soldaten kunnen, op deze wijze, niet achterblijven, kunnen zij werkelijk niet verder, dan worden zij in de ziekenwagens opgenomen. Voorwendsels dienaangaande worden door de discipline tegengegaan. Marodeurs zijn ook lieden, die, na het leveren van een veldslag, het slagveld des nachts afliepen en de dooden en gekwetsten, die daar lagen van geld, kostbaarheden en sieraden beroofden. Na het oprichten van het ‘Roode Kruis’ is dit veel minder mogelijk, bijna onmogelijk geworden. Fr. maraudeur = strooper, van maraud = schobbejak.

[Marokijn]

Marokijn, naam dien de Europeanen geven aan het geitenleer, dat in Marocco gemaakt, en in Europa nagemaakt wordt. In Marocco zelf heet het fîlâlî, fîlêlî, naar de provincie Tafîlâlet, waar het hoofdzakelijk vervaardigd wordt.

[Maronieten]

Maronieten, voormalige Monotheleten (z.a.), die na de verwerping dezer sekte door de Grieksche Kerk, in 't begin der 8e eeuw zich voor een deel aansloten aan het klooster van St. Maro of Maron, een abt der 6e eeuw in de landstreek van den Libanon, dezen als Mâr (syr. heer, spreek uit: môr), Mârôn (z.v.a. onze heer) tot hun schutspatroon kozen en zich naar hem noemden. Zij namen een monnik Johannes Maro tot hun opperhoofd aan, met den titel van Patriarch van Antiochië, en wisten als een krijgshaftige volksstam hunne staatkundige, zoowel als kerkelijke zelfstandigheid tegenover de Islamieten te bewaren; zelfs tot in den jongsten tijd, tegen betaling eener schatting aan het Turksche gouvernement. Hun tegenwoordige hoofdzetel is het door hen schier alleen bewoonde Kesrawân, een distrikt van Syrië; maar zij bewonen ook den Libanon, waar verscheidene Maronietische monnikenen nonnenkloosters liggen. In Palestina vormt hunne gemeente eene filiaalkerk van de R.-Katholieken, en hun bisschop wordt door den Paus bevestigd in zijne waardigheid; want reeds in 1182 onderwierpen zij zich aan den H. Stoel van Rome.

[Marons-, Maroons-]

Marons-, Maroons- of Maronnegers, weggeloopen negerslaven uit de Europeesche koloniën op de West-Indische eilanden en in Guyana. Zij vereenigden zich, in den tijd, toen de slavernij er nog niet was afgeschaft, in schier ontoegankelijke woud- en bergstreken, en vormden er met hunne nakomelingen onafhankelijke stammen; de zoogenaamde boschnegers.

[Marons]

Marons, speurhonden van het St. Bernardsklooster in de Penninische Alpen, die de onder de sneeuw bedolven reizigers terecht brengen. Van hen bedienen zich tot dit doel de maroniers of bedienden van gezegd klooster, die hen hebben afgericht. Een dezer marons, luisterend naar den naam Barry, redde alleen zeventig reizigers van den sneeuwdood.

[pagina 703]
[p. 703]

[Marot]

Marot, klapspaan (ao 1516), waarmee de hofnarren de maat sloegen bij hunne dansen (Mr. G.v. Hasselt, Arnh. Oudh. I, 252). Vanhier: elke zot heeft zijn marot = elke dwaas heeft zijne eigenaardigheid, iedere gek heeft zijn gebrek. Fr. marotte = narrenstok, ook zotskolf geheeten; chacun a sa marotte = ieder heeft zijn stokpaardje.

[Marotisme]

Marotisme, marotische richting, in de Fransche dichtkunst. Style marotique = dichttrant van Marot; naar Clement Marot (1495-1544), die in zijne gedichten gaarne verouderde woorden en uitdrukkingen gebruikte. Hij dichtte ook de Fransche psalmen, die door de Roomsche kerk verboden werden.

[Marque]

Marque, (fr.), letterl. merk, ter aanduiding van personen, die zich van het gros onderscheiden; personnages of gens de marque. Bovendien, zooals men wijnen, vooral die van Champagne, in groote, gewone of kleine merken verdeelt, onderscheidt men ook in Frankrijk de vrouwen der demi-monde van elkander, maar de categorie waartoe zij geacht worden te behooren. Zoo spreekt men van eene horizontale de marque of de grande marque, of bezigt ook wel de beide laatste woorden alleen, nml. la grande marque, om zulk eene vrouw aan te duiden.

[Marqué]

Marqué, (toon.), valsche rol, de man, die den ‘verrader’ speelt.

[Marqueté]

Marqueté, (fr., wap.), heeten de plekken op 't lichaam van den vlinder, wanneer zij van andere kleur zijn dan die op de vleugels.

[Marretje]

Marretje, (barg.), moeder.

[Mars]

Mars, zie Keel.

[Mars (Champ de -]

Mars (Champ de -, een groot plein te Parijs, dat tot militaire oefeningen, volksfeesten, wedrennen, tentoonstellingen, enz. wordt gebruikt. Vgl. Campus Martius (z.a.).

[Mars]

Mars, de god van den oorlog bij de oude Romeinen, der Grieken Ares; zie Maart. ‘Zonen van Mars’ = soldaten.

[Marsch (Hij is in den -]

Marsch (Hij is in den -, (mil., veroud.), hij is dronken.

[Marschall Vorwärts]

Marschall Vorwärts, maarschalk Voorwaarts, bijnaam van Gebhardt Leberecht Blücher, (1742-1819), naar de woorden ‘Vorwärts, vorwärts Kiuder!’ waarmede hij in den slag bij Leipzig, 18 Oct. 1813, de Kozakken aanvuurde, waarnaar deze hem dien naam gaven.

[Marseillaise (De -]

Marseillaise (De -, het beroemdste lied der Fransche revolutie, gedicht door den kapitein bij de genie C.J. Rouget de l'Isle, in den nacht van 24-25 April 1792 te Straatsburg, als Chant de guerre pour l'armée du Rhin. Het lied kreeg den naam Marseillaise (d.i. Chant des Marseillais), doordat het door een bataillon vrijwilligers uit Marseille het eerst te Parijs gebracht werd. De beginregels luiden:

 
Allons, enfants de la patrie,
 
Le jour de gloire est arrivé.

Eenige jaren geleden ontdekte de heer Nigfusson, van IJsland, dat verschillende strophen der Marseillaise, zooal niet aan de treurspelen van Corneille en Racine waren ontleend, dan toch daarin schier letterlijk werden teruggevonden. Dat kan echter ook een bloot gevolg van den smaak des tijds wezen. Onder den naam Offrande à la liberté werd de Marseillaise, door Gossec geïnstrumenteerd, 30 Sept. 1792 in de groote Opera gespeeld. Reeds vóordat het lied ontstond, was er een adres verschenen van de ‘Club de l'Auditoire’, waarvan Rouget de l'Isle lid was, beginnend met de woorden: ‘Aux armes, citoyens! l'Etendard de la guerre est déployé; le signal est donné. Aux armes! Il faut combattre, vaincre ou mourir!’ De wijs is gebleken te zijn die van den aanhef van een oratorio Esther, van Jean Baptiste Lucien Grisons, chef de maîtrise à la cathédrale de Saint-Omer, nadat als componisten genoemd waren de dichter zelf, Allemand, Jullien en...Holtzman, kapelmeester van den Keurvorst van de Palz, de compositie zou dan van 1776 dagteekenen en oorspronkelijk in eene mis voorkomen!

[pagina 704]
[p. 704]

[Marsepein]

Marsepein, gebak van zoete en bittere amandelen, met suikergelei overgoten en met gekleurde suiker bestrooid, fr. massepain, eng. marchpane, hgd. Marzipan, it. marzapane; wellicht Marcus-brood, m. lat. marcipanis = Marci-panis. Er worden verschillende kroniekberichten en legenden bij te pas gebracht; de Italiaansche zoowel als de Fransche taalgeleerden verklaren, dat de oorsprong onbekend is, de Nederlandsche evenzeer; pein kòn lat. panis (brood) zijn.

[Marsouin]

Marsouin, (fr.), letterl. zeevarken of bruinvisch, in de volkstaal, een soldaat van de infanterie der marine.

[Marsyas]

Marsyas, een, die in zaken van kunst het moet afleggen tegen een meer bekwame, met wien hij vermetel zich durft meten. Naar den Phrygische fluitspeler aldus geheeten, die Apollo uitdaagde, maar geslagen werd. Hij werd tot straf door den god levend gevild; uit zijn bloed ontstond de rivier naar hem genoemd.

[Marteau]

Marteau, (fr., wap.), de gewone hamer met spitsen kop.

[Martha]

Martha, het zinnebeeld van de bedrijvige, goede huisvrouw, zoo genoemd naar de zuster van Lazarus, Luk. X:38 en 40.

[Martellato]

Martellato, (it., muz.), gehamerd, d.i. met groote kracht aangeslagen, sterkst staccato (z.a.) of arm-staccato.

[Marthastichting]

Marthastichting, inrichting tot opvoeding van onverzorgde kinderen, te Alfen a/d Rijn. Genoemd naar Martha uit Luk. X:38-42; zie IJverige Martha.

[Martialis (Engelsche -]

Martialis (Engelsche -, John Owen († 1622), die in 1606 Epigrammata in 't Latijn uitgaf, herhaaldelijk in 't Engelsch vertaald. Martialis was een Romeinsch puntdichter, schrijver van een bundel Epigrammata in 14 boeken, vol fijn vernuft, † 100 n.C.

[Martialis (De Hollandsche -]

Martialis (De Hollandsche -, Roemer Visscher (1547-1620), wegens de kernachtige taal zijner geschriften.

[Martinet]

Martinet, (fr., wap.), vogeltje zonder voeten en met bosjes veeren in plaats van de dijen; vervangt in Eng. wapens de merel (z.a.).

[Martlet]

Martlet, (eng., wap.), zie Martinet

[Martyrium]

Martyrium, meerv. martyria, (gr. marturion) = martelaarschap. Bij den kerkvader Tertullianus de begraafplaats van een martelaar; en omdat men daar gaarne kerken bouwde, bij den kerkvader Hiëronymus eene kerk. Ook begraafplaats van de groote mannen der ascese, als Paulus de Eremiet of Antonius, wier leven Hiëronymus zoo fantastisch heeft geschetst. Van gr. martur = getuige (hier, geloofsgetuige, bloedgetuige).

[Martyrologium]

Martyrologium, (r.k.), martelaarsboek, een kerkelijk boek, bevattend de namen, met een korte vermelding van den dood en een lofspraak van de hh. martelaren en andere gecanoniseerden. die in de R.-K. kerk gevierd worden, naar volgorde van den kalender; opgeteekend sedert paus Clemens I († 103) die daartoe zeven schrijvers (notarii) aanstelde.

[Marwiegen]

Marwiegen, (barg.), diefstal.

[Marwieger]

Marwieger, (barg.), dief; (misschien verbasterd van het nieuw-hebr. marwiach = winstmakerd).

[Marwiegsch (Het -]

Marwiegsch (Het -, (barg.), de dieventaal.

[Maryland-end]

Maryland-end, (am.), het smalle eind van een ham. Het dikke eind heet het Virgina-end.

[Marziale]

Marziale of marciale, (ital.), krijgshaftig.

[Mas]

Mas, zie Kwan.

[Mas]

Mas, gewicht voor edele metalen en opium en rekenmunt in Zuid- en Oost-Azië; 1 mas = 1/16 tail, 1 tail = 1/16 kattie = 0,038601 KG. Mas (jav., emas mal.) beteekent ‘goud’, en alzoo Banjoemaas = goudrivier.

[pagina 705]
[p. 705]

[Masbata]

Masbata, dank-adres aan den Sultan van Turkije.

[Maschal]

Maschal, (moschol), (hebr.), gelijkenis, vergelijking. Le-Moschol bijvoorbeeld.

[Maschken]

Maschken, (n. hebr.), pand. Maschkenen, verpanden.

[Maschliem-zijn]

Maschliem-zijn, (n. hebr.), voltooien, voleindigen. Vooral: een vastendag tot het einde houden.

[Maschmedim]

Maschmedim, (maschmeidim), (n. hebr.), vernietigers, geweldmakers. Van den hebr. wortel schamad, hiph. hischmied = hij heeft vernield, verdorven.

[Mascotte]

Mascotte, (fr.), een voorwerp, dat vooral in het zuiden van Frankrijk, geacht wordt geluk aan te brengen, zooals een doorboord of buiten omloop gesteld muntstuk, enz. Van het provençaalsche woord masco = toovenares of heks. Chivot en Duru kozen het woord tot titel eener opera comique (muziek van Audran), die den 28en December 1880, in den schouwburg der Bouffes Parisiens te Parijs, voor het eerst werd opgevoerd. Daarin is echter de mascotte een boerin, die overal geluk aanbrengt, zoolang zij althans maagd blijft.

[Masdsjid]

Masdsjid, ook mesdjid. Nomen loci van het arab. werkwoord sadjada, met het voorhoofd, gedurende het gebed en terwijl men zit, den grond aanraken; dus de plaats, waar men dat doet, gebedenhuis, tempel. Verbasteringen van dit woord zijn: messigit, moskée.

[Masdsjid-al-Haram]

Masdsjid-al-Haram, (arab.), tempel van het eerwaardige. Aldus heet de groote vierhoekige overdekte gang, welke de Kaäba (z.a.) omgeeft. Ook de tempel te Mekka, de Kaäba zelf.

[Maseltof]

Maseltof, zie Mazzol.

[Masjgiach]

Masjgiach, meervoud masjgiechîm, (n. hebr.), opzichter, opziener.

[Masker]

Masker, (k.m.a.), gelaat, gezicht.

[Maskie]

Maskie, (afr.), misschien. Maskie is dit sleg, ons maak dit mosreg.

[Masochisme]

Masochisme, (fr.), zekere manie, daarin bestaande, dat men zich tot slaaf eener vrouw maakt en bereid is, voor en van haar alle vernederingen te dulden. Naar den naam van den galicischen romanschrijver Sacher Masoch (geb. 1836), bij wien men sommige typen van dat slag aantreft.

[Maskiem-zijn]

Maskiem-zijn, (n. hebr.), eene meening bevestigen, er mede instemmen.

[Mason's and Dixon's Line]

Mason's and Dixon's Line, (am.), de zuidelijke grens tusschen den vrijen staat Pennsylvanië en de vroegere slavenstaten Maryland en Virginië op 39o 43′ 26″ NB. tusschen 1763 en 1767 door de Engelsche landmeters Ch. Mason en Jeremia Dixon uitgezet. In 1820 maakte John Randolph dien naam bekend, door dien telkens te herhalen bij de hevige debatten in het Congres over de insluiting van den slavenstaat Missouri.

[Masora]

Masora, overlevering, [van masar (chald. en n. hebr.) = overgeven, overleveren], d.i. de collectie van kritische en taalkundige opmerkingen betreffend den woordtekst en de klankpunten van de boeken des Ouden Testaments, door Joodsche geleerden in de laatste twee eeuwen v.C. bijeengebracht. Eerst mondeling voortgeplant, doch van tijd tot tijd in schrift gebracht en uitgebreid, vooral tusschen de 6e en 8e eeuw n.C., eerst in de 11e eeuw na den arbeid van den Karaiet Ben-Ascher (die in de 10e eeuw leefde), geheel volledig; het werk is verdeeld in eene groote en kleine M. (een uittreksel uit de groote). Eene verklaring der Masora leverden Elias Levita († 1549 te Venetië) en Johann Buxtorf († 1629 te Bazel).

[Maspied-zijn]

Maspied-zijn, (n. hebr.), lijkrede houden.

[Masr-el-Atika]

Masr-el-Atika, oud-Caïro (Fostat).

[Massa]

Massa, (hand.), het kapitaal, dat door een gefailleerde aan zijne schuldeischers afgestaan wordt. Hebr. masja = geleende of verschuldigde som.

[pagina 706]
[p. 706]

[Massa]

Massa, in de negertaal heer, meester van eng. master.

[Massa-oematan]

Massa-oematan, (n. hebr.), (letterl. het dragen en het geven) handel; het handeldrijven; ook, de waren, waarin handel gedreven wordt.

[Massacre]

Massacre, (fr., wap.), paar hertshorens met het stuk van den schedel, waar ze aan zitten.

[Massacre de cerf]

Massacre de cerf, (wap.), zie Hertenschedel.

[Massacre des innocents]

Massacre des innocents, (fr.), de kindermoord van Bethlehem (Matth. II:16). De uitdrukking wordt weleens schertsenderwijs toegepast, bv. op het intrekken van voordrachten die bij het eindigen van een zittingsjaar van een parlement nog niet in behandeling zijn geweest.

[Massagan]

Massagan of Mazagan, Amerikaansche tuinboonensoort, die zeer veel oplevert, en, zeer jong gebruikt, uitmuntend is, vooral om in te maken.

[Massalchi]

Massalchi, drager van welriekende toortsen, onbewegelijk tegen den muur, als een bronzen standbeeld, tot aan den gordel naakt.

[Massanga]

Massanga, suikerwijn, bij de negers aan de Congo (Afrika's Westkust).

[Massage]

Massage, knijpen en kneden van lichaamsdeelen met geneeskundig doel.

[Massematte]

Massematte, (joodsch-duitsch), zie massa-oematan, waaruit het verbasterd is. De beteekenis komt overeen met die, waarin het Fransche woord affaire bij ons gebruikelijk is. Dus ook: een leelijke massematte = een leelijke affaire, een onaangenaam geval.

[Massieg-gewoel]

Massieg-gewoel, (hebr.), (lett. verwijderend de grens), treden in eens anders rechten, hem wegstooten uit een door hem verworven gebied (ontleend aan Deut. XXVII:17). Massig-gewoelzijn = door onedele concurrentie iemand er uit stooten. Hebr. geboel = grens.

[Massone]

Massone, (barg.), geld, loon.

[Massue]

Massue, (fr. wap.), knots.

[Mast slapen (In den -]

Mast slapen (In den -, zich roekeloos bloot stellen aan groot gevaar. Ontleend aan Spreuk. XXIII:34, waar de noodlottige gevolgen der dronkenschap worden opgeteld.

[Masthos]

Masthos, voor mastos (tepel), metalen drinkvat bij de Grieken, in den vorm van een borsttepel, met twee horizontaal geplaatste ooren.

[M'as-tu-vu?]

M'as-tu-vu? (fr.), hebt ge mij gezien? Spotnaam voor tooneelspelers, vooral buiten Parijs. Ontstaan uit de gewoonte van velen hunner, om te vragen: ‘Hebt ge mij in deze of gene rol gezien?’ Men schrijft ook un matuvu en des matuvus.

[Masr-el-Káhira]

Masr-el-Káhira, (arab.), d.i. Masr (oude naam van Egypte bij de Semitische naburige volksstammen; hebr. Mitsrajim) de zegenrijke, de hoofdstad van Egypte.

[Masulipatnam]

Masulipatnam, zeer fijn Indisch katoen, naar de plaats in O.-Indië, waar het verhandeld wordt.

[Masurka]

Masurka of Mazurka, levendige bevallige Poolsch-nationale dans, in ⅜ maat, oorspronkelijk hartstochtelijk en wild, als salondans bedaarder; werd onder Augustus III (1733-63) het eerst bekend; Chopin en Liszt hebben de schoonste gecomponeerd. Die dans is, met verlies van zijn nationaal karakter, ook naar de andere landen van Europa overgebracht en daar algemeen in zwang gekomen. De naam is afkomstig van de Masoeren, bewoners van het voormalig hertogdom Masovië.

[Mat (Schaak -]

Mat (Schaak -, niettegenstaande hare schijnbare verwantschap met het Ned. mat, is deze uitdrukking letterlijk uit het Perzisch overgenomen, waar zij schah mât luidt, d.i. de koning is dood. De Duitschers hebben er schachmatt sein van gemaakt. Evenzoo is hunne uitdrukking in Schach halten en de Fransche zegswijs tenir en échec, die dezelfde beteekenis heeft, aan het schaakspel ontleend. Door den koning der

[pagina 707]
[p. 707]

tegenpartij aanhoudend te vervolgen, noodzaakt men dezen, bij elken zet op zijne redding bedacht te wezen.

[Mat]

Mat, bekend uit Heye's liedje:

 
‘Die had er veel Spaansche matten aan boord
 
En appeltjes van Oranje!’ -

een groote Spaansche zilvermunt, eigenlijk een piaster of peso duro, ongeveer een Nederlandschen rijksdaalder waard. Oorsprong van 't woord, dat in de 17e eeuw reeds voorkomt, onbekend; - niet, zooals Multatuli beweert, van 't gestreepte en geruite Spaansche wapen.

[Mat]

Mat, (barg.), een Spaanschen mat verkwanselen, een valschen eed afleggen, of een afgelegden eed breken.

[Mata]

Mata, (mal.), oog; ook een klein gewicht, voor kostbare zaken, als goud, opium enz.

[Mata-mata]

Mata-mata, (mal.), spion, wachter, politiebeambte.

[Mata glap]

Mata glap, (mal.), het oog (is) verduisterd. Van een amokmaker, wiens geest door hartstocht is beneveld tot waanzinnig zijn toe. Opgewonden toestand van den Javaan, die in razernij ieder, dien hij ontmoet, velt, totdat hij zelf verslagen wordt.

[Mata sapi]

Mata sapi, (mal.), lett. koeien oog, voor kalfsoog = spiegelei, gebakken ei.

[Matabies]

Matabies, fooi, bij de negers aan de Congo; ook, geschenk, dat gewoonlijk duur moet worden vergolden door dengene, voor wien het bestemd is.

[Matadi]

Matadi, deel van den onafhankelijken Congostaat, die aan den Koning van België toebehoort.

[Matador]

Matador, groote troef in het kaartspel, o.a. in ombre en quadrille, nl. spadille (schoppen-aas), manille (zwarte 2 of roode 7), basta (klaver-aas), ponto (zwarte heer of roode aas), waarvoor alle andere troeven vallen. Van sp. matador, de voornaamste stierbevechter, strijder te voet, die met den degen den stier doodt; van sp. matar (dooder), vgl. lat. mactator (dooder van offerdieren) uit mactare (dooden, slachten).

[Matak]

Matak, de huid eener bepaalde walvischsoort; eene der meest uitgezochte lekkernijen der Groenlanders, ook door Dr. Nansen geprezen. Men eet die rauw, met traan als toespijs, er op kauwend als op kaoutchouk.

[Matamore]

Matamore, (sp. matar = dooder, en moro = moor; dus moorendooder). Type van een Spanjaard, die zich beroemt op zijne heldendaden tegen de Mooren verricht. Bijnaam van den heiligen Jacobus (Santiago di Compostella Matamoros).

[Matari (Boela -]

Matari (Boela -, hard als een steen, bij de negers aan de Congo: de Belgische Staat, wegens de strenge maatregelen van tucht, die hij toepast.

[Match]

Match, (sport.), wedstrijd.

[Maté-thee]

Maté-thee of Paraguay-thee, thee van de ilex Paraguayensis, een hulst (ilex), die in Amerika buiten de keerkringen groeit, waarvan de bladeren, die caffeïne bevatten, als thee worden gebruikt. Een sedert 1846 gemonopoliseerd handelsproduct, dat grootendeels wordt uitgevoerd. Ook Yerbor-mate (z.a.) geheeten. De peons (z.a.) slurpen in hunne luieruurtjes mate uit een bombillo (boomblad van de ilex).

[Matel]

Matel, mand, bij de negers aan de Congo.

[Matelas]

Matelas, (fr., sport.), lett. matras. Een rijk van bankpapier voorzien zakboekje.

[Mater]

Mater, (afr.), maat, kameraad; spreekw.: sijn maters is morsdood = zijns gelijke leeft niet.

[Mater Dolorosa]

Mater Dolorosa, de moeder der smarten, een beeld der diep terneergeslagen moeder van den gekruisigden Jezus, vgl. Stabat mater.

[Mater dolorosa (De - der poëzie]

Mater dolorosa (De - der poëzie, Maceline Desbordes (Madme Valmore), geb. 20 Juni 1785, † 23 Juli 1859, te Douai, waar 12 Juli 1896 een standbeeld voor haar is onthuld.

[pagina 708]
[p. 708]

[Mater familias]

Mater familias, (lat.), huismoeder.

[Materialisme]

Materialisme, stofleer, geestloochening, d.i. de leer, welke elk zelfstandig bestaan van den geest ontkent, alle geestelijk leven als eene bloote werking der stof (materïe) beschouwt.

[Matérielle]

Matérielle, (fr.), in den mond der spelers, wat voldoende is om van de hand in den tand te leven, het stoffelijk leven te bekostigen.

[Mathesis Scientiarum Genetrix]

Mathesis Scientiarum Genetrix, zie Genetrix.

[Mathew (Father]

Mathew (Father of vader -, (1799-1856), de apostel der Matigheidsgenootschappen, een Ier van geboorte, die eenmaal met zijn propaganda grooten opgang maakte.

[Mathurin]

Mathurin, (fr.), in de volkstaal, bijnaam van den matroos.

[Mathurins]

Mathurins, zie Frères aux ânes en Trinitariërs.

[Matines françaises]

Matines françaises = Fransche metten: de moord van den Sint-Bartholomeüsnacht, 24 Augustus 1572; dewijl die in den vroegen morgen (matines = vroegmetten), begon.

[Matraskop]

Matraskop, (afr.), krullebol.

[Matre pulchra filia pulchrior]

Matre pulchra filia pulchrior, (lat.), eene dochter nog schooner dan hare schoone moeder. Naar Horatius, Oden, 1, 16, 1. O matre etc.

[Matres]

Matres, van 't Fransche maîtresse, meesteres, hoofd eener ouderwetsche bewaarschool niet alleen, maar ook in vele streken (Zeeland en elders) de echtgenoote des hoofdonderwijzers. In Gelderland (Betuwe) maitrès.

[Matres]

Matres of Matronae, moedergodinnen, de vrouwelijke godheden, die in den Romeinschen tijd in ons vaderland werden vereerd. Men kent ze uit gedenksteenen, altaren, geloftesteenen, hoofdzakelijk in Gelderland en aan den Rijn, maar ook in Provence, Italië, Spanje enz. opgegraven. Zij komen vaak met haar drieën voor, op gelijke wijze als de Romeinen drie Parcen, drie Gratiën enz. vereerden.

[Matriculation]

Matriculation, (eng.), letterl. in- of opschrijving. Toelatings-examen der Universiteit te Kaapstad, Febr. 1896 voorgesteld als basis van toelating voor Kapenaars aan onze Nederl. universiteiten, in overeenstemming met den maatregel, daartoe in 1885 genomen.

[Matrijs]

Matrijs, holle vorm, waarin drukletters gegoten worden; - holle stempel, waarvan de ponçoenen hun oorsprong hebben. Zie Dienststempels.

[Matrone]

Matrone, deftige, oude vrouw. Zie Matres.

[Matronaat]

Matronaat, beschermend recht, dat door eene vrouw uitgeoefend wordt. Dit woord is ontstaan tengevolge van de emancipatie der vrouw van het einde dezer eeuw; totdusver was het Patronaat (z.a.). Het fr. patrone dient voortaan matrone (z.a.) te worden, ook in den zin van beschermvrouwe.

[Matsah]

Matsah, (hebr.), (matsoh) mrv. matsoth (hoogd. uitspr. matsous), ongezuurd brood, zooals volgens Israel. ritueel op het Joodsche Paaschfeest moet genuttigd worden. Vanhier heet dit Paaschfeest het feest der ongezuurde of ongehevelde brooden (z.a.). (Vgl. Exod. XXIII:15; XXXIV:18; Matth. XXVI:17; Hand. XII:3, enz.).

[Matséba]

Matséba, hebr., matseiwo n.-hebr. grafsteen, gedenksteen.

[Matsiel-zijn]

Matsiel-zijn, (n. hebr.), iemand redden; voor schade behoeden.

[Matsuri (Hina -]

Matsuri (Hina -, (jap.), poppenfeest, dat in Maart jaarlijks door de meisjes gevierd wordt, ter vervanging van den verjaardag, die nooit pleegt gevierd te worden.

[Matt werden kann ja nur der König!]

Matt werden kann ja nur der König! (hgd.), alleen de Koning kan moede worden! Slotregel van een 6-tal, met rooden inkt gedrukte gedichten, die Ferdinand Freiligrath (1810-

[pagina 709]
[p. 709]

76) in 1846, onder den titel Ça ira deed verschijnen. Woordspeling, met het oog op het schaakbord. Zie Mat.

[Matthäi am letzten sein]

Matthäi am letzten sein, (hgd.), Mattheus op het laatst zijn, in de beteekenis ‘zijn einde of zijn verderf nabij zijn’; berust op het slot van het evangelie van Mattheus: ‘tot de voleinding der wereld’ (XXVIII:20 vgl. met XXIV:3 vg.).

[Mattheus V]

Mattheus V, benaming voor het beste sociaal program, naar aanleiding van de bergrede, die hierin voorkomt.

[Mattioli]

Mattioli, zie IJzeren masker.

[Mattier]

Mattier, (n. hebr.), veroorlovend; verklarend, dat iets geoorloofd is.

[Mattutina]

Mattutina, (ital.), morgenmuziek, z.v.a. aubade (z.a.). Het tegengestelde dus van serenade (z.a.). Van mattutino = morgen, en van den morgen (uit matténa = morgen).

[Maturiteitsexamen]

Maturiteitsexamen, aan gymnasia en Hoogere Burgerscholen in Duitschland het examen, dat wij met den naam van eindexamen bestempelen en dat wordt afgenomen, om te onderzoeken of de leerlingen rijp (maturus) zijn voor het universitair onderwijs; ook abiturient-examen.

[Matuschka]

Matuschka, (russ.), moedertje.

[Matuvu]

Matuvu, zie M'as-tu-vu.

[Maude'-zijn]

Maude'-zijn, (n. hebr.), bekennen, erkennen. Van hebr. jada' (hij heeft geweten).

[Maulhängkolisch]

Maulhängkolisch, (hgd.), melancholisch = zwaarmoedig, een der vele woordspelingen van Fischart, deze is uit Aller Praktik Grossmutter (1572); van dezelfde soort zijn Pfotengram voor podagra in zijn Trostbüchlein (1577) e.v.a. naar den geest des tijds, ook in ons land.

[Maundy money]

Maundy money of Witte-donderdagsgeld, worden in Engeland de kleine zilveren munten beneden den sixpence genoemd, omdat ze bestemd waren om op Witten Donderdag aan de armen uitgedeeld te worden.

[Maupertuis]

Maupertuis, zie In malam partem.

[Mauritania]

Mauritania, Morocco en Algiers, het land der oude Mauri of Mooren.

[Mauritshuis]

Mauritshuis, gebouw te 's-Gravenhage, gesticht in 1640 door Johan Maurits, Graaf van Nassau. In 1820 aangekocht door den Staat en bestemd voor schilderijenmuseum.

[Mäuseturm]

Mäuseturm, (hgd.), muizentoren, bekende bouwvallen in den Rijn, nabij Bingen, welks naam in alle reisgidsen van de volgende overlevering wordt afgeleid. De bisschop Hatto, van Mainz, die zeer gierig was, zou in 970, toen de prijzen der levensmiddelen zeer hoog waren gestegen, de behoeftigen, onder voorwendsel hun brood te geven, in een schuur hebben gelokt, en deze vervolgens in brand hebben doen steken. Bij het hooren der kreten van de arme slachtoffers, zou de bisschop hebben uitgeroepen: ‘Hoort, hoe de muizen piepen’. Doch de Voorzienigheid zond tot Hatto's straf, een leger van muizen, die den bisschop tot in den bewusten toren, waarheen hij was gevlucht, vervolgden en verslonden. De oorsprong van den naam van het gebouw is echter in werkelijkheid oneindig minder tragisch, aangezien hij slechts eene verhaspeling is van het woord Mauththurm = een toren, die den ambtenaren der inkomende rechten tot standplaats dient.

[Mausoleum]

Mausoleum, praalgraf; het prachtige graf, dat Artemisia, koningin van Carië, in 353/1 v.C. ter eere van haren gemaal Mausolus te Halicarnassus liet oprichten en dat tot de zeven wonderen der wereld wordt gerekend. In 1857 werd het bij de opgravingen door den Engelschman Newton ontdekt. Naar dit kunstgewrocht werden soortgelijke, boven een graf opgerichte bouwwerken mausoleums genaamd, bv. het graf van keizer Hadrianus te Rome (de tegenwoordige Engelenburg), dat van Theodorik, koning der Oost-Goten, † 526, te Ravenna (thans de kerk Sta Maria della Rotonda), alsmede de graven der koningen Frederik Wilhelm III, Keizer Wilhelm I en van hunne gemalinnen te Charlottenburg.

[pagina 710]
[p. 710]

[Mauwerik]

Mauwerik, (barg.), kat.

[Maveth]

Maveth, (hebr.), mowes, n. hebr., dood; malak-hammaveth = engel des doods.

[Mavors]

Mavors, o. lat. en bij de dichters z.v.a. Mars, de god des oorlogs bij de oude Romeinen. Vandaar benaming van gymnastiek- en schermvereenigingen.

[Max Havelaar]

Max Havelaar, titel van het door Multatuli (Ed. Douwes Dekker) geschreven boek, dat eene rilling door het land zou doen gaan, woorden van het Kamerlid Baron dr. van Hoëvell in de Kamer uitgesproken, dadelijk bij de verschijning van het boek in 1860.

[Maxima debetur puero reverentia]

Maxima debetur puero reverentia, (lat.), aan den knaap is men de meest mogelijke zorg verschuldigd. Bij de opvoeding van een kind moet men de grootste nauwgezetheid in acht nemen. Juvenalis, Satirae 14, 47.

[Mayeux]

Mayeux, (fr.), een denkbeeldig wanstaltig persoon, die in Juni 1830 in Frankrijk in de mode kwam. Hij leverde gedurende bijna het vierde eener eeuw de stof voor een aantal spotprenten en humoristische boekwerken; zijn roep drong dan ook tot ons vaderland door.

[Mayflower (De -]

Mayflower (De -, naam van het schip, waarmee in 1620 de 102 Puriteinen, de Pelgrim-vaders genoemd, uit Delfshaven vertrokken om naar Noord-Amerika te vertrekken, waar zij zich in Massachusetts vestigden.

[Mayonnaise]

Mayonnaise, (keukent.), zekere saus met eieren -en olie als hoofdbestanddeel; wellicht oorspronkelijk mahonnaise naar Mahon, eene stad in den tijd van Richelieu ingenomen, vanwaar deze saus afkomstig zou zijn.

[Mayor]

Mayor, (eng.), burgemeester. Zie Lord mayor.

[Mazagran]

Mazagran, (fr.), een glas koffie; oorspronkelijk een geliefde drank in Algiers en in Frankrijk bekend geworden, na den strijd om Mazagran in dat land. Het oude recept schijnt niet meer gereed gemaakt te worden, alleen de uiterlijke vorm bleef zich handhaven.

[Mazarinades (Les -]

Mazarinades (Les -, (fr.), satires, liedjes en pamfletten gedurende de Fronde (z.a.) tegen Mazarin uitgegeven; naar een der beruchtste libellen in 1649 onder dien naam verschenen en afkomstig van Scarron. De benaming strekt zich zelfs uit tot de geheele literatuur, tegen Mazarin gericht, waaronder wetenschappelijke werken van zekeren omvang, in het geheel meer dan vier duizend nummers omvattend.

[Mazarijn-bijbel]

Mazarijn-bijbel, het eerste boek met beweegbare metalen typen gedrukt; het is zonder jaar, maar de illuminator Cremer dateerde 1456, zoodat de bijbel vóor dien datum moet gedrukt zijn. In 1873 werd een exemplaar verkocht voor 3400 pond st.

[Mazarine]

Mazarine, donkerblauw; modekleur in den tijd van Mazarin (1639-61).

[Mazje]

Mazje, zie Malaffo.

[Mazik]

Mazik, (n. hebr.), letterl. beschadiger, iemand die boosaardig is.

[Maziton]

Maziton of Masito, beroemde koordedansers uit de 18e eeuw. Bekend zijn Christiaan Maziton en Noël Maziton, welke laatste ook goochelde.

[Mazkier]

Mazkier, (hebr.), herdenkend.

[Mazkier-zijn]

Mazkier-zijn, (n. hebr.), iets of iemand gedenken.

[Mazzinisten]

Mazzinisten, volgers van Giuseppe Mazzini, geb. te Genua in 1808. Hij was de grondlegger van de partij het Jonge Italië, zijn leus was: ‘voor God en het Volk’. Hij was, schoon voor de republiek gestemd, toch voorstander van Italië's eenheid ook onder het huis van Savoye. Hij was een man van een achtenswaardig karakter.

[Mazzol]

Mazzol, (n. hebr.), (eigenl. gelukster), geluk. Mazzol-tow (masel-tof) een wensch = goed geluk! gefeliciteerd!

[Mc Call-wet]

Mc Call-wet, door het Huis van Vertegenwoordigers der Noord-Ameri-

[pagina 711]
[p. 711]

kaansche Unie, 20 Mei 1896 goedgekeurd wetsontwerp, krachtens hetwelk voortaan niet in het land worden toegelaten mannelijke emigranten tusschen 16 en 60 jaren oud, die niet kunnen lezen of zich in eenigerlei taal schriftelijk uitdrukken. De afgevaardigde Mc Call had die wet voorgesteld.

[Me dius fidius]

Me dius fidius, Fidius, voluit Dius Fidius (= de god op wien men vertrouwen kan), gr. Zeus Pistios, de Umbrisch-Sabijnsche godheid Semo Sancus (z.a.), bij wien men gewoon was te zweren. Me Dius Fidius staat elliptisch vóor ita me Dius Fidius juvet (zoo waarlijk helpe mij D.F.).

[Me judice]

Me judice, (lat.), met mij als rechter, naar mijn oordeel.

[Mea culpa]

Mea culpa, (lat.), (door) mijne schuld! Woorden o.a. voorkomende in het Confiteor in het R.-K. brevier.

[Mea tenuitas]

Mea tenuitas, (lat.), mijne minderheid, mijne geringheid; hgd. meine Wenigkeit; ned. mijn persoontje.

[Meäbbed]

Meäbbed, (hebr.), vernielend, doende verloren gaan. Deelw. piêl van abad (= hij is verloren of omgekomen).

[Meäbbed atsmo]

Meäbbed atsmo, (n. hebr.), zelfmoordenaar. Letterl. verdervend zich zelf.

[Meäbbed mammon]

Meäbbed mammon, (hebr.), (meäbbed momoun), geldverkwister.

[Mean crowd]

Mean crowd, (am.), gespuis, janhagel, grauw. Letterl. geringe menigte; vgl. òns smalle gemeente.

[Meändrisch]

Meändrisch, d.i. slangenvormig, gekronkeld, naar de rivier Meänder in Klein-Azië, die een zeer kronkelenden loop heeft.

[Mebajesch-]

Mebajesch-, (mewajesch)-zijn, (n. hebr.), iemand beschaamd maken, beleedigen. Hebr. boosch (hij schaamt zich.

[Mec hoeton]

Mec hoeton, (n. hebr.), verzwagerd; vooral gebruikelijk tusschen de wederzijdsche ouders van een bruidspaar.

[Mechallel-sabbath]

Mechallel-sabbath, (hebr.), sabbath-ontwijdend, sabbath-schender. Vaak schertsend, omtrent iemand, die zoo lang praat, dat hij vergeet, dat de sabbath invalt.

[Mechaschefa]

Mechaschefa, (mechascheifo), (n. hebr.), toovenares, tooverkol; oude vrouw, die er als eene heks uitziet.

[Mèche]

Mèche, (fr.), in de volkstaal meer of een weinig meer. Het woord wordt echter altijd door et voorafgegaan. Het komt van 't kwastje (mèche), waarop het koord aan een zweep uitloopt en dat het koord eenigzins verlengt.

[Mechelen dijn, Heusden mijn]

Mechelen dijn, Heusden mijn, woorden waarmee graaf Willem V van Holland in 1350 zich van Heusden meester maakte, doordat hij zich mengde in een geschil tusschen Wenceslaus, hertog van Brabant en Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen, over de heerlijkheid Mechelen, waarvan hij de uitspraak aan zich wist te trekken, welke hij tegen de verwachting van den Graaf van Vlaanderen, ten voordeele van den Hertog deed, met die korte woorden, welke naderhand, bij verdeelingen, een spreekwoord werden.

[Mechelsche mieren]

Mechelsche mieren, euphemistisch voor luizen.

[Mechilah]

Mechilah, (mechiloh), (n. hebr.), vergiffenis.

[Mechiloh-praaien]

Mechiloh-praaien, (joodschduitsch), bidden om vergeving, vooral bij het afscheidnemen van een stervende of een doode.

[Mechilta]

Mechilta, (talmud), naam van een Israël. theologisch boek; een standaardwerk over traditioneele Halachische exegese bij het Bijbelboek Exodus; zie Halacha. Het wordt toegeschreven aan Rabbi Ismaël (midden der 2e eeuw). De naam is Chaldeeuwsch en beteekent letterlijk: juiste maat, vorm van uitlegging.

[Mechitaristen]

Mechitaristen, orde van Armenische Christenen op het eiland San Lazaro te Venetië. Oorspronkelijk gesticht te Konstantinopel in 1701 door

[pagina 712]
[p. 712]

den Armeniër Petro Mechitar, met het doel om het Armenische volk en zijne letterkunde op te beuren en de kennis der oud-Armenische taal te verspreiden, ging zij later over tot de R.-K. kerk, en stichtte op het eiland S. Lazaro een klooster. De Mechitaristen zijn in weinig onderscheiden van de gewone kloosterlingen; maar trachten ook door het uitgeven van belangrijke Armenische werken invloed te oefenen op hun stamgenooten en hen te bevrijden van den druk der Mohammedanen. Ook in Weenen, München en Parijs heeft men thans vereenigingen van Mechitaristen.

[Mechoelo]

Mechoelo, (n. hebr.), vernietigd. Vaak gebruikt in den zin van gebroken, kapot, ook van: bankroet.

[Medaille (Une tête de -]

Medaille (Une tête de -, (fr.), letterl. de kop van een gedenkpenning; een gezicht met scherpe trekken. Une vieille médaille = eene oude leelijke vrouw, een oud portret.

[Medakdoek]

Medakdoek, (n. hebr.), zeer nauwlettend; angstvallig nauwkeurig.

[Médard (St. -]

Médard (St. -, De heilige van den regen in sommige gedeelten van Frankrijk.

S'il pleut le jour de St. Médard

Il pleut quarante jours plus tard. St. Médard valt op 8 Juni. De legende verhaalt, dat hij op zijn tocht over een groote vlakte door een plotselinge regenbui werd overvallen; ieder werd doornat, maar hij bleef kurkdroog: een arend bleek zijn vleugels vriendelijk over hem te hebben uitgespreid.

[Medea-ketel]

Medea-ketel, de ketel, waarin de verjongingskuur ondergaan wordt. De dochters van Pelias meenden hun vader de jeugd weer te geven door hem daarin te koken, maar Medea weigerde het tooverwoord te zeggen en de grijsaard verloor het leven.

