Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen (1993)

Informatie terzijde

Titelpagina van Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen
Afbeelding van Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingenToon afbeelding van titelpagina van Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (43.14 MB)

Scans (74.05 MB)

XML (7.33 MB)

tekstbestand






Editeur

Ewoud Sanders



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen

(1993)–Taco H. de Beer, Eliza Laurillard–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 1255]
[p. 1255]

Z

[Z]

Z, (hand.), op Fransche munten, dat zij te Grenoble geslagen zijn.

[Zaai uw brood aan alle wateren]

Zaai uw brood aan alle wateren; grijp alle gelegenheden aan, om wat goeds te doen. Naar Jes. XXXII:20, waar die woorden letterlijk moeten opgevat worden, omtrent een overal bebouwd land. Zie ook Werp uw brood enz.

[Zaaiers]

Zaaiers, (mil.), aardappelen.

[Zabbür]

Zabbür, (arab.), Liederen. Volgens den Koran der Mohammedanen éen der deelen van der Christenen Heilige Schrift (Oud- en Nieuw-Testament), die daarin onderscheiden wordt als Torât, Zabbùr en