[Meden (Het is een wet van - en Perzen]

Meden (Het is een wet van - en Perzen, het is een vaste regel, waarvan nooit afgeweken wordt. In Esth. VIII:8 en Dan. VI:9, 13, 16, staat echter niet, dat de wetten der M. en P. niet mochten herroepen worden, maar alleen, dat eene koninklijke ordonnantie, volgens eene bij hen bestaande bepaling, door den vorst, die ze had uitgevaardigd, niet mocht veranderd worden. Dus is de bij ons bestaande spreekwijs niet nauwkeurig.

[Mèden agan]

Mèden agan, (gr.), lat. ne quid nimis, in niets te veel! (Theognostus, Pindarus, Atticus).

[Mediaan-papier]

Mediaan-papier, papier, dat grooter is dan gewoonlijk. Van lat. medianus (uit medius), de middelste; dus papier waarvan de vorm het midden houdt tusschen den gewonen en den zeer grooten vorm (de olifantsvellen). Fr. moyen; it. mezzano.

[Medianoche]

Medianoche, (sp.), maaltijd met vleesch en derg. na middernacht volgende op een vastendag; van lat. media nox, midder-nacht.

[Mediatie]

Mediatie of bemiddeling, in het volkenrecht een middel tot oplossing van een geschil tusschen twee of meer staten, waarbij eene derde mogendheid, door hen daartoe bij verdrag aangewezen, partijen tot elkander tracht te brengen en de zaak in der minne te schikken.

[Mediatiseeren]

Mediatiseeren, zie Morganatisch. Gemediatiseerde geslachten vindt men in Nederland slechts twee, nml. Bentinck (Graven) en v. Rechteren (Graven).

[Medice, cura te ipsum]

Medice, cura te ipsum, (lat.), geneesmeester, genees u zelven. Luk. IV:23 (Vulgata).

[Medice vivere misere vivere]

Medice vivere misere vivere, (lat.), geneeskundig (volgens den raad der artsen) leven, is ellendig leven. Over dit spreekwoord (vulgatissimum proverbium) schreef Jan Bernard Sandifort, kort vóor zijne vestiging te 's-Gravenhage (30 Maart 1770), eene dissertatie, waarop hij te Leiden promoveerde.

[Mediceesche Venus]

Mediceesche Venus, de schoonste voorstelling der godin Venus, een van de grootste meesterstukken der oude beeldhouwkunst en dat vroeger in 't bezit was van de Florentijnsche familie der Medici.

[pagina 713]
[p. 713]

[Medicijn (Het groot-]

Medicijn (Het groot-, in de alchemie het middel om metalen te veranderen; ook om wat oud is te verjongen.

[Médicine en robe]

Médicine en robe, (fr.), geneeskunst in de lange kleeren (of rokken); spotbenaming te Parijs voor de vrouwelijke artsen of dokteressen.

[Medicinale dagen]

Medicinale dagen, de 6e, 8e, 10e, 12e, 16e en 18e dag, waarop volgens Hippocrates geen crisis kon intreden en dus de medicijnen het gunstigst konden werken.

[Mediis tranquillus in undis]

Mediis tranquillus in undis, (lat.), rustig in het midden der golven. Zie IJsvogel.

[Medinah]

Medinah, (medinoh), (hebr.), mrv. medinoth (medinous), gewest; landstreek. Syr. medinto = stad.

[Medio]

Medio, (lat., hand.), half, de 15e der maand; bv. medio Junii, in het midden van Juni.

[Medio tutissimus ibis]

Medio tutissimus ibis, (lat.), in het midden zult gij het veiligst gaan. De middelweg is het beste. Ovidius, Metamorphosen II, 137. Raad van den zonnegod Phoebus aan zijn zoon Phaëton, die den zonnewagen wilde besturen. - Ook wapenspreuk der familie Snouck-Hurgronje.

[Médiocratie]

Médiocratie, (fr.), in de staatkunde, de overheersching der middelmatigheden. Van het Fransche woord médiocre = middelmatig en het Grieksche kratos = macht.

[Médiocre et rampant et l'on arrive à tout]

Médiocre et rampant et l'on arrive à tout, (fr.), middelmatig en kruipend, dat is de weg om welke betrekking ook, te krijgen. Gezegde van Figaro tot den graaf Almaviva in Beaumarchais' Mariage de Figaro III, 5.

[Medische smid]

Medische smid, (stud.), chirurgijn, eene aardigheid van Klikspaan, geen bijzondere studenten-term.

[Medium tenuere beati]

Medium tenuere beati, (lat.), de gelukkigen plegen het midden te houden. Om gelukkig te zijn, dient men de uitersten te vermijden.

[Mediums]

Mediums, tusschenpersonen, die in het spiritisme als het middel worden gebezigd, waardoor geesten, overledenen enz., spreken of teekenen geven.

[Medsjidie]

Medsjidie, spreek uit Me-dsjidie, ridder-orde in Aug. 1852 door den Sultan van Turkije, Abdul-Medsjîd gesticht, ter vervanging van die der Halve Maan (z.a.) en de Nischani Iftichar (z.a.). Van den wortel madsjada = hij heeft door roem en eer een ander overtroffen. De insigniën dezer orde bestaan in eene zon van zilver, gevormd uit zeven stralen, tusschen elke van welke het keizerlijk wapen (eene ster, gedekt door eene maan) prijkt. Zon, maan en ster(ren) = het gansche uitspansel, verzinbeelden het heelal, en degeen, die zulke orden uitdeelt, is een heer der wereld. Zulke symbolen passen goed voor een volk als dat der Turken, hetwelk lang van verovering der gansche wereld heeft gedroomd.

[Medsjidié]

Medsjidié, groote Turksche zilveren munt van 20 piasters, ter waarde van ruim twee gulden, geslagen door sultan Abdul Medsjid; op de voorzijde staat het naamcijfer des Sultans en op de keerzijde: ‘Eén eenige! geslagen te Istamboul’, d.i. ‘Er is slechts één God!’ Istamboul = Konstantinopel.

[Medsjlissi-machsus]

Medsjlissi-machsus, kabinetsraad van den Sultan van Turkije, waarvan de Groot-Vizier en de Groot-Mufti met de verschillende ministers deel uitmaken. De meesten van hen zijn ook leden van den

[Medsjlissi-vola]

Medsjlissi-vola, staatsraad van den Sultan van Turkije, een college van omstreeks 20 personen.

[Medusa]

Medusa, eene van de Gorgonen, de eenige, die sterfelijk was, door Perseus (z.a.) onthoofd. Ieder, die naar dit hoofd keek, werd onmiddellijk in steen veranderd. Minerva plaatste den schedel op haar helm, waarmede zij gewoonlijk wordt afgebeeld.

[Medusahoofd]

Medusahoofd, zie Gorgonen.

[pagina 714]
[p. 714]

[Méduse]

Méduse, de naam van een Fransch vaartuig, droevig beroemd om zijn schipbreuk (2 Juli 1816). Die bodem maakte deel van een eskader van vier schepen, dat den gouverneur van Senegal en diens personeel naar de bezitting zou overbrengen; 149 koppen der bemanning slaagden er in, een vlot zamen te stellen, waarop zij gedurende 12 dagen zonder leeftocht rondzwierven, tot zij door het Fransche transportschip Argus werden ontdekt, dat echter slechts 12 zieltogenden aantrof. De overigen waren van honger en gebrek overleden, of door hunne makkers gedood en verslonden. Dat vreeselijke onderwerp heeft verscheiden malen stof voor schilderstukken, beeldhouwwerken, drama's, ja zelfs voor eene opera geleverd. Onder de eersten bevindt zich vooral het levensgroote doek van Géricaselt (1791-1824), dat zich in het Louvre te Parijs bevindt.

[Mee jo]

Mee jo, (chin.), letterl., niet ja; neen. Jo = ja.

[Meebos]

Meebos, (afr.), zoet-zout; gekonfijte perziken.

[Meefokkers]

Meefokkers, (barg.), metgezellen.

[Meelkoning]

Meelkoning, Pillsbury in N.-Amerika, die Oct. 1897 in twee weken, naar men bericht, f 1.250.000 verdiende als hoofd van een meelsyndicaat.

[Meelvreters]

Meelvreters, schimpnaam voor de inwoners van Borne (bij Almelo).

[Meerenberg]

Meerenberg, eigenlijk Meer-en-Berg, krankzinnigengesticht, vanwege de prov. Noord-Holland, aangekocht in 1843 en in gebruik gesteld in 1849, gelegen te Bloemendaal (bij Haarlem). Omdat het jaren lang het meest bekende gesticht was, en misschien nóg is, in ons Vaderland, weet ieder wat bedoeld wordt met het gezegde: hij (zij) moet naar Meerenberg = is gek.

[Meerman]

Meerman, (wap.), bovenlijf van een man, altijd van ter zijde gezien, met helm, schild en zwaard, benedenlijf van een visch.

[Meermin]

Meermin, (wap.), vrouw van den meerman, afgebeeld met lange haren, kam en spiegel.

[Meerminnen]

Meerminnen, fabelachtige schepselen, half vrouw, half visch, bij de Grieken: Sirenen, die de schippers door haar gezang verlokten om in het water te springen, en ze dan verslonden. In de 2e eeuw kwamen er twee de Lauwerzee binnen; bij Muiden kwam er eene in de Vecht en zeide:

 
‘Muden sal Muden bliven,
 
Muden en sal noit becliven’.

Becliven is hier gedijen. Ook te Purmerend zou eene meermin of meerwijf verschenen zijn.

[Meerschuim]

Meerschuim, waarvan pijpekoppen en sigarenpijpjes worden vervaardigd; gr. lépion, verkleinwoord van lepos = schors, schaal, schil, volgens Aristoteles. Wordt echter als een speksteensoortmineraal beschouwd, bestaande uit talkaarde, kiezelaarde en water. Magnesia hydrosilicate.

[Mees]

Mees, zie Mas.

[Meester]

Meester, titel van een gepromoveerde in de rechtswetenschap; ook verkort tot Mr. In den Academischen stijl van weleer, minder dan doctor. Een propaedeutisch examen zelfs gaf voorheen reeds den titel van ‘magister philosophiae theoreticae’, d.i. van meester in de stelselmatige wijsbegeerte. Uit lat. magister ontstond ons meester. Zie ook Meesterstuk.

[Meester van...]

Meester van... In de kunstgeschiedenis noemt men oude artisten, wier naam niet bekend is, doch van wien men verschillende werken kent, naar den naam van hun voornaamste of eerst bekend geworden werk, bv. de Meester van de dood van Maria, de Meester van de Lyverbergsche Passie, of ook wel naar hun merkteeken dat op al hun werken voorkomt.

[Meester Jochem]

Meester Jochem, die allerlei onzin excuseerde omdat het ‘zoo in 't rijm te pas kwam’, is een belachelijke figuur van een ‘poëet’ of zooals Kamacho zegt ‘Poejeet’ in Langendijk's (1683-1756) blijspel Don Quichot op de bruiloft van Kamacho (1711).

[pagina 715]
[p. 715]

[Meestergold]

Meestergold of doktersgold, (afr.), geneesmiddelen.

[Meesterknapen]

Meesterknapen, òf edelen, òf uit de aanzienlijksten des lands, aangesteld door de Staten van Holland en West-Friesland, als assistenten van den Luit.-Houtvester; te voren drie, later vier, waarbij sedert 1716 nog vier uit de steden, zoodat er in 1742 nog acht waren. Zij pleegden viermaal jaarlijks terecht te zitten over alle zaken van houtvesterij in de wildernissen en het jachtbedrijf; in 1742 zaten zij doorgaans slechts tweemaal, den 2en Maandag in Mei en den 1en Maandag in October. Van vonnissen van Houtvester en Meesterknapen, niet hooger loopend dan 100 gulden boete, geschiedde geen beroep. Zie ook Koddebeier.

[Meesterstuk]

Meesterstuk, eig. proefstuk, dat de handwerkslieden in het oude gildewezen moesten afleggen, om meester in hun gild te kunnen worden.

[Meesterteeken]

Meesterteeken, zie Muntteeken.

[Meesterzangers (De -]

Meesterzangers (De -, voortgekomen uit de Minnezangers (Troubadours) der 12e eeuw en later. De laatsten bewogen zich op het gebied der echte poëzie; de eersten op dat van het poëtisch proza. Te Mainz ontstond waarschijnlijk het Meesterlied, en kwam vandaar naar Straatsburg en Neurenberg over; in laatstgenoemde stad stichtte Hans Folz eene Meesterschool. Als de vaders hunner kunst werden door de zangers vooral Heinrich Frauenlob, Wolfram von Eschenbach, Walter von der Vogelweide, Nikolaus Klingsohr en Heinrich von Ofterdingen vereerd; deze hielden aan het Hof van den landgraaf Herman van Thüringen in 1206 een wedstrijd op den Wartburg, door Wagner vereeuwigd. Door twaalf meesters, zegt men, werd de eerste zangschool gesticht. Later in de zestiende eeuw behoorden de meesterzangers meest allen tot den stand der handwerkslieden. Zij waren verdeeld in leerlingen, schoolvrienden, zangers, dichters en meesters. Men behaalde den eeretitel of rang van meester door het uitvinden van een nieuwen toon (z.a.). Hans Sachs, de schoenmaker-dichter te Neurenberg. † 1576, vond niet minder dan dertien nieuwe tonen uit. De stof voor het Meesterlied mocht alleen aan 't gebied van godsdienst en zedelijkheid ontleend zijn; ze werd meest genomen uit den Bijbel.

[Meet]

Meet, (sportt.), geteekend begin van een speelperk, eene renbaan, enz. Men heeft wielerwedstrijden ‘van meet’ en ‘met voorgift’. Aan meet staan = op het punt staan om te beginnen; van meet af = van aanvang af.

[Meetbrief]

Meetbrief, stuk, afgegeven door scheepsmeters en eene opgaaf bevattende van de bouwsoort van het schip, van zijne lengte, breedte, diepte en draagkracht, van zijnen inhoud, benevens van den naam, de klasse en het nummer van het schip.

[Meeuwen]

Meeuwen, spotnaam voor de bewoners van Lekkum, bij Leeuwarden.

[Meg(a)era]

Meg(a)era, zie Eumeniden. Een uit boosaardigheid wreed wijf, eene onmensch, wordt wel aldus gekwalificeerd.

[Megajeh]

Megajeh, (hebr.), doende leven, doende herleven; verkwikken. Iemand megajeh zijn = levensonderhoud geven

[Megajer-zijn]

Megajer-zijn, (van het n. hebr.), tot het Jodendom doen; overgaan. Zich m. zijn = tot het J. overgaan. Zie Ger.

[Megalle-zijn]

Megalle-zijn, (van het n. hebr.), openbaren, onthullen.

[Megalomaan]

Megalomaan, (van gr. megas = groot, en mainein = dwaas zijn), iemand die met de grootheid van zijn land dweept, een soort van chauvinist, of aan grootheidswaanzin lijdt. Van Mégalomanie (z.a.).

[Mégalomanie]

Mégalomanie, (fr.), grootheidswaanzin, de monomanie of verstandsstoring, tengevolge waarvan de lijder gelooft, god, zeer rijk, keizer of koning, of zeer geleerd, zeer invloedrijk, zeer beroemd of zeer bekend te wezen, hgd. Grössenwahn. Uit megas (megalè, mega) = groot, en mania = hevige hartstocht.

[pagina 716]
[p. 716]

[Megatherium]

Megatherium, letterl. het groote dier; voorwereldlijk dier, een monsterachtige luiaard, die eene lengte bereikte van 4 à 5 meter, - waarvan men in eene steengroeve te Milan (Frankrijk, depart. Gers), einde Maart 1896 den kop vond, met vervaarlijke kaakbeenderen, en vierkante kiezen ter grootte van een vuist, verscheidene nog geheel ongeschonden. Een gaaf geraamte bevindt zich in het museum te Madrid, op het laatst der vorige eeuw gevonden in de pampa's van Buenos-Ayros.

[Mehala]

Mehala, volgens de overlevering de vrouw van Kaïn, den eersten broedermoorder; zij komt in den Bijbel niet voor, maar o.a. wel in ‘De Dood van Abel’, een gedicht van Sal. Gessner.

[Mehari]

Mehari, kameel, in Oost-Afrika. Omdat ze 70 tot 80, zelfs wel 100 kilometer per dag kunnen afleggen, richtten de Franschen in Obock en Somali (Oost-Afrika) er, herfst 1894, een postdienst in met deze dieren, waarvoor bijzondere postzegels werden uitgegeven, - van 5 tot 50 gram, met een kameel in de woestijn tot beeldenaar.

[Mehercle]

Mehercle, bij Terentius, ook mehercules of mehercule, bastaardvloek, bij Hercules! Hercules = de gever van onverwachten rijkdom.

[Mehr Licht]

Mehr Licht, meer licht. Zie Licht enz. Waarschijnlijk echter werden die woorden nooit uitgesproken. O.a. verhaalt Immermann (Memorabilien, III, blz. 165), uit zeer goede bron te weten, dat Goethe zacht, in zijn leuningstoel insliep, om niet meer te ontwaken; zelfs zijn schoondochter, Ottilie von Goethe, die zich bij hem bevond, bespeurde niet dat hij stierf.

[Mehtar]

Mehtar, titel van den Vorst of bestuurder der bevolking van Chitral, ten zuiden van het Hindoe-Koesh gebergte, bij Afghanistan.

[Mei]

Mei, of Majus, de 5e maand des jaars, bloeimaand. Men zegt, dat Romulus deze maand aldus noemde ter eere van zijne senatoren (majores), zie Senaat, of liever: van majores, de voorvaderen; dus, maand aan de nagedachtenis der voorouders gewijd. Het was verboden in deze maand te huwen, daar ze geheel aan den ouderdom was gewijd.

[Meidinger]

Meidinger, (hgd.), eigenlijk de naam des schrijvers van een vroeger, ook hier te lande veelgebruikte, in 1783 voor 't eerst verschenen Fransche spraakkunst voor Duitschers. Jean Valentin Meidinger uit Frankfort a/M. vestigde zich te Amsterdam, en maakte van zijn boek een leerboek der Duitsche taal voor Nederlanders. Later en heden nog eene oude, opgewarmde anecdote, zooals dat boek in de leesoefeningen aan het slot er meer dan honderd bevatte.

[Meies]

Meies, zie Meoth.

[Meifeest]

Meifeest, bij de Scandinaviërs en Germanen, en tot in de 17e eeuw ook hier te lande, een volksfeest op den In Mei, tot viering van den aantocht des zomers. Er werd een meigraaf benoemd, die zich eene meigravin koos; men danste om meiboomen, plukte meitakken van den meidoren, reed op meiwagens, nam meibaden, dronk meidrank en zong meiliederen. In vele plaatsen bestonden meigravengilden. Als meiliedje is nog algemeen bekend: ‘daar ging een Patertje langs den kant; hei! 't was in den Mei!’

[Meiïnne]

Meiïnne, meigravin. Zie Meifeest.

[Meier]

Meier, (barg.), honderd gulden.

[Meierbieren]

Meierbieren, eene tractatie in bier, die de meier, dat is de huurder eener pachthoeve, bij openbare verkoopingen, eertijds moest geven.

[Meierij van 's-Hertogenbosch]

Meierij van 's-Hertogenbosch, ook als De Meierij bekend, bestond oorspronkelijk uit vier meierijen, welke allengskens vereenigd, en aan de meierij van N.-Brabants hoofdplaats zijn gehecht. In 1740 van noord naar zuid omstreeks 15, van oost naar west ruim 10 uur gaans, in uitgestrektheid. Meierij = meierschap, gebied van den meier of meider (midd. nederl.) = bewindsman, bestuurder, hofmeester;

[pagina 717]
[p. 717]

ook schoutambt. Vgl. ‘major-domus’. Vanhier, dat men in documenten der vorige eeuw het woord menigmaal als ‘Majorye’ aantreft. Mayer (hgd.) = landschultheiss, landamtmann; zwits. Amman.

[Meikersen]

Meikersen, kersen, waarbij men denkt aan de in de Meimaand gerijpte of rijpende kersen. Eerder maaikersen, d.i. tijdens den hooibouw (in Juni) eetbare kersen; want vóor de tweede helft van Juni geniet men ze nooit.

[Mei-kwo]

Mei-kwo, de schoone. Vleiende benaming der Chineezen voor de Vereenigde Staten.

[Mei-mei-shiki]

Mei-mei-shiki, (jap.), feest, gevierd zeven dagen na de geboorte van een kind, als het op plechtige wijs zijn naam ontvangt.

[Meile]

Meile of maile, (joodsch-duitsch), zie Ma'alah.

[Meilech]

Meilech, (joodsch-duitsch), zie Melek.

[Meilleur cateil]

Meilleur cateil, zie Keurmede. Eng. cattle = vee.

[Mein erst' Gefühl sei Preis und Dank]

Mein erst' Gefühl sei Preis und Dank, (hgd.), mijn eerst gevoel zij dankbaarheid. Aanhef van Gellert's Morgengesang uit de Geistliche Oden. Bij de Evangelische gezangen No. 179 in de vertaling van Feith; de travestie luidt: Mein erst Gefühl sei Preuss. Courant.

[Mein Leipzig lob' ich mir,
Es ist ein klein Paris und bildet seine Leute]

Mein Leipzig lob' ich mir,
Es ist ein klein Paris und bildet seine Leute,
(hgd.), ik prijs Leipzig, dat is een klein Parijs, daar worden de menschen beschaafd; Goethe Faust (Auerbach's Keller); gezegde van eenen der drinkebroers van het gezelschap, waar Faust en Mephisto zich bijvoegen. Reeds in 1768 heette Leipzig ‘klein Parijs’.

[Mein Liebchen, was willst du noch mehr?]

Mein Liebchen, was willst du noch mehr? (hgd.), mijn liefje, wat wilt ge nog meer? Refrein van Heine's lied Du hast Diamanten und Perlen (z.a.).

[Mein schönes Fräulein, darf ich wagen,
Meinen Arm und Geleit Ihr anzutragen]

Mein schönes Fräulein, darf ich wagen,
Meinen Arm und Geleit Ihr anzutragen?
(hgd.), schoone juffer, sta mij toe, dat ik mijn arm u biede en u geleide; Goethe, Faust, (2250e strophe), woord van Faust tot Margaretha, als hij haar het eerst bij 't uitgaan van de kerk ontmoet.

[Meine Mittel erlauben mir das]

Meine Mittel erlauben mir das, (hgd.), mijne middelen veroorloven mij dat; woorden, ontleend aan het kluchtspel Der artesische Brunnen (1860), van Gustav Raeder, en die herhaaldelijk in den mond van Balthazar, eenen der personen uit het stuk, voorkomen.

[Meine Ruh'ist hin, mein Herz ist schwer]

Meine Ruh'ist hin, mein Herz ist schwer, (hgd.), mijn rust is weg, mijn hart bezwaard, Goethe, Faust I, Gretchen's kamer; aanvang van Gretchen's minnelied na hare eerste ontmoeting met Faust.

[Meinem Fürsten treu bis in die Waden]

Meinem Fürsten treu bis in die Waden, (hgd.), aan mijn Koning getrouw tot in de kuiten, d.i. door en door, tot in merg en been. Woord van Vorst Bismarck in een brief aan den Minister Von Roon, 2 Juli 1861.

[Meiningers]

Meiningers, beroemd tooneelgezelschap van den Meiningschen hofschouwburg, dat 1 Nov. 1881 te Pesth de 1000e voorstelling op buitenlandsche tooneelen beleefde; de eerste van deze kwam 1 Mei 1874 te Berlijn voor. Ter herinnering hieraan liet de Hertog van Saksen-Meiningen eene medaille slaan, welke aan al de leden van zijn hoftheater, die sedert 7½ jaar onafgebroken er aan verbonden waren, uitgereikt is. In 1880 gaf dit gezelschap voor 't eerst in ons vaderland gastvoorstellingen; in 88 traden zij hier weer op. Zie over hen o.a.S. Pröltz, ‘Das Herzogl. Mein. Hoftheater, 2e Auflage (Erfurt)’ en ‘Geschichte der dramatischen Kunst u. Litteratur’, 2n Band, S. 428-32; H. Herrig, ‘Die Meininger u. ihre Gastspiele’ (Dresden, 1879); Alfred Klaur, ‘Das moderne Drama’ (Leipzig, G. Freytag, 1884) II, 270; Oscar Blumenthal, ‘Das Virtuosenthum

[pagina 718]
[p. 718]

in der Regie’, in zijn ‘Theatralische Ausdrücke’ (Berlin, 1855). Zie ook ten onzent ‘De Portefeuille’ 1888, en ‘De Lantaarn’, 1888, no. 10. De Meiningers worden als de hervormers van het tooneelspel in Duitschland beschouwd.

Het streven der M. was: 1o de bedoeling des dichters geheel en al weer te geven; 2o in de geheele opvoering te voldoen aan de strengste eischen van waarheid en wetenschap, wat aangaat costuum en decoratief; 3o alle rollen volmaakt juist te doen vervullen, waarom dan ook elk acteur of actrice voor elke rol kon worden aangewezen. De natuurwaarheid teekende zich vooral af bij de figuranten, die niet meer als marionnetten, maar als belangstellende mede-spelenden optraden. Eerst na hun optreden vormen de zoogenaamde ‘Massenscenen’ een inderdaad belangwekkend en kunstvol deel van de voorstelling.

[Meinse]

Meinse, (joodsch-duitsch), zie Maäseh.

[Meinser]

Meinser, joodsch-duitsche uitspraak van het hebr. maäser = tiende deel; meinser geven, een behoorlijk deel van zijn winst voor goede werken besteden.

[Meis]

Meis, (barg.), honderd; zie Meotte.

[Meis]

Meis, (hebr.), zie Meth.

[Meis praeluxi majoribus (Ego -]

Meis praeluxi majoribus (Ego -, (lat.), ik heb boven mijne voorouders uitgeschitterd. Cicero, Oratio de lege agraria, contra Rullum, tribunum plebis.

[Meissonnier (De Hollandsche -]

Meissonnier (De Hollandsche -, de schilder Bakker Korff. Hij muntte uit in de interieurs van deftige oude juffers, en was een fijn toetser.

[Meister-Singer]

Meister-Singer, zie Meesterzangers, Maîtres-chanteurs en Chantage (Aanh.).

[Meistreel]

Meistreel, minnezanger, minstreel, verhalende dichter; soort van tooneelspelers, die in de Middeleeuwen tot verlustiging van gezelschappen bij de grooten, op hunne kasteelen, zongen, kleine voor stellingen of tafelspelen gaven, goochelden en muziek maakten. Zij behoorden veelal tot het gevolg der edelen. Op het einde der 15e eeuw werd de eigenlijke minnezang nog slechts beoefend door burgeren handwerkslieden. - Uit m. ned. menestreel of ministreel, it. ministréllo, verkleinwoord van ministro, bestuurder, bezorger. - Het meer algemeene meistreel wordt ook wel afgewisseld met het meer plaatselijke en bijzondere troubadour (z.a.).

[Meivuur]

Meivuur, ziekte, waardoor de in Mei geschoren schapen wel eens worden aangetast en die nagenoeg altoos doodelijk is. Ook scheervuur geheeten. De plotselinge berooving der vacht bij 't scheren doet de dieren bij guur weder soms eensklaps door koude bevangen worden, zoodat ze met inwendige rilling dood neervallen.

[Meivuur]

Meivuur, vuur, dat in den nacht van 30 April op 1 Mei in het veld gestookt wordt, als een overblijfsel uit den Germaansch-heidenschen tijd, toen men vuren brandde als een offer aan de een of andere godheid. Thans nog (1896) brandt de jeugd op Texel Meivuren, en verzamelt en bewaart daartoe de geheele maand April door alle oude houten voorwerpen, om die den 30sten April na zonsondergang onder het zingen van eeuwenoude deuntjes te verbranden.

[Meiwetten]

Meiwetten of Maigesetze, in Pruisen, vier in getal, aldus genaamd, omdat zij achtervolgens op 11, 12 en 13 Mei 1873 werden uitgevaardigd. Zij betroffen: 1o de opleiding en aanstelling der geestelijken; 2o de disciplinaire straffen, door de Kerk op te leggen en de stichting van een gerechtshof tot behandeling van kerkelijke aangelegenheden; 3o de grenzen der bevoegdheid tot toepassing van kerkelijke straffen en maatregelen van tucht, en 4o den afstand van het kerkelijk lidmaatschap. Door eene wet van 14 Juli 1880 werd die wetgeving echter reeds vrij belangrijk gewijzigd. Zie ook Kulturkampf.

[Mejoechas]

Mejoechas, (n. hebr.), uit een edel, rein geslacht, van aanzienlijke afkomst. De uitdr. van mejoeches = van hooge, goede kwaliteit.

[pagina 719]
[p. 719]

[Mejoeschab]

Mejoeschab, (mejoeschof), (n. hebr.), bedaard, van verstandig overleg, kalm uitrustend.

[Mekake]

Mekake, (japan.), bijzit, wier kinderen beschouwd worden als het wettig kroost der wettige vrouw, bij wier dood zij ook mede rouwen.

[Mekka der Chineezen (Het -]

Mekka der Chineezen (Het -, Mukden, eene der hoofdsteden van Mantschoerije, de gravenstad en schatkamer der Keizerlijke familie in China.

[Mekor Chajîm]

Mekor Chajîm, (hebr.), Bron van Leven. Vereeniging Juli 1896 te Amsterdam gesticht, ter versproiding der denkbeelden van het traditioneele Jodendom en ter bevordering der verwezenlijking daarvan onder en door hare leden. Bron van leven = bron des heils. Ontleend aan Ps. XXXVI:10.

[Mekteb]

Mekteb, inrichting van lager onderwijs bij de Turken, waarin slechts lezen, rekenen, de Koran en haat tegen de Christenen wordt onderwezen.

[Mel in ore, fel in corde]

Mel in ore, fel in corde, (lat.), honig in den mond, gal in 't hart.

[Melachah]

Melachah, (Melochoh), (hebr.), arbeid, ambacht; Baäl-Melochoh = werkman.

[Melajoe dalem]

Melajoe dalem, (hoog-mal.), de zuivere beschaafde taal.

[Melajoe pasar]

Melajoe pasar, (laag-mal.), de minder beschaafde taal, dikwijls met vreemde woorden vermengd en veelal langs de kusten gesproken. Melojoe pasar = markttaal.

[Melamed]

Melamed, (n. hebr.), onderwijzer. hebr. melammeed.

[Melampygos]

Melampygos, (gr., lett. zwart gat, van melas = zwart en pygè = stuit, achterste), scheldnaam van Hercules. - ‘Pas op Melampygos!’ een dreigement, waarmede men kinderen bang maakte; hetgeen Van Alphen aldus uitdrukte:

 
‘Keesje, als gij niet wilt deugen,
 
Dan verschijnt de zwarte man!’

[Melancholie]

Melancholie, zwartgalligheid, naar oudtijds beweerd werd ontstaande uit overvloed van zwarte gal, gr. melas, zwart; chole, gal. Ook, droefgeestige, neergedrukte stemming.

[Melanesie]

Melanesie, (van melas = zwart en nèsos = eiland), het westelijke gedeelte van Australië, omdat die eilanden door donkerkleurige menschen bewoond zijn, verwant aan de Negers.

[Melaten]

Melaten, melaatschen. Nog overig in de straatnamen van sommige steden, bijv. de Melatensteeg te Zutfen, waar in 1666 een melaetenhuys stond, in 1729 door de stad verkocht. Melaet-, malaetschap = melaatschheid.

[Mĕlati]

Mĕlati, (jav.), Mĕloer, (mal.), Jasminum Sambac, L., Hist. Nat., familie der Jasmineae, de Indische jasmijn.

[Melchizedekkers]

Melchizedekkers, zekere geestdrijvers in de eerste Christelijke kerk, die vreemde meeningen hadden omtrent Melchizedek (Gen. XIV:18; Ps. CX:4; Hebr. V:6, 10; VI:20; VII:1, 10, 11, 15, 17, 21). Eenigen dachten, dat hij meer was dan Christus; anderen aanbaden hem; en derden meenden dat hij Christus zelf of de Heilige Geest was.

[Mèlek, Melech]

Mèlek, Melech, (hebr.), koning.

[Melès]

Melès, kustriviertje bij Smyrna; in eene bij de bron gelegen grot zou Homerus zijn werken hebben gedicht. Vandaar Melèsigenès [letterl., de bij Meles (nml. als dichter) geborene] = Homerus, en bij Tibullus, 4, 1, 200, Meleteae chartae = de gedichten van Homerus.

[Melik]

Melik, (barg.), zak, sok.

[Melikarthos]

Melikarthos, zie Hercules.

[Meliora ferant Di]

Meliora ferant Di, (lat.), dat de goden betere dingen (wat beters) aanbrengen mogen. Titullus. Di = Dii (goden), òns God beter 't.

[Melioratie]

Melioratie, beterschap. Onder het oude Leenstelsel eene soort van erfpacht. Lat. melioratio = verbetering.

[pagina 720]
[p. 720]

In de 17e eeuw septum van vergoeding aan de stedelijke regeering te betalen door grondeigenaars, wier erven binnen de stad getrokken werden en daardoor in waarde vermeerderden.

[Melius esse quam videri]

Melius esse quam videri (lat.), beter zijn dan schijnen. Vgl. Besser als mein Ruf.

[Melius est nubere quam uri]

Melius est nubere quam uri, (lat.), liever trouwen dan verbranden. Voorschrift van den apostel Paulus in 1 Cor. VII:9. Hij was een voorstander van den ongehuwden staat, doch kon men geen weerstand bieden aan de verleiding, dan was het verkieslijker te trouwen. Men zinspeelt dikwerf op die concessie van den apostel aan den menschelijken hartstocht.

[Melk (Bestellen -]

Melk (Bestellen -, echt Amsterdamsche versnapering voor winteravonden; warme melk, waarin bestellen (wellicht oorspronkelijk mastellen, vgl. mastelein of masteluin = brood) gekookt waren, nl. broodjes van beschuitdeeg, waarin allerlei kruiderijen.

[Melk (De drukking der - brengt boter voort]

Melk (De drukking der - brengt boter voort, (Spreuk. XXX:33); drukking = wrijving; boter = kaasachtig stremsel). Wordt tegen den zin, die op onheil (twist) wijst, wel toegepast op het zegenrijke van beproeving in 't menschelijke leven.

[Melkbocht]

Melkbocht heet in Noord-Holland, wat in Gelderland een melkhok is, nml. eene omheinde ruimte bij den ingang van het weiland, in welke de koeien worden samengebracht tegen de melk-uren.

[Mêlé-cassis]

Mêlé-cassis, (fr.), van mêlé, gemengd en cassis, een sterken drank van zwarte bessen. In de volkstaal, een mengsel van dat laatste vocht en brandewijn; in de laagste klasse spreekt men ook van een meulé of van een mêlé-cass. Overdrachtelijk, elk mengsel van heterogene bestanddeelen.

[Melkgrot]

Melkgrot, bij Bethlehem, waarin, volgens de traditie, de Heilige Familie, na de geboorte van het kindeken Jezus, eenigen tijd heeft vertoefd.

[Melkhok]

Melkhok, zie Melkbocht.

[Melknaam]

Melknaam, naam, die aan een zuigeling bij de Chineezen gegeven wordt. Later krijgt hij een school-, een trouw-, een staats- of een handels-, en eindelijk een sterf-naam. Zie Namen.

[Melodrama]

Melodrama, ernstig, roerend tooneelspel, oorspronkelijk met muziek bij de roerendste passages; van melos = lied, en drama = daad, tooneelspel; Daar een melodrama veelal aangrijpende, roerende, hoogspannende tooneelen bevat, noemt men al wat aandoenlijk is, wat met opzet er op is aangelegd om de tranen uit de oogen te persen, melodramatisch.

[Meloen-steenen]

Meloen-steenen, steenen van den berg Carmel. De profeet Elia vroeg, zoo luidt eene legende, een voorbijgaanden boer, die een zak meloenen droeg, een van die vruchten om zijn dorst te lesschen. Deze gaf voor, dat het steenen waren en zag bij zijn thuiskomst de meloenen werkelijk in steenen veranderd. Vandaar, met een slechten koop thuis komen, met meloen-steenen van de markt komen.

[Melogem]

Melogem, (barg.), werk. Zie Melacha.

[Melogem aan den darm]

Melogem aan den darm, (barg.), aan het touw trekken.

[Melogemen]

Melogemen, (barg.), werken.

[Melon]

Melon, (fr.), letterl. meloen, kanteloep. In werkelijkheid, lage manshoed, omdat diens bolvorm aan bedoelde vrucht herinnert. Men zegt ook chapeau melon.

[Melusina]

Melusina, volgens de Fransche overlevering, een meisje, dat haar vader in een berg sloot, omdat hij haar moeder beleedigd had. Zij werd iederen Zaterdag in een slang veranderd van haar midden tot de voeten. Raymond van Lusignan huwde haar op belofte, haar Zaterdags nooit te zien, als zij zich opsloot. Achterdocht dreef hem, haar te bespieden en zoo werd het geheim hem bekend. Sedert was zij veroordeeld als een spook des nachts rond te dwalen tot den oordeelsdag.

[pagina 721]
[p. 721]

[Melusine]

Melusine, (wap.), meermin met twee staarten; ook wel meermin, geplaatst in een kuip.

[Mem]

Mem, dertiende letter van het Hebreeuwsch, overeenkomend met M. Hebr. meeîm = water. De getalwaarde is 40.

[Membré]

Membré, (fr. wap.), heet een vogel wanneer zijn pooten van andere kleur of metaal zijn dan het lichaam.

[Membres de droit]

Membres de droit, (fr.), leden van recht, d.i. die recht van zitting hadden in de Collegiën van Toezicht, die in 1852 ontstonden in zake het beheer der kerkelijke goederen, nml. leden van Gedeputeerde Staten, met den Commissaris des Konings in de provincie als voorzitter. In 1853 (13 en 18 April) wees de Ned. Hervormde Kerk het Ministerie op het gewenschte van 't wegvallen dier membres de droit, en op de benoeming der leden van gezegde collegiën op voordracht van de Kerk. Zoo is het dan ook thans.

[Membrum honorarium]

Membrum honorarium, (lat.), eerelid.

[Même quand l'oiseau marche, on sent qu'il a des ailes]

Même quand l'oiseau marche, on sent qu'il a des ailes, (fr.), zelfs als de vogel loopt, gevoelt men, dat hij vleugels heeft, d.i. men herkent het genie ook in de eenvoudigste of meest gewone uitingen van den geest. Lemierre (1723-93) Les fastes (1779) eerste zang.

[Memento]

Memento, (r.k.), gedachtenistafel, oudt. diptych, bij de Romeinen schrijftafelen van hout of been, met eene laag was overtrokken. Dergelijke tafelen werden ook in de eerste Christenkerken gebruikt; drie bladen hingen aan elkander en konden ook worden toegeslagen en afzonderlijk gebruikt; op het eerste stonden de namen der heiligen, op het tweede de namen der geestelijke en godvruchtige wereldlijke heeren, op het derde de namen der afgestorvenen, aan wie men bijzondere eer wilde bewijzen. Zulk eene tafel met drie bladen heette triptych.

[Memento]

Memento, (lat.), gedenk! vandaar een memento = eene herinnering.

[Memento mori]

Memento mori, (lat.), naar Gregorius Magnus; gedenk te sterven. Bedenk, dat gij eens sterven moet; o.a. spreuk van de orde der Trappisten. Velen beweren, dat men de letters M M in de naden der handpalmen van den mensch leest.

[Memento homo, quia pulvis es et in pulverem reverteris]

Memento homo, quia pulvis es et in pulverem reverteris, (lat.), gedenk, dat gij stof zijt en tot stof terug zult keeren. (Vgl. Gen. III:19, XVIII:27; Ps. CIII:14). Woorden van den priester aan het begin der Vasten op Aschdag, bij het maken van het aschkruis op het voorhoofd der geloovigen.

[Memento vivere]

Memento vivere, (lat.), gedenk te leven. Opschrift in sommige woonverblijven of gestichten. Door Goethe werd aan deze spreuk aan den ingang van kerkhoven de voorkeur gegeven boven memento mori.

[Memme]

Memme, (afr.), moeder.

[Memme]

Memme, (joodsch-duitsch), moeder.

[Memnon-beeld]

Memnon-beeld, het beeld in Egypte dat, door de eerste stralen der zon beschenen, een geluid laat hooren als van een Aeolus-harp. Sommigen zeggen, dat het het standbeeld van Amenophis III is.

[Memoriaal]

Memoriaal, (hand.), het boek, waarin de koopman al zijne handelsverrichtingen opteekent, om daaruit zijn Journaal enz. op te maken. Zie Prima nota.

[Memoriam ejus pie servo]

Memoriam ejus pie servo, (lat.), het aandenken aan hem (of haar) bewaar ik vroom (met eerbied).

[Memoriegoederen]

Memoriegoederen, goederen, uit wier opbrengst de memorie- of gedenkdagen gevierd worden van het overlijden van beneficianten van kloosters. Te Montfoort kreeg de sedert jaren aanhangige kwestie over de verdeeling van die soort van goederen te dezer plaatse, in Nov. 1894 haar beslag; waarbij f 3500 aan gereed geld en de straten rondom de Hervormde kerk aan de burgerlijke gemeente werden afgestaan.

[pagina 722]
[p. 722]

[Memschalah]

Memschalah, (Memscholoh), (hebr.), heerschappij.

[Men]

Men, (chin.), poort. Als uitgang in Chin. plaatsnamen.

[Men broght het Vosmeer]

Men broght het Vosmeer (niet Govert) toe met kroezen en met kannen, gewoonlijk letterlijk, soms alleen met de beteekenis ‘men gaf den gevierden man zeer veel’ - zie Vondel's Gysbreght, 636, waar Vosmeer, de Spie, aan Egmont vertelt, hoe goed men hem onthaalde, nadat hij met zooveel angst het Zeepaerd had doen binnenkomen, en, nadat een deel van het rijshout gelost was, hoe men de mannen aanspoorde om feest te vieren.

[Men kan wel jong van jaren en oud van uren zijn]

Men kan wel jong van jaren en oud van uren zijn, getuigt Constantijn Huygens van eene welbestede jeugd. Zijn eigen zoon, Christiaan was in zijn jonge jaren reeds oud van uren, omdat hij met de uren zijner jeugd had gewoekerd. Prins Maurits nam op den leeftijd van nog geen 18 jaar de leiding van het krijgsbestuur in handen, in een tijd, dat onze Republiek, menschlijkerwijs gesproken, aan den vooravond van haar ondergang stond. Prins Frederik Hendrik droeg reeds als knaap van 16 jaar in den slag bij Nieuwpoort het harnas ‘tot welzijn van 't gemeen’. Hugo de Groot was veel vroeger onsterfelijk dan meerderjarig, evenals Gerard Vossius, enz. enz.

[Men moet vijf christenen hebben om éen jood te bedriegen, vijf joden om éen Griek te bedriegen en vijf Grieken om éen Chinees te bedriegen.]

Men moet vijf christenen hebben om éen jood te bedriegen, vijf joden om éen Griek te bedriegen en vijf Grieken om éen Chinees te bedriegen. Spreekw., waarin het geslepene viertal eene geometrische progressie vormt, waarvan 't eerste lid 5 en de reden ook 5 is.

[Menagedief]

Menagedief, (mil.), oudtijds scheldnaam voor den menagemeester; thans heeft die naam geen beteekenis meer, nu de voeding van rijkswege gegeven wordt. Honni soit qui mal y pense.

[Ménager la chèvre et Ie chou]

Ménager la chèvre et Ie chou, (fr.), iedereen te vriend houden, beide (vijandelijke) partijen tevreden stellen; naar het oude verhaal, dat ons leert, hoe een man er in slaagt eene geit, eene lading kool en een wolf over de rivier te brengen, met eene schuit, die maar een van de drie kan overvoeren, zonder dat de wolf de geit of de geit de kool opeet.

[Ménagère]

Ménagère, een beurs (stokbeurs), vroeger door de Hollandsche huisvrouw met het sleuteltuig aan een ceintuur gedragen.

[Mend all paper]

Mend all paper, (eng.), verbeteral-papier, strookjes doorschijnend gegomd papier, zeer geschikt om op een gescheurd beschreven of gedrukt blad papier te hechten, daar het geschrevene of gedrukte zichtbaar blijft.

[Mended, not ended]

Mended, not ended, (eng.), verbeterd, niet afgeschaft.

[Mendicanten]

Mendicanten of bedelorden, (r.k.), orden van monniken, die niets mogen bezitten en niets mogen verdienen, maar alleen van ingezamelde aalmoezen hebben te leven. De meest bekende zijn gesticht door den H. Franciscus van Assisi en den H. Dominicus.

[Mendicité, (Dépôt de -]

Mendicité, (Dépôt de -, (fr.), verbeterhuis voor bedelaars, die men door strenge tucht en hard werken er zoekt te genezen van hunne ondeugden.

[Mendigo]

Mendigo, (fr.), beroepsbedelaar, die er goed van leeft. Van het gelijke Spaansche woord, dat bedelaar beteekent. Het wordt dan ook in beide talen op dezelfde wijs uitgesproken.

[Mene Tekel]

Mene Tekel, (chald.), geteld, gewogen; woorden, die de profeet Daniël volgens Dan. V, 5 aan den wand der Koninklijke feestzaal van Belsazar las; waar een vinger, die zich langs den muur van de zaal bewoog, geschreven had Mene, Mene, Tekel, Upharsin. Daniël gaf daaraan, volgens Dan. V, 26, 27, de verklaring geteld, gewogen en verdeeld; met zinspeling op de zege der ‘Parsin’ of Perzen. Hij voorspelde daaruit den aanstaanden ondergang des

[pagina 723]
[p. 723]

rijks, die denzelfden nacht plaats vond. In 't hgd. heeft een Menetekel daarom de beteekenis eener ernstige vingerwijzing tegenover zorgeloosheid.

[Menechmen]

Menechmen, personen, die elkander volmaakt gelijken, tweelingen, zooals de Dromio's in de Comedy of Errors; naar het stuk van Plautus, waarin zulke gelijkenden voorkomen, de Menaechmi.

[Mener une vie de bâton de chaise]

Mener une vie de bâton de chaise, (fr.), een losbandig leven leiden.

[Meneuvels]

Meneuvels, (mil.), soldatenterm voor manoeuvres.

[Menestrels]

Menestrels, (fr.), sedert de 15e eeuw ook menestriers, en later ménétriers, Eng. minstrels, lett. dienaars, aanvankelijk de muzikale dienaars der troubadours of trouvères; zij voerden hunne gezangen uit met begeleiding van viool of draailier. De niet-adellijke troubadours (troveors bastarts) heetten ook ménestrels; later in den zin van muzikant, in de eerste plaats vioolspeler.

[Mengajoeh]

Mengajoeh, (mal.), roeien, pagaaien, met een roei- of schepriem roeien.

[Mengakoe dosa dihadapan orang manoesia]

Mengakoe dosa dihadapan orang manoesia, (mal.), het belijden van de zonden voor de menschen.

[Mengarti sedikit]

Mengarti sedikit, (mal.), een beetje begrijpen. Mengartilah sedikit = begrijp een beetje; saja mengarti sedikit = ik begrijp een beetje.

[Menippeaansche satire]

Menippeaansche satire, een zeer scherp pamflet, zooals tegen de Guise-familie in 1550, naar Menippos, een ruwen cynicus in de oudheid.

[Menna]

Menna, zie Mas.

[Menniste-bruiloft]

Menniste-bruiloft, (amst.), het ruimen van een privaat of riool, wat des nachts (door nachtwerkers), dus in stilte en onopgemerkt moest geschieden; evenals de Doopsgezinden of Mennisten (naar Menno Simons), door de Gereformeerden bemoeilijkt, genoodzaakt waren, met hunne godsdienstoefeningen en huiselijke feesten te doen.

[Mennistenboterham]

Mennistenboterham, zie Domineestuk.

[Mennisten-hemel.]

Mennisten-hemel. Onder dezen naam stond sinds de 18e eeuw de landstreek aan de Vecht, tusschen Loenen en Maarsen (prov. Utrecht) bekend, wegens de vele buitenverblijven, welke de Doopsgezinden er hadden. 2) Bijnaam der buurt Selmica te Ureterp (in Opsterland, Friesland). Daar de Mennisten van alle openbare ambten uitgesloten waren konden zij zich geheel aan hun zaken wijden en daar hun godsdienstbegrippen een eenvoudige levenswijze voorschreven, werden zij door den handel zeer rijk; zoodat hun naam met rijkdom saamgekoppeld werd.

[Mennistenstreek]

Mennistenstreek, fijne zet, logentje om bestwil. Menno Simons, stichter van de sekte der Doopsgezinden, † 1561, zou aanleiding gegeven hebben tot deze uitdrukking; immers van hem verhaalt men, dat hij, met vele anderen, in eene diligence gezeten, aan een plotseling het portier openrukkenden rechercheur vanwege de Roomsch-Katholieke regeering, die vroeg of Menno Simons zich ook onder hen bevond, met groote gevatheid fluks ten antwoord gaf: zij zeggen, dat Menno Simons niet in den wagen is.

[Mennisten-zusje]

Mennisten-zusje, meisje of vrouwtje, dat, in dood-ouderwetsche kleedij, met vermijding van allen opschik of zwier hoegenaamd, erg benepen kijkt. De oude, strenge Mennonieten waren bijzonder stemmig.

[Mennist]

Mennist, zie Mennoniet.

[Menniste salmen zingen]

Menniste salmen zingen, (z.-vlaamsch), het slepend, eenigszins door den neus zingen van psalmen in de kerken en huizen. Vindt zijn grond in 't oorspronklijk uitermate stemmig bestaan, houding, voorkomen der oude Mennisten, die uit puriteinsche religieusheid schier niet in 't publiek verschenen, wars waren van feesten, of, als zij die vierden, daarbij alle luidruchtigheid vermeden.

[pagina 724]
[p. 724]

[Menno-Coehoorn-arbeid]

Menno-Coehoorn-arbeid, naar Menno baron van Coehoorn, den beroemden vestingbouwkundige († 1704), onder prins Willem III, die vele steden versterkte. Schertsend van kinderen, die aan het strand kuiltjes graven en bergjes maken.

[Mennonieten]

Mennonieten, Doopsgezinden, die alleen den doop der bejaarden erkennen, als regel volgend, dat men eerst onderwijs genoten en geloofsbelijdenis afgelegd moet hebben, alvorens den christelijken doop te ontvangen (met rechtstreeksche toepassing op de Christenmaatschappij, van 't geen Matth. XXVIII:19 omtrent de Joden- en Heidenwereld verordend is). Naar den stichter dezer secte, daarna een eerwaardig kerkgenootschap, Menno Simons († 1561). Ook verwerpen zij den eed.

[Menoebel]

Menoebel, (hebr.), zie Menoewal.

[Menoechah]

Menoechah, (hebr.), rust.

[Menouille]

Menouille, (fr.), in de volkstaal, geld. Verbastering van het oude Fransche woord monnoie, dat dezelfde beteekenis had.

[Menoewal]

Menoewal, (verbasterd tot Menoebel), (n. hebr.), leelijk, mismaakt, vr. Menoeweleth (verbasterd tot Menoebelte), eene leelijke vrouw, eene mismaakte.

[Menóra]

Menóra, (hebr.), luchter, lamp. Vooral gebruikelijk van den achtarmigen lichtdrager, op het Israël. Inwijdingsfeest (Chanoeka) gebruikt.

[Mens evil manners live in brass; their virtues we write in water]

Mens evil manners live in brass; their virtues we write in water, (eng.), de zonden der menschen leven voort in erts; hunne deugden schrijven wij op 't water, m.a.w. wij herinneren ons slechts hunne kwade zijden. Uit Shakespeare's King Henry, XIII, IV, 2.

[Mens agitat molem]

Mens agitat molem, (lat.), de geest beweegt de stof.

[Mensingenua Deo grata (est)]

Mensingenua Deo grata (est), (lat.), een oprecht karakter (inborst, gemoedsaard) is aan God welgevallig.

[Mens sana in corpore sano]

Mens sana in corpore sano, (lat.), eene gezonde ziel in een gezond lichaam. Juvenalis, Satirae, 10, 356.

[Mens sana non potestvivere in corpore sicco]

Mens sana non potestvivere in corpore sicco, (lat.), eene gezonde ziel kan niet leven in een droog lichaam, d.w.z. drink en liefst veel (wijn bijv.). Parodie van Rabelais op Mens sana in corpore sano (z.a.).

[Mensa Domini]

Mensa Domini, (lat.), tafel des Heeren, de avondmaalstafel.

[Mensch ist frei geschaffen (Der -]

Mensch ist frei geschaffen (Der -, de mensch is vrij geschapen, Schiller, die Worte des Glaubens. Arndt (1769-1860) zeide ongeveer hetzelfde: Frei ist der Mensch, und wär' er in Ketten geboren.

[Mensch ist was er isst (Der -]

Mensch ist was er isst (Der -, de mensch is wat hij eet; een gezegde van prof. Jacob Moleschott († 1893 te Rome).

[Mensch wikt, God beschikt (De -]

Mensch wikt, God beschikt (De -, ontleend aan Spreuken XVI:9: ‘Het hart des menschen overdenkt zijn weg; maar de Heer stuurt zijn gang’. Zie Homo proponit.

[Mensch (Kein - muss müssen]

Mensch (Kein - muss müssen, (hgd.), geen mensch moet moeten. Uit Lessing's Nathan der Weise, waar het tweemaal, namelijk I, 3 en III, 10, voorkomt. Eerst zegt het Nathan, en later de tempelheer, in eenigzins gewijzigden vorm van den eerste (Er muss nicht müssen).

[Mensch (Den ouden - uitschudden]

Mensch (Den ouden - uitschudden (liever afleggen) en den nieuwen - aandoen, Efeze IV:22-24. Volgens dezen tekst hebben de woorden betrekking op de zedelijke verandering, die er met de Christenen moet plaats hebben. Zij worden evenwel somtijds schertsend gebruikt, om aan te duiden, dat men de gewone wekelijksche verwisseling van linnen ondergaat.

[Mensch (Hij doet zijn ouden - goed. Hij schikt zijn ouden - op.]

Mensch (Hij doet zijn ouden - goed. Hij schikt zijn ouden - op. Ofschoon Paulus 's menschen zondigen toestand bedoelt, wil men daar-

[pagina 725]
[p. 725]

mede, schertsend, doch afkeurenswaardig, te kennen geven: zich rijkelijk voeden; zich sierlijk kleeden.

[Menschen van gelijke beweging als gij;]

Menschen van gelijke beweging als gij; (Handel. XIV:15) beter: van gelijken aard en eigenschappen. Toegepast op predikanten, om uit te drukken, dat die ook wel mogen deelen in de genoegens van 't gezellige leven; zich niet door kleeding enz. te onderscheiden hebben; ook niet als halve goden boven anderen verheven moeten worden, als waren zij vrij van zwakheden en verkeerdheden.

[Menschenkind]

Menschenkind, Ps. VII:5, Ezech. II:1. Uitdrukking veel in den Bijbel gebruikt; uitbreiding van 't woord mensch; ze strekt om aan te toonen, dat iemand de afstammeling van een mensch, dus tegenover God, een nietig en vergankelijk wezen is.

[Menschenvisscher]

Menschenvisscher, Matth. IV:19, Mark. I:17, aangaande Petrus gezegd. Fig. omtrent iemand, die Heidenen tot het Christendom bekeert, of in 't algemeen de menschen op hun zieleheil bedacht maakt.

[Menschheit Würde ist in Eure Hand gegeben (Der -, Bewahret sie!]

Menschheit Würde ist in Eure Hand gegeben (Der -, Bewahret sie! (hgd.), Menschenwaarde ligt in uwe hand; bewaar(t) ze goed! Aanvang van het 29e gedeelte van Schiller's gedicht Die Künstler.

[Mensur]

Mensur (hgd.), tweegevecht, 't welk dient tot meting van elkanders krachten, onder de Duitsche studenten in zwang. Die mensur verlangt, dat de tegenstander, met wien men den degen kruiste, daarna met achting behandeld worde.

[Mente captus]

Mente captus, (lat.), letterl. in zijn geest gebonden. Krankzinnig, ontoerekenbaar. Bij Cicero e.a.

[Mentor (Een -]

Mentor (Een -, een opvoeder, of wel een getrouw en verstandig raadsman; naar Mentor, zoon van Alcimus en vriend en raadgever van Ulysses, die hem bij zijn vertrek uit Ithaka naar Troje, de zorg voor zijn huis opdroeg; als wijze leermeester van diens zoon Telemachus vergezelde hij dezen op zijne reizen.

[Menu-vair]

Menu-vair, (fr. wap.), vair, waarvan de schildjes of klokjes kleiner zijn en in grooter aantal voorkomen, dan bij het gewone vair. Hgd. Kleinfeh.

[Menu-vairé]

Menu-vairé, (fr. wap.), heet het schild of strik van menu-vair, wanneer het in andere kleuren en metalen is dan 't gewone azuur en zilver.

[Menuet]

Menuet, (it. minuetto), oude Fransche dans, in de kunstmuziek sedert Lully, eenvoudig en sierlijk, in tegenstelling van de rijk versierde, gekunstelde sarabande; het schoonste voorbeeld is de menuet in den ‘Don Juan’; Bach, Händel, Mozart en Beethoven hebben in deze compositie uitgemunt. - Deze dans vereischt eene flinke, schoone houding van het lichaam en sierlijke beweging van armen en beenen. In de eeuw van Lodewijk XIV tot aan de Fransche Omwenteling was het de meest gelief koosde dans. De begeleidende muziek bewoog zich in 3/4 maat, en bestond uit twee deelen van minstens 8 maten. De zoogenaamde kreeftmenuet, kon voor- en achterwaarts gespeeld worden. Menuet komt van menu = klein; danser le menuet is dus ‘kleine passen maken’.

[Meo]

Meo, zie M.E.O.

[Méo]

Méo, voorvechter, die door een stamhoofd (op Timor) wordt uitgezonden om gevluchte misdadigers dood of levend te vangen.

[Meo periculo]

Meo periculo, (lat.), met mijn gevaar, op mijn eigen risico. Bij Plautus, Cicero e.a.

[Meoth]

Meoth, (hoogd. uitspr. Meious), hebr., honderden. In het joodschduitsch meies = honderden, groote sommen. Spreekwoord: met de meies komen de deies = met de rijkdommen komen nieuwe inzichten. (Deah, hebr. = kennis, inzicht).

[Mephistopheles]

Mephistopheles, een der namen, waardoor de duivel wordt aangeduid, door Goethe's Faust (meer) in gebruik

[pagina 726]
[p. 726]

gekomen. De Eng. dichter Marlowe († 1593) heeft den naam als ‘Mephistophilos’, Shakespeare, zijn tijdgenoot, ‘Mephostophilus’; in de oude volkssage, waaraan Goethe den naam ontleende, luidt deze ‘Mephistophiles’, in de oude marionettenspelen ‘Mephistophles’. Denkelijk uit de Grieksche woorden mè (niet), phoos (licht), philos (beminnend), alzoo: de lichtschuwende (voorstander van het duistere en verdachte). Het stelsel der cynische wereldhaters, dat uit vrijgeesterij ontstaat, noemt men mephistophelisme.

[Mer à boire]

Mer à boire, (fr.), eene zee om leeg te drinken, d.i. een eindeloos of onbegonnen werk.

[Mer démontée]

Mer démontée, (fr.), holle of onstuimige zee. Men zou tevergeefs in de Fransche taal eene verklaring van deze uitdrukking zoeken, het werkwoord démonter beteekent toch uit elkander nemen, onttakelen of wanneer het een persoon geldt, van zijn stuk af zijn. Maar juist daarom heeft zij aanspraak op een plaats. Gedurende het tijdvak van hun verval, noemden de Latijnen eene onstuimige zee dementatim mare, een waanzinnig geworden zee. Men vertolkte het eerste dier woorden terecht met démentées, d.i. en démence = krankzinnig. Het volk, dat zich met geene afleiding pleegt in te laten, vooral wanneer die niet duidelijk tot zijnen geest spreekt, maakte er echter démontée van. En zoo ontstond de onzinnige uitdrukking ‘uit elkander genomen zee’.

[Mercantielstelsel]

Mercantielstelsel, (hand.), de vroegere handelspolitiek, waarbij men zich ten doel stelde eene voordeelige handelsbalans te verkrijgen door belemmering van den invoer enz.

[Mercator sapiens]

Mercator sapiens, (lat.), de geleerde koopman, de handelaar, die zich tevens met ernst aan kunst of wetenschap wijdt, zooals: de Clercq, Potgieter, N.G. Pierson, P.N. Muller, e.a.

[Mercator's kaart]

Mercator's kaart, is eene kaart projectie, waarbij de paralellen en meridianen onderling evenwijdige rechte lijnen zijn, die elkander onder rechte hoeken snijden. Hierdoor zijn de meridianen op hooger breedte naar evenredigheid van den aequator te ver van elkander geteekend, en daarom teekende Mercator naar dezelfde verhouding op hooge breedten de paralellen. Verder van elkander dan aan den aequotor. Hierdoor werd de schaal op hooger breedte grooter, doch wijl lengte en breedte evenveel malen vergroot werden, bleef de vorm der geteekende landen goed. Men noemt deze kaarten, kaarten met wassende breedte. Zij werden het eerst gemaakt door Gerard Kremer, die zijn naam tot Mercator verlatiniseerde, een wiskundige, geb. in 1512 te Rupelmonde, en ontvingen naar dezen den naam. De zeekaarten worden meest met deze projectie geteekend.

De uitdrukking werd door v. Baerle 't eerst gebruikt of gepopulariseerd in zijn lat. oratie bij de inkomst van Maria de Medicis te Amst. (1638) of bij de inwijding van 't Atheneum 1632.

[Mercerie]

Mercerie, (hand.), de handel in kramerijen; in Frankrijk en België die in garen, band en derg.

[Merci (Etre à la -]

Merci (Etre à la -, (fr.), aan iemands macht overgeleverd zijn. Alleen voor wien het bekend is, dat het woord merci oudtijds den losprijs beteekende, dien de overwonnene den zegevierende had te betalen, is die zegswijs verklaarbaar.

[Mercuriales]

Mercuriales, leden van het koopliedengild te Rome.

[Mercurius]

Mercurius, (rom. myth.), de bode der goden, de god des koophandels, der welsprekendheid en der dieven, wordt afgebeeld met een hoed met vleugels, vleugels aan de voeten, een geldbeurs in de eene hand en een staf, waaromheen zich twee slangen kronkelen (caduceus), in de andere. Zijn naam staat in verband met lat. mercor, waarvan ook Mercator, marchand, markt, enz. Bij de Grieken Hermes. Zijn grootste feest was op 15 Mei.

[Mercurius (De tempel van -]

Mercurius (De tempel van -, de stads-beurs.

[pagina 727]
[p. 727]

[Mercurius-staf]

Mercurius-staf, (wap.), een staf boven in een knop eindigend en waarom twee slangen zich kronkelen; met twee vleugels, die iets lager geplaatst zijn. De Aesculaapstaf heeft geen vleugels, doch om dien staf kronkelt zich éene slang.

[Mère des trois vices (La -]

Mère des trois vices (La -, (fr.), de moeder der drie ondeugden. Catharina de Medicis, de verbreekster van trouwbeloften, de schendster van het vredesverdrag tusschen Roomschen en Hugenoten in Frankrijk, de giftmengster; woordspeling met la mère des trois fils.

[Merde d'oie]

Merde d'oie, (fr.), letterl. ganzendrek; groengeel, een modekleur op het einde der vorige eeuw weer nieuw geworden. Zie Groen en geel.

[Mère l'Oye]

Mère l'Oye, (fr.), zie Gans (Moeder de -).

[Méreau]

Méreau, toegangspenning, brandspuitpenning en dergelijke koperen of looden teekens; oorspronkelijk: 't geen men aan een kanunnik gaf als bewijs van zijn bijwoning der godsdienstoefening, van lat. mereo of mereor (en dit van gr. meiromai = als zijn aandeel ontvangen, verdienen, met arbeid winnen).

[Merel]

Merel, (wap.), vogel zonder bek of pooten, waarschijnlijk ontstaan uit de kleine afmetingen, daar zij altijd in groot getal in 't schild voorkomen, behalve wanneer er ééne als breuk (z.a.) is aangebracht.

[Mergaredja]

Mergaredja, weg tot welvaart. Benaming eener in 1882 geopende landbouwkolonie ten oosten van Semarang (op Java).

[Mĕrinjo]

Mĕrinjo, schout, inspecteur van politie, oude benaming op Java; thans meer gebruikte benaming Toewan sĕ kout. Mĕrinjo waarschijnlijk afkomstig van het Portug. marinha. Official da marinha = zeeofficier; marino = tot de zee behoorende.

[Merinos]

Merinos, (sp.), fijne Spaansche wol van de Merinos-schapen. Van merino d.i. dwalend, omdat de kudden geen vaste plaats hebben.

[Merlaen]

Merlaen, (wap.), meerle.

[Merlette]

Merlette, (wap.), zie Maarle, oudtijds merula genaamd.

[Merlette]

Merlette, (fr. wap.), merel (z.a.).

[Merlijn]

Merlijn, toovenaar, naar een karakter in de Arthur-romans. Hij was de zoon van een vrouw verleid door een boozen geest.

[Merry England]

Merry England, waarschijnlijk, het vermaarde (en niet het vroolijke) Engeland, naar de oude beteekenis van het woord.

[Merry-go-round.]

Merry-go-round. (eng.), ga vroolijk in 't ronde. Een draaimolen, in Engeland.

[Merveilleuse]

Merveilleuse, de naam van het scherpe zwaard van Dolin van Mainz, uit de oude ridderverhalen.

[Merveilleuses]

Merveilleuses, (fr.), wonderlijke (vrouwen), dames uit den tijd der Incroyables (z.a.).

[Mes]

Mes, zie Meth.

[Mes]

Mes, het zinnebeeld van de Heiligen Agatha, Albertus en Christina.

[Mescha-cébé]

Mescha-cébé, (ind.), Vader der stroomen, door de kolonisten verbasterd tot Mississippi.

[Meschiach]

Meschiach, (hebr.), gezalfde, aanduiding van den door Israël verwachten Messias.

[Meschiebath nèfesch]

Meschiebath nèfesch, (hebr.), laafnis der ziel. Israëlietisch genootschap te 's-Gravenhage, opgericht 1 Sept. 1896. Uit Ruth IV:15: méschieb nèfesch = herstellend de ziel. Méschieb, tegenw. deelw. hiph van schoeb (wederkeeren).

[Meschoegaas]

Meschoegaas, (verbasterd hebr.), dwaasheid, krankzinnigheid.

[pagina 728]
[p. 728]

[Meschoegah]

Meschoegah (meschoegoh), (hebr.), dwaas, gek, krankzinnig.

[Meschoemad]

Meschoemad, (n. hebr.), afvallige.

[Meschores]

Meschores, (hebr.), dienaar.

[Mesdjid]

Mesdjid, (arab.), door Inlanders in N.-I. ook wel uitgesproken mosadjid. Mesdjid, nomen loci van het werkw. sadjada: met het voorhoofd, gedurende het gebed en terwijl men zit, den grond aanraken, dus: de plaats waar men dat doet, gebedenhuis, tempel. Fr. mosquée, it. meschita, sp. mezquita, port. mesquita.

[Mesmerisme]

Mesmerisme, dierlijk magnetisme. Naar Friedrich Anton Mesmer († 1815 te Weenen), Duitsch geneesheer, die door eigenaardigemanipulaties, hoofdzakelijk bestaande in een zacht strijken met de hand, een aangeraakten persoon in een zoogenaamden magnetischen slaap wist te brengen. Het gerucht van door magnetische kuren genezen lijders maakte van het Mesmerisme van lieverlede eene kwakzalverij op groote schaal. Te Amsterdam bestaat een Mesmerisch en Spiritistisch genootschap ‘De Sfinx’, dat in 't gebouw Constantia mesmerieke seances houdt, waarin men bijv. handelt over katalepsie en gevoelloosheid, het Mesmerisme in misdaden, enz. enz.

[Mesogge]

Mesogge, Mesoege, verbasterd van Meschoegah (z.a.).

[Mesopotamië (Dat is het ware -]

Mesopotamië (Dat is het ware -, dat is de echte tale Kanaäns, naar het zeggen van een oud vrouwtje dat tot haar zieleherder zei: ‘ik heb toch zoo'n troost gevonden in dat zalige woord Mesopotamië’.

[Messalina (Eene -]

Messalina (Eene -, eene schoone vrouw, die een vorst beheerscht door de macht harer bekoorlijkheden; naar Valeria Messalina, dochter van Marcus Valerius Messala Barbatus, gemalin van Keizer Claudius, moeder van Octavia en Britannicus, eene zeer schoone, hoogst zinnelijke en wraakzuchtige vrouw, 48 n.C. ter dood gebracht, nadat zij zich, terwijl haar gemaal afwezig was, openlijk met haren gunsteling C. Silius in den echt had begeven.

[Messe noire (La -]

Messe noire (La -, de zwarte mis, profanatie, travestie van de messe de minuit, de indrukwekkende plechtigheid in den Kerstnacht. Bij de zwarte mis is de preek godslastering, de wierook pek en zwavel, het wijwater een afschuwelijk vuil mengsel en het plechtgewaad een maskerade-pak.

[Messer (Krieg bis auf's -]

Messer (Krieg bis auf's -, (hgd.), oorlog tot het uiterste. Hoewel bijna uitsluitend bij de Duitschers in gebruik, is dat gezegde van den Spaanschen legeroverste Palafox afkomstig, die het bij de belegering van Saragossa (1808) door de Franschen, in antwoord op den eisch tot overgaaf der laatsten zou hebben gebezigd. Fr. la guerre jusqu'au couteau.

[Messer ohne Klinge, an welchen der Stiel fehlt]

Messer ohne Klinge, an welchen der Stiel fehlt, (hgd.), messen zonder lemmet, waaraan het handvat ontbreekt, wordt gebezigd ter aanduiding van iets, dat niet bestaat, en hebben wij te danken aan den satyricus Lichtenberg (1742-99) die in den Göttingschen Taschenkalender voor 1798 de Lijst eener verzameling van voorwerpen, die ten huize van Sir S.-H. aanstaande week in het openbaar verkocht zullen worden, mededeelt en waarvan het zooeven aangehaalde het eerste verkoopartikel uitmaakt.

[Messias]

Messias, Lat. vorm van het Hebr. meschiach (z.a.), gezalfde, de door de Israëlieten verwachte verlosser.

[Messidor]

Messidor, de tiende maand van de Tijdrekening der Fransche Republiek, van 19 Juni tot 19 Juli, Oogstmaand, van lat. messis = oogst.

[‘Messieurs, la séance continue’]

‘Messieurs, la séance continue’, (Mijne Heeren, de zitting gaat voort), riep de president Dupuy der Fransche Kamer, den 9en December 1893, eenige oogenblikken nadat door den anarchist Vaillant een dynamietbom van de tribune in de zaal geworpen was, die velen kwetste en algemeen schrik en ontsteltenis verspreidde.

[pagina 729]
[p. 729]

Weinige dagen na deze vastberaden opmerking, werd reeds verteld, dat de President zou gezegd hebben: ‘La Chambre meurt, mais ne se tait pas’, d.i. ‘de Kamer sterft, maar zwijgt niet’. (Zie Garde).

[Messieurs les Anglais, tirez les premiers]

Messieurs les Anglais, tirez les premiers, (fr.), vuurt het eerst, heeren Engelschen. Bij het Fransche leger bestond oudtijds de gewoonte, dat men beleefdheidshalve den vijand overliet, het eerste schot te lossen. In den slag van Fontenoy (1745) verstoorden de Engelsche troepen, onder bevel van den kapitein lord Charles Hay, op zeer korten afstand van de door den luitenant graaf d'Auteroches aangevoerde Fransche grenadiers. De eerste groette de Franschen, waarop de graaf op dezelfde wijs antwoordde. Lord Hay noodigde vervolgens den Franschen bevelhebber uit, zijne manschappen te doen vuren, waarop de graaf met de aangehaalde woorden zou hebben geantwoord. Die beleefdheid kwam hem echter duur te staan. Immers, ruim 1000 man werden door het eerste salvo der Britten weggemaaid.

[Messieurs à bâtons]

Messieurs à bâtons, Muscadins (z.a.).

[Mesta]

Mesta, (sp.), van lat. mixta = gemengd; eene kudde van rondtrekkende schapen, die aan verscheiden eigenaars toebehoort; ook, de jaarlijksche vergadering der bezitters van schaapskooien.

[Mesties]

Mesties, (sp. mestizo), provenç. en o. fr. mestis, n. fr. métis, van m. lat., mixtitius, uit lat. mixtus = gemengd (afstammelingen van een blanke en eene Indiaansche moeder of van een Indiaan en eene blanke moeder.

[Mestmaaltje]

Mestmaaltje, gebruik in den achterhoek van Gelderland (Graafs. Zutfen), om bij den een of anderen boer eene kar of een kruiwagen mest te brengen, waarvoor dan de mestbrengers, meestal jong volk, later op koffie, brood en roode jenever (‘rooie met koffij en mik’) onthaald worden, een mestmeultjen geheeten.

[Mesto]

Mesto, (it., muz.), treurig.

[Met blindheid geslagen (Hij is -]

Met blindheid geslagen (Hij is -, hij doet de domste en verkeerdste dingen, doordat hij zijn belang niet inziet. Ontleend aan Deut. XXVIII:28; Zach. XII:4; 2 Kon. VI:18 (‘met verblindheden’); vgl. Gen. XIX:2 en Jes. Sir. XIX:16.

[Met een andermans kalfploegen]

Met een andermans kalfploegen, een moeilijk stuk oplossen met behulp van anderen; naar Simson, wiens bruid de oplossing van een door hem opgegeven raadsel aan hem ontlokt en den radenden had medegedeeld, waarop hij (volgens Richt. XIV:18), tot hen sprak: Wanneer gij niet met mijn kalf hadt geploegd, zoudt gij mijn raadsel niet geraden hebben.

[Met schorpioenen kastijden]

Met schorpioenen kastijden, ontleend aan 1 Kon. XII:2, waar ‘de jongelingen, die met hem opgewassen waren’, tot Rehabeam, den zoon van Salomo, zeiden, dat hij het volk, hetwelk om verlichting smeekte, moest antwoorden: ‘mijn vader heeft u met geeselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden’. Schorpioen = darmvormig, met zand opgevuld en met scherpe stekels bezet lederen werktuig (Ephraëm Syrus).

[Metaal]

Metaal, (wap.), goud en zilver, de oorspronkelijke heraldieke metalen; andere komen alleen in wapens uit den vervaltijd voor.

[Metageitnioon]

Metageitnioon, zie Maanden (De Grieksche -. Van meta (voorzetsel, dat eene verandering aanduidt) en geitoon (buurman), omdat men in deze maand verhuisde en dus van buren verwisselde.

[Metalen kruis]

Metalen kruis, eeremetaal ingesteld 5 April 1832, op den geboortedag van koningin Frederika Louise Wilhelmina (gemalin van koning Willem I), uitgereikt aan allen, die aan de krijgsverrichtingen in 1830 en '31 deelnamen. Vervaardigd uit drie der vijf kanonnen, welke tijdens den Tiendaagschen Veldtocht, 8 Aug. '31 in het gevecht bij Hasselt, onder aanvoering van den Prins van Oranje, op den Belgischen vijand veroverd werden.

[pagina 730]
[p. 730]

[Metalen kruis]

Metalen kruis, zie Kruis.

[Metallieken]

Metallieken, (hand.), effecten, in Oostenrijk uitgegeven, waarbij het oorspronkelijk kapitaal in geld verstrekt en de interest in specie betaald wordt. Van lat. metallum = metaal.

[Metallisme]

Metallisme, onderscheiden in monometallisme en bi-met. of duo-met. (dubbelen en enkelen standaard). Bi-met., letterl. ‘twee metalenstelsel’; het stelsel volgens hetwelk men voor het verkeer èn tusschen de verschillende deelen der aarde èn tusschen de onderscheidene standen der maatschappij, nevens het goud, ook het zilver, - een zilveren zoowel als gouden standaard - onmisbaar acht. Een standaard, die noch aan de eischen van het bi-metallisme, noch aan die van het mono-metallisme voldoet, wordt een hinkende standaard (z.a.) genoemd. Het grondbeginsel van het bi-metallisme alzoo is, dat beide metalen noodig zijn, en dat zelfs overvloed van het eene metaal de behoefte aan het andere niet opheft. Tusschen beide metalen wordt dan eene vaste waarde-verhouding aangenomen.

[Metamorphose]

Metamorphose, gedaanteverwisseling. Uit meta (over) en morphè (gedaante). Wereldvermaard zijn de ‘Metamorphosen van Ovidius’, verhalen, waarin wordt gehandeld over de gedaanteverwisselingen van menschen voor straf of van goden uit list.

[Metaphora]

Metaphora, rhetorische figuur, waarbij 't eene woord voor 't andere wordt gebruikt op grond van de overeenkomst tusschen de begrippen; van 't gr. meta = over en phora = dracht. Alzoo, overdracht van een woord in eene oneigenlijke beteekenis. Bv. de lente des levens voor jeugd.

[Metaphrase]

Metaphrase, (gr.), overbrenging in eene andere uitdrukking, omschrijving.

[Metaplasmus]

Metaplasmus, vervorming, de verandering van de gedaante eens woords, de afleiding van een anders ongebruikelijken vorm, zoowel in de verbuiging als in de vervoeging; afleiding van vormen daarin van andere stammen; bijv. fero, tuli (en tetuli). latum, ferre. Gr. metaplassein = eene andere gedaante geven, vervormen.

[Metasta]

Metasta, verplaatsing eener ziektestof naar een ander lichaamsdeel. Gr. metastasis = plaatsverandering. Adject. metastatisch, bijv. gewrichtsontsteking.

[Metempsychose]

Metempsychose, (gr.), zielsverhuizing, verplaatsing der ziel uit het eene lichaam in een ander, volgens de leer der Pythagoristen.

[Meth]

Meth, (meis), (hebr.), meervoud: methim (meisim), dood, een doode.

[Methodisme]

Methodisme, richting van geregeld ascetisch leven met dagelijksch onderzoek der H. Schrift, gebed, vasten, enz.; waartoe zich in 1729 tegenover het formalisme der heerschende Kerk, eenige Oxfordsche studenten verbonden, met John Wesley (zie Vader van het Methodisme) aan het hoofd. Alle bekeering geschiedt volgens hunne beginselen naar een en dezelfde methode, vandaar hun naam. Onder den invloed der Hernhutters meer Evangelisch geworden, scheidde zich de vereeniging als Methodists in 1783 als zelfstandig genootschap van de Anglicaansche kerk af. - In 't algemeen is het Methodisme die krachtige beweging, door den H. Geest verwekt, welke ontstaat uit reactie tegen de versteening der Kerk, de versteende massa's door den gloed der liefde weer vloeibaar maakt, en aan de oude vormen een nieuwen inhoud bezielend meedeelt. Hierbij valt de nadruk vooral op de bewerking van het individu, op de persoonlijke bekeering, niet op handhaving van kerkleer, kerkvorm, kerkpraktijken. De verschijnselen van het Methodisme zijn geringschatting van wetenschap en kunst, wereldverachting, ascetisme, dat in tallooze kleinigheden wet, maar geen Evangelie kent, gevoegd bij een zelfgevoel, dat zich aanstelt, alsof men nu eerst recht het Christendom moet stichten en voor 't eerst na achttien eeuwen tot zijn recht zal doen komen. Het woord Methodists als naam van een secte was echter al bekend in den tijd van Cromwell.

[pagina 731]
[p. 731]

[Methodus Anglica]

Methodus Anglica, (lat.), Engelsche manier, bepaaldelijk preektrant, door Prof. Ewaldus Hollebeek sedert 1768 te Leiden gevolgd en aanbevolen. 't Was de preektrant der moralisten (z.a.), in tegenstelling met de dogmatische predikwijze.

[Methodus Belgica]

Methodus Belgica, (lat.), Hollandsche preekmanier, bestaande in drie deelen, nl. 1o tekstverklaring, 2o betoog der in den tekst opgesloten waarheid, 3o toepassing. In den aanvang dezer eeuw in zwang gekomen, als verbeterde methode, na de langwijlige leerstellige preekmanier der vorige eeuw, die vaak louter op verkettering uitliep.

[Methusalemsleeftijd (Een -]

Methusalemsleeftijd (Een -, een bijzonder hooge leeftijd. Methusalem, Gen. V:21, XXII:25-27 Methusalach, hebr. Metoeschèlach = man des werptuigs (pijls), was de oudste patriarch, die ooit leefde; want hij zou den leeftijd van 969 jaar hebben bereikt. Zoon van Henoch en vader van Lamech, grootvader van Noach.

[Methyl-violet]

Methyl-violet, aniline kleurstof, uit violette kleurstof, die in den vorm van zeer fijne korreltjes tegelijk met het duinwater uit de kraan van het filtreertoestel vloeit. Methyl = kleur- en reukeloos gas, bestaand uit kool- en waterstof, brandend met eene blauwlichtende vlam; - deel eener groep koolwaterstof-verbindingen, waartoe ook aethyl behoort.

[Métier d'auteur, métier d'oseur]

Métier d'auteur, métier d'oseur, (fr.), die schrijft, moet durven, woord van Beaumarchais, die alles durfde opschrijven, al was het onwaarschijnlijk. Het schrijven Métier = handwerk was hem geen ernst. In onze dagen heeft deze spreuk geheel den glans der nieuwheid gekregen: het handwerk van schrijven is bij velen de brutaliteit om alles te durven schrijven, bij voorkeur het vuilste, alleen om een onbeduidend, onontwikkeld publiek te gerieven. Vandaar de voorliefde, waarmede eenige boeken-beoordeelaars van een werk getuigen, dat het gedurfd is; ook al weer niet oorspronkelijk; hunne geest(?)-verwanten in Frankrijk doen even sterk in osé.

[Métier de roi]

Métier de roi, (fr.), het beroep (of handwerk) van koning.

[Metikal]

Metikal, in Bulgarije, z.v.a. 4.818 gram.

[Metje begraven]

Metje begraven, jaarlijksche sluiting van de kermis te Haarlem i.d. 12-13 Augustus te 12 ure middernacht. Tegen een uur of elf komen allen in een der meest bezochte koffiehuizen op de Markt, bijeen, en wordt de begrafenisstoet opgesteld. Een hunner wordt op een ladder gelegd, en bedekt met een wit laken. De ladder wordt door een achttal anderen gedragen, en omstuwd door weder anderen, die in flesschen gestoken brandende kaarsen dragen; de rest volgt, en treurliederen zingend, maakt de stoet een ommegang langs de kermis en bezoekt alle koffiehuizen van naam, waar ‘Metje’ rijkelijk wordt gelaafd, om zoo naar het uitgangspunt terug te keeren. Tot de keus van den vrouwennaam ‘Metje’ zal de overweging geleid hebben, dat kermis oorspronkelijk kerk-mis is, en de vroege kerkdienst der R.-Katholieken als metten (horae matutinae = vroege morgenuren) bekend staat.

[Metjes]

Metjes, (afr.), lucifers, van eng. matches.

[Metl]

Metl, zie Pulguae.

[Metonymia]

Metonymia, verwisseling van naam; gebruik van het eene woord voor het andere. Van gr. meta (voorzetsel dat in-de-plaatsstelling aanduidt) en onoma (naam), bv. het staal der vijanden, voor: het zwaard; hij viel in den slag, voor: sneuvelen.

[Metoop]

Metoop, (bouwk.), zie Fries.

[Metrokaku]

Metrokaku, land waar men geene besluiten kan nemen. Spotnaam der Japanners voor China, in den oorlog tegen dat land ao 1894.

[Metropolis]

Metropolis, naam van verschillende hoofdsteden; letterl. moederstad. Bijzonder noemt men Parijs métropole

[pagina 732]
[p. 732]

de l'intelligence en Berlijn Metropol der Intelligenz; maar ook, das Babel an der Spree.

[Metropolitaan]

Metropolitaan, (r.k.), oudtijds de bisschop van de hoofdstad (metropolis) der provincie; zij werden ook exarchen en patriarchen genoemd; en zijn thans als aartsbisschoppen slechts hooger in rang dan de bisschoppen, maar niet meer als vroeger bijna opperheeren van alle bisschoppen in hun gebied.

[Metsaik]

Metsaik, (hebr.), een vondst, iets wat bijzonder goedkoop is.

[Metten]

Metten, (r.k.), lat. matutinum, de morgendienst, bestaande o.a. in het lezen (of zingen) van twee of meer nocturnen, en daarna de laudes. Vandaar de spreekwijze: korte metten maken, iets vlug afdoen. (Dus niet korte wetten).

[Metten (Donkere]

Metten (Donkere of duistere -, godsdienstoefening op Woensdag, Donderdag en Vrijdag in de Goede of Stille week (vóor Paschen), vóor het invallen van den nacht; daarbij staan op een driehoekigen kandelaar 15 (soms ook 9, 12 of 14) kaarsen, waarvan telkens als er een psalm gezongen is, eene wordt uitgedaan; de laatste wordt brandend onder of achter het altaar verborgen en met zeker gebons (hgd. pumpen, vandaar Pumper-metten en dommelde metten) weer te voorschijn gehaald, op hare plaats gezet en gebruikt om de andere weer aan te steken.

[Metteur en pages]

Metteur en pages, (fr.), op boekdrukkerijen de zetter, die de door andere zetters gezette stukken in bladzijden, kolommen en vormen rangschikt, opmaker, vormopmaker.

[Mettray (Nederlandsch -]

Mettray (Nederlandsch -, landbouwkolonie voor zedelijk verwaarloosden, in 1851 door W.H. Suringar o.a. met steun van leden van het Koninklijk Huis gesticht, waartoe het landgoed Rijsselt bij Gorssel gekocht werd; aldus genaamd naar eene landbouwkolonie, gesticht voor jonge veroordeelden en zedelijk verwaarloosden te Mettray bij Tours, door Suringar in 1840 bezocht.

[Mettre du beurre dans les épinards]

Mettre du beurre dans les épinards, (fr.), letterl. boter in de spinazie doen, wordt in de spreektaal gezegd van iets, dat geene windeieren zal leggen. Cela lui mettra du beurre, enz., dat zal hem voordeel aanbrengen.

[Mettre en pages]

Mettre en pages, (fr.), in de boekdrukkunst opmaken. Zie Metteur en pages.

[Mettre la clef sous la porte]

Mettre la clef sous la porte, (fr.), in gemeenzame taal, op den loop gaan, vluchten. Montrer les talons heeft dezelfde beteekenis, evenals ned. zijn hielen laten zien.

[Mettre en chapelle]

Mettre en chapelle, (fr.), letterl. in de kapel zetten, aan de zorgen der geestelijkheid toevertrouwen. Officieele term aangaande misdadigers, die gevonnist worden, en in hunne laatste uren, naar R.-Kath. gebruik door den priester worden bediend. In sommige landen, bv. in Spanje, worden die lieden werkelijk in eene kapel geplaatst.

[Metzgersprung]

Metzgersprung, (hgd.), een eigenaardig volksfeest, dat sedert 1426 bijna jaarlijks, in den laatsten tijd slechts eens in de drie jaren, op den Maandag van karnaval, te Munchen wordt gevierd. Het bestaat vooral daarin, dat de slagersleerlingen, zich in het bekken van een fontein der stad plaatsen en appelen en noten onder de jeugd te grabbel werpen, terwijl zij deze flink met water besproeien. Die uitspanning, ook Brunnenbad genaamd ontstond, zoo beweert men, te Neurenberg, waar slagersleerlingen op den karnavalsmaandag van 1347, onder keizer Lodewijk van Beieren, eene samenzwering van ontevredenen dier stad aan het licht brachten. Zij hadden het geheim afgeluisterd, door zich in een fontein of bron te verbergen. Een belooning werd het slagersgilde gemachtigd, jaarlijks een optocht te houden, waarbij zij, die hunnen leertijd hadden volbracht, in het bekken eener fontein mochten rondspringen. Te Neurenberg geraakte dat volksvermaak echter in onbruik; doch het werd in 1426 door eenige van hen, die weleer tot de ontdekkers der samenzwering hadden behoord, naar Munchen overge-

[pagina 733]
[p. 733]

plant. Enkelen gelooven echter, dat het gebruik uit den Heidenschen eeredienst is ontstaan. De gelijkenis èn met het zoogenaamde buskruid-verraad van Guy Fawkes, te Londen, èn den beweerden oorsprong van het trommelen der Amsterdamsche knapen op de Beurs, is in allen gevalle vrij opmerkelijk.

[Meuble]

Meuble, (fr. wap.), zie Stuk.

[Meul]

Meul, (z.-afr.), molen.

[Meum et tuum]

Meum et tuum, (lat.), het mijn en dijn.

[Meunier de Sans-Souci (Le -]

Meunier de Sans-Souci (Le -, (fr.), de Molenaar van Sans-Souci. Zie Ce sont là jeux de prince.

[Mewakker-choule-zijn]

Mewakker-choule-zijn, (n.-hebr.), een zieke bezoeken; van mewakker = naar iets omzien en choulee = zieke.

[Mewoelbol-maken]

Mewoelbol-maken, (joodschduitsch), (van het n. hebr. meboelbal) in verwarring maken, van de wijs brengen.

[Mexicaansche dollar]

Mexicaansche dollar, ook bekend als 50-cents-dollar, nl. Amerik. centen, dus, f 1.25 in waarde.

[Mexicaansche piaster]

Mexicaansche piaster, ter waarde van 0.717 taël (z.a.).

[Mexico's Breda]

Mexico's Breda, Chapultepec, omdat men er in een fraai kasteel (zomerverblijf van den President) de militaire school vindt. In den oorlog van 1847 werd het door de cadetten dapper verdedigd.

[Mezoemon]

Mezoemon, (n. hebr.), (letterl. gereed gemaakt), vaak gebruikt in den zin van baar geld.

[Mezoemon-benschen]

Mezoemon-benschen, (israël.), in gezelschap - dat zich volgens liturgisch formulier daartoe gereed maakt - het dankgebed na den maaltijd uitgesproken. Zie Benschen.

[Mezoezo]

Mezoezo, (hebr. letterl. deurpost), busje, in Joodsche huizen aan de deurposten gehecht. In die busjes ligt een stukje perkament, met Hebr. bijbelverzen beschreven. (Vgl. Deut. VI:9). In het Amsterdamsch heeten ze fluitjes.

[Mezzo]

Mezzo, (it., muz.), middel-, half-; mezzoforte (mf) halfsterk, mezzopiano (mp), tamelijk zacht, mezza voce (m.v.) met halve stem.

[Mezzo tinto]

Mezzo tinto, naam van eene gravure die eene imitatie van eene teekening in O.-I. inkt is.

[Mi-Carême]

Mi-Carême, (fr.), half-vasten, d.i. midden-vasten (lat. medium); de bevolking der voornaamste steden van Frankrijk, België en andere katholieke landen is dan uitgelaten vroolijk, en dompelt zich in een éendaagschen feestroes

[Mi-parti]

Mi-parti, beter: mi-partie, de mode om het kleed uit twee verschillend gekleurde stukken saam te stellen, links en rechts.

[Mi primo]

Mi primo, (sp.), mijn neef. Hiermee sprak de Koning in Spanje weleer de Grandes (in Castilië sedert de 13e eeuw de voornaamsten van den hoogen adel, de rijks-grooten) aan.

[Mi-schebeirach]

Mi-schebeirach, (hebr.), zegenwensch uit de Joodsche liturgie, dien men ter kerke over een ander kan doen uitspreken, beginnende met die beide Hebr. woorden. Iemand een mischebeirach maken = een lofprijzing, een zegenwensch over iemand uitspreken.

[Micat inter omnes]

Micat inter omnes, (lat.), zij blinkt onder alle anderen uit (eene maan onder een aantal sterren), zoo, bijv., de Prinses van Oranje, in het bijschrift aan een Meiboom ao 1745.

[Micawber (Een -]

Micawber (Een -, een man van twaalf ambachten en dertien ongelukken. Type van Charles Dickens in zijn David Copperfield. Men spreekt ook van een Parijzer Micawber = wispelturigen Franschman.

[Mich ergreift, ich weiss nicht wie, Himmlisches Behagen]

Mich ergreift, ich weiss nicht wie, Himmlisches Behagen, (hgd.), mij bekruipt, hoe weet ik niet,

[pagina 734]
[p. 734]

een zalig gevoel. Uit Goethe's Eislied (1802).

[Mich-kwartier]

Mich-kwartier, de Limburgsche streek liggende ten oosten van Cienen, Diest, naar Venlo, Kleef; zoo genoemd, daar de bewoners mich (en ook ich, dich, uch) zeggen in plaats van mij (en ik, zij, u).

[Michaël]

Michaël, zie Aartsengelen.

[Michel Angelo (Duitsche -]

Michel Angelo (Duitsche -, de beeldhouwer Reinold Begas; aldus gekenschetst door keizer Wilhelm II, omdat hij in liefde voor pracht en reusachtige verhoudingen volkomen overeenstemt met zijn hoogen beschermer. Hij ontwierp een monument (National-Denkmal), waarvan een standbeeld van keizer Wilhelm I het hoofdmotief uitmaakt; onthuld 22 Maart 1897, ter gelegenheid van het 100-jarig jubilé van diens geboorte. Michel Angelo was de groote beeldhouwer, wiens laatste groote kunstwerk was de bouw der St. Pieterskerk te Rome, † 1564.

[Michel (Deutscher -]

Michel (Deutscher -, schertsende minachtende benaming van het Duitsche volk, toen het nog trouwhartig of slaafsch onderworpen was aan zijn vorsten, en gaarne Fransche en andere gebruiken en opvattingen als van meerdere beschaving getuigende naäapte. Sinds 't ontwaken van het nationaal bewustzijn in 1870 was de bijnaam overbodig. De naam Deutscher Michel schijnt daaruit te zijn ontstaan, dat, sedert de aartsengel Michael, kort na de stichting van het Christendom reeds als de beschermer van kerken vereerd en zijn hulp gedurende den krijg ingeroepen werd, men hem als Duitschlands schutspatroon beschouwde. Daarom is de naam Michel in Duitschland zoo verspreid en geldt hij nog heden als de beschermengel van verschillende steden van dat rijk. Overigens zegt Sebastian Franck (1500-45) reeds: ‘Ein rechter dummer Jan, der teutsch Michel.’

[Michel (Hans -]

Michel (Hans -, (hgd.), zie Hansmichel (Aanh.).

[Michielsdag.]

Michielsdag. Eng. Michaelmas Day, 29 Sept. In sommige streken de dag, waarop huurpenningen betaald worden en magistraten worden gekozen. Michael wordt voorgesteld als de aanvoerder der hemelsche heirscharen, vandaar die keuze op den dag aan dien Aartsengel gewijd.

[Micronesië]

Micronesië, (van mikros, klein, en nèsos, eiland), het noordwestlijke deel van Australië, waartoe behooren de Carolinen, de Marchall's-, de Mulgrave's-, de Dieven- en de Bonin-eilanden, die bewoond worden door een klein menschenras, Papoea's of Pelagische Negers.

[Midas]

Midas, zoon van Gordios en Cybile, oude koning der Phrygiërs, die zijn volk uit Macedonië naar Phrygië moet hebben gevoerd, waar het den naam Phrygiërs zou bekomen hebben. Silenus, in het gevolg van Dionysos (Bacchus), naar den rozengaard van Midas afgezworven, door landlieden vóor dezen gebracht, werd door hem gastvrij ontvangen; hetgeen Dionysos vergold door de gunst, dat alles, wat Midas aanraakte, in goud zou veranderen. Daarom zegt men van iemand, wien al zijne ondernemingen gelukken en die zich hierdoor groote rijkdommen verwerft, al wat hij aanraakt wordt bij hem, evenals bij Midas, goud. Met Silenus of Satyr, den leermeester van Dionysos, vereenzelvigd, wordt hij met Satyrs-ooren afgebeeld. Midas (fr.) = domme rijkaard.

[Midas (le roi - a des oreilles d'âne]

Midas (le roi - a des oreilles d'âne, (fr.), koning Midas heeft ezelsooren, regel uit satire, IX:22 (1667) van Boileau, waarvan Claude Perrault wilde doen gelooven, dat Boileau er mede op Lodewijk XIV doelde, hopend daardoor Boileau in onaangenaamheden te wikkelen, als wraak over den smaad door dezen aan P.'s vrienden, Quinault en Chapelain aangedaan. Zie Midasooren.

[Midashoofd]

Midashoofd, (wap.), menschenhoofd met ezelsooren.

[Midasooren]

Midasooren, ezelsooren. Midas (z.a.) zou daarmede door Apollo zijn toegerust uit misnoegen, dat hij, bij een

[pagina 735]
[p. 735]

muziekwedstrijd aan het fluitspel van Pan boven de lier van Apollo de voorkeur zou hebben gegeven. Midas verborg die ooren zorgvuldig onder zijne Phrygische muts, maar ze werden door zijn barbier ontdekt; hetgeen deze niet kon zwijgen, hoewel 't hem stipt geboden was; derhalve groef hij een gat in den grond en fluisterde daarin: ‘koning Midas heeft ezelsooren’. In dat gat groeide riet, dat bij het minste zuchtje van den wind die woorden herhaalde. Daarop zinspeelde Boileau in den boven aangehaalden volzin.

[Midden-Europeesche tijd.]

Midden-Europeesche tijd. Evenals in Engeland reeds jaren lang alle klokken gelijk gezet zijn met de klok op het observatorium te Greenwich, heeft ook Duitschland één tijd aangenomen voor alle plaatsen in het Rijk, en wel de tijd van de meridiaan 15o oostelijk van Greenwich, die dus juist één uur verschilt met Greenwich, deze tijd heet: Midden-Europ. tijd. In 1897 duurt nog altijd bij ons de ongepaste toestand voort, dat de spoorwegen zich regelen naar den Greenwichtijd, en de burgerij rekent bij plaatselijken tijd.

[Middenschild]

Middenschild, (wap.), hartschild, wanneer het zelf ook een hartschild heeft.

[Middenvasten]

Middenvasten, (r.k.), andere naam voor Laetare (z.a.), omdat die dag te midden van de Vasten ligt. Dan viert men Halfvasten; zie Mi-Carême. Vgl. Matth. IV:2.

[Middernacht (Zijne rede uitstrekken tot -]

Middernacht (Zijne rede uitstrekken tot -, bijzonder lang preeken of redeneeren. Naar Hand. XX:7, waar dit van Paulus te Troas, wordt getuigd.

[Middernachtszendelingen]

Middernachtszendelingen, menschen, die in dienst staan van eene vereeniging ter bestrijding van de prostitutie, en des nachts de lieden trachten terug te houden van het bezoeken van bordeelen.

[Middle States]

Middle States, (am.), New-York, New-Jersey, Pennsylvania, Delaware en Maryland.

[Middle Western States]

Middle Western States, (am.), West-Virginia, Kentucky, Tennessee. Missouri, Kansas en Arkansas.

[Midgard]

Midgard, (noordsche myth), de aarde, middelgaarde. Midgardslang, Midgardworm, de groote slang Jörmungandr, die de geheele aarde omringt en in de ‘Godenschemering’ (zie Edda) tegen de goden strijdt.

[Midrasch]

Midrasch, (hebr.), uitlegging, commentaar. Zie 2 Kron. XXIV:27: ‘de historie (Statenvertaling), het verhaal (v. der Palm) van het Boek der Koningen’. Het woord komt veel voor bij de Rabbijnen. In 1887 is een handschrift der bibliotheek te Oxford uitgegeven, bevattend ‘Midrasch’ of verklaring van 't boek Esther. Van den wortel darasch = hij heeft gezocht, onderzocht.

[Midresse]

Midresse, (arab.), of Medrese, uit het hebr. midrasch ontstaan Arabisch woord, bet. de school, inrichting van hooger onderwijs bij de Turken, verdeeld in tien klassen, voor grammatica, syntaxis, zedekunde, allegorie, godgeleerdheid, wijsbegeerte, rechtsgeleerdheid, den Koran en de overleveringen. Deze vakken hebben elk een bijzonderen onderwijzer. Zie bij Softa. Er zijn dusdanige inrichtingen, dienend ter opleiding van de Ulema's (z.a.).

[Midwinter]

Midwinter, in de oostelijke deelen van ons land Kerstmis, oorspronkelijk bij onze Germaansche voorouders het Joelfeest (z.a.), het groote godsdienst- en volksfeest. dat in December verscheidene dagen duurde en waarbij de wedergeboorte der zon gevierd werd; het begon 25 December.

[Midzomer]

Midzomer, een Germaansch feest, op 24 Juni ter eere van de zon en den langsten dag. In den Christelijken tijd is daarvoor Sint-Jan in de plaats gesteld.

[Miele]

Miele, (Beris-Miele) zie Milo.

[Mien]

Mien, (n. hebr.), oorspronkelijk iemand van de sekte der Mineërs, die het Jodendom belasterden, Gnostische Joden-Christenen; later in de alg. beteekenis van afvallige; tegenwoordig in de

[pagina 736]
[p. 736]

beteekenis van valschaard, gluipert. Mienisch (joodsch-duitsch) = valsch.

[Mienje]

Mienje, (barg.), geld.

[Mienje (Een - kaffer]

Mienje (Een - kaffer, (barg.), iemand, die geld heeft.

[Mies]

Mies, (van n. hebr. mioes), leelijk.

[Mies, mies]

Mies, mies, (hgd.), ons poes, poes! Mieze is ons poesje.

[Miesgazzerig]

Miesgazzerig, (barg.), (van mies = leelijk en gazzer = zwijn), als een leelijk zwijn, vuil, gemeen, ook: inhalig, gierig.

[Miese]

Miese, (barg.), klein geld.

[Mieso]

Mieso, (hebr.), dood. Miese-meschinne (verbasterd hebr.), ontijdige, onnatuurlijke dood.

[Miessnick (Karlchen -]

Miessnick (Karlchen -, (hgd.), een denkbeeldig, door Kalisch (1820-1872) in het leven geroepen persoon, dien hij voor het eerst in 't blad Kladderadatsch deed optreden, waarin men hem nog heden somtijds aantreft.

[Miet]

Miet, (afr.), mijt, hoop: Koring snij, Gerwe rij; Miet maak en dors, d.i. koren maaien, garven (schoven) rijden, mijten maken en dorschen.

[Miethskaserne]

Miethskaserne, woonhuis te Berlijn, dat in een zeer groot aantal woningen verhuurd wordt. Van grooten omvang zijnde en een zeer groot aantal personen herbergende, wordt het ook wel een Miethspalast genoemd.

[Mieux souvent est l'ennemi du bien (Le -]

Mieux souvent est l'ennemi du bien (Le -, (fr.), het betere is dikwijls de vijand van het goede. Ned. alle verandering is nog geen verbetering.

[Mieux vaut douceur que violence]

Mieux vaut douceur que violence, (fr.), zachtheid is beter dan geweld. Eén titel voor twee éen-bedrijfstooneelstukken van Ed. Pailleron, October 1896, door de Comédie Française aangenomen. ‘Mieux vaut douceur’ staat op het eerste, ‘que violence’ op het tweede stuk; naar den slotregel van Lafontaine's fabel VI, 3, Phébus et Borée, die luidt Plus fait douceur que violence.

[Mieux vaut tard que jamais]

Mieux vaut tard que jamais, (fr.), beter laat dan nooit.

[Migge-viool.]

Migge-viool. Otto Migge, geb. te Coblenz 1857, eerst koopman, daarna spoorwegbeambte, legde zich toe op het vioolspel en later ook op den bouw van violen. Hij beweert achter 't geheim der violen van Cremona (van Stradivarius en Guarnerius) gekomen te zijn, wier voortreflijkheid volgens hem alleen berust op het lak; het door hem uitgevondene heet dezelfde eigenschappen te hebben als het lak van Stradivarius.

[Mignon (Het land van -]

Mignon (Het land van -, Italië, naar Goethe's Mignon, het lied van den harpspeler uit den Wilhelm Meister, beginnende met Kennst du das Land, wo die Citronen blühn? (z.a.). Ook de naam van de hoofdpersoon van den roman, de titelrol der opera van dien naam.

[Miguelisten]

Miguelisten, aanhangers van Dom Maria Evarist Miguel, Portugeesch overweldiger, derden zoon van den Koning Johan VI van Portugal (1802-1866). In 1828 liet hij zich door de Cortes tot Koning van Portugal proclameeren, doch werd door Dom Pedro, geholpen door Spanje, verjaagd, en moest in 1834 afstand doen van den troon.

[Mihi]

Mihi, (lat.), 3e nmv. van ego (ik). Voor mij, aan mijn kant; zie Recto en Tibi. Bij het ombladeren van boeken.

[Mihi adhaerere Deo bonum est]

Mihi adhaerere Deo bonum est (lat.), mij is het goed, God aan te hangen. Ps. LXXIII:28a (Vulgata).

[Mihi constat]

Mihi constat, (lat.), beteekent: bij mij staat vast. In een pennestrijd van Prof. Doedes en Prof. Scholten gebruikte de eerstgenoemde een en andermaal dat gezegde, waar men te recht over viel, wijl in zulk een mihi constat geen bewijskracht kan liggen.

[Mihi est propositum
In taberna mori]

Mihi est propositum
In taberna mori,
(lat.),

 
Ik heb mij vast voorgenomen
 
In een kroeg te sterven.

Aanhef van een vermaard drinklied uit de XIe eeuw, van Gualterus Mapes (1150-1196), aartsdiaken van Oxford.

[pagina 737]
[p. 737]

[Mihi res, non me rebus subjungere conor]

Mihi res, non me rebus subjungere conor, (lat.), Horatius, Epistol., I, 1, 19. Ik tracht aan mij de omstandigheden, niet mij aan de omstandigheden te onderwerpen (er mij naar te schikken).

[Mihmandar]

Mihmandar, (perz.), afgezondene door de Regeering.

[Mijn spelen is leeren, mijn leeren is spelen,
En waarom zou mij dan het leeren vervelen?]

Mijn spelen is leeren, mijn leeren is spelen,
En waarom zou mij dan het leeren vervelen?

Uit een der Kinderdichtjes van Hiëronymus van Alphen.

[Mijang]

Mijang of Miang, (mal.), naaldvormige vezels, zooals op de breuk van hout, van sommige delfstoffen, bamboehaartjes enz. Deze, in de longen of maag opgenomen, vormen een gevaarlijk vergif, dat, na slepende ziekte, den dood veroorzaakt.

[Mijnheertje]

Mijnheertje, (barg.), ‘den nacht bij mijnheertje doorbrengen’ = in het arrestantenhok van het bureau van politie.

[Mijnheer de Voorzitter]

Mijnheer de Voorzitter, aanhef van elke kortere of langere rede in eene vergadering. Het eerst, in navolging van het Engelsche Parlement, in de Tweede Kamer ingevoerd door Thorbecke; alleen Mr. D. van Eck bleef zich tot de vergadering wenden met de woorden: ‘Mijne Heeren!’ Vóor 1848 was het steeds: ‘Edel Mogende Heeren!’

[Mijn Heer, dit huis is van de Turken ingenomen]

Mijn Heer, dit huis is van de Turken ingenomen, Langendijk, Krelis Louwen, III, 12, woorden van Joris tegen Anzelmus, als een troep verkleede ‘Komedianten’ het huis binnen dringen om Krelis schrik aan te jagen.

[Mijnheer Van Son is een brave kapitein:
Hij regeert zijn voikje zoo groot als klein.]

Mijnheer Van Son is een brave kapitein:
Hij regeert zijn voikje zoo groot als klein.
Bij de parade ter eere van den stadhouder Willem IV 6 Sept. 1748, deed de Amsterdamsche kapitein Zeger v. Son, behalve de gewone troepen, ook eene compagnie jongeheertjes exerceeren. Vanhier dit rijmpje.

[Mijnheer woont te Vianen.]

Mijnheer woont te Vianen. Dit werd vroeger van een bankroetier gezegd, omdat Vianen toen eene vrijplaats was. De volksuitdrukking: ‘het is naar Vianen’ in de beteekenis: het is weg, verloren, is daaraan ontleend.

[Mijntijder]

Mijntijder, iemand die altoos roept: ‘in mijn tijd was het beter’. Zie Laudator temporis acti.

[Mijt]

Mijt, kleinste munt gedurende de 15e en 16e eeuw, waard 4 1/6 duit of 1/48 stuiver; het woord leeft nog in de sprw.: ‘het mankeert hem aan de mijten (mieten)’ en ‘splijtemijt’ = ‘gierigaard’.

[Mijterstad]

Mijterstad, Utrecht, zetel van een bisschop, die een mijter droeg.

[Mikado]

Mikado, (jap.), letterl. hooge poort, titel van den keizer van Japan; bij het volk heet hij Tennô (koning des Heuvels) of Tenshi (zoon des Hemels).

[Mikraa]

Mikraa, (hebr.), eig. voorlezing. Benaming, welke de latere Joden aan hun bijbel gaven. Naar Neh. VIII:9. Eveneens wordt der Arabieren Koran (z.a.) aangeduid. Van den wortel kara = roepen, uitroepen, ook lezen met luider stem.

[Mikrokosmos]

Mikrokosmos, (gr.), de wereld in 't klein. Ook wel ‘de enkele mensch’, als kleine wereld in de groote wereld beschouwd van wijsgeerig en zedelijk standpunt: een mikrokosmos in makrokosmo. Uit mikros (klein), en kosmos (wereld). Makros = groot.

[Mikron]

Mikron, (nat.), letterl. klein, het duizendste deel van een millimeter, voorgesteld door het teeken μ (m).

[Mikronesiërs]

Mikronesiërs, zie Polynesische groep. Uit gr. mikron (klein) en nèsos (eiland); alzoo, bewoners der of van kleine eilanden.

[Mikrophonisch]

Mikrophonisch, zwak van stem.

[pagina 738]
[p. 738]

[Mikrophonograaf.]

Mikrophonograaf. Kan de phonograaf (z.a.) alleen betrekkelijk sterke geluiden opnemen en weergeven; den Franschen onderzoeker Dussaud gelukte het in 1896 den ph. zóo te veranderen, dat de toestel niet alleen zwakke geluiden opnemen, maar ook het opgenomen geluid zeer veel sterker teruggeven kan. Zijn instrument doet voor het geluid in zeker opzicht denzelfden dienst, als de mikroskoop, (die de beelden vergroot), voor het licht. De verbeterde ph. versterkt het geluid; daarom noemde Dussaud dien Mikrophonograaf. Door dit instrument wordt het geruisch in het hart en in de longen, dat de medicus dikwijls waarneemt, opgenomen en veel sterker teruggegeven.

[Mikrophoon]

Mikrophoon, werktuig tot versterking van het geluid. Uit gr. mikros (klein) en phoonè (geluid).

[Miktologie]

Miktologie, (gr.), de leer der gemengde of samengestelde lichamen; de vermengingsleer. Miktos = vermengd, te vermengen (uit mignumi = vermengen.

[Mikwah]

Mikwah, (hebr.), waterbassin, bad; in het bizonder, het Israël. kerkelijk reinigingsbad.

[Mikwe Israël]

Mikwe Israël, (hebr.), De verwachting Israëls, benaming der Nederl. Portug. Israëlietische gemeente op Curaçao.

[Milchamah]

Milchamah, (Milchomoh), (hebr.), oorlog, strijd. Baal-Milchomoh, een krijgsman, militair.

[Mile]

Mile, (sport), Engelsche mijl 1609.33 meter.

[Mileage]

Mileage, (am.), afgelegde afstand. Ook de vergoeding voor reiskosten, die de Regeering der Vereenigde Staten aan de leden van het Wetgevend lichaam toestaat, voorzoover deze buiten Washington wonen. Een mileage-ticket is een soort van season-ticket of abonnementskaart, die door de Amerikaansche spoorwegen wordt afgegeven. De reiziger koopt een biljet, hetwelk hem het recht geeft een zeker aantal mijlen over den spoorweg te reizen; het biljet is aan elk station geldig, en het aantal mijlen, dat men gereisd heeft, wordt op het biljet aangeduid, hetzij door het aantal mijlen er op aan te teekenen, of door een gedeelte van het biljet er af te nemen, of wanneer dit in coupons verdeeld is, deze er uit te scheuren. Het komt dus ongeveer overeen met onze Kilometerboekjes met dien verstande echter, dat men het biljet, in geval men den ganschen afstand niet afgelegd heeft, aan een ander mag overdoen, of wel dat men van de spoorwegmaatschappij restitutie krijgt voor het aantal mijlen, dat men minder heeft afgelegd.

[Miles gloriosus]

Miles gloriosus, (lat.), de snoevende krijgsman, de krijgsman, die hoog van zijn roem opgeeft. Titel van een blijspel van Plautus, waarvan het origineel, zooals Plautus (II, 1, 8 en 9) zelf getuigt, aan een ons onbekenden Griekschen dichter toekomt.

[Milesiaansche fabelen]

Milesiaansche fabelen, verhalen uit de oudheid, door Sisenna in den tijd van Marius uit het Grieksch in het Latijn vertaald, doch voor ons verloren gegaan. Vermoedelijk het eerst samengesteld door zekeren Aristides, 1e of 2e eeuw n.C.). Naar de stad Miletus in Carië (Klein-Azië) aldus genoemd, omdat Aristides van daar herkomstig was, en voor zijne verhalen die toenmaals nog rijke en weelderige stad als schouwtooneel koos.

[Milies]

Milies, (z.-afr.), maïs, Turksch koren.

[Militaire orden]

Militaire orden, (r.k.), geestelijke orden, bestemd om de Kerk te dienen, zoo noodig, met de wapenen, oorspr. vooral om de R.-kath. plaatsen in Palestina tegen de Turken te beschermen. Van die orden - wel honderd - waren de beroemdste de orde van Calatrava, die der Hospitaalridders of de orde van St. Jan van Jeruzalem, die der Tempelheeren en de Duitsche orde, allen onder afzonderlijke hoofden vermeld (zie Orde). Gedeeltelijk opgeheven, gedeeltelijk wereldlijk geworden zijn de orde van Alcantara, die van Annunciata, de Bath-

[pagina 739]
[p. 739]

orde, de orde van Constantine, de Danebrogs-orde, de orde van den Kouseband, de orde van Vicenza of Maria da Gloria, de Gouden hoef, de Distel, de Toison d'or of het Gulden Vlies.

[Militaire Willemsorde (De -]

Militaire Willemsorde (De -, orde 30 April 1815 ingesteld door Koning Willem I, voor de Nederlandsche landen zeemacht, ter belooning van uitstekende daden van moed, beleid en trouw; kan ook aan vreemde krijgslieden worden verleend. Zij bestaat uit vier klassen, te weten: die der grootkruisers, kommandeurs en ridders der 3e en 4e klasse. De Koning van Nederland is steeds haar grootmeester. Het versiersel der orde is een wit geëmailleerd kruis met acht gouden, geparelde punten; op de armen van het kruis leest men de woorden: ‘Voor moed, beleid en trouw’, en daarover ligt het Bourgondische kruis van groene laurierstokken, verbonden door een gouden vuurslag; de keerzijde bestaat uit een blauw, geëmailleerd medaillon, waarop zich in het midden van den lauwerkrans eene W bevindt, alles gedekt door een gouden Koninklijke kroon; het lint is oranje met twee smalle, blauwe strepen.

[Mille]

Mille, (fr.), letterlijk duizend. Bij het zoogenaamde jeu du tonneau, het met het nummer 1000, het hoogst, voorziene vak. Vandaar, mettre dans le mille, eene moeielijke taak volbrengen.

[Mille]

Mille, (rest.), centen. Van guldens of centen willen de Jan's niets hooren. Zij springen met duizenden om, of het maar niets is. Dus 90 mille is 90 centen.

[Mille colonnes]

Mille colonnes, naam van die zalen, waar men door éene rij kolommen en een met spiegels bedekten wand den indruk geeft, alsof er een oneindig getal kolommen tot in de verste verte zich uitstrekt.

[Millenaristen]

Millenaristen, Christenen, die gelooven, dat na het laatste oordeel, de uitverkorenen nog duizend jaar op aarde zullen blijven, om er, onder de zichtbare heerschappij van Christus, een gelukkigen staat te vormen. Zij worden ook Chiliasten genoemd.

[Millennium]

Millennium, zie Chiliasmus.

[Millennium-pantalons]

Millennium-pantalons, kwamen in Hongarije in de mode gedurende de Millennium-feesten ter herinnering aan het duizendjarig bestaan van dit rijk, in 1896. Een kleermaker te Buda-Pest kwam op het denkbeeld, het jaartal 1000 in zijne broekstoffen te (laten) verwerken, en.... maakte er goede zaken mede.

[Milliade]

Milliade, een schimpdicht op den kardinaal de Richelieu, bestaande uit 1000 versregels. Het kwam uit in 1638 zonder naam of jaartal, noch uitgever of drukker, en had tot titel Le Gouvernement présent ou Eloge de son Eminence. Het werd vaak herdrukt, en heel wat personen werden als vermoedelijke schrijvers in de gevangenis gezet, maar bij gebrek aan bewijs, weer losgelaten.

[Milliardair]

Milliardair, bezitter van een milliard (z.a.). Men spreekt, bij overdrijving, van een ‘Amerikaanschen milliardair’.

[Millioenenjuffrouw (De -]

Millioenenjuffrouw (De -, Jannetje Struyk, uit Vuren-en-Dalem geboortig, die omstr. 1880 wegens sluwe oplichterij gevangen werd gezet, nadat zij, in den eenvoudigsten levensstand geboren, te Amsterdam en elders fabelachtige verteringen gemaakt, en de goede lieden in den waan gebracht had, dat zij millioenen bezat of bij erfenis te wachten had.

[Millionen (Seid umschlungen - Einen Kuss der ganzen Welt!]

Millionen (Seid umschlungen - Einen Kuss der ganzen Welt! (hgd.), Weest omhelsd, gij millioenen! Eén kus der geheele wereld! Uit Schiller's gedicht An die Freude (1787).

[Milreïs]

Milreïs, Portugeesche gouden munt voor 1000 reïs, ter waarde van f 3.50 Ned.

[Milo]

Milo, (hebr.), besnijdenis. Zie Beris Milo (berît mila).

[Milton van Duitschland (De -]

Milton van Duitschland (De -, d.i. De dichter van de Messiade, Klopstock.

[Mimmele]

Mimmele, (joodsch-duitsch),

[pagina 740]
[p. 740]

(verbasterd van Mühmele), tante, tantetje, tantelief. Ook vaak in plaats van memmele, moedertje.

[Mimo-nafschach]

Mimo-nafschach, zie Mo-nafschach.

[Mimosa nolus mi tangere]

Mimosa nolus mi tangere, (lat.) verbasterd Latijn van den tuinman in de Camera Obscura; het moet zijn: noli me tangere, d.i. wil mij toch niet aanraken, bijnaam voor eene mimosa, die wij kruidje-roer-mij-niet noemen.

[Mina]

Mina of asper, Turksche munt, het 120ste deel van een piaster, of het 100ste deel van een piaster-wisselgeld; oud-Grieksch 100 drachmen; gr. mna, Grieksch gewicht en munt van 100 drachmen; dus z.v.a. 0.43 KG., en als zilveren munt = bijna f 44. Eén gouden mina = tien zilveren; 60 minas = éen talent.

[Minaret]

Minaret, (arab.), ronde toren eener moskee, van waar de Muzelmannen, die geen klokken mogen gebruiken, op bepaalde tijden, vijfmaal daags, door de moëdzins tot het gebed worden geroepen; eigenl. minâra d.i. vuurtoren, later in het algemeen toren.

[Mince]

Mince, (fr.), letterlijk dun. In de volkstaal veel. Mince de chic = veel chic. Ah! mince! uitroep tot uitdrukking van verbazing.

[Minderbroeders]

Minderbroeders, (Fratres Minores), monnikenorde, door Franciscus van Assisi in 1223 gesticht. Overal prediken en biecht aanhooren is hun hoofddoel.

[Mine]

Mine, in de Statenoverzetting Neh. VII:72 mijne, meerv. mijnen, waarvoor Van der Palm terecht minen heeft; hebr. manèh (deel, portie, getal); in den Bijbel overal elders door pond vertolkt, nml. ongeveer een oud (Europeesch) pond. Zoowel een Chaldeeuwsch gewicht tot bepaling van zwaarte, als denkbeeldige munt, nl. de waarde van dat gewicht in zilver. Er waren twee soorten van mine als munt. Eéne heilige mine = 50 heilige = 100 gewone sikkels (z.a.). Een gewone mine = 25 gewone sikkels; in lateren tijd = 50 gewone sikkels. 60 minen = éen kikkar (z.a.) of talent (z.a.). Syr. manjô, arab. manno.

[Minellius]

Minellius, zie Ad modum M.

[Mineral yellow fever]

Mineral yellow fever, (eng.), letterlijk, gele delfstof koorts, eigenlijk dorst naar goudgraven.

[Minerva]

Minerva, Romeinsche godin van wijsheid en kennis, geidentificeerd met de Grieksche Athene, en waarschijnlijk daarom ook als oorlogsgodin beschouwd; maar in de eerste plaats beschermster van kunsten, wetenschappen en handwerken.

[Minerva uit het hoofd van Jupiter te voorschijn komen (Als -]

Minerva uit het hoofd van Jupiter te voorschijn komen (Als -, wordt gezegd van denkbeelden, plannen of ontdekkingen, die vlug en met kracht ten uitvoer worden gebracht, evenals Minerva in volle wapenrusting uit het hoofd van Jupiter te voorschijn kwam.

[Minerval]

Minerval, leergeld, schoolgeld, bepaaldelijk op de vroegere Latijnsche scholen. Naar Minerva, de godin der wijsheid, op wier vijfdaagsch feest (Quinquatrus of Quinquatria) 19-23 Maart de schooljeugd vacantie had, en den leermeesters het schoolgeld bracht.

[Mineur]

Mineur, soldaat, die tot het wapen der genie behoort en wiens taak het is, loopgraven en mijnen aan te leggen; van fr. mine, mijn.

[Mingo (Een -]

Mingo (Een -, een uitstekend biljartspeler. Naar François Mingaud, geb. te Cail (of Vauvert?) in Frankrijk 4 Januari 1774, † te Rotterdam 23 December 1847, zóo vermaard, dat in 1828 eene brochure uitkwam (te Brussel, bij Jobard) onder den titel: ‘Noble jeu de Billard. Coups extraordinaires et surprenans qui ont fait l'admiration de la majeure partie des souverains de l'Europe, exécutés par Mingaud, ancien capitaine d'infanterie au service de la France’. Het is dus duidelijk, dat men Mingo (met een hoofdletter) moet schrijven.

[pagina 741]
[p. 741]

[Minhag]

Minhag, (n. hebr.), godsdienstig gebruik, vooral in den eerdienst.

[Minhag aschkenas]

Minhag aschkenas, godsdienstig gebruik der Hoogduitsche Israëlieten.

[Minhag sefardi]

Minhag sefardi, godsdienstig gebruik der Portugeesche Israëlieten.

[Miniaturen]

Miniaturen, teekeningen, waarmede in Middeleeuwsche handschriften de hoofdletters versierd werden; ze zijn bijna altijd juweeltjes van kunst, wat betreft de fijnheid der lijnen en schikking der kleuren. Daar men oorspronkelijk de hoofdletters met vermiljoen of menie (minium) kleurde, wat men miniare, d.i. menieën, heette, noemde men de teekeningen miniaturen, en toen later de hoofdletters tot kleurrijke teekeningen uitdijden, behield men den ouden naam. Omdat uit den aard der zaak beeldjes en voorstellingen niet groot, vaak zeer klein uitvielen, noemde men al wat klein en fijn was, in miniatuur. Men kent voorts de miniatuurschilderingen op hout en ivoor, waarin o.a. Giulio Clovo, Rosalba Carrera, eene vrouw, Hall, Duchesne, de dames de Mirbel en Herbelin en, ten onzent, de heer en mevr. Hamburger, uitblonken.

[Minié-geweer]

Minié-geweer, getrokken voorlader in 1849, uitgevonden door Claude Etienne Minié (1814-1879), in 1858 te Kaïro directeur van de wapenfabriek en de schietschool van den vice-koning van Egypte.

[Minima crescunt]

Minima crescunt, (lat.), het kleinste wast; spreuk van het voormalig Letterkundig Genootschap te Leiden, zie Linguaque animoque fideles.

[Minima non curat praetor]

Minima non curat praetor, (lat.), het gerecht gaat niet op in nietigheden, letterl. een praetor bekommert zich niet om kleinigheden.

[Minimum-lijder]

Minimum-lijder, eigenl. hongerlijder; aanvankelijk de onderwijzer, beroepen op het laagste traktement, dat de wet toestond. Overdrachtelijk, ambtenaren met te klein traktement.

[Minimum nicotinum]

Minimum nicotinum, allerminste nicotine. Tabak en sigaren, waar de nicotine (z.a.) voor 5/6 van het gehalte langs chemischen weg is uitgetrokken.

[Ministerie (Het -]

Ministerie (Het -, vereeniging der predikanten van Amsterdam, die een afzonderlijken kring vormen. Aldus naar den Latijnschen titel der predikanten Verbi Divini Minister, d.i. Bedienaar des Goddelijken Woords. Ook te Haarlem heet die vereeniging aldus; en zegt men: ‘Ik ga naar het M.’ = naar de vereeniging of vergadering. Elders heet zoodanige vergadering ook wel het convent (van lat. conventus = samenkomst).

[Ministerie van vooruitgang]

Ministerie van vooruitgang, in Venezuela en elders in de Spaansche gewesten van Amerika Fomento geheeten, z.v.a. beheer van den rijkdom van den bodem.

[Ministerieele crisis]

Ministerieele crisis, staatkundige toestand, die ontstaat, wanneer een Ministerie aan het Hoofd van den Staat zijn ontslag vraagt, en die voortduurt totdat hetzij het verzoek om ontslag ingetrokken of het ontslag geweigerd is, hetzij het ontslag verleend en een nieuw kabinet benoemd is.

[Ministre débarqué]

Ministre débarqué, zie débarqué.

[Minjan]

Minjan, (n. hebr.), aantal. In het bijzonder: aantal van tien Israël. mannen, noodig voor een Israël. kerkdienst.

[Minjan maken]

Minjan maken = kerkdienst houden. Te huis minjan maken = te huis kerkdienst inrichten.

[Minnehoven]

Minnehoven of cours d'amour noemde men gezellige vereenigingen van begaafde personen van beiderlei kunne, tegen het einde der 12e eeuw in Provence, wier oorspronkelijk doel was, de gedichten der minnezangers (troubadours) voor te lezen en te bespreken. Langzamerhand vormden die vereenigingen eene soort van rechtbank, aan wier uitspraak weleens oneenigheden en bezwaren van minnenden en verloofden onderworpen werden. Hunne uitspraken werden verzameld, zoodat er allengs een wetboek der liefde ontstond, dat door Martial d'Auvergne (1440-1508) uitgegeven is.

[pagina 742]
[p. 742]

[Minnie Palmer Limited]

Minnie Palmer Limited, vennootschap te Londen, gevormd in Juli 1897 met een kapitaal van 15.000 pond sterling, in aandeelen van éen pond. Het doel der vennootschap is, met miss Palmer een contract te sluiten, om het monopolie van haar talent te hebben als actrice, danseres en zangeres.

[Minnisch]

Minnisch, (joodsch-duitsch), (verbasterd oud-duitsch), iets wat noch tot vleeschspijzen noch tot melkspijzen behoort; (met het oog op de joodschritueele spijswetten).

[Minoem]

Minoem, (mal.), drinken; - roko' = het zuigen of drinken van een roko beter rokok = sigaar (z.a.). Hieruit verklaart zich de oorspronkelijke term tabak drinken.

[Minores Dii]

Minores Dii, (lat.), mindere goden, goden van den tweeden rang, bij de oude Romeinen. Fig. minder-toongevende personen; zie Majores Dii.

[Minoriten]

Minoriten, zie Franciscanen.

[Minos]

Minos, (gr.), oud, beroemd, door stipte gerechtigheid uitmuntend koning en wetgever op Kreta, volgens de sage een zoon van Zeus en Europe, na zijn dood rechter in de onderwereld.

[Minotaurus]

Minotaurus, (gr.), denkbeeldig monster, half man half stier, door Minos in het labyrinth gevangen gehouden. Het monster verslond de maagden en jongelingen, die Athene op last van Minos jaarlijks moest leveren, totdat Theseus met behulp van Ariadne, Minos' dochter, er in slaagde het ondier te dooden. Komt ook voor in de heraldiek.

[Minster]

Minster, als uitgang van sommige Engelsche plaatsnamen, ons monster of munster (z.a.). Vgl. eng. Westminster en ned. St. Lievens Monsterkerk.

[Minstreel, meistreel, minnezanger]

Minstreel, meistreel, minnezanger, rondreizende middeleeuwsche dichter, die op sloten en aan hoven het hofgezin vermaakte met poëzie, zang en muziek; hij heette ook sprookspreker, joyeux conteur, troubadour, trouvère, trovatore enz. Aan de aanzienlijkste hoven vormden zij gezelschappen, waarvan de weelde en verkwisting alle perken te buiten ging.

[Minstrels]

Minstrels, grappenmakers en liedjeszangers, veelal kleurlingen, die in Engeland café-chantant-aardigheden vertoonen, en van daar hun weg door geheel Europa vonden. Naar deze zijn Christyminstrels, kleurlingen, die christelijke liederen zingen.

[Minuetto]

Minuetto, (it.), zie Menuet.

[Minuut]

Minuut, het in kleine letters, - vandaar de benaming, - geschreven origineel van eene notarieele akte, die onder den Notaris blijft berusten; in tegenstelling met de grosse (z.a.), het in groote letters vervatte authentieke afschrift, welke aan den belanghebbende afgegeven wordt.

[Mio conto]

Mio conto, (it., hand.), voor mijne rekening.

[Miölner]

Miölner, (n. myth.), Thors' donder-hamer, de bliksem.

[Miquelets]

Miquelets, krijgs- en roofzuchtige bergbewoners. Spaansche bandieten in de zuidelijke Pyreneeën, die als soldaten een soort landweer uitmaakten.

[Miquelets (Fransche -]

Miquelets (Fransche -, een door Napoleon in 1808 gevormd korps, om tegenover de guerillas te staan.

[Mir flichen alle Freuden]

Mir flichen alle Freuden, (hgd.), alle vreugd ontvliedt mij. Aanvang van een, ook ten onzent, zeer bekend lied uit de opera Die schöne Müllerin, van Pasiello (1741-1816). De duitsche tekst wordt aan Neefe (1748-98) toegeschreven.

[Mir nichts dir nichts]

Mir nichts dir nichts, (hgd.), zonder naar iemand te vragen, zich om iemand te bekommeren; zoo maar.

[Mir wird von alledem so dumm, Als ging mir ein Mühlrad im Kopfe herum]

Mir wird von alledem so dumm, Als ging mir ein Mühlrad im Kopfe herum, (hgd.), 'k Word in mijn hoofd zoo wee en dom, Als draaide er een molenrad in om; Goethe, Faust I, 1592e en 1593e regel,

[pagina 743]
[p. 743]

Scholier-scène; dit zegt de student tot Mephistopheles, als deze hem in hoogdravende woorden zijne wijsheid voor de voeten legt.

[Mirabile auditu]

Mirabile auditu, (lat.), wonderbaar om te hooren; men vertrouwt zijn ooren niet.

[Mirabile dictu]

Mirabile dictu, (lat.), wonderbaar om te zeggen, het klinkt ongelooflijk. Inzonderheid bij Vergilius, Georgica 2, 20; 3, 274; Aeneïs 1, 439; 2, 174; 4, 182; 7, 64; 8, 252. In proza vindt men dictu inopinatum atque mirabile (Cicero, Paradoxa Stoïcorum V, 1); dicta mirabile (Livius 7, 26).

[Mirabile visu]

Mirabile visu, (lat.), wonderbaar om te zien, men vertrouwt zijn oogen niet; Vergilius, Aeneïs 12, 242; Horatius, Epistolae II, 2, 91; Ovidius, Fasti 3, 31 (visu mirabile).

[Miraillé]

Miraillé, (wap.) zie Gespiegeld.

[Mirakel van Amsterdam (Het -.]

Mirakel van Amsterdam (Het -. Hiervan is 13 Maart 1895 de 550ste gedenkdag in onze hoofdstad gevierd. Ter eere van die gelegenheid bracht de Rector van het Begijnhof eene kleine tentoonstelling bijeen van voorwerpen betrekkelijk deze zaak. In het jaar 1345, gebeurde hier, dus luidt het oude verhaal, het groote wonder: Een stervende, wien de sacramenten waren toegediend, raakte die door braking kwijt, en de hostie werd bij ongeluk in het vuur geworpen. Den volgenden morgen, toen het vuur werd opgerakeld, ontwaarde men wat er geschied was. In den vuurgloed was des nachts de hostie niet verteerd! De vrouw, die den zieke had bijgestaan, de eerste getuige van het mirakel, stak hare hand in het vuur, om er den ouwel uit te halen, en ook die hand werd niet door de vlammen gedeerd! Ter eere van dit wonder werd later op de plek, waar het gebeurd was, eene kapel gesticht, waar thans de N.Z. Kapel in de Kalverstraat staat. Jaarlijks kwam men daar ter bedevaart, om er genezing te zoeken voor lichaamsk walen. Zoo groot was, vooral op den jaarlijkschen gedenkdag, de toeloop der bedevaartgangers, dat reeds de eerste kerkmeesters der nieuwe kapel in staat waren een breeden rijweg aan te leggen, den Heiligenweg, die van het Rokin, langs den tegenwoordigen Heiligenweg naar den Overtoom, en van daar naar Sloten voortliep.

[Mirakelspelen]

Mirakelspelen, tooneelvertooningen, in de 11e en volgende eeuwen in de kerken gegeven door priesters, zangers en koorknapen, en Bijbelsche tafereelen voorstellend. Ze werden mirakelspelen genoemd naar de mirakelen of wonderen, die aanschouwelijk gemaakt werden; passiespelen, naar Jezus' lijden; mysteriespelen, naar het mysterie der verlossing.

[Miramionen]

Miramionen, zie Genovevanessen.

[Mirjam]

Mirjam, naam eener vereeniging, die zich opneming en verpleging van verlaten en verwaarloosde kinderen ten doel stelt. Naar Mozes' zuster Mirjam, die op den uitkijk stond, om te zien, wat er van den vondeling worden zou. Exod. II:4. Vgl. I Kron. VI:3.

[Mirliton]

Mirliton, louis d'or, geslagen onder de regeering van Lodewijk XV in de jaren 1723-26, waardig pl.m. f 8.50.

[Mirliton]

Mirliton, dwarsfluit, bestaande uit een hol riet, aan beide zijden gesloten met een stukje blaas of een uieschilletje. Oorsprong onbekend.

[Mis]

Mis, (r.-k.), (lat. missa, it. messa, fr. messe, eng. mass), dat gedeelte van de r.-k. godsdienstoefening, hetwelk in de Offerande van Christus Lichaam en Bloed onder de gedaante van brood en wijn bestaat. De naam is ontleend aan de woorden Ite, missa est (ecclesia) d.i. gaat, (de vergadering) is ontbonden, waarmede zij, die aan het Avondmaal geen deel mochten nemen, weggezonden werden. Het deel der godsdienstoefening vóor het ite heette daarom catechumenen-mis en het deel daarnà: missa fidelium (mis der geloovigen). Verder onderscheidt men stille of gelezen missen en hoogmissen, de laatsten met koor; als muzikale benaming geldt mis alleen voor het laatste. De zoogen. staande of vaste gedeelten eener muziek-mis zijn: 1. het kyrie (driedeelig: Kyrie eleison! Christe eleison!

[pagina 744]
[p. 744]

Kyrie eleison!); 2. het gloria (doxologie); 3. het credo (symbolum of de geloofsbelijdenis); 4. het sanctus met het benedictus; 5. het agnus dei. Voor missa pro de functis zie Requiem. Oorspronkelijk zong men unisono (eenstemmig) naar oude Gregoriaansche melodieën, zooals het graduale, het halleluja en derg. In de 15e en 16e eeuw is echter alles zeer in uitvoerige kunst bewerkt, totdat Palestrina meer ernst en eenvoud in deze kunst terugbracht, waarop men zijn heil zocht in vermeerdering van het aantal stemmen; in de 17e en de 18e eeuw vinden we nl. missen met dubbelkoor voor 8, 12, 16, 24 en meer stemmen. Bij de verdere ontwikkeling der instrumentaal-muziek ontstonden de hoogmissen met orkest (missa solemnis). Nog kent men de missa brevis (korte mis), zijnde alleen kyrie en gloria.

[Mis.]

Mis. Jaarmarkt in Duitschland en Rusland, vooral te Leipzig, Frankfort en Nishn Nawgow, ook voor den groothandel van belang.

[Misce stultitiam consiliis brevem]

Misce stultitiam consiliis brevem, (fr.), vermeng uwe wijsheid met een weinig dwaasheid. Hor. IV. Ode XII vs. 27 (door Voltaire geciteerd als misce consiliis jocos); bij Goethe, Faust (voorspel op het tooneel): Lasst Phantasie, mit allen ihren Chören, Vernunft, Verstand, Empfindung, Leidenschaft,

 
Doch, merkt euch wohl! nicht ohne Narrheit hören.

[Miscere utile dulci]

Miscere utile dulci, (lat.), het nuttige aan het aangename paren. Uit Horatius, Epist. ad Pisones, vs. 343, waar het geschriften geldt.

[Misch'èneth-zekénîm]

Misch'èneth-zekénîm, (hebr.), steun (letterl. staf, stok) der oudsten. Israël. genootschap, 1 Sept. 1896 te 's-Gravenhage opgericht. Ook opschrift op een gesticht voor oude lieden.

[Mischna]

Mischna, (zie Gemara Talmud), grondslag van den Talmud. Systematische verzameling van ritueele wetten en voorschriften des Jodendoms. Het werk is na jaren arbeids, op grond van voorarbeid, door de Rabbijnen Akiba en Meïs samengesteld, bijeengebracht door den beroemden Rabbi Juda I (zoon van den patriarch Simon II ben Gamaliël), die van het jaar 170-219 patriarch of Vorst van Palestina en hoofd des Jodendoms was. Zijn zetel en leerschool was te Sepphoris (oude groote hoofdstad van Galilea, thans een klein dorpje Safouri). De Mischna vormt in zekeren zin den tekst, waarom heen de Talmud als scholia en aanteekeningen is gegroepeerd. Het woord Mischna is nieuw Hebreeuwsch en beteekent leering, uitspraak.

[Mischpacha]

Mischpacha, (mischpocho), (hebr.), familie, geslacht.

[Mischpat]

Mischpat, (hebr.), gerecht, rechtbank, ook, rechtszaak, proces.

[Misdadiger heeft geen vaderland (Een -]

Misdadiger heeft geen vaderland (Een -, hij kan dus zijn eigenlijk vaderland niet tot schande verstrekken. Gezegde van den Italiaanschen gedelegeerde de Sounaz, op de Conferentie van Internationaal Privaatrecht in de Trèves-zaal op het Binnenhof in den Haag i.d. 26 Juni 1894, naar aanleiding van den sluipmoord 24 Juni 1894, door een Italiaansch bakkersgezel, Hieronymo Cesario (volg. anderen, Cesario Santo Hieronymo), een heftigen anarchist, op den eerbiedwaardigen President der Fransche Republiek Sadi Carnot, te Lyon gepleegd.

[Misdemeanants (First class -]

Misdemeanants (First class -, zij, die gestraft worden als schuldigen aan een euvel, dat niet meer dan opsluiting noodig maakt. Eng. to misdemean = zich slecht gedragen.

[Mise]

Mise of beurs, Turksche rekenmunt van 500 piasters.

[Mise-en-page]

Mise-en-page, (fr.), in de boekdrukkunst, de vereeniging van het zetsel tot bladzijden, en deze tot vellen. Zie Metteur-en-pages.

[Mise-en-scène]

Mise-en-scène, (fr., toon.), het in elkaar zetten, inrichten of voorbereiden en verzorgen eener tooneeluitvoering, zoowel wat aangaat de dingen, die men niet ziet, als de dingen, die men ziet; zoowel het onstoffelijke als het

[pagina 745]
[p. 745]

stoffelijke; zoowel stand, groepeering, spel en voordracht, als meubileering, costuum, verlichting enz.

[Misel]

Misel (ook Miesel), miseln en Miselei, (hgd.), drie woorden waarvoor zich vrij wat lezers van Goethe's vertrouwelijke brieven, van diens Tagebuch en zijner gesprekken met Karel August het hoofd hebben gebroken. Zij zijn echter door Sanders en Heyne tot klaarheid gebracht. Volgens hen werden zij waarschijnlijk door Goethe uit Straatsburg, waar hij studeerde medegebracht. In den Elzas is misel het verkleinwoord van Mus (muis), en tevens een meisje, dat men bemint of aan hetwelk men het hof maakt. Vandaar miseln = meisjes trachten te behagen en Miselei = liefdehandel of wat de Engelschen flirt plegen te noemen.

[Miserea plebis]

Miserea plebis, (lat.), het ellendige volk, uit Horatius' Sat. I, 8, 10.

[Misère à l'écart]

Misère à l'écart, (ook wel petite misère), spel in het boston-whist, waarbij men eerst begint slagen (trekken, tricks) te maken, nadat ieder speler eene kaart heeft weggelegd (geëcarteerd).

[Misereatur Deus populi sui!]

Misereatur Deus populi sui! (lat.), God erbarme zich over zijn volk. Spreuk door Constantijn Huygens geschreven in zijn dagboek 14 Maart 1647, den sterfdatum (des morgens te 5 uur) van zijn beminden meester Prins Frederik Hendrik, aan wiens sterf bed hij tegenwoordig was.

[Miserere]

Miserere, (it. muz.), voor Miserere mei, Deus (God, wees mij genadig), aanhef van den 51n Psalm (naar de Vulgata), door talrijke componisten bewerkt, en vooral met groote plechtigheid in de stille week op Woensdag, Donderdag en Vrijdag in de Sixtijnsche kapel te Rome uitgevoerd; de eenige componisten, wier werk voor deze plechtigheid waardig wordt geacht, zijn: Allegri, Baj en Baini; het manuscript van Allegri's Miserere (voor negen stemmen) werd als een heilige schat bewaard en mocht zelfs niet worden afgeschreven; Mozart heeft het op 't gehoor opgeschreven, en anderhalve eeuw na Allegri's dood, einde der vorige eeuw, werd het afschrijven toegestaan.

[Misereor super turbam]

Misereor super turbam, (Vulg.), Ik ben over de schare met innerlijke ontferming bewogen. Mark. VIII:2

[Misericordia Domini]

Misericordia Domini, (r.k.), de 2e Zondag na Paschen, ook Zondag van den Goeden Herder, naar den aanhef der mis van den dag zijnde Ps. 32: Misericordia Domini plena est terra (de aarde is vervuld van de barmhartigheid des Heeren).

[Misericordium]

Misericordium, (lat.), het steunsel, dat onder tegen de koorstoelen is aangebracht voor de geestelijken (kanunniken en kloosterlingen), die tot den langdurigen koordienst verplicht zijn. Dit zit onder tegen de opslaande klep van een koorstoel, zoodat wanneer deze opgeslagen is, men er tegen steunen en eenigszins op rusten kan. In de preekstoelen is het, bij de R.K. volstrekt ongebruikelijk. Letterl. voorwerp (in casu bankje) van barmhartigheid (misericordia). Een voor datzelfde doel in preekstoelen aangebracht predikantenbankje heet ook wel aldus.

[Misericordium]

Misericordium, (lat.), lange dolk, waarmede de ridder den stervenden overwonnene den genadestoot gaf, om hem uit zijn lijden te verlossen.

[Miséreux]

Miséreux, (fr.), verouderde, doch sedert eenigen tijd weder in gebruik genomen uitdrukking, behoeftig, zonder middel van bestaan. Even als het woord misérable, dat er door verdrongen dreigt te worden, sedert die uitdrukking meer bijzonder een ellendeling, een nietswaardig persoon beteekent, van het fr. misère = ellende.

[Misery acquaints a man with strange bedfellows]

Misery acquaints a man with strange bedfellows, (eng.), de nood laat een mensch al met vreemde slaapkameraden kennis maken. Shakespeare, De Storm, II, 2, zegt Trinculo, als hij Caliban, den misvormden slaaf, op het eiland op den grond ziet liggen en de eerste zich onder zijn wambuis naast hem nedervlijt om zich te beschutten voor het naderende onweer.

[pagina 746]
[p. 746]

[Miskito]

Miskito, ware vorm van Mos- of Muskito (Mos- of Musquito). De Muskito-Indianen wonen aan de baai van Honduras in Guatimala (N.-Amerika). In 1893/94 bezorgden de zendelingen Ziock en Berckenhagen de uitgaaf van een spraakkunst en woordenboek der taal dezer Indianen, van een kerkelijk Gezangboek en een N. Testament in de Miskito-taal.

[Miskleurige steenen]

Miskleurige steenen, (fabriekst.), steenen, waarvan de kleur, bij het bakken, mislukt is, bijv. blauw of bont.

[Misoes]

Misoes, (afr.), mislukte oogst.

[Mispelbloem]

Mispelbloem, (wap.), voorgesteld door vijf (soms vier of zes) gegolfde bladeren zonder steel.

[Mispunt]

Mispunt of niemendal, (toon.), tooneelspeler of -speelster van de minst mogelijke beteekenis.

[Misri]

Misri of Mahboub-zecchine, Egyptische gouden munt van f 2.88 Ned.

[Missa pro defunctis]

Missa pro defunctis (lat.), mis voor de gestorvenen, zielmis.

[Missa solemnis]

Missa solemnis, (lat.), plechtige mis, hoogmis. Zie Mis.

[Missaal]

Missaal, (r.k.), het voorgeschreven volledig Misboek, bevattend alle teksten, gebeden, voorschriften en aanwijzingen, met den kerkelijken kalender en derg. voor de godsdienstoefening der Mis bestemd. Uit den tijd vóor de uitvinding der boekdrukkunst dagteekenen de onovertroffen meesterstukken van kloosterlijke pennekunst in den vorm van missalen, waaraan vele jaren van arbeid waren besteed.

[Missiebisschoppen]

Missiebisschoppen, zijn bisschoppen, met het kerkelijk bestuur in een missie (zending) belast, en als zoodanig rechtstreeks afhankelijk van de Congregatie van kardinalen, genaamd de propaganda fide. Onder deze Congregatie der Propaganda staan, voor het kerkelijk bestuur, de katholieken dier landen, welke nog grootendeels niet tot de R.-K. kerk behooren, en daarom Missielanden heeten. Ook de 5 Nederlandsche bisschoppen staan tot heden nog onder de Congregatie de propaganda fide.

[Missieland]

Missieland, zendingsland, land voor Roomsche zending of propaganda. Hiervoor werd door den Paus ook Nederland verklaard.

[Missigit]

Missigit, verbastering van mesdjid, een Arabisch woord voor bedehuis, tempel; een andere vorm is moskee, uit het Fransche mosquée.

[Missing link (The -]

Missing link (The -, volgens Darwin de schakel tusschen den meest ontwikkelden aap en den mensch, een schakel, die men nog niet gevonden had. Voor eenigen tijd werd echter de heer Dubois, een Limburger van geboorte, in Indië werkzaam als natuurhistoricus, tot Doctor honoris causa (de eerste aan wien die titel door de Amsterdamsche Universiteit verleend werd) benoemd, daar hij een deel van een skelet gevonden had, dat door de geleerden als de missing link beschouwd werd. Aldus noemen de Engelschen bv. onze Hollandsche IJzeren Spoorweglijn, daar zij een eigen beheer heeft en dus aan het geheel ontbreekt, waardoor verhinderd wordt ons spoorwegnet tot éen geheel onder éen bestuur te maken.

[Mission bottée (La -]

Mission bottée (La -, (fr.), gelaarsde zending. Aldus werden de dragonades (z.a.) van Lodewijk XIV ook wel geheeten. Insgelijks Les conversions par logements = bekeeringen door middel van dubbele inkwartiering, welke in Poitou aanvingen.

[Mission ist Passion]

Mission ist Passion, (hgd.), zending is lijden. De weg der zending, het leven en werken van zendelingen (tot verbreiding van het Christendom in de Heidenwereld) is een lijdensweg.

[Missionair predikant.]

Missionair predikant. Naam, door de Generale Synode der Gereformeerde Kerken in Nederland te Middelburg, 1 Sept. 1896, aanbevolen, ter vervanging van den naam zendeling.

[pagina 747]
[p. 747]

[Missions (American Board of Commissioners for Foreign -]

Missions (American Board of Commissioners for Foreign -, (eng.), Amerikaansch college van agenten voor Vreemde Zendingen, oudste en grootste zendingscorporatie in Amerika, gesticht door een zes- of zevental studenten van het seminarie te Andover (Massasuchetts), die zich aan den dienst des Heeren in het werk der Zending hadden gewijd, in 1810; hun schrijven aan de vergadering van predikanten van verschillende Protestantsche belijdenis (Juni 1810) te Bradford (Massachusetts), had tot eerste vrucht de benoeming en het optreden van een hoofdbestuur (Prudential Committee), uit negen leden, behoorend tot de staten Massachusetts en Connecticut.

[Missouri compromis]

Missouri compromis, (am.), eene acte van het Congres van 't jaar 1820, die een einde zou maken aan den strijd tusschen de groote noordelijke en zuidelijke staten der Unie, over de beperking der slavernij; daarbij werd bepaald, dat Missouri als slavenstaat in de Unie zou worden opgenomen, maar dat de slavernij voortaan in geen enkelen nieuwen Staat noordelijker dan 36o 30′ zou geduld worden.

[Misteltein]

Misteltein, (eng. mistletoe), de tak van den mistel (viscus), welke op oude eiken als woekerplant leeft, en bij de oude Britten en Germanen als heilig vereerd werd. Toen Odin alles beproefde om Baldur uit de hel te redden, nam Frigga aan alle natuurvoorwerpen een eed af, dat ze Baldur geen kwaad zouden doen; alleen de loot van één boom, de misteltein, werd door haar voor te onbeduidend gehouden en overgeslagen. Van dezen misteltein maakte Loke een speer, waarmee de blinde Hödur Baldur doodde.

Deze plant is wel bekend in Engelsche Christmas-feesten. Een jonkvrouw staande onder de Mistletoe, opgehangen in het feestvertrek, mocht men omhelzen en kussen.

[Mistpoefer]

Mistpoefer, (vl., men schrijft gemeenlijk, hoewel ten onrechte, mistpoeffer). Langs de Belgische zeekust, het geluid als van ontploffingen, dat men daar dikwerf gedurende mistig weder waarneemt, en door sommige natuuronderzoekers aan aardbevingen, bijzondere invloeden van den dampkring of aan nog onbekende wetten opzichtens geluidweerkaatsing of iets dergelijks moet worden toegeschreven. Andere geleerden beweren echter te hebben opgemerkt, dat die ontploffingen met het lossen van kanonschoten in andere verwijderde zeehavens samenvallen, waardoor tevens zou worden verklaard, waarom het beweerde natuurverschijnsel alleen bij mist, wanneer men de scheepvaart dient te waarschuwen, en geen rook de kanonschoten verraadt, wordt waargenomen. Men zegt ook zeepoeffers (schrijf: zeepoefers).

[Mistral]

Mistral, (fr.), scherpe noordwestenwind in het zuiden van Frankrijk.

[Mistral]

Mistral, saamgetr. uit Eng. ministral (ministerieël, ambtelijk, dienend, ondergeschikt). Vroegere waardigheid van sommige adellijke familiën van Dauphiné, bv. die van Falcoz en Montdragon, krachtens welke zij de rechten van den dauphijn (z.a.), alsmede zijne jurisdictie in zijne domeinen moesten handhaven.

[Misvormde lijk van 't uitgebloeide schoon ('t -]

Misvormde lijk van 't uitgebloeide schoon ('t -, weemoedighumoristische beschrijving o.a. van een feestdisch na 't vertrek der gasten; uit da Costa, Voorzienigheid, Inl. De dichter noemde zoo al het aardsche en vergankelijke; waarom hij dan ook beweerde, dat in Homerus niet ‘de echte geest der Dichtkunst’ leefde, omdat Homerus niet in hoogere sferen leeft.

[Mit Brettern vernagelt]

Mit Brettern vernagelt, (hgd.), met planken afgesloten. Die uitdrukking werd door Sommer alias Variseus (1559-1622), in zijne Ethnographia Mundi, eene fantastische reisbeschrijving, gebezigd, bij het verhaal van iemand, die het einde der wereld had bereikt. Vandaar zegt men nog heden, wanneer men bv. op zijne wandeling een onoverkomelijke hinderpaal ontmoet: Hier ist die Welt mit Brettern vernagelt.

[Mit dem Volke soll der Dichter gehn]

Mit dem Volke soll der Dichter gehn, (hgd.), met het volk moet de dichter gaan, d.i. de dichter moet

[pagina 748]
[p. 748]

zich aan het eenvoudige, werkelijke leven houden, en wat hij schrijft moet voor het volk verstaanbaar zijn en het volk boeien. Het eerst door Freiligrath op Schiller toegepast, in tegenstelling der regels:

 
Drum soll der Sänger mit dem König gehen,
 
Sie beide wohnen auf der Menschheit Höhen,

Schiller, Jungfr. v. Orl., I, 2, waar Karel VII aan Du Chatel en Dunois verhaalt, waarom hij zangers aan zijn hof begeert en hen rijk beloonen wil.

[Mit der Dummheit kämpfen Götter selbst vergebens]

Mit der Dummheit kämpfen Götter selbst vergebens, (hgd.), met de domheid kampen goden zelfs tevergeefs. Schiller, Jungfrau von Orleans, III, 6, woorden van den stervenden Talbot, waar hij zich beklaagt over de verkeerde leiding in de staatkunde en in den krijg.

[Mit Gott für König und Vaterland]

Mit Gott für König und Vaterland, (hgd.), met God voor koning en vaderland werd, den 17en Maart 1813, door koning Frederik Wilhelm (1797-1840), als inschrift van het blikken kruis voorgeschreven, waarmede de mutsen der manschappen van de tegelijk ingestelde landwehr gesierd zouden zijn. Die zinspreuk schijnt echter, maar in het Latijn, reeds in 1701 bij zeker corps te Bernau, nabij Berlijn, in gebruik te zijn geweest. Thans prijkt de spreuk op het hoofddeksel, groot uniform, der Pruisische troepen van alle wapens.

[Mit guten Vorsätzen gepflastert (Die Hölle ist -]

Mit guten Vorsätzen gepflastert (Die Hölle ist -, zie Hell is paved, enz.

[Mit solchem Gesindel muss ich mich herumschlagen!]

Mit solchem Gesindel muss ich mich herumschlagen! (hgd.), met zulk gespuis moet ik strijden! uitroep van Frederik den Groote, tegenover den majoor von Wedell, bij het zien, gedurende den slag van Zorndorf (25 Aug. 1758), der beschonken, in lompen gehulde, gevangen gemaakte Russen. Men zegt echter gewoonlijk: Mit solchem erbärmlichen Lumpengesindel muss man sich herumstreiten, zooals Ludwig Börne (1786-1837), de woorden, in Menzel, der Franzosenfresser heeft gewijzigd, ter kenschetsing van de vijanden der vrijheid, die verlangen dat deze de menschen tot engelen, ja zelfs onsterfelijk make, enz.

[Mit wenig Witz und viel Behagen]

Mit wenig Witz und viel Behagen, (hgd.), met weinig geest en veel genot. Goethe, Faust, I, Auerbach's Wijnkelder, zegt Mephistopheles tot Faust, waar hij over de aanwezige vroolijke arme drommels spreekt, die niets weten, maar gelukkig zijn, terwijl Faust met al zijn studie zich diep ongelukkig gevoelt.

[Mit Windmühlen kämpfen]

Mit Windmühlen kämpfen, (hgd.), zie Molinos de viento acometer.

[Mit Worten lässt sich trefflich streiten,
Aus Worten ein System bereiten]

Mit Worten lässt sich trefflich streiten,
Aus Worten ein System bereiten,
(hgd.), Met woorden kan men uitmuntend strijden, uit woorden (zelfs) een stelsel maken. Goethe, Faust (Schülerscene), woorden van Mephisto tot den jongen student; hij drijft namelijk, den spot met den woordenstroom van vele geleerden, die schijnbaar heel veel bijzonders verbergt. De student meent, dat men toch ook iets moet denken als men iets zegt; maar Mephisto verzekert hem, dat dit niet noodig is. Vgl. Gewöhnlich enz.

[Mitchell (Kuur van -]

Mitchell (Kuur van -, zware voeding (vetmestingskuur) met bedbehandeling en massage als geneesmiddel tegen zenuwziekten, neurasthenie en hysterie; naar Sir Weir Mitchell, een beroemd geneesheer, in 1829 te Philadelphia geboren.

[Mithras]

Mithras, de lichtgod der oude Perzen.

[Mithras-offer]

Mithras-offer, reinigingsoffer, bij de Perzen volgens Justinus († omstr. 160 n.C.) en Tertullianus († 220 n.C.) eene nabootsing van 't Heilig Avondmaal, door den Duivel uitgevonden uit naijver tegen 't Christendom. Vgl. Messe noire.

[Mithridaat]

Mithridaat, geneesmiddel tegen alle kwalen, ook tegengif, middel tegen vergiftiging; genoemd naar Mithridates, koning van Pontus (132-63 v.C.), die

[pagina 749]
[p. 749]

zich langzamerhand aan vergif gewende uit vrees, dat men hem zou trachten te vergiftigen. Ook is Mithridates de naam voor een polyglottisch werk.

[Mitrailleuse]

Mitrailleuse, kartets-geschut, hgd. ook Kugelspritze, verbetering van het orgelgeschut (z.a.) uit de 14e eeuw, het eerst in den Amerikaanschen oorlog gebruikt, toen als Requabatterijen en later als Gatling- en Maxim-kanonnen ook in Europa ingevoerd. Het bestaat uit eenige geweerloopen, die tegelijk of snel achter elkander afgevuurd worden. Als canon à balles werd het in 1867 in Frankrijk ingevoerd, in den oorlog van 1870 speelde het een groote rol en dient sedert 1871 ook in Duitschland, voor de veldbatterijen; het wordt echter door de achterladers overtroffen.

[Mitron (Le petit -]

Mitron (Le petit -, (fr.), de kleine bakkersknecht. Dus noemde men 20 Mei 1795 (1 Prairial an III) den Dauphin van Frankrijk (den zoon van Lodewijk XVI), en stelde voor, hem ‘in den winkel van zijn vader te herstellen’, waar hij dan zoete broodjes zou leeren bakken.

[Mitskol]

Mitskol, Marokkaansche piaster, f 2.52 Ned., ook Misqual genoemd. Het gehalte is 906 duizendsten. Op de eene zijde leest men: ‘Eén, één’, d.i.: ‘Er is slechts één God!’ Keerzijde: Geslagen te Marocco.

[Mitzwa]

Mitzwa (mitzwo), (hebr.), goddelijk gebod, godegevallige daad. Duidt zoowel de vervulling van een godsdienstplicht als eene daad van menschlievendheid aan; ook daad van piëteit tegenover dooden. (Vandaar bij de Portugeesche Israëlieten = laatste eerbewijzing, begrafenis).

[Mixar]

Mixar, uit N. Beets, Dichtw. Voll. uitg. bij Kirberger (1876) I, 444, Guy de Vlaming, afd. Mara: ‘Aldebaran's gloed... of Mixar's helle schittervonk;’ de dichter bedoelde Sirius; denkelijk is Mixar ontstaan uit verwarring met Mirzan (naam van drie sterren: γ Orionis, β Conis maioris en β Procionis) of met Mizar (naam van twee sterren: Σ in den staart van ursus maior en ε in den staf van (?) Boötes).

[Mixed pickles]

Mixed pickles, (eng.), letterl. allerlei ingemaakt goed, van to mix (mengen) en to pickle (in de pekel zetten), dan: allerlei zuur (augurken, uien, bloemkool, worteltjes, boontjes e.a.), met een sterke mosterdsaus gekruid; fig. gemengde aardigheden, allerlei zetten, in- en uitvallen.

[Mixtum compositum]

Mixtum compositum, (lat.), een saamgesteld mengsel; fig. mengelmoes.

[Mizérie (Daar groeide heel wat - in zijn hofje]

Mizérie (Daar groeide heel wat - in zijn hofje, heel wat ellende (fr. misère). Woordspeling met Daphnis Myzereum, het bekende peperboompje.

[Mizmor]

Mizmor, (hebr.), psalm.

[Mizrach]

Mizrach, (hebr.), oosten, oostzijde. Daarheen wenden zich de Israëlieten bij het bidden. In Joodsche vertrekken hangt daarom aan den muur ter oostzijde vaak een schilderij of blad met het opschrift Mizrach, en verdere emblemen.

[Mjo]

Mjo, provincie, in het Birmansche rijk.

[Mjo-Wun]

Mjo-Wun, gouverneur eener provincie, bij de Birmanen.

[Mnemon]

Mnemon, gr. mnèmoon, die een goed geheugen heeft. Bijnaam van Artaxerxes II, ao 105-359 v.C., koning van Perzië., wegens zijn kostlijk geheugen.

[Mnemonides]

Mnemonides, (gr.), de Muzen, dochters van Mnemosyne (z.a.).

[Mnemosyne]

Mnemosyne, (gr.), dochter van Uranus, godin van het geheugen (als bron en steun voor alle wetenschap); daarom (bij Zeus) moeder van de Muzen.

[Moabit]

Moabit, hospitaal te Berlijn. Ook de stadswijk waarin dit gasthuis ligt; oorspronkelijk de naam van het dorp, dat op die plaats lag.

[Mob-proof-cell]

Mob-proof-cell, (eng.), volkproefcel (d.i. bestand tegen het gemeen, vgl. vuurproef, waterproef), inrichting in de modelgevangenis te New-York; eene cel,

[pagina 750]
[p. 750]

speciaal ingericht ter bescherming van gevangenen, die de volkswoede opgewekt hebben en gevaar loopen gelyncht (zie Lynchen) te worden.

[Mobed]

Mobed, titel van den opperpriester der Parzen te Surate. Uit mogbed = opperhoofd der magiërs of priesters. Zoroaster (7e eeuw v.C.) verdeelde de Magiërs in herbeds (leerlingen), mobeds (leeraars), desturmobeds (volmaakte of volslagen leeraars).

[Mobilair vermogen]

Mobilair vermogen, (hand.), contant geld, effecten, roerend goed; ook, de waarde der in eene fabriek gebezigde werktuigen en gereedschappen.

[Mobile vulgus]

Mobile vulgus, (lat.), het wispelturige volk.

[Mocanda]

Mocanda, briefje, waarop de negers aan de Congo (Afrika's westkust), een verbintenis sluiten van dienst voor een jaar of langer. Op dit briefje staan naam, diensttijd en loon vermeld.

[Mocassin]

Mocassin, (am.), een Indiaansche schoen van zacht leder, welks zool niet stijf is.

[Mocca's]

Mocca's, koffielepeltjes. Naar de Arabische stad Mocca, die de beste soort koffie levert.

[Moccoletti-corso]

Moccoletti-corso, (it.), optocht met kaarsjes, die men van elkander tracht uit te blazen. - Moccolo = lichtje, eindje kaars. Het diminutief moccoletto staat in de woordenboeken niet vermeld.

[Mode de Bretagne (A la -]

Mode de Bretagne (A la -, een ‘oom of tante à la mode de Br.’ is een volle neef of nicht van den vader of de moeder. Voorbeeld: de vader van A is een volle neef van B; diensvolgens is de vader van A een oom à la mode de Br. van de kinderen van B. Een neef (neveu, niet cousin) of eene nicht (nièce, niet cousine) à la mode de Br. is de zoon of de dochter van een volle neef of nicht. Oorsprong onbekend.

[Modebuiken]

Modebuiken, in de dagen van koning Frans II van Frankrijk († 1560), aan het Hof, door kussentjes opgevulde buiken, z.v.a. tournures (z.a.) van voren.

[Moderamen]

Moderamen, (lat.), eig. besturing, leiding, regeling; kerkrechtelijke term voor bestuurs-college, aan hetwelk door een algemeene vergadering de leiding der zaken wordt opgedragen. Ongeveer gelijk aan dagelijksch bestuur.

[Modern Athens]

Modern Athens, (am.), nieuw Athene, bijnaam voor Boston, wegens de hooge meening, die de inwoners van hunne stad hebben; vgl. Athens of America, City of Nations, Hub (naaf) of the Universe, Puritan City.

[Modern Athens]

Modern Athens, (eng.), nieuw Athene, naam voor Edinburgh, met het oog op de ligging op rotsen nabij de zee, ook in verband met de vele geleerde inrichtingen.

[Moderne orthodoxie]

Moderne orthodoxie, die tegenwoordige richting der geloovigen, welke de geloofswaarheden der orthodoxie aanvaardt, naast de resultaten der moderne Bijbelkritiek.

[Moderne richting]

Moderne richting, nieuwe richting op theologisch gebied, die de oude kerkelijke dogma's ter zijde stelt, het geloof aan wonderen, als onredelijk, verwerpt, den Bijbel en het Godsbegrip aan eene scherpe kritiek onderwerpt, enz. Een machtigen stoot tot het ontstaan van die richting gaven o.a. de werken van Renan.

[Modia]

Modia, zie Moeda.

[Modin]

Modin, verbastering van het Arabische woord Moadzdzin, naam van den persoon belast met het afroepen van de verschillende gebedsuren of met de oproeping tot het gebed van de torens (minaret) der moskeeën. Waar geen minaret bij de moskee is en de afroeping dus wordt nagelaten geschiedt de bekendmaking van het gebedsuur door het slaan op een groote trom. Jav. bedoeg, mal. taboe. Op sommige plaatsen in Ned.-Indië is Modin ook de titel van een priester van ondergeschikten rang, op andere weer, speciaal waar groote moskeeën voorkomen, van een der bedienden aan dat gebouw verbonden.

[pagina 751]
[p. 751]

[Môdjô-Warnô]

Môdjô-Warnô, samengesteld uit modjo, naam van een vrucht, die er als een appel uitziet en warno, wat bet. kleur, soort, dus: modjo's in soorten.

Modjo-Warno, naam van een dessa of dorp op Java, in de residentie Soerabaja, afdeeling Modjokerto.

[Modo]

Modo, (lat.), onlangs. Bv. ‘Gijsbert Bock, modo Hoevenaer, d.i.G. Bock, die nog onlangs H. heette’. Aldus in de Leenregistratuur en in oude genealogieën.

[Modus acquirendi]

Modus acquirendi, (lat.), de wijze, waarop men iets verkrijgt.

[Modus operandi]

Modus operandi, (lat.), de wijze, waarop men iets behandelt.

[Modus procedendi]

Modus procedendi, (lat.), de wijze, waarop men te werk gaat, handelwijze.

[Modus quo]

Modus quo, (lat.), de wijze, waarop (iets geschiedt) en die soms af keuring verdient, al is de zaak zelve te billijken.

[Modus vivendi]

Modus vivendi, (lat.), eene wijze om (naast elkaar in vrede) te leven; d.i. eene schikking, die twee strijdende partijen treffen om elkander voorloopig met rust te laten, totdat de zaak, waarover de strijd loopt, uitgemaakt is.

[Moeda]

Moeda of Modia, Braziliaansche gouden munt van 4000 à 4600 reis = f 13.56.

[Moeda (Sultan -]

Moeda (Sultan -, Kroonprins.

[Moeder (O, mijne -]

Moeder (O, mijne -, (toon.), zoogenaamde huilstukken, namelijk, die waarin voortdurend gelamenteerd wordt.

[Moeder de Gans]

Moeder de Gans, zie Gans.

[Moeder, zoo dochter (Zoo -]

Moeder, zoo dochter (Zoo -, ontleend aan Ezech. XVI:44.

[Moeftach]

Moeftach, (n. hebr.), verzekerd, belofte bezittend, vast hopend.

[Moeg]

Moeg, (afr.), moede.

[Moeganda]

Moeganda, zie Waganda.

[Moejik]

Moejik, zie Mouzjik.

[Moekanja matjan]

Moekanja matjan, tijgergezichten. Uitdrukking der Atjehers.

[Moekim]

Moekim, (atjeh), oorspronklijk arab., bet. feitelijk ingezetene eener plaats. Het is een district, waarvan de gezamenlijke inwoners in éene en dezelfde Moskee (missigit, z.a.) den Vrijdagsdienst bijwonen. In dezen zin vindt het woord Moekim, dat geheel behoort tot de kerkelijke indeeling, zijn beste equivalent in parochie, kerspel. Een Moekim omvat minstens vier dorpen (gampong, atjin. kampong). Een aantal Moekims te zamen vormt een Sagi, afdeeling of provincie. Het Atjehsche rijk bestond oorspronkelijk uit 3 zulke Sagi, die der combinatiën van 25, 26 en 22 Moekims; maar deze cijfers wijzen op een vroegeren toestand. Volgens den resident Van Langen, telt de Sagi der XXII Moekims, de vijandige streek ten zuidoosten van onze stelling, tegenwoordig minstens 40 van zulke kerspelen. Ditzelfde geldt voorts in mindere mate van de XXV Moekims, terwijl de XXVI M. nog steeds terecht den ouden naam dragen, wat hun aantal betreft. Aan het hoofd eener moekim (als district) staat de imenîn (Imâm), een geestelijke, die als 't ware geplaatst is tusschen den oelèëbalang (den heer des lands, het territoriale hoofd bij uitnemendheid), en de kampongbesturen, waarin drie ambten op den voorgrond treden: de keutjhi, plaatsvervanger van den oelèëbalang, de teungkoe, wien meer bepaald de naleving van den godsdienstwet is opgedragen, en de oerenëng toeka (mal. orang toewah), wij zouden zeggen, ‘de ouderlingen’.

[Moekims kehoen]

Moekims kehoen, (atjeh), rechteroever der Atjehrivier, tegenover Lambaroe. Beduidt: ‘de Moekims der geheimschrijvers’.

[Moektze]

Moektze, (n. hebr.), aan het gebruik onttrokken; zaken, welke men als Israëliet op Sabbath en feestdagen niet aanraken mag.

[Moel!]

Moel! (k.m.a.), mond houden!

[Moelje]

Moelje, zie Molo.

[pagina 752]
[p. 752]

[Moensang]

Moensang, verbastering van moesang, zie Moesang.

[Moentji]

Moentji, (batav.), eene kinderlijke benaming voor tante, oudere zuster, vandaar ook wel inlandsche of Chineesche huishoudsters van Europeanen. Het gewone woord voor huishoudster is njahi (jav. uitspraak njai).

[Moer]

Moer, (afr.), Jan Rap en zijn maat.

[Moeren]

Moeren, (barg., stud.), wegnemen, meepakken, afschroeven.

[Moerid]

Moerid, (arab.), leerling, discipel van een goeroe (inlandsch leeraar).

[Moertad]

Moertad, (arab.), renegaat, afvallige.

[Moesang]

Moesang of moensang, een soort wilde kat, civet-kat.

[Moesar]

Moesar, (hebr.), ernstige vermaning, boetpredikatie.

[Moeshappers]

Moeshappers, spotnaam voor de bewoners van Anderen, bij Rolde, in Drente.

[Moesjik]

Moesjik, (russ.), boer. Eig. kleine man, half mensch. Tot voor kort was die naam karakteristiek; want de zoodanige was lijfeigene van den grondbezitter, en kon evenmin als een boom verhuizen. Werd de inventaris van een goed opgemaakt, dan werd er in vermeld: zoo en zooveel boeren behooren aan de plaats. De boer behoorde met vrouw en kroost, met vee, huis en grond aan zijn heer. In 1861 werd de lijfeigenschap opgeheven; de moesjik werd na drie eeuwen eindelijk heel mensch.

[Moesson]

Moesson, een met de afwisseling der jaargetijden van richting veranderende wind, die bovenal langs de zuiden oostkust van Azië wordt waargenomen, maar bij elk vasteland, dat aan zee grenst, voorkomt. In den winter is het een droge landwind, in den zomer een vochtige zeewind. Door deze vrij regelmatig afwisselende winden in Zuid-Azië de jaargetijden aangeven, werden zij door de Arabieren met den naam mausim (= bepaalde tijd, jaargetijde), aangeduid. De moessons ontstaan door het verschil in verwarming van land en water in de afwisselende jaargetijden. Zij moeten wel onderscheiden worden van de possaten, die ontstaan door het verschil in verwarming op lager en hooger breedte.

[Moet gij gekeerd worden?]

Moet gij gekeerd worden? Uitdrukking, gebezigd tegen pokdalige personen, die te Meppel gaan wonen; zoo ook, ga naar Meppel en laat je keeren. Oorsprong duister.

[Moeti]

Moeti of moete, (batav.), kralen, meer gebruikelijk is mani-mani, (skr. mani = juweel).

[Mof]

Mof, Ned. spotnaam voor de Duitschers. Bij de verschillende hier te lande gegeven verklaringen van den oorsprong dier uitdrukking, dient ook de minder bekende uitlegging van sommige Duitschers te worden gevoegd, Bernard von Balen, prins-bisschop van Munster, voerde namelijk in 1665, in vereeniging met Engeland, oorlog tegen ons land, en belegerde daarbij, gedurende den winter, met zijne troepen, die voor het meerendeel uit het land van Ems afkomstig waren, ook Rotterdam. Om zijne manschappen tegen de scherpe heerschende koude te beschutten, deed hij handmoffen onder hen uitdeelen. De belegerden zouden dat als een bewijs van verwijfdheid der Duitschers beschouwd, en deze daarom moffen genoemd hebben. En daaruit zouden de studenten van Göttingen, omstreeks 1830, ter aanduiding hunner makkers uit Emsland Muff hebben gemaakt, een woord dat allengs naar Oud-Hanover (Luneburg, enz.) en Oost-Friesland tegelijk met het woord Muffrika voor de aangeduide streek, werd overgeplant. Men zegt ook soms Muffricaner. Zeer waarschijnlijk had von Bismarck het woord Muffrika uit zijn studietijd onthouden, toen hij, zooals de nieuwsbladen toenmaals meldden, in Maart '84, tegenover een Ned. diplomaat zou hebben verklaard, terwijl van eene mogelijke inlijving van Nederland sprake was: ‘Wij kunnen niet nog drie millioen Hollanders gebruiken, die ons Duitschers ten allen tijde, als een aanhangsel van Muffrika, minachtend hebben behandeld’.

[pagina 753]
[p. 753]

[Mofetîm]

Mofetîm (Moufsîm), (hebr.), wonderen. Otôth oe-mofetîm! (ousous oemoufsim!) teekenen en wonderen! Zeldzame verschijningen!

[Moffelen]

Moffelen, in Overijsel een spel, dat men in Holland noemt kruis of munt (zie ook Capita aut navim).

[Moffenchocolade]

Moffenchocolade, zie Boerenkoffie.

[Moftech]

Moftech, zie Moeftach.

[Mofsim]

Mofsim, zie Mofetim.

[Mog]

Mog, (nieuw-perz.), magiër (z.a.).

[Mogol (Groote -]

Mogol (Groote -, zie Diamant.

[Mohair]

Mohair, (eng.), eene stof van het haar (eng. hair) eener wilde geit in Klein-Azië, mo; vandaar mohair = haar der Angora-geit.

[Mohammed en de berg.]

Mohammed en de berg. Deze woorden hebben, volgens de legende, hun ontstaan aan het volgende te danken: Mohammed zou eens, ten aanhoore eener talrijke volksvergadering, een berg hebben bevolen tot hem te komen. Daar de berg echter onbeweeglijk bleef, riep hij op plechtigen toon uit: ‘Welnu, berg! aangezien gij niet tot Mohammed wilt komen, zal Mohammed zich tot u begeven.’

[Mohammedaansche kalmte]

Mohammedaansche kalmte, fatalistische kalmte van iemand, die alles toeschrijft aan de macht van het noodlot, dat hij niet vermag te bezweren, en die dus nimmer aan ongeduld toegeeft.

[Mohammed's paard]

Mohammed's paard, zie Kameel.

[Mohammed's paradijs]

Mohammed's paradijs, bij het meer Nicaragua in de vroeger Spaansche kolonie Guatimala; door de eerste Spanjaarden aldus geheeten omdat een der vulkanen aldaar, de Macaya, eene gele stof uitwerpt, welke zij voor goud aanzagen. Mohammed's paradijs nu, dat volgens de leer van den Profeet, den gelukzaligen allerlei (zinnelijke) genietingen bereidt, levert niet alleen hoeri's (z.a.), maar ook overvloed van goud op.

[Mohammed's vrouwen]

Mohammed's vrouwen, tien in getal. Vooreerst Kadidsja, eene rijke veertig jarige weduwe van den stam der Koreish, die reeds tweemaal gehuwd was geweest. Vijf-en-twintig jaar lang was zij zijne eenigste vrouw, maar bij haren dood nam hij negen anderen, die hem allen overleefden. Deze negen vrouwen waren:

1)Aïscha, dochter van Abu Bekr, slechts negen jaar oud, toen zij met hem huwde. Dit was zijne jongste en meestgeliefde vrouw.
2)Sawda, vrouw van Sokran, en kindermeid van zijne dochter Fatima.
3)Heud, eene weduwe, acht-en-twintig jaar oud, die ook een zoon had. Zij was eene dochter van Omeya.
4)Zeinab, vrouw van Zeid, maar van haren man gescheiden, opdat de profeet haar tot zijne vrouw zou kunnen nemen.
5)Barra, vrouw van een jong Arabier en dochter van Al Hareth, opperhoofd van een Arabischen volksstam. Vader en echtgenoot werden beiden in een veldslag tegen Mohammed gedood. Zij was eene krijgsgevangene.
6)Rehana, dochter van Simeon, een Joodschen krijgsgevangene.
7)Safiya, de verloofde van Kenana, welke laatste ter dood werd gebracht. Zij overleefde den profeet veertig jaar.
8)Omm Habiba, d.i. moeder van Habiba; weduwe van Abu Sofian.
9)Maimuna, een-en-vijftig jaar oud en weduwe, die al zijne andere vrouwen overleefde. Daarbij nog vijftien bijzitten, waarvan Mariyeh, moeder van Ibrahim, den zoon van den profeet, het hoofd was. Deze zoon stierf, toen hij slechts vijftien maanden oud was.

[Mohikanen (De laatste der -]

Mohikanen (De laatste der -, zie Laatste.

[Mohr hat seine Arbeit gethan, der Mohr kann gehn (Der -]

Mohr hat seine Arbeit gethan, der Mohr kann gehn (Der -, de Moor heeft zijn werk gedaan, de Moor kan gaan, uit Schiller, Fiësco, III, 4 (veelal, verkeerdelijk: hat seine Schuldigkeit gethan); woorden vol bitterheid geuit door Muley Hassan, een Moor uit Tunis, als Fiësco, dien hij zeer belangrijke diensten bewezen heeft, voortgaat hem als minsten knecht te behandelen; waaruit hij afleidt, dat Fiësco

[pagina 754]
[p. 754]

hem niet naar verdienste zal beloonen; III, 6, laat Fiësco een beurs met goud vallen en geeft hem zijn afscheid, waarop de Moor eene vreeselijke wraak begint.

[Mohur]

Mohur, zilveren munt van het rijk Nepaul in Engelsch Oost-Indië, ter grootte van een gulden.

[Mohur]

Mohur, gouden munt in Voor- en Achter-Indië in verschillende soorten, van f 17.50 tot f 20. - Ned.

[Moi dis-je et c'est assez.]

Moi dis-je et c'est assez. Ter aanduiding van iemand, die uit zelfzucht of verwaandheid alleen zichzelf ziet en tot iets in staat acht. Uit Corneille's Medée, I, 5. Oorspronkelijk behoort het woord echter aan Seneca (Medea superest, II, v. 166) toe. Men denke - voor edeler opvatting - aan:

 
Vliesridder Engelbrecht, zijn krijgsdevies getrouw
 
Tot aan zijn jongsten snik: ce sera moi, Nassau.

Da Costa, 1648-1848.

[Moineaux (Jeter sa poudre aux -]

Moineaux (Jeter sa poudre aux -, (fr.), zijn kruid op musschen verschieten, d.i. veel moeite of geld aan iets van luttel beteekenis verspillen. Hgd. Mit Kanonen auf Spatzen schiessen = kanonnen op musschen lossen.

[Moira]

Moira, (gr.), aandeel, het toebedeelde, naam van het hondje, dat aan Erigone (z.a., gr. èrigonè = de vroeggeborene, het kind van den morgenstond) den weg wees naar den boom op den Hymettus, bij welken de moordenaars van haren vader (den Athener Icarius) het lijk van dezen onder den grond gewoeld hadden. Als zij zich uit rouw had opgehangen, en het hondje van smart was weggekwijnd, werd zij als Maagd, het hondje als Hondster, aan den hemel geplaatst.

[Moire]

Moire, (fr.), ten onrechte bij ons moiré, met é; gewaterd, van zijden stoffen met vlammen in dezelfde kleur; o. fr. marmoire, van lat. marmoreus d.i. gemarmerd; niet van mire, gelijk Littré onderstellenderwijs beweert.

[Moiré antique]

Moiré antique, (fr.), gewaterde of gevlamde (zware) zijden stof, in ouderwetschen trant.

[Moiren]

Moiren, der Grieken schikgodinnen, der Romeinen Parcen. Gr. moira = deel; vanhier lotsbedeeling, eindelijk de persoon, die deze laatste toewijst. Zij heetten Clótho (de spinster), Lachesis (de het lot toedeelende) en Atropos (de onafwendbare); gezamenlijk heetten zij bij Homerus de spinsters (kataklóthes), omdat zij der menschen levensdraad sponnen, als dochters van den Nacht, of van Zeus (Jupiter) en Themis (de Gerechtigheid).

[Mokem]

Mokem, verbasterd van hebr. makoom, plaats; zie Mokum. Groot Mokem = Amsterdam. Mokem ollef = Amsterdam, de plaats, wier naam met een Alef (de eerste letter van het Alphabet) begint; of wellicht ook: Stad No. 1.

[Mokem reisj]

Mokem reisj, (barg.), Rotterdam.

[Mokemolle]

Mokemolle, (barg.), Amsterdam.

[Mokemhei]

Mokemhei, (barg.), 's-Gravenhage.

[Mokke]

Mokke, (barg.), slecht vrouwspersoon. Mokke, die krabt = vrouw, die iets bergt in haar voorschoot.

[Mokkelbeis]

Mokkelbeis, (barg.), bordeel.

[Mokum]

Mokum, Groot-Mokum, (joodschhgd.), benaming van Amsterdam als stad der Joden bij uitnemendheid. Mokum = 1) ouderwetsche, met muren omgevene stad, 2) elke door muren ingesloten plaats. De Joden te Berlijn en elders in Pruisen noemen de strafgevangenis te Spandau Groot-Mokum, en die te Brandenburg Klein-Mokum. Augsburg heet Mokum-medine = landstad, Frankfort a/d. Main Meilecht-mokum (koningstad), Schaffhausen Bock-mokum, Schweinfurt Chassermokum (zwijnenstad), Freiburg Freimokum, Hamburg Godelmokum (groote stad), Basel Glockmokum, Hildesheim Häringsmokum (bergstad), Brunswijk Knackmokum, Darmstadt Löwches mokum, Mainz Miaumokum of Lerwischmokum, Straatsburg Stromokum. Hebr. makoom = plaats.

[Mol]

Mol, zoetachtig licht wit bier met weinig hop, in vroeger tijd hier in gebruik.

[pagina 755]
[p. 755]

[Molasse]

Molasse, (afr.), poel, moeras.

[Molasse]

Molasse, formatie van zandsteen en conglomeraten, die om den mondrand der Alpen een zone vormt. De naam werd eerst in Waadtland als locale naam voor dit gesteente aangenomen, doch werd later door de geologen algemeen gebruikt. De molasseformatie in Zwitserland behoort tot het Oligoceen.

[Molboonen]

Molboonen, zie Booneters.

[Moldivisch goud]

Moldivisch goud, de schelpjes welke aan de Goudkust door de Negers in plaats van kleingeld of pasmunt ter betaling gebruikt worden.

[Mole de Gnujolote]

Mole de Gnujolote, kalkoen bereid met Spaansche peper, tot eene brijachtige massa. Het nationale gerecht in Mexico.

[Molenaarskind (Het -]

Molenaarskind (Het -, de vermeende zoon van Jacobus II van Engeland, zie Jacobieten.

[Molenban]

Molenban, zie Maalstad.

[Molenbeker]

Molenbeker, beker van glas of zilver of van beide gemaakt, die, omgekeerd, een molen vormde, waaraan een blaasbuis verbonden was. Blies men in de buis, dan begonnen de wieken van den molen te draaien.

[Molenijzer]

Molenijzer, (wap.), vierkant middenstuk, eveneens vierkant doorboord, en waarvan vier evenlange armen uitgaan, bijna altijd in schuinkruis (z.a.), geplaatst.

[Moleskin]

Moleskin, (eng.), katoen, zacht als ‘moleskin’, d.i. een mollehuid; van eng. mole (mol) en skin (huid). Vgl. buckskin van buck (bok) en skin (huid), en doeskin van doe (ree) en skin (huid).

[Molest]

Molest, zekere rampen, die aan een schip of de lading overkomen en waarvoor de zeeverzekeraar aansprakelijk is, tenzij in de polis de clausule vrij van molest is opgenomen.

[Molesteer]

Molesteer, (afr.), plagen, kwellen; eig. molesteeren, d.i. molest aandoen.

[Molette]

Molette, (fr. wap.), zie Spoorrad.

[Molière, avec raison, consultait sa servante]

Molière, avec raison, consultait sa servante, (fr.), met recht raadpleegde Molière zijn dienstmaagd. Uit de Métromanie van Piron (1689-1773), II, 8 (of in latere uitgaven 11), waar de knecht Mondor dat zegt, als zijn meester Damis zich er over verwondert, dat de eerste op een gelukkig denkbeeld is gekomen. Het feit zelf is overigens door Boileau, in diens Réflexions critiques sur quelques passages de Longrin, en wel, op grond eener mondelinge mededeeling van Molière, gestaafd. De naam van des dichters dienstmaagd is dan ook terecht door de geschiedenis bewaard gebleven (zij heette La Forest), zooals zij door Barré, Radet en Desfontaines, in een comedie-vaudeville werd vereeuwigd, die den 8en Januari 1803, in den Vaudevilleschouwburg te Parijs voor 't eerst werd opgevoerd.

[Molière (De Italiaansche -]

Molière (De Italiaansche -, Carlo Goldoni (1707-93), die een groot aantal klucht- en blijspelen geschreven heeft, waarvan een in het Fransch le bourru bienfaisant als ‘de weldadige knorrepot’ ook op ons tooneel in de 18e eeuw een bekende was.

[Molière (La maison de -]

Molière (La maison de -, (fr.), het huis van Molière. Zinrijke benaming van het Théâtre-Français (z.a.) te Parijs.

[Molière met het penseel (De -]

Molière met het penseel (De -, de karikatuur-zedenschilder William Hogarth (1697-1764).

[Molière-schoenen]

Molière-schoenen, schoeisel, zoowel voor mannen als vrouwen, dat hoogstens tot aan de wreef reikt en van voren met een veter of lint wordt gesloten. Zoo genoemd, omdat schoenen, in hoofdzaak van hetzelfde model, ten tijde van Molière werden gedragen.

[Molik]

Molik, een mensch met een onaangenaam uiterlijk, vogelverschrikker; van Moloch (z.a.); hgd. Molch.

[Molinas de viento acometer]

Molinas de viento acometer, (sp.), tegen windmolens vechten, Cervantes, Don Quyote I, 8; de dappere

[pagina 756]
[p. 756]

Don zag in de verte windmolens en hield die voor reuzen, waarop hij tegen hen inreed en ter aarde werd geworpen. Men zegt dit van personen, die een denkbeeldig gevaar bestrijden, of wel zoeken te veranderen, wat niet veranderd kan worden.

[Molkwerum (Zoo verward als -]

Molkwerum (Zoo verward als -, spreekwoordelijk gezegde ontleend aan den onregelmatigen bouw in het dorp Molkwerum, waar de huizen verward door elkaar stonden. Het verkreeg daardoor den naam van ‘Friesche doolhof’.

[Molla]

Molla, eig. maula, (arab.), met Turksche uitspraak mewla, heer. Titel van de kadi's van groote steden, opperrechter, wetuitlegger.

[Mollen]

Mollen, spotnaam voor de inwoners van Schermerhorn, naar aanleiding van den mol, voorkomend in het gemeentewapen.

[Möllerianen]

Möllerianen, in Denemarken, of Bornholmers, naar het eiland Bornholm, waar de beweging begon der sekte die zich zelve ‘Luthersche Zendingvereeniging noemt’. Trandberg, leerling van Sören Kierkegaard († 1855), tegenstander van het officieele Christendom, denker en navolger van Christus, die elk individu op zichzelf tot eene Christelijke persoonlijkheid wilde maken, in alles zijnen Heer gelijk; begon in 1860-67 zijne opwekkingsprediking, beginnende uitdreigingen met wet en hel, en werd hierin overtroffen door een smid Christian Möller. Deze vertaalde de preeken van den Zweed Roscenius in het Deensch, onder den titel Geheimenissen in Wet en Evangelie, een boek, dat weldra de tweede Bijbel werd voor de Bornholmers, en voor hen de beteekenis kreeg, die de overlevering heeft voor de Roomschen. De vrije en onverdiende genade in Christus stellen zij als den eenigen grond van heil en zaligheid voorop, en maken, om aan Christus alle eer te geven, den mensch en het menschelijke tot een gruwelijk duivelsbeeld.

[Molly maquires]

Molly maquires, (am.), geheime vereeniging in Pennsylvanië, die in 1877 uiteenging, nadat de aanvoerders onthoofd waren. Ze terroriseerde het gansche district en beging verscheidene afschuwelijke moorden. De naam ontstond naardien hare leden bij het volvoeren hunner plannen, als vrouwen gekleed gingen.

[Molo]

Molo of moelje, (hand.), havendam of havenhoofd.

[Molochsdienst]

Molochsdienst, zie Gehenna. Moloch (Hand. VII:43) is eene onjuiste uitspraak voor Molech (hebr.) = regeerder afgod der Kanaänieten, dezelfde, dien de Pheniciërs en Karthagers als Baäl (z.a.), o.a. met menschen- en kinder-offers vereerden. De slachtoffers werden op de armen gezet van het beeld en vielen in de borst er van neer, die vol vuur was. Men duidt dan ook een wreeden dood aan door te spreken van de Molochsarmen des doods.

[Molossus]

Molossus, d.i. molossicus canis = bulhond. Molossië was een deel van Epirus. Zulke honden komen als jachthonden in de blijspelen van Plautus voor.

[Moltke (De Japansche -]

Moltke (De Japansche -, de veldmaarschalk Yamagata, † Dec. 1894, in den oorlog met de Chineezen over de vrijverklaring van Korea; naar Graaf von Moltke, den veldoverste van wijlen keizer Wilhelm I in den Fransch-Duitschen oorlog.

[Molton]

Molton, (fr.), zachte, dikke wollen stof, waarvan meestal dekens vervaardigd worden; van fr. mollet = heel zacht.

[Mom (Brunswijker -]

Mom (Brunswijker -, een zwaar, koppig soort bier, het eerst bereid in Brunswijk in 1492, door den brouwer Christiaan Mumme.

[Momber]

Momber, voogd Ook momberheer, als 't een edelman gold. Zonder dezen mochten de vrouwen nooit in zaken en officieele stukken optreden; hij zegelde met haar of teekende voor haar. Waren zij gehuwd, dan kozen zij haren echtgenoot als zoodanig; waren zij weduwen of ongehuwd, dan stelden zij eenen harer naaste bloedverwanten

[pagina 757]
[p. 757]

daartoe aan. Vanhier de benaming momboir- of weeskamers, letterl. ‘kamers’ of ‘collegiën tot beheer van voogdijschap’. De momber eener gansche provincie was z.v.a. de tegenwoordige procureur-generaal. - Uit mondbaer (momboor), d.i. mondbaer, -boor, z.v.a. monddrager = woordvoerder; vanhier zaakbehartiger. In oude MS.-acta van Synodale vergaderingen leest men soms, dat een der leden vroeg aan iemand, die een verzoek kwam doen, of hij niet een mond (zaakbepleiter) had; mond verkort uit hgd. Vormund (voogd).

[Môme]

Môme, (fr.), in de gemeenzame taal, een kwâjongen, een kind.

[Moment psychologique]

Moment psychologique, (fr.), het psychologisch juiste oogenblik. Hoewel dat woord in Frankrijk vaker dan in Duitschland wordt gehoord, is het op Germaanschen bodem geboren. Het werd toch in de eerste helft der maand December 1870, in een opstel der Schlesische Zeitung gebruikt, waarmede dat blad de vertraging der beschieting van Parijs, gedurende den Duitsch-Franschen oorlog (1870-71), daarmede trachtte te verklaren, dat het daartoe geschikte tijdstip nog niet scheen te zijn gekomen.

[Momus]

Momus, naam der bekende groote Societeit te Maastricht. Momus was bij de Grieken en Romeinen de god van den nijd en den spot, ook wel der narren of vroolijke snaken, zoon der Nachtgodin en van den Slaap; hij bedilde de werken der goden, o.a. berispte hij het, dat in de borst van het menschelijk lichaam vensters ontbraken, waardoor men zien kon wat binnen in het hart was. Het Gr. woord mómos bet. berisping, hoon.

[Momusinnekes]

Momusinnekes, vrouwelijk van momussen, de dames, echtgenooten of dochters der leden van Momus te Maastricht.

[Mo-nafschoch]

Mo-nafschoch of mimo-nafschoch, (n. hebr.), hoe ook uw wensch is, in ieder geval. Hebr. nèfesch = ziel (als zetel der aandoeningen), begeerte, wensch.

[Mon]

Mon, (atjeh), vijver, put. Monpandjang = de lange vijver (naam eener versterking bezuiden Lambaroe).

[Mon acte de naissance est vieux... et non pas moi?]

Mon acte de naissance est vieux... et non pas moi? (fr.), mijn geboorte-acte is oud... en ik niet? Woorden, ontleend aan Faur, den secretaris van Richelieu in zijn blijspel Confident par hasard, voor het eerst opgevoerd in 1801.

[Monefschach]

Monefschach, zie Monafschach.

[Mon gendre, tout est rompu!]

Mon gendre, tout est rompu! (fr.), mijn schoonzoon, alles is uit! Labiche en Marc-Michel, Un chapeau de paille d'Italie. Voor het eerst opgevoerd 14 Augustus 1851.

[Mon oncle ne dira rien, mais c'est ma tante qui ne sera pas contente]

Mon oncle ne dira rien, mais c'est ma tante qui ne sera pas contente, (fr.), mijn oom zal niets zeggen, maar mijn tante zal er niet mede tevreden zijn. Eugene Grangé en Lambert Thiboust, la Mariée du Mardi-Gras (1861), waarin die volzin bij herhaling voorkomt. Groseillon, een boeren-lummel, herhaalt die woorden elk oogenblik, min of meer gewijzigd.

[Mon siége est fait!]

Mon siége est fait! (fr.), mijn beleg is gereed, woord van den abbé Vertot (1655-1735), den meer geestigen dan waarheidlievenden schrijver van Révolutions du Portugal, Révolutions romaines en Histoire des Chevaliers hospitaliers de Saint-Jean de Jérusalem (1726). Hij verwachtte meer van zijne verbeeldingskracht dan van het onderzoek van historische bronnen; en vandaar het verhaal, dat hij bovenstaande woorden gezegd zou hebben tot iemand, die hem nadere bijzonderheden kwam brengen aangaande het beleg van Rhodes, in het laatstgenoemde werk voorkomend. De waarheid is, dat zijne beschrijving al af was, dat hij zich dus van een ongewenschten brenger van weinig betrouwbare mededeelingen wenschte te ontslaan.

[Mon verre n'est pas grand, mais je bois dans mon verre]

Mon verre n'est pas grand, mais je bois dans mon verre, (fr.), mijn glas is niet groot, maar ik drink er uit. M.a.w. ik heb weinig

[pagina 758]
[p. 758]

talent, maar 'k woeker met hetgeen ik bezit. Uit de opdracht aan Alfred T. (attet) van het dramatisch gedicht la Coupe et les lèvres, van Alfred de Musset (1810-57). Het gezegde wordt aangehaald, om te kennen te geven, dat men zich tevreden stelt met het weinige, hetgeen men het zijne mag noemen.

[Monacos]

Monacos, (fr.), in de gemeenzame taal goud- of zilvergeld. Vroeger was een monaco een eenstuiversstuk uit het hertogdom van dien naam, en dat in Frankrijk geen wettigen koers had. Allengs heeft het, in het aangeduide meervoud, met het oog op de gelukspelen in dat landje, de boven aangeduide beteekenis verkregen.

[Monade]

Monade, van gr. monas (2e nmv. monados) = eenheid, het enkele, ondeelbare. Monaden = uitvloeisels van den Wereldgeest [de monas monadum = God (volg. Leibnitz † 1716)], geestelijke krachten of zielen, (onlichamelijke wezens, van elkaar in graad, niet in soort onderscheiden). In de vereeniging van een oneindig aantal monaden ziet Leibnitz het heelal.

[Monadologie]

Monadologie, leer der monaden (z.a.). Ze heeft een dynamisch karakter, in onderscheiding van het atomisme = mechanische natuurverklaring.

[Monarch (De groote -]

Monarch (De groote -, zie Grand.

[Monarque (Le petit -]

Monarque (Le petit -, (fr.), letterl. de kleine alleenheerscher. Aldus noemt men schertsend in Frankrijk een eenig kind, als eenigen erfgenaam zijner (rijke) ouders. Gr. monarches, -chos = alleenheerscher, uit monos (alleen), en archein (regeeren).

[Mon-byou]

Mon-byou, (fr.), mijn juweel. De schrijftrant ‘Monbyoux’ deugt niet. Fantasienaam van een groot landgoed met kasteel, te Berlijn, dat de Groote Keurvorst in 1657 aan zijne gemalin Louise Henriette schonk, en in politieken zin met de stad verbond. Daar werd voor 't eerst in de Mark de aardappelteelt ingevoerd, en de groote melkerij opgericht; zie bij Holländerei. In 1868 werd in dit slot eene Hohenzollern-tentoonstelling gehouden en sedert is het Hohenzollernmuseum (verzameling souvenirs van de leden dezer dynastie) er gevestigd.

[Mond (Den - anbellen]

Mond (Den - anbellen, (hgd.), de maan aanblaffen, m.a.w. op iemand schimpen, dien men onmogelijk kan bereiken. Naar de veelverspreide fabel van een onbekenden schrijver Der Mops und der Mond, waarin de hond, woedend, omdat hij, door de duisternis misleid, in een kuil is gevallen, de maan aanblaft, ‘die glimlachend haren loop vervolgt’. Fr. aboyer à la lune.

[Mond (Es kann ja nicht immer so bleiben, Hier unter dem wechselnden -]

Mond (Es kann ja nicht immer so bleiben, Hier unter dem wechselnden -, (hgd.), hier, in den veranderlijken tijd, kan 't niet altijd zoo blijven. Aanvang, in eenigszins gewijzigden vorm, van een zeer bekend lied van Kotzebue, muziek van Himmel, eerst (1802) Gesellschaftslied en later Trost beim Scheiden getiteld.

[Monde]

Monde, (fr. wap.), rijksappel (z.a.).

[Monde finira, pas lui (Le -]

Monde finira, pas lui (Le -, (fr.), de wereld zal vergaan, maar hij niet. Woord van Stéphanie Mallarmé, naar aanleiding van het in Januari 1897 door hem in le Figaro herdacht 100-jarig bestaan van den hoogen hoed, de zoogenaamde kachelpijp. De hooge hoed is echter veel ouder, want reeds op eene schilderij van Quintijn Metsijs komt een man met een hoogen hoed voor.

[Monde où l'on s'ennuie (Le -]

Monde où l'on s'ennuie (Le -, (fr.), de wereld, waarin men zich verveelt. De groote wereld, de klasse der aanzienlijken, waar conventie en vormelijkheid beslissen, naar den titel van Pailleron's (geb. 1834) blijspel in 1881 voor 't eerst in het Théâtre français opgevoerd.

[Mondial]

Mondial, (fr.), iets, dat bestaat of over de geheele wereld verspreid is.

[Money (My son, get -, honestly if you can, but get money]

Money (My son, get -, honestly if you can, but get money, (eng.), mijn zoon, zoek geld te verdienen, zoo mogelijk op fatsoenlijke ma-

[pagina 759]
[p. 759]

nier, maar zoek (in elk geval) geld te verdienen. Raad van een Schotschen landheer aan zijn zoon.

[Moneymaker]

Moneymaker, geldmaker, een man van zaken, die voor niets oog heeft dan handelszaken en geldverdienen, langs welken weg ook.

[Monisme]

Monisme, van gr. monos (alleen, eenig), stelsel van éenheid, het tegenovergestelde van dualisme (z.a.), volgens hetwelk er op kosmologisch, anthropologisch en ethisch gebied geene twee op zichzelf staande met elkaar strijdige beginselen zijn. God en de wereld bijv. kunnen wel van elkander onderscheiden, maar niet afgescheiden worden, enz. De zonde is niet in strijd met de heiligheid Gods, omdat ze geen beginsel is, maar een niet-zijn, een doorgangstijdperk in den ontwikkelingsgang van den mensch, om tot het waarachtig goede te komen. Prof. Opzoomer kenschetst het monisme (of naturalisme) als moderne theologie (z.a.).

[Monitor]

Monitor, voorganger, raadgever; in de scholen van 't wederkeerig onderwijs (vgl. Bell-Lancastersche methode), de leerling, die met het onderricht van een zeker getal zijner medescholieren belast is.

[Monitor]

Monitor, pantserschip van plaatijzer, zonder masten, dat enkel door de stoommachine wordt in werking gebracht, in 1861 voor 't eerst gebouwd. De grootste monitor hier te lande is de Reinier Claeszen, die in oorlogstijd eene bemanning heeft van 151 koppen; in 1890 en '91 te Amsterdam op 's Rijks werf gebouwd. Naam van marineschepen hier te lande. De naam is ontleend aan den eigennaam van een oorlogsschip; in den oorlog tusschen de Noordelijke en Zuidelijke Staten van N.-Amerika had er een verwoed gevecht plaats tusschen twee pantserschepen: de ‘Merrimac’ en de ‘Monitor’. Het lat. woord bet. vermaner, waarschuwer. De monitor in 's menschen binnenste = het geweten.

[Monitoriales]

Monitoriales, (hand.), maanbrieven.

[Monjet.]

Monjet. Batav. uit 't Soendaneesch bet. de gewone kleine aap; slechts Europeanen duiden met monjet den aap in 't algemeen aan. De inlanders duiden met hunne diverse benamingen van apen steeds bijzondere soorten aan en geven geene genus-namen, b.v.: monjet, eene kleine apensoort; loetoeng, soort van slankaap, semnopithecus maurus; siamang, een zwarte langharige apensoort; simpai, een roode of bruine langharige aap; voorts tjiga, tjipei, bohroe, kerra, enz., alle bijzondere species van apen.

[Monkey-Wrench District]

Monkey-Wrench District, (am.), het 3e Congres-district (kiesdistrict) van Iowa (1890), zoo genoemd naar den vorm van het district, dat op een aap lijkt; de vorming van dit district wordt aangehaald als een merkwaardig staaltje van ‘gerry-mandering’ (z.a.).

[Monkir]

Monkir, een der twee doodsengelen (de andere heet Nâkir), die de dooden in de graven ondervragen, alvorens zij tot den hemel worden toegelaten.

[Monnaie de Singe]

Monnaie de Singe, zie Apenmunt.

[Monnaies muettes]

Monnaies muettes, stomme munten, kleine zilveren stukjes in de Middeleeuwen, o.a. in Vlaanderen inheemsch, zonder opschriften, enkel van een kruis, een leeuw, een ruiter, eene lelie enz. voorzien.

[Monniken-knie]

Monniken-knie, groot gezwel aan eene der knieën, door 't aanhoudend knielen bij het gebed op den vlakken grond veroorzaakt.

[Monnikenlatijn]

Monnikenlatijn, het Latijn van monniken, die, niet in 't classiek Latijn der oude Romeinen geoefend, vaak òf Latijnsche woorden smeedden òf aan woorden uit hun moedertaal en omgeving een Latijnsche tint gaven, om ze alzoo voor classiek Latijn te doen doorgaan. De Duitschers gebruiken in dezelfde beteekenis Küchenlatein, Klosterlatein, Kuttenlatein, of ook wel Töpferlatein (Saksen), wegens de dikwerf zonderlinge inschriften van potten, enz.

[pagina 760]
[p. 760]

[Monnikentoer]

Monnikentoer, ook monnikenwerk, moeilijk werk, dat niet veel nut geeft, geduldwerkje, naar de dikwijls haast onmooglijk geachte werken van boete, die de monniken zich getroostten en die somtijds bij wijze van beproeving of penitentie werden opgelegd. Vgl. Jodentoer.

[Monnikentroeters]

Monnikentroeters, spotnaam voor de inwoners van Monnikendam, troeter of trotter is kuieraar; maar troet is brij.

[Monolatrie]

Monolatrie, dienst van den éenen God; gr. latreia toe monoe theoe. Vele Christelijke kerkvaders waren monolatristen, terwijl zij tevens geloofden aan het bestaan der Heidensche goden.

[Monôme]

Monôme, (fr.), één aan één achter elkander loopen, vooral bij zekere betoogingen der Fransche studenten gebruikelijk. Men zegt ook marcher à la file indienne; hgd. Gänsemarsch.

[Monpandjang]

Monpandjang, zie Mon.

[Monophysieten]

Monophysieten, belijders van éene natuur in Christus, die leerden, dat nml. zijne goddelijke natuur zijne menschelijke zóo geheel doordrongen had bij zijne menschwording, dat ze beiden slechts éene natuur uitmaakten. Van gr. monos (enkel, alleen) en phusis (natuur); zie Jacobieten. Hiertegenover stonden de Dyophysieten, belijders van twee afzonderlijke naturen in Christus, nml. eene goddelijke naast eene menschelijke. Van duo (twee) en phusis (natuur).

[Monopolie]

Monopolie, (hand.), alleenhandel, het recht tot den alleenhandel.

[Monotheleten]

Monotheleten, (gr.), kerkelijke partij der 7e eeuw, die wel twee naturen doch slechts één wil (thelèma) in Christus erkende. Dit was in strijd met de heerschende leer der kerk, dat in Christus overeenkomstig zijne twee naturen ook twee willen zijn, maar dat de menschelijke wil zich steeds naar den goddelijken wil heeft gevoegd. Uit de overblijfselen der Monotheleten ontstond de secte der Maronieten (z.a.).

[Monroeleer]

Monroeleer, (am.), de leer, dat de V.S. het gevaarlijk achten voor hun vrede en veiligheid, dat Europeesche mogendheden eenigerlei poging aanwenden om haar macht in het Westelijk halfrond uit te breiden; hunnerzijds onthouden zij zich van alle deelneming aan de staatkunde van het Oostelijk halfrond. Naar James Monroe (1758-1831), vijfde president der V.S. in diens boodschap aan het Congres van 2 December 1823. Eenige maanden te voren was die leer echter reeds door Jefferson, in een uitvoerig, aan Monroe gericht schrijven ontwikkeld geworden.

[Monsieur de Crac]

Monsieur de Crac, het Fransche evenbeeld van den baron K.F.H. von Münchhausen (geb. 1720), die er van hield, zijne vrienden allerlei zonderlinge, ongeloofelijke avonturen als ware, door hem ondervonden ontmoetingen te verhalen. In 1783 deed iemand, naar men vermoedt R.E. Raspe (1737-94), te Londen een verhaal daarvan, onder den titel Baron Münchhausen's narrative of his marvellous travels, enz., verschijnen, waarvan Bürger twee jaar later eene Duitsche vertaling uitgaf; van dit boek verschenen een aantal min of meer gewijzigde herdrukken en vertolkingen, ook in onze taal. Zeer waarschijnlijk heeft het aangeduide werk Monsieur de Crac in het leven geroepen. Immers, zoover men weet, komt diens naam eerst in 1791, d.i. acht jaren na de verschijning van het aangeduide Engelsche boek, in eene comedie van Collin d'Harleville, M. de Crac dans son petit castel, voor. Overigens heeft het Engelsche werk, of liever diens vertaling het Duitsche woord Münchhausiade, voor een potsierlijken bluf doen ontstaan. Daarentegen was het fr. woord craquer = liegen, om iemand te bedotten, reeds in het begin der 18e eeuw in de volkstaal bekend. Bovendien zegt men nog heden craque voor eene leugen bestemd om er iemand te laten inloopen, en craquerie voor het begaan van soortgelijke onwaarheden. De aangehaalde Fransche uitdrukkingen komen overigens van het Eng. woord crack = onwaarheid, bluf, bluffer, grootspraak.

[Monsieur de la Palice]

Monsieur de la Palice, (fr.), in de uitdrukking: waarheden à la

[pagina 761]
[p. 761]

Palisse, gelijk verkeerdelijk gespeld wordt. Dergelijke waarheden zijn bij voorbeeld:

 
Monsieur de la Palice est mort;
 
Mort devant Pavie,
 
Un quart d'heure avant sa mort
 
Il était encore en vie.

Waarmede zij bedoelden: nog zeer kort vóor zijn dood toonde hij waarlijk te leven, door zijn moedig vechten. Dit was dus inderdaad een welgemeend lied, dat eenvoudige soldaten zongen ter eere van hun vergoden aanvoerder, den maarschalk Jacques de la Palice, wiens wapenroem onder Karel VIII, Lodewijk, XII en Frans I, geheel Frankrijk vervulde. Hij was o.a. de held van Marignano, en sneuvelde in 1525 vóor Pavia. De soldaten hebben blijkbaar niet begrepen, hoe belachlijk het vers, op den klank af, luidde; en terwijl de maarschalk als een legendarische held geroemd en vereerd werd, raakte het liedje in vergetelheid, totdat La Mormoie (1641-1728) het daaruit opgroef en er zooveel coupletten bijvoegde, dat er wel vijftig ontstonden. Sedert beteekent vérité à la Palice of Palisse eenvoudig eene waarheid als een koe.

[Monsieur de Paris]

Monsieur de Paris, (fr.), de beul of scherprechter.

[Monsieur Dimanche]

Monsieur Dimanche, (fr.), mijnheer Dimanche, de type van den bedeesden schuldeischer, den geduldigen koopman. Naar den persoon van denzelfden naam in Molières Don Juan. Hij wordt door dezen zoo met beleefdheden overstelpt, dat hij niet aan het woord kan komen, om betaling van het hem verschuldigde te verlangen. Hij is ten laatste zoo overbluft, dat hij zelfs eene uitnoodiging van Don Juan, om met hem te soupeeren niet durft aannemen en zegt te willen heengaan. ‘Fluks, fluks, een kaars, roept D.J., om mijnheer Dimanche uit te laten.’

[Monsieur Prudhomme]

Monsieur Prudhomme, type van een deftig burgerman, die heel mooi weet te praten, in 1830 door Henry Monnier geteekend in de Scènes populaires dessinées à la plume. Het is de belichaming dier lieden, die hun heil zoeken in holle snorkende frasen, banaliteiten en gemeenplaatsen. Op het tooneel gebracht o.a. in Grandeur et décadence de M. Joseph Prudhomme van Monnier en Naëz, voor 't eerst in l'Odéon op 23 November 1852.

[Monsterrol]

Monsterrol, geschrift, waarbij de aanmonstering geschiedt, d.w.z. de huurovereenkomst tusschen den schipper en de schepelingen gesloten wordt; ook 3-maandelijksche schriftelijke verantwoording van geld en brood bij het leger op te maken door de staven, compagniën, escadrons en batterijen.

[Monsterverbond]

Monsterverbond, samenkoppeling of verbintenis tusschen lieden of partijen, ongelijksoortig door geboorte, geloofsbelijdenis, enz. Wordt vooral omtrent staatkundige partijen gebezigd, die geheel verschillende beginselen verdedigen maar tijdelijk samengaan.

[Monstrans]

Monstrans, (r.k.), ook remonstrans of venerabile, een altaar-sieraad, gewoonlijk van verguld koper of zilver, waarin de hostie wordt vertoond en in processie rondgedragen, dikwijls in den vorm van een torentje, soms in dien van een stralenkrans of zon. Van lat. monstrare (toonen); ook ostensorium genoemd, van ostendere (toonen).

[Monstrueux]

Monstrueux, (fr. wap.), heet een dier, wanneer 't een menschenhoofd heeft.

[Monstrum eruditionis]

Monstrum eruditionis, (lat.), een monster van geleerdheid.

[Monstrum horrendum]

Monstrum horrendum, (lat.), een afgrijselijk monster, ook wel monstrum ingens, een ontzettend monster. Ontleend aan Vergilius, Aeneis 3, 658, monstrum horrendum, informe, ingens, een verschrikkelijk, wanstaltig, ontzettend, groot monster (beschrijving van den cycloop Polyphemus). En zoo 4, 181, monstrum horrendum, ingens, van de Faam.

[Montag (Blauen - machen]

Montag (Blauen - machen, (hgd.), den Maandag als rustdag beschouwen. Die uitdrukking schijnt te zijn ontstaan uit de gewoonte, die men vroeger had, om op den Maandag, die aan Aschdag voorafging, de kerken met

[pagina 762]
[p. 762]

blauw laken, als symbool der boetedoening, te behangen en den dag met groote opgewektheid te vieren.

[Montagnards]

Montagnards of leden der Bergpartij, de uiterste democratische partij gedurende de eerste Fransche Omwenteling, bestaande uit de Jacobijnen en de Cordeliers, die in 1793 en '94 in de Nationale Conventie het gezag in handen hadden. Hunne voorgangers waren Danton en Robespierre, maar onder hen waren Marat, Couthon, Thuriot, St. André, Legendre, Camille Desmoulins, Carnot, St. Just en Collot d'Herbois, de mannen die het schrikbewind invoerden. Uiterste radicalen worden nu nog in Frankrijk wel eens montagnards genoemd.

[Montagne Russe]

Montagne Russe, (fr.), Russische berg, z.v.a. Rutschbaan (z.a.).

[Montanisten]

Montanisten, christelijke sekte, uitgegaan van Montanus, geb. te Ardaban (in Mysië), op de grens van Phrygië, die het eerst te Pepuza omstr. 150 optrad, als een door den Parakleet (z.a.) gezonden profeet, eene nieuwe uitstorting des Heiligen Geestes toezeggend. Door deze zou de Kerk de door Jezus' Apostelen voorbereide volkomenheid bereiken. Zijnen aanhangers, die zich Pneumatici (door den Geest gedrevenen) noemden, prees hij de stiptste ascese (ingetogenheid) aan, terwijl hij zeer strenge kerkelijke tucht oefende. Tertullianus, presbyter te Carthago, † 220 als Montanist (naar men wil), werkte de stellingen van het Montanisme theoretisch uit.

[Montant]

Montant, (fr. wap.), croissant.

[Montecchi en Capuletti]

Montecchi en Capuletti, in Shakespeare, Romeo en Julia, de twee geslachten, die met elkander in erfelijke vijandschap leefden, en vandaar als type van partijtwist tusschen twee huizen gebruikt.

[Montecitorio]

Montecitorio, het Parlementsgebouw te Rome.

[Montefiore]

Montefiore, (it.), bergbloem. Naam eener weldadigheids-vereeniging te Amsterdam tot ondersteuning van weduwen en weezen; hier zonder onderscheid van gezindte. Naar Sir Moses Montefiore (1784-1885) bankier te Londen, schatrijk filantroop, die ontzaglijk veel voor zijne Israëlietische stamgenooten gedaan heeft. In noordelijk Galilea, de Meromvlakte, stichtte hij groote dorpen voor Joden. Hij was lid der synagoge van de Spaansche en Portugeesche Joden te L. Als sheriff van L. in '37 in den ridderstand verheven, in '46 baronet. Te New-York bestaat een Montefiore-asyl voor lijders aan slepende ziekten; op Curaçao en te Philadelphia een Fonds-Montefiore; te Cincinnati een leerstoel bij het Hebreeuwsch college; te Cleveland een Tehuis voor bejaarden en gebrekkigen, dat zijn naam draagt. De Prix Montefiore legt den bekroonde de verplichting op om eene studiereis in het buitenland te maken.

[Montenotte.]

Montenotte. De adeldom van den eersten Consul dateert van Montenotte of van den 18n Brumaire. Repliek van Napoleon Bonaparte, toen hij eene genealogie zag, door vleiers opgemaakt, waarin werd verteld, dat de familie Bonaparte aan de oude Noorsche koningen verwant was. Bij Montenotte (in Cuneo of Coni, Piemont) versloeg Napoleon in 1796 de Oostenrijkers. De 18e Brumaire (9 Nov. 1799) was de dag der omverwerping van het Directoire, toen N. oppermachtig werd.

[Monter au capitole]

Monter au capitole, (fr.), naar het kapitool opgaan, m.a.w. zegevieren. Naar het gebruik der legeraanvoerders van het oude Rome, om, hadden zij eene overwinning behaald, naar het kapitool op te gaan en, onder de toejuichingen des volks, aan de goden te offeren. Gemeenlijk worden die woorden echter slechts spottenderwijs op hen toegepast, die alleen in hunne verbeelding zegevieren.

[Monter sur ses grands chevaux]

Monter sur ses grands chevaux, (fr.), letterl. zijne groote paarden bestijgen, m.a.w. opvliegen, dreigen. In de Middeneeuwen bezigden de ridders twee soorten van paarden, nl. le palefroi (van het Latijnsche paraveredus. postpaard) en le destrier (de stalmeesters voerden het toch ad dexteram,

[pagina 763]
[p. 763]

aan hunne rechterzijde), het oorlogspaard. Het laatste was het sterkste en grootste. Vandaar ook cheval de bataille, voor een argument of onderwerp, waaraan men de grootste waarde hecht. Vgl. op zijn paardje zijn.

[Monter un bateau à quelqu'un]

Monter un bateau à quelqu'un, (fr.), in de gemeenzame taal, iemand iets belachelijks op de mouw spelden. Vroeger vooral zeide men ook faire un bateau. De uitdrukking komt van een gezelschapsspel, dat in de tweede helft der 18e eeuw, misschien reeds vroeger, in Frankrijk in zwang was. Men werd daarbij geacht, zich in een vaartuig te bevinden, dat op 't punt stond schipbreuk te lijden, tegelijk met twee personen, die den speler dierbaar waren, doch waarvan hij slechts één kon redden. En nu moest hij zeggen, welke van beiden hij aan de golven zou ontrukken. Men kent zelfs uit een schrijven eener hofdame van 1773, het snedig antwoord der gravin A. Zij werd geacht zich met hare moeder, door welke zij niet was opgevoed, en die zij zoodoende nauwelijks kende en hare schoonmoeder, welke zij innig beminde, te hebben ingescheept. En zij antwoordde: ‘Ik zou mijne moeder redden, en mij met mijne schoonmoeder verdrinken’.

[Montes auri polliceri]

Montes auri polliceri, (lat.), Terentius, Phormio, 1, 2, 18 (68), Gouden bergen beloven.

[Montezuma-horloge]

Montezuma-horloge, een ontzaglijk stuk basaltrots in Montezuma's rijk (Mexico) gevonden, waarin beeldwerk gehouwen was, dat de verdeeling van den tijd bij de oude Mexicanen aangaf. Montezuma was de laatste koning aldaar, die door Cortes gedwongen werd zich als vasal van Spanje te verklaren.

[Montgolfière]

Montgolfière, luchtbol, waarin de lucht door verwarming verdund wordt; naar de uitvinders (1783), de gebroeders Montgolfier (1740-1810 en 1745-1799); zie Charlière.

[Mont-joie]

Mont-joie, Mont-Joie, oudtijds in Frankrijk een steenhoop (zie Jovii), dienende tot wegwijzer of ter vereeuwiging van eenigerhande gebeurtenis. In de 17e eeuw heette een monument, een gedenkteeken ook un Mont-joie. Balzae schreef: ‘ik zou er pleizier in hebben een Mont-joie te maken van de steenen, die de nijd mij naar 't hoofd werpt zonder mij te kwetsen’.

[Mont-joie Saint-Denis!]

Mont-joie Saint-Denis! wapenkreet der Fransche koningen. Verhaspeld uit Mon Jove S.-D., d.i. ‘mijn Jupiter zal de heilige Dionysius zijn’, gelijk de Fransche koning Clovis († 511) in den slag bij Tolbiacum (Zülpich) uitriep, toen hij bemerkte, dat het aanroepen van Jupiter hem niet baatte, daar zijne troepen op de vlucht sloegen, die meerendeels den God der Christenen beleden, welken Dionysius in Gallië gepredikt had. Anders gezegd: ‘Mannen, houdt stand en strijdt wakker; ik zal Jupiter (den Heidenschen eerdienst) verlaten en Christen worden, evenals gij’. De Koningen van Engeland riepen: ‘Mont-joie Notre Dame! (Onze-Lieve-Vrouw), Saint-Georges!’ de hertogen van Bourgondië: ‘Mont-joie St. André’ (St. Andries, Andreas) of ‘M. au noble duc’, die van Bourbon: ‘M. Bourbon!’ of ‘M. Notre-Dame!’ die van Anjou: ‘M. Anjou!’ Hieruit ziet men, dat een wapenkreet soms een kreet was om de hulpe Gods of der heiligen in te roepen, of bestond in eene vermaning aan de krijgers om zich dapper te gedragen. Zie ook Wapenkreet.

[Montrer les talons]

Montrer les talons, (fr.), vgl. mettre la clef sous la porte.

[Montrer patte blanche]

Montrer patte blanche, bewijzen wie men is, naar Lafontaine, Fables IV, 15, le Loup, la Chèvre et le Chevreau, waar het geitje den wolf niet binnen laat, omdat de oude geit heeft gezegd, dat zij voor niemand de deur mag openen, die niet eerst zijn witten poot heeft laten zien en daardoor bewezen heeft ook eene geit te zijn.

[Montyon (Prix -]

Montyon (Prix -, prijs der deugd, naar Jean Baptiste Robert Baron de Monthyon (1733-1820), stichter van een fonds ter belooning van edelmoedige daden en van zulke geschriften of uitvindingen die het groot-

[pagina 764]
[p. 764]

ste nut voor de maatschappij zouden afwerpen.

[Monumenta Germaniae historica]

Monumenta Germaniae historica, onschatbare verzameling van bronnen voor de geschiedenis der Middeleeuwen. Vrijheer Von Stein (1757-1831), stichtte in 1819 het historisch tijdschrift Archiv, dat later onder de bescherming der Regeering kwam, en waaruit de Monumenta ontstaan zijn.

[Monumental City]

Monumental City, (am.), stad der gedenkteekenen, naam voor Baltimore, vooral naar de reusachtige Dorische zuil (140 voet hoog) en de marmeren obelisk, de eerste ter eere van Washington, de laatste als hulde aan de krijgslieden uit Baltimore, in 1814, in den strijd tegen de Engelschen, gevallen.

[Monumental State]

Monumental State, (am.), monumenten staat, naam voor Maryland; vgl. Clam thumpers.

[Monumentum aere perennius]

Monumentum aere perennius, (lat.), een gedenkteeken duurzamer dan metaal. Horatius, Oden 3, 30, 1, die zijn gedichten aldus noemt.

[Monza (Forni di -]

Monza (Forni di -, (it.), letterl. ovens van Monza, allerslechtste in 1325 te Monza (bij Milaan) gestichte gevangenis voor staatkundig veroordeelden; dus geheeten, omdat ze uit boven elkander als ovens gemetselde gewelven bestond.

[Mooi gemalboesjt]

Mooi gemalboesjt, (joodschduitsch) = fraai gekleed. Zie Malboesch.

[Mooi Heyntje]

Mooi Heyntje, benaming, welke Constantijn Huygens († 1687) in zijn ‘Scheepspraet’ aan zijn beminden meester, prins Frederik Hendrik († 14 Maart 1647) gaf.

[Mookerhei wenschen (Iemand naar de -]

Mookerhei wenschen (Iemand naar de -, iemand verwenschen, omdat in 1574 op de heide bij Mook de noodlottige slag geleverd werd, waarin Lodewijk en Hendrik van Nassau met zoovele dapperen sneuvelden.

[Moolen (Een -]

Moolen (Een -, (barg.), gloeiend zwaard over den rug. Oude straf.

[Moon-schrift]

Moon-schrift, letterschrift voor blinden, genoemd naar den uitvinder Dr. W. Moon († te Brighton Oct. 1894).

[Moonshiners]

Moonshiners, (am.), personen, die in het geheim whiskey stoken.

[Moordenaar van Chicago (De -]

Moordenaar van Chicago (De -, Holmes, die daar een moordhuis had, waar hij zijne slachtoffers geheimzinnig liet verdwijnen; hij werd 7 Mei 1896 te Philadelphia opgehangen.

[Moordjaar]

Moordjaar, zie Climactéricus annus. Het 63e levensjaar, dus geheeten, omdat alsdan naar het zeggen is, vele menschen sterven.

[Moordkuil (Van zijn hart geen - maken]

Moordkuil (Van zijn hart geen - maken = openhartig zijn, verbasterd uit smoorkuil en dus niet naar Matth. 21:13.

[Moorenkop]

Moorenkop, (wap.), hoofd van een neger, altijd van ter zijde gezien, met roode lippen en gewoonlijk met een zilveren hoofddoek (z.a.).

[Moorsche kunst]

Moorsche kunst, goud op staal geïncrusteerd. Trafiek der voormalige Mooren in Spanje, onlangs herleefd en in geheel Europa gewaardeerd.

[Moorsche stijl]

Moorsche stijl, in dien stijl geschilderd of gebouwd. Fr. style moresque.

[Moorman zijne huid veranderen (Zal ook een -? Of een luipaard zijne vlekken?]

Moorman zijne huid veranderen (Zal ook een -? Of een luipaard zijne vlekken? Jerem. XIII:23. Spreekwijs, die aanduidt, hoe weinig hoop van beterschap er is voor een eenmaal verdorven karakter.

[Moos]

Moos, verkort. van moaus (ma-oth), n. hebr. = geld; maäh (mrv. maoth), een kleine pasmunt uit den tijd des 2en tempels, dus moos hebben zooveel als ons: centen hebben.

[Moos laten zitten]

Moos laten zitten, (barg.), geld verteren.

[Mooser]

Mooser, (hebr.), mrv. moosrîm, spion, aanbrenger, verrader.

[Mopla]

Mopla of Mappila, afstammelingen van Arabieren en de tot den Islam overgegane Hindoe's in zuidelijk Voor-Indië, in 't bijzonder aan de kust van Malabar. Hun, opperhoofd is de Radja van Kannanoer, hun hoogste priester de Fangal in Pouani.

[pagina 765]
[p. 765]

[Moppen]

Moppen, spotnaam voor de burgers van Medemblik.

[Moquerie est souvent indigence d'esprit (La -]

Moquerie est souvent indigence d'esprit (La -, (fr.), spotzucht is dikwijls een bewijs van gebrek aan geest of vernuft. Uitspraak van La Bruyère, in de la Société et de la conversation, die voor spotters niet vleiend is, maar honderdmaal door de ervaring wordt bevestigd.

[Mora (In - zijn]

Mora (In - zijn, schuld hebben aan vertraging, nalatig zijn. Iemand in mora stellen = hem aanzeggen, dat hij het een of ander binnen een bepaalden tijd doen moet; van mora = oponthoud, vertoef, verwijl.

[Morah]

Morah, (mouro), (hebr.), vrees, ontzag, eerbied.

[Moraille]

Moraille, (fr., wap.), zie Breidel.

[Moraine]

Moraine, randwallen of steenhoopen die den gletscher omgeven. Men onderscheidt zij- of rand-, eind-, midden- en grondmorainen. Zie Gandecken.

[Morale indépendante]

Morale indépendante, (fr.), zedeleer onaf hankelijk van Christendom of godsdienst. Zij predikt zedelijkheid, die enkel en alleen gegrond is in de behoeften van het menschelijk hart, en niet staat of valt met het godsdienstig gevoel. Auguste Comte kan er de vader van heeten.

[Moralisten (Amerikaansche -]

Moralisten (Amerikaansche -, naam van eene door Adler en Salter bestuurde Vereeniging tot zedelijke beschaving. Volgens hunne beginselen bestaat de ware godsdienst niet in het geloof in God, maar eenvoudig in het erkennen van zedelijke denkbeelden, en van dezer volkomen en onvoorwaardelijk gezag.

[Moraliteit]

Moraliteit, zedekundig spel der Middeleeuwen. In 1536 ontmoet men de moraliteit van Elckerlijc; zie bij Hommeles en Spelen van Sinne.

[Moratorium]

Moratorium, (hand.), een van Regeeringswege of gerechtelijk verleend uitstel van betaling, waarbij hij, die door omstandigheden geheel buiten zijn toedoen, tijdelijk onvermogend is, om zijne schuldeischers te voldoen, voor alle dwangexecutie en arrest gevrijwaard wordt. Hoofdzakelijk wordt het woord gebruikt voor een algemeene door de regeering ingestelde surséance van betaling in een land, dat door oorlog, epidemie of derg. getroffen is.

[Moravische broeders]

Moravische broeders of Boheemsche broeders, (z.a. onder verbetering), ontstaan sedert 1450 uit het overschot der Taboriten (Calixtijnen, z.a.) of strenge Hussiten, in Moravië en Boheme. Zij verwierpen de heiligen en de hierarchie der R.-K. kerk, de transsubstantiatie (z.a.), het vagevuur; namen den Bijbel, alsmede de geloofsbelijdenis der oude Christenkerk, voor maatstaf huns geloofs. Deze, ook dusgenaamde Broeder-uniteit (hgd. Unität), die vele Waldenzen in zich opnam, en hare eerste bisschoppen door Waldenzer bisschoppen liet wijden, week in 1722 grootendeels naar Saksen uit, hetgeen aanleiding gaf tot de stichting der Evangelische Broedergemeente of de Hernhutters (z.a.). In Suriname geven de Moravische broeders onderwijs in door het Nederlandsche gouvernement gesubsidieerde scholen.

[Morbleu]

Morbleu, (fr.), deze uitroep (vroeger morbieu), is niets anders dan eene verhaspeling van mort à Dieu of mort de Dieu. Evenzoo zegt men corbleu voor corps de Dieu, parbleu voor par Dieu, vertubleu voor vertu Dieu, enz.

[Morceau (Emporter le -]

Morceau (Emporter le -, (fr.), een bijtend woord bezigen, waardoor hij, tot wien men zich richt, innig wordt getroffen.

[More majorum]

More majorum, naar de wijze der vaderen. Spreuk van Prins van Westdorpe.

[More solito]

More solito, (lat.), naar de gewone wijze, naar gewoonte.

[More (Traiter de Turc à -]

More (Traiter de Turc à -, (fr.), iemand uiterst barsch bejegenen. Waarschijnlijk omdat geen van beiden hun tegenstander met zachtheid plachten te behandelen.

[pagina 766]
[p. 766]

[More matter, with less art]

More matter, with less art, (eng.), wat meer zaaks en wat minder kunst. Shakespeare, Hamlet, II, 2, gezegde der Koningin tot Polonius, als de laatste haar in hoogdravende woorden verzekert, de reden te hebben gevonden, waarom Hamlet, haar zoon, zoo veranderd is.

[Moré]

Moré, (hebr.), leeraar, onderwijzer. De beteekenis is gelijk die van het woord doctor. Het is de graad, door een Rabbijn te verwerven; dus, doctor in de Israelitische theologie. Morenoe, onze leeraar, Moré Morenoe, titel des Opperrabbijns.

[Mores leeren]

Mores leeren, eigenlijk tengevolge van onbehoorlijk gedrag terechtwijzen. Het eerste Latijnsche woord beteekent zeden, dat hier echter met goede zeden moet worden vertaald. Verbastering in modes leeren.

[More suo]

More suo, (lat.), op zijn eigen wijze, volgens zijne gewone manier.

[Moretto (II -]

Moretto (II -, (it.), de zwarte, bijnaam van een politieagent te Rome. Letterl. het moortje, het negertje, verkleinvorm van moro = moor, neger.

[Morgana (Fata -.]

Morgana (Fata -. Zie Fata morgana.

[Morganatisch huwelijk]

Morganatisch huwelijk of huwelijk met de linkerhand, huwelijk van een aanzienlijk man met eene vrouw beneden zijn stand, waarbij de kinderen alleen van de moeder naam en vermogen verkrijgen; m. lat. matrimonium ad morganaticam, van na der mor gan, of van murgitatio en murganale in het Lombardisch recht, zooveel als hgd. morgengabe, naar het geschenk, dat de echtgenoot na den bruidsnacht aan zijne vrouw gaf als onvervreemdbare bezitting. Oorsprong onzeker, maar de laatste is de waarschijnlijkste.

[Morgante Maggiore]

Morgante Maggiore, komisch satyrisch heldendicht van Pulci, Florentijnsch dichter † 1494. Hij wordt de vader dier dichtsoort genoemd. Morgante was de naam van den woesten held, die door Orlando bekeerd werd.

[Morgen (Guten -, Herr Fischer]

Morgen (Guten -, Herr Fischer, (hgd.), goede morgen, mijnheer Fischer. Ten onrechte verbeelden zich ouderen van dagen onzer landgenooten, die den tooneelspeler N. Judels in diens glanstijdperk zagen, dat die volzin aan den titel van het oorspronkelijke Goeden avond, mijnheer Bakker, een stukje, waarin hij eveneens uitblonk, is ontleend. Die woorden, die in de gemeenzame taal voor ons ‘maar, het mocht wat’ worden gebruikt, zijn daarvan herkomstig, dat men die, in de eerste helft dezer eeuw een ouden Duitschen student, J.W. Fischer genaamd, en die allengs meer en meer, door zijn armzalig uiterlijk de algemeene aandacht trok, op straat achterna placht te roepen.

[Morgenduft (Aus - gewebt]

Morgenduft (Aus - gewebt, (hgd.), zie Dem Glücklichen kann, etc. (Aanh.).

[Morgenster]

Morgenster, de planeet Venus, wanneer deze kort vóor de zon opkomt en dan dichterlijk Lucifer wordt geheeten.

[Morgenster]

Morgenster, een Middeleeuwsch wapen, bestaande uit een korten stok met een bol aan 't einde, voorzien van ijzeren punten. Ook was de kogel met punten dikwijls met eene ketting aan den stok gehecht. Ook benaming van bolwerken in de dagen van Karel hertog van Gelre († 1538).

[Morgenster]

Morgenster, (Amst.), voddenraper, omdat die vaak vóór dag en dauw op buit uitgaat.

[Morgenster der hervorming (De -]

Morgenster der hervorming (De -, John Wycliffe of Wicklef (1324-84).

[Morgue]

Morgue, doodenzaal, waar de lijken van verongelukte of vermoorde personen worden neergelegd om herkend te worden. Aanvanklijk te Parijs, later in vele andere steden. Oorspronklijk eene kleine zaal aan den ingang der gevangenissen, waar de gevangenen voorloopig geplaatst werden, totdat de gevangenbewaarders hen kenden. Later (1604) werden daar ook de lijken, evenals thans nog, neergelegd en 't publiek kon door een luikje in de deur trachten

[pagina 767]
[p. 767]

ze te herkennen. Grandgagnage, Ménage, Chevallet, Delâtre geven verschillende afleidingen van morgue; zekerheid werd nog niet verkregen.

[Morillos]

Morillos, modehoed uit het eerste vierde deel der 19e eeuw, naar den tegenstander van Bolivar genoemd, en den vorm hebbend van een schuitje.

[Morir por no morir]

Morir por no morir, (sp.), sterven om niet te sterven. Spreuk van den Hertog de Longueville.

[Moriscos]

Moriscos, afstammelingen der Arabieren, die, uit Mauritanië (Noord-Afrika) overgekomen, Spanje veroverden. Door Ferdinand V, koning van Aragon en Castilië, † 1516, overheerd, namen zij, daartoe gedwongen, schijnbaar het (Roomsche) Christendom aan. Onder Philips II in opstand geraakt tegen de zwaarste verdrukkingen, werden zij in 1570 overwonnen en ten getale van over de honderd-duizend uit Spanje verdreven. De achtergeblevenen, die in 't geheim het Mohammedanisme getrouw bleven, zijn in 1609 door Philips III voor goed verdreven, en in zeer grooten getale naar Noord-Afrika uitgeweken, waar zij zich hoofdzakelijk aan zeerooverij tegen de Christenen overgaven.

[Morituri te salutant (Ave, Caesar, -]

Morituri te salutant (Ave, Caesar, -, (lat.), de ten doode gedoemden groeten u. Groet, waarmede de gladiatoren (zwaardvechters), den Romeinschen circus intredend, den Keizer tegemoet traden, bij den aanvang van den strijd op leven en dood. Zie Ave en Salutatio.

[Mormon State]

Mormon State, (am.), Mormonenstaat, naam voor Utah als zetel der Mormonen.

[Mormonen]

Mormonen, (am.), aanhangers der leer van Joseph (Joë) Smith, een pachter uit den staat Vermont, die zich als schatgraver in den staat New-York nederzette. Hij gaf aan de in 1827 door hem gestichte sekte dien naam naar Mormon, die de laatste profeet zou geweest zijn, een afstammeling van Jozef en, na de verwoesting van het Rijk der tien stammen, omstreeks 600 j.v.C. naar Amerika getogen; deze zou het boek Mormon geschreven hebben, waaraan Smith, die dit boek beschouwde als uit den hemel gezonden, zijne leer ontleende. In werkelijkheid was dit boek geschreven door Salomon Spalding (1769-1810), een gewezen geestelijke en onverbeterlijk boekenfabrikant.

[Morné]

Morné, (fr. wap.), de leeuw, wanneer hij tanden, tong en klauwen mist; vogels zonder bek of pooten; zie Gehoond.

[Moro (II -]

Moro (II -, (it.), de moor. Bijnaam van Lodovico Sforza, hertog van Milaan († 1510).

[Moros]

Moros, (sp.), Mooren. Aldus noemen de Spanjaarden in 't algemeen de Maleiers.

[Morpheus]

Morpheus, (myth.), de god des slaaps en der droomen; vandaar in de armen van Morpheus, d.i. in slaap.

[Morris-dance]

Morris-dance of Moorsche dans, militaire dans bij de Mooren, uit Spanje naar Engeland overgebracht onder Eduard III. De dans gepaard met zwaardgekletter en belgeluid. De dans werd weldra zeer geliefd in de volksspelen en aan het einde van tooneelvertooningen in Engeland.

[Mors (Prendre le - aux dents]

Mors (Prendre le - aux dents, (fr.), op hol gaan. Hoewel eigenlijk alleen op paarden van toepassing, wordt die uitdrukking ook gebezigd van iemand die boos wordt of opvliegt.

[Mors civilis]

Mors civilis, (lat.), de burgerlijke dood.

[Mors sceptra ligonibus aequat]

Mors sceptra ligonibus aequat, (lat.), de dood maakt schepters (koningen) aan houweelen (daglooners) gelijk.

[Mors ultima linea rerum]

Mors ultima linea rerum, (lat.), de dood is het einde van alles (het beeld is ontleend aan de streep op het einde der renbaan). Horatius, Epistolae 1, 16, 79.

[pagina 768]
[p. 768]

[Morse-alphabet]

Morse-alphabet, het alphabet gebezigd bij het telegrafeeren, uitgedacht door Samuel Morse in Amerika. Het bestaat uit een samenstelling van punten en strepen.

[Mort au champ d'honneur]

Mort au champ d'honneur, (fr.), op het veld van eer gestorven, woord van hulde aan de nagedachtenis van Théophile Malo Corret de la Tour d'Auvergne (geb. 1743), bijgenaamd premier grenadier de France; op 27 Juni 1800 in den slag van Oberhausen bij Neuburg gesneuveld, werd hij onder lauwer- en eiketakken begraven, op de plaats, waar hij viel. Het geheele leger droeg drie dagen rouw, en zijn naam bleef geschreven aan het hoofd van het register der 46e halve brigade. Zijn hart werd bewaard in eene zilveren urn door de soldaten betaald, en als zijn naam op 't appèl gelezen werd, riep de oudste sergeant: Mort au champ d'honneur. Deze hulde duurde voort tot aan den val van het Keizerrijk in 1814. Vgl. Hij is met krijgsmanseer enz.

[Morsianen]

Morsianen, bijnaam voor telegrafisten, naar het stelsel van Morse zoo genoemd.

[Mort avant l'âge]

Mort avant l'âge, (fr.), voor op jeugdigen ouderdom overleden, een door Victor Hugo (1802-85), in de voorrede van zijn drama Hermani (den 25en Februari 1830 in het théater français voor het eerst opgevoerd) gebezigde uitdrukking, maar die, niettegenstaande hare naiveteit, in zwang is gebleven. Eigenlijk kan zij toch alleen op een nog ongeboren kind worden toegepast.

[Mort d'amour.... et d'une fluxion de poitrine]

Mort d'amour.... et d'une fluxion de poitrine, (fr.), bezweken aan liefdesmart.... en eene borstontsteking. Ferdinand Denis (geb. 1798) haalde, als voorbeeld van den invloed van twijfelzucht op de vorming der spreekwoorden o.a. ook dien geestigen volzin in zijn Essai sur la philosophie de Sancho (1842) aan. Sedert dien tijd is die aardigheid door andere schrijvers herhaald geworden.

[Mort ou victorieux (Je ne rentrerai que -]

Mort ou victorieux (Je ne rentrerai que -, (fr.), ik zal alleen als lijk of als overwinnaar terugkeeren. Woorden van generaal Ducrot (1817-87), in de proclamatie, die hij den 28en November 1870, tijdens de belegering van Parijs, op het oogenblik dat hij eenen uitval zou ondernemen, tot zijne soldaten richtte. Het bleek echter een dier snorkerijen te wezen, waaraan Frankrijk, en vooral diens krijgsgeschiedenis zoo rijk is. Immers Ducrot keerde, zonder zijn doel te hebben bereikt, den 4en Dec. daaropvolgende, levend te Vincennes weder. Daarom naar hem het ww. ducroter, het gevaar ontwijken.

[Mort sans phrase (La -]

Mort sans phrase (La -, (fr.), afstemmen van een voorstel zonder motiveering. De oorsprong der uitdrukking wordt toegeschreven aan een zeggen van den abt Siéyès bij de stemming over den dood van Lodewijk XVI, doch dit is onjuist. Zie De Lamartine, Histoire des Girondins, tome V, pag. 49. Zie La mort, etc.

[Morta la bestia, morto il veneno]

Morta la bestia, morto il veneno, (it.), lett. als het beest dood is, is ook het venijn dood = doode vijanden doen geen kwaad meer. Zie Morte la bête, enz.

[Mortadella]

Mortadella, (it.), saucijs, grooter en sappiger dan de cervelaatworst. Die van Bologna zijn vooral beroemd.

[Mortaise]

Mortaise, (fr. wap.), uitgesneden in den vorm van een zwaluwstaart. Zie Zwaluwstaartvormig.

[Mortara (Pater -]

Mortara (Pater -, Israëlietisch kind te Bologna, tegen den wil zijner ouders door een 15-jarig dienstmeisje, in het geheim R.-K. gedoopt en door eene Congregatie ontvoerd (24 Juni 1858). Over die geweldpleging is indertijd veel te doen geweest. Het werd bijna eene Europeesche quaestie. Mortara's familie deed al het mogelijke om het kind terug te krijgen; maar paus Pius IX, besliste, dat de kleine gedoopte Israëliet onder christelijke leiding zou worden opgevoed. Hij werd kanunnik van St. Augustinus, te Parijs en is in Juni 1896 op 43-jarigen leeftijd door paus Leo XIII benoemd tot Overste van het klooster en gasthuis op den Sint-Bernard.

[pagina 769]
[p. 769]

[Morte la bête, mort le venin]

Morte la bête, mort le venin, (fr.), als het beest dood is, is ook het vergif (dood) werkeloos, woorden van Hendrik III bij den moord van den hertog Henri de Guise, door zijn toedoen in zijne eigene kamer naast zijn particulier kabinet, 23 Dec. 1588 tegen hem gepleegd.

[Mortier]

Mortier, vuurmond, om bommen uit te werpen.

[Mortier]

Mortier, (wap.), hoofddeksel bestaande uit eene muts, meestal van bont met een wijden, vrij hoogen bol van kostbare stof. Deze was in gebruik bij de hooge rechterlijke ambtenaren (komt alleen voor in de wapens van de noblesse de robe (z.a.); en voorts in de door Napoleon I uitgedeelde, die tegen alle heraldiek inloopen).

[Mortier (President à -]

Mortier (President à -, d.i. president met den vijzel, benaming (in vroegere eeuwen) der presidenten van het parlement; omdat zij een fluweelen muts droegen met goud gegalonneerd en met bont omzet, die op een vijzel (mortier) geleek.

[Mortificeeren]

Mortificeeren, (hand.), amortiseeren; zie boven, amortisatie.

[Morts (Les - vont vite]

Morts (Les - vont vite, (fr.), de dooden volgen snel op elkander. Hoewel aan de ballade Lenore van Bürger (1748-94) ontleend, worden die woorden evenzoo dikwerf in Frankrijk, wanneer mannen van naam, op welk gebied ook, spoedig na elkander sterven, als het oorspronkelijke: Die Toten reiten schmell! in Duitschland gebezigd.

[Mortuis nil nisi bene (De -]

Mortuis nil nisi bene (De -, (lat.), over afgestorvenen worde enkel goeds gezegd! Waarschuwing tegen belastering van dooden. Waarschijnlijk de vertaling van een gezegde van Chilon, door Diogenes Laëstius (I, 3, 70) aangehaald.

[Mos]

Mos, (afr.), immers. Dis mos ons Landros, ne? Jij skrijf mos net na hul verstand.

[Mos]

Mos, (lat. stud.), gewoonte. ‘Naar den goeden, ouden mos’.

[Mos pro lege]

Mos pro lege, (lat.), gewoonte voor of in de plaats van wet, gewoonterecht.

[Mosaïque (Etre coiffé à la -]

Mosaïque (Etre coiffé à la -, (fr.), op zijn Mozaïsch gekapt gaan. In scherts voor hoorndrager wezen. Denkelijk naar den gehoornden Mozes van de Vulgata op Exod. XXXIV:29, 30, 35. Zie echter het artikel Mozes (Hij ziet er uit als een gehoornde -).

[Moser]

Moser, (barg.), spion, handlanger der politie.

[Moser doorslaan]

Moser doorslaan, bedriegen, verklikken, van opinie veranderen.

[Moskee]

Moskee, van fr. mosquée, it. meschita, sp. mezquita, port. mesquita; oorspr. arab. mesdjid, d.i. plaats, waar men den grond met het voorhoofd aanraakt (bv. bij het gebed). Vandaar: bedehuis.

[Moslim]

Moslim (muslim), (arab.). Tegenw. deelw. van aslama, zich overgeven, nl. aan den wil Gods, bet. dus zich overgevende aan. Mohammed noemde dus zijne volgelingen Moslimân, in het Perzisch het mrv. van dit woord, maar hetzelfde als musulmân uitgesproken, is in die taal, evenals in het Turksch, ook een enkelvoud, en vandaar het Fr. musulman, ons muzelman. Islam = overgave nml. aan den wil Gods.

[Mossar]

Mossar, (met samengetrokken o-uitspraak), eigenl. moesar (n. hebr.), berisping, vermaning. Mossar zeggen = een boetpredikatie houden.

[Mossbacks]

Mossbacks, de oudere leden eener politieke partij; zie Kids, z.v.a. Met mos begroeide ruggen, evenals oude steenen en muren.

[Mosschel]

Mosschel, (wap.), zie Schelp.

[Mosterdjongen]

Mosterdjongen, in de volkstaal heerenknecht.

[Mosterdpotten]

Mosterdpotten, spotnaam voor de inwoners van Woudrichem.

[pagina 770]
[p. 770]

[Mosterdzaadje (Een - wordt een struik zoo groot als een boom]

Mosterdzaadje (Een - wordt een struik zoo groot als een boom, Matth. XIII:31, 32. Spreekw., dat den wasdom van 't kleine en geringe uitdrukt.

[Mot]

Mot of motto, zie Spreuk.

[Motet]

Motet, (lat., it., muz.), veelstemmige kerkelijke gezangen van kleinen omvang op bijbelschen, meestal Latijnschen, tekst, zonder begeleiding uitgevoerd, na 1600 ook weleens met enkele violen en later met orgel of vol orkest ter accompagneering. Ze komen reeds in de 11e eeuw voor. De verschillende stemmen zongen niet denzelfden tekst en ook niet dezelfde noten, begeleidden elkaar dus niet, en drukten met grooter kracht de bedoeling van den tekst uit.

[Mother Ann]

Mother Ann, (eng. am.), moeder Anna, volksnaam voor Anna Lee (1735-84), de profetes of geestelijke moeder der Shakers (z.a.), de ‘vrouwelijke’ of wel ‘tweede’ openbaring van Christus, waarvan Jezus de ‘mannelijke’ en ‘eerste’ is.

[Mother Carry's chicken]

Mother Carry's chicken, (eng.), kuiken van moeder Carry, de zeezwaluw, stormvogel (scheepst.); ook Petrel geheeten.

[Mother of Presidents, Mother of States]

Mother of Presidents, Mother of States, (am.), moeder der presidenten, moeder der staten, benaming van Virginia, omdat uit dezen staat zes presidenten zijn voortgekomen, en omdat deze staat de oudste der Unie is; vgl. Old Dominion.

[Motie-Keuchenius]

Motie-Keuchenius, motie op 26 September 1866, bij de beraadslaging over het adres van antwoord op de Troonrede voorgesteld door mr. Keuchenius: ‘De Kamer, de gedragslijn van het Kabinet ten opzichte van de uittreding van den minister van Koloniën, mr. P. Mijer, afkeurend, gaat over tot de orde van den dag’. De aanneming dier motie had het aftreden van het Ministerie en de ontbinding der Kamer tengevolge.

[Motto van den duivel (Het -]

Motto van den duivel (Het -, morgen, omdat van uitstel afstel komt.

[Mottoen]

Mottoen, fr. mouton, ook agnel, lam, schaap genoemd, een oude Fransche gouden munt, voor 't eerst verschenen onder de regeering van Lodewijk IX (1226-70), en weldra in geheel Europa nagebootst. Er was een schaap op afgebeeld met een kruisvaan en het omschrift in 't Latijn: ‘Lam Gods, dat de zonden der wereld draagt’ (Joh. I:29).

[Motos componĕre fluctus]

Motos componĕre fluctus, (lat.), de in beroering gebrachte baren stillen. Wat Vergilius den zeegod Neptunus laat doen. Verg. Aeneïs I, 135 heeft: ‘Sed motos praestat componcre fluctus’.

[Mots! (Des - des mots! des mots!]

Mots! (Des - des mots! des mots! Zie Words! words! enz. In de toepassing, nietszeggende woorden.

[Mottar]

Mottar, (met samengetrokken o-uitspraak), eigenl. moetar (n. hebr.) = geoorloofd. Moetar loch = het zij u geoorloofd.

[Motten]

Motten, (hgd.), in de volkstaal, pokken, omdat de sporen dier ziekte in het gelaat op motgaten gelijken. Het komt echter eigenlijk bijna uitsluitend in den vloek voor: Dass du die Motten kriegst! = krijg de pokken. Mottig = pokdalig.

[Motu proprio]

Motu proprio, (lat.), uit eigen beweging.

[Mouchard]

Mouchard, (fr.), stille verblikker, spion, denkelijk van mouche (vlieg) omdat hij evenals deze, overal weet in te dringen. Voltaire heeft in navolging van vele anderen beweerd, dat het eene verbastering was van Mouchy, den waren naam van Antoine Démocharès, rector der universiteit onder Henri II en die volijverig Protestanten aanbracht of verklikte. Maar Ch. Nodier toont overtuigend aan, dat de naam veel ouder is, dat moucher en moucharder reeds in de 15e eeuw bestonden, gelijk nog heden mouche en mouchard synoniem zijn, gelijk ook reeds lat. musca in dien zin gebruikt werd.

[pagina 771]
[p. 771]

[Mouche]

Mouche, (fr.), vlieg. Bateau-mouche = kleine stoomboot.

[Mouche]

Mouche, (fr.), de naam, onder welken H. Heine mevr. Camille Selden († 1896), een jong meisje van Duitsche afkomst, in 1855, dus ruim een jaar vóór zijn overlijden, te Parijs leerde kennen, en in verscheidene zijne brieven en gedichten o.a. in Die Lotusblume en An die Mouche, vereeuwigde. De bijnaam kwam daar vandaan, dat de dame een cachet had, waarop een vlieg (fr. mouche) gegrifd was.

[Mouche]

Mouche, (fr.), verkorting van mouchard, verklikker.

[Mouche du coche (Faire la -]

Mouche du coche (Faire la -, (fr.), zie Faire la mouche etc.

[Mouche (Fine -]

Mouche (Fine -, (fr.), een geslepen vrouwelijk persoon.

[Mouche (Prendre la -]

Mouche (Prendre la -, (fr.), zich geraakt toonen, boos worden.

[Mouchel]

Mouchel, (n. hebr.), vergevend, verschoonend, kwijtscheldend; iemand iets mouchel zijn = iemand een beleediging of tekortkoming vergeven.

[Mouches]

Mouches, (fr.), vliegen. Kleine schijfjes meest zwart papier, die dames en saletjonkers in de tweede helft der 17e en het begin der 18e eeuw hier en daar op hun gelaat plakten, om daardoor het blanke van hun teint beter te doen uitkomen. Zie Hofpleister.

[Mouches (Gober des -]

Mouches (Gober des -, (fr.), zijn tijd wachtend of nietsdoen doorbrengen, zooals kinderen, die vliegen vangen, in plaats van te arbeiden.

[Mouches volantes]

Mouches volantes, (fr.), letterl. vliegende vliegen, in werkelijkheid, in de geneeskunde, de lijnen, vlekken of gekleurde schitterende puntjes, die soms voor de oogen schijnen te zweven nadat men op een sterk verlicht voorwerp heeft gestaard of die eene plotselinge, minder voorbijgaande storing van het gezichtsvermogen vormen.

[Moucheté]

Moucheté, (wap.), bezaaid met hermelijnvlokjes.

[Moucheture]

Moucheture, (wap.), zie Hermelijnvlokjes.

[Mouchiach]

Mouchiach, (hebr.), een vermanende, een onder-het-oog-brengende. Iemand mouchiach zijn = iemand iets onder het oog brengen.

[Moujik]

Moujik, spr. uit Moesjik, Russische boer. Twee der uitnemendste Russische publicisten, Slatowatsky en Glebostpensky beschrijven, naar het voorbeeld van graaf Leo N. Tolstoï, het leven van den moujik.

[Moukir]

Moukir, verkeerde vorm voor Turksch mukri, verhuurder, in pacht gever, dus ook: muildieren-verhuurders of wat ook.

[Moule]

Moule, (fr.), in de gemeenzame taal iemand van weinig moed en wilskracht. Inderdaad zal wel een mossel die beide hoedanigheden slechts in geringe mate bezitten.

[Moule (Toute -]

Moule (Toute -, (barg.), deel, helft van 't gestolene.

[Moulin à paroles]

Moulin à paroles, (fr.), een praatzieke. Het woord werd door Callemant des Réaux (1619-92) in zijne Historiettes (een reeks anecdotes uit den tijd van het Regentschap), den graaf van Fiesque in den mond gelegd en leeft nog heden voort.

[Mount city]

Mount city, (am.), heuvelstad, benaming van St. Louis in Mexico, naar de talrijke aardhoopen, die men vond, toen de stad gesticht werd.

[Mourir n'est rien, c'est notre dernière heure]

Mourir n'est rien, c'est notre dernière heure, (fr.), te sterven beteekent niets, dat is ons laatste uur. Gezegde ontleend aan le Déserteur, van M. de la Palisse, populair geworden door de lieve muziek van Monsigny.

[Mourir pour la patrie,
C'est le sort le plus beau, le plus digne d'envie]

Mourir pour la patrie,
C'est le sort le plus beau, le plus digne d'envie,
(fr.), voor het vaderland te sterven is het schoonste, het meest benijdenswaardige lot; eenigszins gewijzigd refrein van het volkslied

[pagina 772]
[p. 772]

Roland à Ronceveaux, tekst en muziek van Rouget de Lisle (1792). In een nieuweren tijd schreven Alexandre Dumas en Auguste Maquet het drama le Chevalier de Maison-Rouge, het eerst 3 Aug. 1847 in het Théâtre Historique vertoond, waarin een koor der Girondijnen, op muziek van Varney werd gezongen, dat de aangehaalde woorden tot refrein had. Dat laatste komt overigens in hoofdzaak op het Dulce et decorum, enz. (z.a.) van Horatius neder. De parodie luidt: Nourri par la patrie, etc.

[Mouser-nefesch]

Mouser-nefesch, (hebr.), levenopofferend zijn, zijn leven desnoods voor iets geven; met zijne geheele ziel iets bewerken.

[Mousselien]

Mousselien, fijne lichte stof, japonstof vooral, naar arab. al-Maucil (fr. Mosul, Mossoul, Moussel), eene stad, aan den Tigris, waar veel handel in dergelijke lichte stoffen gedreven wordt; ned. neteldoek; de fijnere stoffen heeten vapeur, de fijnste zéphyr.

[Mousseline de laine]

Mousseline de laine, (fr.), zacht wollig weefsel, veelal japonstof, naar mousselien (z.a.).

[Moutard]

Moutard, (fr.), in de gemeenzame taal knaap.

[Moutarde]

Moutarde, (fr.), mosterd. Men heeft dikwerf over den oorsprong van dit woord getwist, en daarbij o.a. het wapen der stad Dijon, in Frankrijk, te pas gebracht, wier mosterd inderdaad sedert lang een grooten roep geniet. In de 14e eeuw namelijk, zou Philips de Goede, hertog van Bourgondië, haar, ter belooning, nadat zij duizend man soldaten had geleverd, om een opstand te Gent te onderdrukken, het voorrecht hebben verleend, zijne wapens met de zinspreuk ‘Moult me tarde’ (ongeveer: Op vele dingen wacht ik met ongeduld), bij haar blazoen te voegen. Het nieuwe wapen werd op Dijon's hoofdpoort gebeiteld. Door den tijd verdween echter het middenste woord, en bleef alleen Moult tarde over, waarvan men moutarde, ter aanduiding van den mosterd maakte, die tot daartoe sauve en seneve werd geheeten. Ongelukkigerwijs komt het woord moutarde reeds omstreeks 1220, dus eene eeuw vroeger, in de Histoire de Guillaume le Mareschal voor, zoodat de uitdrukking veeleer van moût, ons mout, schijnt te komen, dat op zijne beurt van het lat. mustum afstamt. Evenmin juist is de bewering, dat de mosterd eerst in 1720 in Engeland, door eene dame Clement van Durham in gebruik zou zijn gekomen. Immers, zoowel in Taming of the shrew (1594) als in King Henry IV (1596) van Shakespeare, wordt reeds van die toespijs gewaagd. In het eerste stuk vraagt Grumio aan Catherine wat zij wel van een stuk ossenvleesch met mosterd zou zeggen. En in het laatste, beweert Falstaff, dat de beste mosterd van Tewkesbury, in het graafschap. Gloucester, komt.

[Moutarde après diner]

Moutarde après diner, (fr.), mostaard na den maaltijd, te laat met eenige mededeeling, bewijsvoering of derg. aankomen.

[Moutardier du pape]

Moutardier du pape of premier moutardier, (fr.), iemand die een al te hoogen dunk van zich zelven heeft. Vóór de mosterd in gebruik kwam, bezigde men aan alle hoven séné (ons sénegroen). De hofbeambte, die met het toezicht op de voeding was belast, heette sénéchal en kreeg later den naam van moutardier, zooals de kamerheer in het latijn wel eens tavernicus wordt genoemd. Vgl. Mosterdjongen.

[Mouton d'or]

Mouton d'or, (fr.), gouden schaap, een Fransch geldstuk, naar de voorstelling op de keerzijde van den Agnus Dei of het Lam Gods. Zie Mottoen.

[Mouton à piloter]

Mouton à piloter, (fr. wap.), heipaal.

[Moutons de Panurge]

Moutons de Panurge, schapen van Panurgus, domme volgelingen, die doende, wat hun voorganger doet, zich desnoods in 't ongeluk zouden storten. Ontleend aan den roman Pantagruel van Rabelais, waar Panurgus zich wil wreken op Dindenault, die hem beleedigd heeft. Hij koopt diens beste schaap en werpt het in zee, waarna de andere schapen hun makker naspringen.

[pagina 773]
[p. 773]

[Mouts'ei]

Mouts'ei, (hebr.), uitgang van bijv. in: Mouts'ei sabbath = Sabbathuitgang, Zaterdag-avond; Mouts'ei jomtob = feestdags-uitgang.

[Moutsie, ha-moutsie]

Moutsie, ha-moutsie, (hebr.), woord uit de Israël. lofzegging over het brood; die lofzegging zelve; en vaak ook de snede brood waarover de lofzegging wordt uitgesproken.

[Moutsie-zijn]

Moutsie-zijn, (hebr.), (lett. uitbrengen), iemand eene godsdienstige verplichting doen kwijten, die te zijnen behoeve vervullen.

[Mouvant]

Mouvant, (fr. wap.), de heraldieke stukken (z.a.), wanneer zij slechts met één einde den rand van 't schild raken. Zie Uitgaande.

[Moyenâgeux, moyenâgeuse]

Moyenâgeux, moyenâgeuse, (fr.), van moyen-âge = middeneeuwen. Voor iets wat tot dat tijdvak behoort of daarin is ontstaan. Tevens ter aanduiding van iemand, die van de middeneeuwen houdt of daarvoor geestdrift gevoelt.

[Mozes en de Profeten hebben]

Mozes en de Profeten hebben, geld hebben; zie Moos.

[Mouzjik]

Mouzjik, (russ.), sjouwer, pakkendrager.

[Mowifi]

Mowifi, schurk, bij de negers aan de Congo.

[Mowitsch]

Mowitsch, (russ.), mensch. Algemeene benaming van een kelner in een hotel.

[Mozaïek]

Mozaïek, de kunst om door middel van het samenvoegen van gekleurde steenen of stukjes glas, marmer of hout, de voorstelling eener schilderij of teekening weer te geven; van gr. museion, muzentempel, lat. (opus) musivum, fr. mosaïque, it. mosaïco, musiefwerk. Volgens Plinius aldus genaamd, omdat deze getegelde vloeren het eerst werden gebruikt in de tempels aan de Muzen gewijd (XXXV, 21 s. 42). De beroemdste van alle mozaïek-kunstenaars was Sosos, die ten tijde der Attaliden te Pergamus leefde. (Plinius, Natuurlijke Historie, XXXVI:25).

[Mozaïsche geloof (Hij is van 't -]

Mozaïsche geloof (Hij is van 't -, hij is een belijder van den Mozaïschen godsdienst. Maar ook in den volksmond, met terugslag op moos (z.a.), hij is een duitendief.

[Mozart (De Czechische -]

Mozart (De Czechische -, bijnaam van Smetana, wegens zijne Czechische opera, ‘de verkochte Bruid’, Oct. 1896 te Weenen opgevoerd, met Czechische muziek, Cz. artisten en Cz. danseressen. Sommigen gaven hem den naam van Cz. Beethoven.

[Mozes (Daar zit -]

Mozes (Daar zit -, daar is geld, zinspeling op moos (z.a.).

[Mozes (Hij ziet er uit als een gehoornde -]

Mozes (Hij ziet er uit als een gehoornde -, zijn gelaat straalt van vreugde. Op grond eener onjuiste opvatting en vertolking in de Vulgata van Exod. XXXIV:29, 30, 35: facies cornuta (gehoornd aangezicht); - de Statenvert. heeft zeer juist: ‘het vel zijns aangezichts glinsterde’. Vgl. 2 Cor. III:7. Het grondwoord beduidt een spits, en vervolgens een straal. De Arabier vergelijkt dan ook de stralen der opkomende zon met horens van een hert. Vgl. Mosaïque.

[Mozes (Zij hebben - en de profeten]

Mozes (Zij hebben - en de profeten, volgens Luk. XVI beteekent dit: Zij hebben alwat tot hunne terechtbrenging en zaligheid noodig is. Spottenderwijs wordt de uitdrukking gebruikt voor: zij hebben alles, wat zij maar wenschen kunnen; met toespeling van Mozes op moos (z.a.).

[Mozes (Zoo zachtmoedig als -]

Mozes (Zoo zachtmoedig als -, Num. XII:3. Ironisch in den volksmond van een Jan goedbloed.

[Mozes had ook maar éen oog]

Mozes had ook maar éen oog, Mozes kon ook niet alles zien; zelfs aan zijne opmerkzaamheid ontsnapte weleens iets, evengoed als aan die van ieder ander (alledaagsch) mensch. Met terugslag op Mozes' woord tot zijn schoonvader (Num. X:31): ‘Gij zult ons tot oogen zijn’ (= wij zullen door uwe oogen zien), en misschien ook wegens de omstandigheid, dat in het woord Mozes slechts eene letter o (= een oog) voorkomt.

[pagina 774]
[p. 774]

[Muahbîden]

Muahbîden, belijders der éenheid Gods. Benaming, welke zich de Drusen, een volk in de landstreek van den Libanon, geven. Zij bestaan sedert de 11e eeuw en hebben een eerdienst uit Islamitische en Manichaeïstische bestanddeelen saamgesteld. Zij staan in eenig uiterlijk verband met de Maronieten (z.a.).

[Much ado about nothing]

Much ado about nothing, (eng.), veel beweging om niets; titel van een blijspel van Shakespeare, verschenen in 1600.

[Mücken (]

Mücken (ook Hummeln of Raupen) im Kopfe haben, (hgd.), niet goed bij zijn verstand zijn. Fr. avoir une araignée dans le plafond.

[Mûd]

Mûd, in IJmuiden, IJselmuiden en derg. beteekent riviermond.

[Mudguard]

Mudguard, (eng., sport.), spatscherm. Letterl. slijk-wacht.

[Muette de Portici (La -]

Muette de Portici (La -, (fr.), de stomme van Portici; titel eener opera van Auber, ook bekend als Masaniello, naar den held Mas (d.i. Thomas) Anielo. Het was de opera, die den 25en Aug. 1830 te Brussel werd opgevoerd op den vooravond van den opstand en de scheiding tengevolge had, en met bedoeling, met het oog op de woorden:

 
Pour un esclave est-il quelque danger?
 
Mieux vaut mourir que rester misérable,
 
Tombe le joug qui nous accable,
 
Et de nos mains périsse l'étranger,
 
Amour sacré de la patrie,
 
Rends moi l'audace et la fierté,
 
A la patrie je dois la vie,
 
Elle me devra la liberté.

[Mufle]

Mufle, (fr.), botterik, zot. Volgens sommigen zou het woord in 1815, gedurende den inval der verbonden legers in Frankrijk zijn ontstaan. Een der aanvoerders van Blücher's troepen zou nl. Muffling hebben geheeten en den koning van Frankrijk voorgesteld hebben Parijs te beschieten. De vorst wees dat voorstel verontwaardigd terug; het werd echter bekend, en lokte allerwege den kreet uit: ‘Ah! l'affreux Muffle! Ah! le vilain Muffle (O, die leelijke Muffle) Volgens anderen komt de uitdrukking in dien zin eenvoudig van mufle = muil of snoet van een dier. Inderdaad wordt zij niet slechts in de straks aangehaalde beteekenis, maar ook voor iemand met een onaangename onvriendelijke tronie gebezigd. Men zegt, vooral voor het woord in den eersten zin, ook wel muf.

[Muflisme]

Muflisme, (fr.), van mufle (z.a.), ongerijmdheid, zotheid.

[Mufti (Groot -]

Mufti (Groot -, wets-uitlegger, hoofd der Ulema's (z.a.), die de opperste geestelijke waardigheid in het Turksche rijk bekleedt. Als hoofd van den eeredienst heeft hij het opperbestuur over de wetten, en volgt in den kabinetsraad in rang op den Groot-Vizier.

[Muggen]

Muggen, spotnaam voor de inwoners van Haarlem.

[Muggen uitzijgen]

Muggen uitzijgen (= uitziften) en kemels doorzwelgen, Matth. XXIII:24, door Jezus toegepast op de Farizeeën, die erg nauwgezet waren op kleinigheden, maar daarbij groote deugden verzuimden.

[Muggenspuiters]

Muggenspuiters, spotnaam voor de inwoners van Meppel en van Mechelen. Een kleine jongen zag muggenzwermen, door de zon beschenen, om den toren dansen, hij meende vuur te zien, en riep ‘brand’, waarop dadelijk de spuiten aanrukten.

[Muggenzifter]

Muggenzifter, naar Matth. XXIII:24: mug uitzijgen. Het bedrijf der Farizeeën, die de kleinste mug uit hun drank verwijderden uit vrees voor Levitische onreinheid. Fig. kleingeestige vitter. Vgl. Haarklover (z.a.).

[Muilbanden (Een dorschenden os zult gij niet -]

Muilbanden (Een dorschenden os zult gij niet -, uit Deut. XXV:4; 1 Kor. IX:9; 1 Tim. 5:18), ontleend aan de gewoonte der Oosterlingen om het koren te dorschen door de hoeven van daarop tredende runderen; als men de dieren onder dit werk muilbandt, belet men hen, iets van dat koren te genieten. Gebezigd door Paulus

[pagina 775]
[p. 775]

omtrent de zorg voor het onderhoud van leeraars. In 't algemeen: de arbeider is zijn voedsel (of loon) waardig. Matth. X:10, Luk. X:7.

[Muilezel]

Muilezel, Mohammed's geliefde witte muilezel was Daldah.

[Mukstok]

Mukstok, (afr.), gaffelvormige stok onder den disselboom van een afgespannen kar geplaatst om die in balans te houden. Fig. hij is een mukstok = hij heeft korte beenen.

[Mulat]

Mulat, verbastering van sp. mulatto, afgeleid van lat. mulus, muilezel, dus bastaard. Kind van een blanke en eene negerin. Bruine huidskleur, met kroeshaar. Hij heeft 64 deelen blank, en 64 deelen zwart bloed. Mulatto oscuro (donkere M.) = kind van een neger en eene Mesties. Eenigszins donkere Mulat = kind van een neger en eene Quinterone (z.a.). Zie ook bij Quarteroon en Zambo.

Mulat is de algemeene naam voor afstammelingen van blanken en zwarten. Het woord behoort vooral op de W.kust van Afrika en in de W.-Indiën tehuis, waar wij 't hebben overgenomen van de Spanjaarden en de Portugeezen (ook aan die natiën zijn wij de gelijksoortige woorden creool en mesties verschuldigd). In 't Engelsch luidt 't mulatto en in 't Fr. mulâtre. Met het woord mulato (port. = muilezel, sp. = mulo), duidde men figuurlijk de personen van halfblanke, half-zwarte afkomst aan, gelijk de muilezel half paard en half ezel is.

[Mulciber]

Mulciber, (myth.), bijnaam van Vulcanus, als smeder van het ijzer. Letterl. die zacht en glad maakt (strijkt).

[Mulder]

Mulder, oud voor: molenaar.

[Mulderskermis.]

Mulderskermis. De Hemelvaartsdag te Hengeloo en Zelhem (nabij Deutichem). Ieder bakt een roggebrood van minstens 22 pond, en wandelt daarmede na den middagkerktijd naar den Hengelschen mulle(molen). Hier worden de brooden gewogen, en hij, wiens brood te licht is, betaalt boete; maar op het zwaarste brood staat een prijs van een flesch witten wijn. De geheele voorraad brood, soms wel 5000 pond, wordt onder de armen verdeeld, en de dag verder in vroolijkheid doorgebracht.

[Mule (Ferrer la -]

Mule (Ferrer la -, (fr.), den muilezel beslaan voor winst behalen op iets dat men voor een ander koopt of geld ontvangen, om iemand den toegang tot een invloedrijk persoon te verschaffen. Volgens Littré daaruit ontstaan, dat een dienaar van Vespasianus het zoo, op eene reis van dien keizer aanlegde, dat een muilezel op nieuw beslagen moest worden. Gedurende dien tijd kon iemand, die den dienaar daarvoor had omgekocht, den vorst een verzoekschrift overhandigen.

[Mulier taceat in ecclesia]

Mulier taceat in ecclesia, naar 1 Cor. XIV:34, de vrouw zwijge in de vergadering (der geloovigen).

[Mulkruipers]

Mulkruipers, spotnaam voor de inwoners van Arum bij Bolsward. Mul beteekent stof van kleiwegen en akkergronden.

[Mullah]

Mullah, inlandsch priester in Afghanistan.

[Müller und Schultze]

Müller und Schultze, typen van groote slagvaardigheid in kwinkslagen uit het door David Kalisch (1820-72) opgerichte satyrieke weekblad Kladderadatsch; (z.a.).

[Mullerianen en Stoffelianen.]

Mullerianen en Stoffelianen. Secte, verwant met de Wederdoopers, in 1828 door Stoffel-Muller te Zwijndrecht opgericht.

[Müllerschlaî (Einen - schlafen]

Müllerschlaî (Einen - schlafen, (hgd.), zeer vast slapen, zooals de molenaar, niettegenstaande het gedruisch der raderen van zijn molen, geacht wordt te doen.

[Mulmutijnsche wetten]

Mulmutijnsche wetten, de code van Dunvallo Mulmutius, koning der Britten (omstr. 400). Deze code werd eerst in het Latijn en daaruit door koning Alfred in het A.-S. vertaald en behield haar kracht tot Willem den Veroveraar. Shakespeare spreekt er van in Cymbeline.

[pagina 776]
[p. 776]

[Multa cadunt inter calicem supremaque labra]

Multa cadunt inter calicem supremaque labra, (lat.), er kan veel gebeuren tusschen den beker en den rand der lippen of Tusschen lip en bekerrand, Zweeft des noodlots donkre hand, ontleend aan het Grieksch van Gellius, Noctes Atticae, 13, 18, 3 (zie Polla enz.), meestal in 't Latijn geciteerd; maar ook in het Fr.: Il y a loin de la coupe aux lèvres. Aristoteles verhaalt de anecdote van Ancaeus, den mythischen Koning op Samos en diens knecht. Ancaeus plantte wijnstokken en de knecht voorspelde hem, dat hij zou sterven, vóordat hij den wijn er van zou gedronken hebben. Toen nu de wijn rijp was, zeide Ancaeus, dat hij 't toch nog beleven zou, maar op 't zelfde oogenblik, dat hij den beker naar den mond wilde brengen, werd hij door een wild zwijn overvallen en gedood. In Engeland citeert men:

 
‘There is many a slip,
 
Between the cup and the lip.’

En in de Fransche vertaling van den Vos Reinaerde luidt de spreuk:

 
‘Entre bouche et cuillier,
 
Avient souvent grand encombrier’.

In 't Duitsch heet het naar Fr. Kind's (1768-1843) gedicht Ankaios (1802):

 
‘Zwischen Lipp' und Kelchesrand
 
Schwebt der finstern Mächte Hand’.

Terwijl Tollens het aldus vertaalde:

 
‘Tusschen lip en bekerrand
 
Grijpt zijn (des noodlots) onverbeden hand.’

[Multa licent poëtis]

Multa licent poëtis, (lat.), veel staat den dichters vrij, wat taal, anachronismen, enz. betreft. Zie Licentia.

[Multa, non (]

Multa, non (of niet) multum, (lat.), velerlei, en niet veel. Omtrent menschen, die van allerlei dingen eene oppervlakkige kennis hebben, zonder degelijke wetenschap. Het omgekeerde Non multa, sed multum, komt ook voor.

[Multa paucis]

Multa paucis, (lat.), veel in weinig woorden.

[Multa tulit fecitque puer, sudavit et alsit]

Multa tulit fecitque puer, sudavit et alsit, (lat.), uit Horat., Epist. ad Pis., 413; volledig: Qui studet optatam cursu contingere metam, Multa, etc., alwie er naar streeft, den gewenschten eindpaal van zijn wedloop te bereiken, moet reeds als knaap veel verdragen en verrichten, veel hitte en koude verduren.

[Multis ille bonis flebilis occidit, Nulli flebilior quam mihi]

Multis ille bonis flebilis occidit, Nulli flebilior quam mihi, Horatius, Carmina, I, 24, 9, Mihi is in plaats gesteld voor tibi (nml. Vergilius): Hij (nml. Quintilius) is gestorven betreurd door vele goede menschen, maar door niemand meer dan door mij.

[Multorum annorum opus]

Multorum annorum opus, (lat.), een werk van vele jaren.

[Multos timere debet, quem multi timent]

Multos timere debet, quem multi timent, (lat.), Publilius Syrus, Sententiae. Hij, dien velen vreezen, moet velen vreezen. Vgl. Necesse est multos timeat, etc.

[Multum in parvo]

Multum in parvo, (lat.), veel in een klein bestek (samengeperst).

[Multum juvat animus in re mala bonus]

Multum juvat animus in re mala bonus, (lat.), onder tegenspoed vindt men 't meeste baat bij rechtschapenheid des harten. Lijfspreuk van Barthold van Eck (van Panthaleon), † 25 Dec. 1405 als heer van Ek(-en-Wiel).

[Multum, non multa]

Multum, non multa, (lat.), veel, niet velerlei, m.a.w. van éene zaak veel, niet van velerlei zaken. Plinius, Epistolae, 7, Aiunt multum legendum esse, non multa. Waarschijnlijk is door Plinius gedacht aan Quinctilianus X 1, 59, multi magis quam multorum lectione formanda mens (de geest kan meer door veel dan door velerlei lectuur ontwikkeld worden).

[Mulus mulum scabit]

Mulus mulum scabit, (lat.), een muilezel krabt den anderen, wordt gebruikt, wanneer twee personen elkander in de hoogte steken, hoewel de een dien lof evenmin verdient als de andere. Vgl. Mutuum.

[Mummie]

Mummie, (pers., ar.), gebalsemd lijk bij de Egyptenaren; van moem of moom, dat was beteekent.

[Münchhausen's reizen]

Münchhausen's reizen, zijn waarschijnlijk eene satire op Bruce, een reiziger door Abyssinië, aan wien dit werk

[pagina 777]
[p. 777]

was opgedragen. De schrijver was Rudolf Erich Raspe, een Deen, die wegens oplichterij vervolgd, uit Cassel naar Cornwallis vluchtte, en gedachtig aan de beruchte verhalen van den Baron von M. een tijdlang kavallerie-officier in Russischen dienst, den eersten bundel in het Engelsch schreef (1785) (Baron von M.'s Narrative of his marvellous travels and campaigns in Russia). Deze werd door Bürger in het Duitsch vertaald en daardoor lang aan Bürger toegeschreven. De voornaamste bijzonderheden zijn ontleend aan de Mendacia Ridicula van J.P. Lange, de Deliciae academiae en Ware Geschiedenis van Dingen in de Maan ontdekt, van Lucianus, uit Rabelais en uit de Tolheto de Ambas Lisboa. Zie Monsieur de Crac.

[Mund (Den - voll nehmen]

Mund (Den - voll nehmen, (hgd.), letterlijk zijnen mond vullen, eigenlijk overdrijven; men zegt ook die Backen voll nehmen.

[Mundium]

Mundium, gedurende het leenstelsel: bescherming, voogdijschap. Het woord is af komstig van een oud woord, dat hand beteekende, waarvan ook: momber, mondig en het hgd. Vormund.

[Mundolinco]

Mundolinco, een kunstmatige taal, die de uitvinder als ‘wereldtaal’ heeft willen invoeren. Zij bestaat hoofdzakelijk uit verhaspelde Italiaansche, Fransche en Latijnsche vormen, en heeft veel minder opgang gemaakt dan het Volapuk (z.a.).

[Mundus vult decipi (ergo decipiatur)]

Mundus vult decipi (ergo decipiatur), (lat.), de wereld wil bedrogen worden (derhalve worde zij bedrogen). Sebastiaan Franck, Paradoxa, No. 236 (verschenen in 1533), terwijl anderen dit gezegde weer aan den pauselijken legaat Caraffa, den lateren paus Paulus IV († 1559) toeschrijven.

[Munile]

Munile, zie Manile.

[Munito]

Munito, omstreeks 1840 een geleerde hond, die domino kon spelen, het a b c opzeggen, enz.

[Muntmeter]

Muntmeter, eene schaal, verdeeld in mM, om daarmede de middellijn van geldstukken en medailles te bepalen Door den heer Joh. W. Stephanik is ontworpen en in 1893 publiek gemaakt een palmhouten muntmeter in den vorm van een klein schildersezeltje, waarop zijn aangebracht: eene schaal van 125 mM, de schaal van Mionnet (ao 1808), de Engelsche schaal van 4,5 inches en die van P. Smidt van Gelder van 46 deelen = 68 mM.

[Muntmeter (Automatische -]

Muntmeter (Automatische -, uitgevonden door George Wilson te 's-Gravenhage, is een gasmeter, die toevoer van gas levert, zoodra men een 2½-centsstuk in een sleuf werpt, een knop optrekt en dien weder neerdrukt. Is de geleverde hoeveelheid gas verbruikt, dan werpt men weder een halve-stuiverstuk in de sleuf. Ook kan men tot tien geldstukken achter elkander er in werpen. Op bepaalde tijden komt een beambte de muntstukken, den prijs van het geleverde gas, uit het toestel nemen, evenals dit geschiedt bij weegwerktuigen, eierleggende hennen, teleskopen, enz. In België bezigt men een gelijksoortig toestel, naar het systeem van Siry, Lizars en Co. en J. Williams. Daar noemt men het compteur automatique.

[Muntrer Seifensieder]

Muntrer Seifensieder, (hgd.), vroolijke zeepzieder; zie Johann enz.

[Muntteeken]

Muntteeken, het teeken, dat de plaats, waar, of den muntmeester, door wien de muntstukken vervaardigd zijn, aanwijst. Het teeken van den muntmeester wordt tegenwoordig algemeen meesterteeken genoemd. Zoo zijn sedert 1815 de meesterteekens de volgende: een klaverblaadje, later een mummie van Y. Suermondt (1815-17); een palmtak, van De Bourgogne Herlaer te Brussel (1821-29); een fakkel, van Poelman (1818-39); eene lelie, van Suermondt (1840-45); een zwaard, van Bake (1847-74); een bijltje, van Taddel (1875-86); een hellebaard, van Van de Wall Bake (sedert 1889). Het muntteeken van Brussel was van 1821-29 een B., en van Utrecht is het sedert 1819 tot heden een Merkuriusstaf.

[pagina 778]
[p. 778]

[Muntvoet]

Muntvoet, muntstelsel, alle wettelijke bepalingen, die betrekking hebben op 't gewicht, 't gehalte en de remedie der munten.

[Muntzegel]

Muntzegel, (zeg.), uithangend zegel, waarbij op de keerzijde des bulla een even groot tegenzegel is gedrukt.

[Munus triplex]

Munus triplex, (lat.), drievoudig ambt, nml. dat van leeraar, hoogepriester en koning, waarin de dogmatici Jezus' werkzaamheid op aarde en in den hemel, onderscheiden.

[Murgpijp]

Murgpijp, (zeew.), triviale benaming van den looden of houten koker of buis, die op de schepen aan het vuil, de flesschen, enz. tot doortocht naar zee strekt.

[Murray (Een -]

Murray (Een -, een Engelsch reisboek, uitgegeven in navolging van Baedeker's reisboeken. Zie Baedeker.

[Musard (Bal à la -]

Musard (Bal à la -, bal met groote pracht en vele quadrilles; naar Philippe Musard (1792-1856), den ‘quadrille-koning’, dirigent der hof bals te Londen, later dirigent te Parijs, het laatst in de groote opera; aldaar ook, Concert Musard.

[Muscadins]

Muscadins, (fr.), voorloopers van de jeunesse dorée, jongelieden, die groote zorg aan hun toilet besteedden en in voorkomen en manieren het tegendeel vertoonden van de ruwe, slordig gekleede Revolutie-mannen, gelijk de vuile afgevaardigde Chabot, gewezen Capucijner-monnik, die dezen naam bedacht, omdat le musc, de muskus, bij deze heeren een zeer gezocht parfum was.

[Muscas (Aquila non captat -]

Muscas (Aquila non captat -, (lat.), een arend aast niet op vliegen; deze zijn hem te min, te gering. Spreuk van de familie Quarles. Fig. een grootmoedig man vit niet op bagatellen.

[Musette]

Musette, (fr., muz.), doedelzak en herdersfluit, daarnaar dans onder Lodewijk XIV en XV in de mode, waarbij de begeleiding hoofdzakelijk uit musettes bestond, passend bij de herdersspelen en herderspakjes aan het hof gebruikelijk.

[Musette]

Musette, (mil.), tasch die over den schouder of op den rug gedragen wordt, door onbereden officieren, tot berging van benoodigdheden op marsch of te velde.

[Museum]

Museum, gr. mousaion, tempel der Muzen (Mousai), en in 't algemeen eene plaats, gewijd aan de Muzen, d.i. aan geleerdheid, kunst en wetenschap. Het merkwaardigste museum der Oudheid was dat te Alexandrië, door Ptolemaeus Philadelphus (283-246 v.C.) gesticht. Het bevond zich in het Koninklijk paleis, hetwelk tevens bestemd was tot bibliotheek. Daar vormde zich een kring van uitstekende geleerden, die op kosten van den Staat onderhouden werden, om zich ongestoord aan hunne wetenschappelijke studiën te kunnen wijden. Keizer Claudius (41-54 n.C.) voegde er een Museum Claudianum aan toe. Thans: openbare verzamelingen van schilderijen en oudheden. De voornaamste musea zijn:

Het Britsch Museum te Londen, de Louvre te Parijs, het Vaticaan te Rome en de museums te Amsterdam, Berlijn, Dresden, Florence, München, St. Petersburg, Weenen.

[Musici (De vader der -]

Musici (De vader der -, Jubal, ‘de vader van allen, die harpen en orgelen hanteeren’. Gen. IV:21, of, naar de nieuwste vertaling, citer en schalmei bespelen. Sedert heeft men dien naam aan verschillende vroegere Musici toegekend, zooals: Palestrina († 1594) enz.

[Musikdrama]

Musikdrama, zie Dram(m)a.

[Musis sacrum]

Musis sacrum, (lat.), aan de Muzen gewijd.

[Muskieten-vest (Een - aantrekken]

Muskieten-vest (Een - aantrekken, 's avonds een glas alcohol meer drinken teneinde dan vaster te kunnen slapen, zoodat men door de steken van de muskieten in den nacht niet wakker wordt gemaakt.

[Muslin]

Muslin, (eng.), mousseline (z.a.).

[Muspelheim]

Muspelheim, (n. myth.), vuurhemel, verblijf des lichts, de andere wereld.

[pagina 779]
[p. 779]

[Musschen]

Musschen, spotnaam voor de inwoners van Edam. Eenige burgers stonden met een balk dwars vóor de poort. Een muschje, dat voorbij vloog met een takje in den bek recht voor zich uit, bracht hen tot het inzicht, dat ze den balk zóó moesten richten.

[Mustafiz]

Mustafiz, (turksch), landstorm.

[Mut zeiget auch der Mameluck,
Gehorsam ist des Christen Schmuck]

Mut zeiget auch der Mameluck,
Gehorsam ist des Christen Schmuck,
(hgd.), moed kenmerkt ook den Mameluck, gehoorzaamheid is het sieraad van den Christen. Schiller, Kampf mit dem Drachen. De grootmeester der Malteser-orde betoogt hier, dat moed alleen geen verdienste is, wanneer niet het motief voor den moed prijzenswaardig is; verder, dat in eene goedgeordende instelling de grondslag voor alle welslagen is gehoorzaamheid.

[Mutatierecht]

Mutatierecht, fr. droit de mutation, een registratierecht, dat, onafhankelijk van het al of niet bestaan van een schriftelijk bewijs, verschuldigd is, zoodra er overgang (mutatie) van vast goed (bv. verkoop of schenking) heeft plaats gehad. Dit recht wordt geheven van de waarde der zaken.

[Mutatis mutandis]

Mutatis mutandis, (lat.), (m.m. of mutmis) met verandering van datgene, wat veranderd moet worden.

[Mutato nomine de te fabula narratur]

Mutato nomine de te fabula narratur, (lat.), verander slechts den naam, en de geschiedenis geldt u. Hor., Satirae I, 48.

[Mutua confidentia]

Mutua confidentia, (lat.), wederzijdsch vertrouwen.

[Mutua Fides]

Mutua Fides, (lat.), onderlinge trouw. Naam der studenten-societeit te Groningen. Ook benaming van eene aristocratische studentenclub te Utrecht omstr. 1859 opgericht, tot welke nagenoeg geene theologanten behoorden.

[Mutuum muli scabunt]

Mutuum muli scabunt, (lat.), de eene muilezel schuurt den anderen, als de eene hand de andere wascht, worden beide schoon. Varro bij Nonius Marcellus, p. 115, 20, 157, 21. Vgl. Mulus.

[Mutuus consensus]

Mutuus consensus, (lat.), wederzijdsch goedvinden.

[Muurbloemen]

Muurbloemen, dames, die op een bal niet gevraagd worden, en aldus slechts tot wandversiering strekken; woordspeling met de muurbloem (Cheiranthus cheiri, L), welke in 't wild op oude muren groeit en in de tuinen als sierbloem gekweekt wordt. Vgl. Tapisserie maken.

[Muurkroon]

Muurkroon, (wap.), voorgesteld als een vestingmuur met tinnen en drie poorten; zij behoort tot de klassieke zinnebeelden en komt in wapens uit den goeden tijd der heraldiek niet voor.

[Muzelman]

Muzelman, belijder van 't Mohammedaansche geloof, van arab. muslim = geloovige. Zie Moslim.

[Muzen (De -]

Muzen (De -, gr. moesai, de godinnen van het gezang, later ook de voorstandsters der onderscheidene dichtsoorten, der kunsten en wetenschappen. Homerus noemt nu eens éene muze, dan weder meerdere, doch zonder bepaald aantal en bepaalden naam; alleen in Odyssea XXIV:60, in eene plaats van lateren oorsprong, is sprake van het negental. Hesiodus telt dit negental het eerst met namen op, nl. Clio (de verkondigster des roems), Euterpe (de vreugdegeefster), Thalia (de bloeiende), Melpomene (de zangeres), Terpsichore (de danslievende), Erato (de lieflijke), Polymnia (Polyhymnia, de aan hymnen rijke), Urania (de hemelsche), Kalliope (de met eene schoone stem begaafde); zij heeten bij hem dochters van Jupiter bij Mnemosyne, in Piërië, aan den Olympus verwekt. Zij worden ook wel dochters van Uranus en Géa genoemd. - Muze, oorspr. godin der herinnering en van het gezang, later, der dicht-, dans- en tooneelspeelkunst, werd later een gemeen zelfst. nmw., in den zin van gezang, lied, voorts van kunst, wetenschap, fijne beschaving, dichtkunst.

[Muzenzoon]

Muzenzoon, student naar de beoefening van een der zeven vrije kunsten. Men vindt namelijk in later tijd de negen muzen genoemd als bezielende Clio, geschiedenis, helden-

[pagina 780]
[p. 780]

dicht; Euterpe, lyrische poëzie; Thalia, blijspel; Melpomene, treurspel; Terpsichore, dans; Erato, minnezang; Polyhymnia, godsd. lofzang; Urania, sterrenkunde; Calliope, epische poëzie.

[Muzikant begraven (Daar ligt een -]

Muzikant begraven (Daar ligt een -, spottend gezegde als iemand struikelt; de struikelende maakt vreemde passen, gaat (spottend gezegd) dansen en men denkt daarbij aan een vedelaar, die op de plek, waar men struikelde, begraven ligt en na zijn dood nog opwekt tot dansen.

[Muziek (De prins der -]

Muziek (De prins der -, Giovanni da Palestrina (1529-94).

[Muziek (De vader der -]

Muziek (De vader der -, Giovanni da Palestrina.

[Muziek (De vader der Grieksche -]

Muziek (De vader der Grieksche -, Terpander, (bloeide 676 v.C.).

[Muziek der spheren]

Muziek der spheren, zie Harmonie der spheren.

[Muzieknoten (Namen der -]

Muzieknoten (Namen der -, de namen der noten zijn ontleend aan de beginwoorden der regels van eene Latijnsche hymne, op Johannes den Dooper, van den Longobardischen geschiedschrijver Paulus Warnefried:

Ut queant laxis, Resonare fibris, Mira gestorum, Famuli tuorum, Solve polluti, Labii reatum, Sancte Johannes, d.i. Opdat uwe knechten met onbedwongen snaren uwe wonderbare daden mogen doen weerklinken; neem gij de schuld onzer bezoedelde lippen weg, o, heilige Johannes.

Ingevoerd zijn die namen door Guido Aretinus, een Benedictijner, geb. 995 te Arezzo, in Toscane. De si gevormd uit de S en I van den laatsten regel, werd aan de zes anderen toegevoegd door Erycius Puteanus, hoogleeraar in de Letteren, te Leuven († 1646). - De vinding, om door opene of geslotene en wel of niet gestreepte teekens de quantiteit der noten uit te drukken, is volgens sommigen van Franco van Keulen (13e eeuw), volgens anderen van Johannes van Meurs.

[My better half]

My better half, (eng.), mijne betere helft, d.w.z. mijne vrouw is aan Arcadia 3, van Sir Philip Sydney († 1586) ontleend. Het gezegde (bessere Hälfte) wordt echter veel meer in Duitschland dan in Engeland gebezigd.

[My heart's in the Highlands, my heart is not here]

My heart's in the Highlands, my heart is not here, (eng.), mijn hart is in de Hooglanden, mijn hart is niet hier. Burns, Afscheid van de Hooglanden.

[My house is my castle]

My house is my castle, (hgd.), mijn huis is mijne vesting, is de vorm in welke men het, door Sir E. Coke (1551-1633) in diens Institutes, III, 161, opgestelde beginsel der onschendbaarheid van de woning, in Engeland pleegt aan te halen.

[Mystagoog]

Mystagoog, de priester, die in de mysteriën inwijdt, bepaaldelijk de hiërophant (z.a.), omdat hij de nieuwelingen inwijdde in de Eleusinische mysteriën, en deze bij de oude Grieken de voornaamste (d.i. de geheimzinnigste waren). Uit gr. mustès (= ingewijde in de mysteriën) en agein (leiden, voeren). Op Sicilië heette hij periègètès (z.a.). Het R.-Katholicisme der Middeleeuwen onderscheidde de mystagogen in volmaakten (perfecti) en onmondigen. Later duidde het woord eenen kwakzalver aan.

[Mysteriën]

Mysteriën, bij de oude Grieken godsdienstige geheime leeringen, in velerlei plechtigheden en gebruiken gehuld, bijzonderlijk die der Eleusinische Demeter of Ceres. Gr. mustèrion = geheimenis, verborgenheid, geheime leer; mrv. mustèria = geheime godsvereering, ook geheime kunstenarijen. Van muo = luiken, zich sluiten (van lippen en oogen). Bij de ouden bestonden ze deels in legenden over de daden en lotgevallen der godheden, aan wie ze gewijd waren (Ceres, Bacchus, Isis); deels in plechtigheden, bij welke onder de leiding van priesters de inhoud van die legenden aan de ter feestviering vergaderde deelgenooten in dramatischen vorm werd voorgesteld (derhalve, Heidensche mysteriespelen).

[pagina 781]
[p. 781]

[Mysteriën (De drie groote -]

Mysteriën (De drie groote -, vroeger werden door de Christenen daarmee bedoeld: de drieëenheid, de vleeschwording (incarnatie) en de vleeschelijke opstanding uit den doode.

[Mysteriespelen]

Mysteriespelen of mysteriën, Middeleeuwsche geestelijke tooneelspelen, bestaande uit Bijbelsche tafereelen, vooral uit de geschiedenis van de geboorte, het lijden, de opstanding en de wederkomst van Christus, eerst in de kerken door geestelijken en koorknapen, - bij het spel van Driekoningen reden op den Zondag na Dertiendag (z.a.) te Delft ao 1498 na de Vesper, door al de kerkdeuren de priesters te paard het gebouw binnen; - later door leeken en afzonderlijke vereenigingen in optochten of processies, den volke vertoond. Te Parijs zaten sedert 1380 de leden der Confrérie de la Passion (Broederschap van Christus' lijden) op karren of speelwagens (pugiants) en reden langs de straten. Vooral ook op Paschen en Pinksteren werden ze opgevoerd. Vandaar dat sommigen beweren, dat de naam is afgeleid van ministerium, dus spelen na den kerkdienst gehouden, en niet van mysterie, geheimenis. De oudste sporen dezer spelen klimmen op tot de elfde, misschien tot de 9e eeuw. Een naklank er van bestaat nog in Roomsche landen, bv. te Monaco, en in het bekende ‘Passionsspiel’ te Ober-Ammergau (Opper-Beieren), enz. enz.

[Mysticisme]

Mysticisme, de beschouwingstrant, volgens welken, bij miskenning der éenheid van ons zieleleven in de onderscheiding van de verschillende kringen zijner werkzaamheid, het gemoed op de eene of andere wijs als bijzonder en uitsluitend orgaan van den godsdienst wordt aangemerkt. Het doet, als averechtsche voorliefde voor het onbegrijpelijke, het tegen-redelijke en tegenstrijdige den godsdienst ontaarden in een mystisch gevoelsleven.

[Mystiek]

Mystiek, de leer van het geheimzinnige. Van gr. mustikos = de leer der mysteriën betreffend, geheim, mystisch. In de praktijk des levens leidt ze licht tot quiëtisme (z.a.); ja, eer de mysticus het vermoedt, kan hij komen op het hellend vlak van onbezonnen geestdrift of van zinnelijken hartstocht. Men vervalt tot mystiek door eenzijdige overheersching van het gemoed. Eene mystiek, als geloof aan eene voortgaande, onmiddellijke, door bijzondere religieuse oefeningen verkregen inwerking van God op de ziel, om deze te verlichten en te verbeteren (Bretschneider), eene mystiek derhalve, die het gemoed een hoogeren geest van eeuwige liefde laat gewaar worden, - zulk eene mystiek is een zegen; maar eene mystiek, die de ziel niet in aanraking brengt met licht en kracht uit eene andere wereld, maakt den twijfel erger, en is een vloek voor het leven.

[Mystificatie]

Mystificatie, afgeleid van mystificeeren (z.a.).

[Mystifficeeren]

Mystifficeeren, foppen, beet nemen, bij den neus hebben en belachelijk maken; van fr. mystifier, een woord het eerst uitgevonden door den dichter Poinsinet († 1769); vandaar mystificatie = fopperij.

[Mystische]

Mystische of mystieke theologie, (r.k.), is de theorie en de praktijk van het hoogere, beschouwende gebed of de contemplatie, waarin de ziel op het innigst met God vereenigd wordt.

[Mythe]

Mythe, van gr. muthos = woord, rede, ook vertelling, boodschap, gerucht; na Homerus elke vertelling uit den duisteren, vóor-historischen tijd, goden of heldensage; tegengesteld aan logos = een geschiedkundig, geloofwaardig verhaal. Alzoo, een met bewustheid en opzet verdicht verhaal, waarvan een goddelijk wezen het middelpunt is; anderdeels het in den concreten vorm van een verhaal ingekleed dogma van een godsdienst. Vanhier

[Mythologie]

Mythologie, (gr.), de wetenschap van de mythe (z.a.), fabelleer. Door Goethe in zijne ‘Maximen’ omschreven als Luxe de croyance (overdaad van geloof).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken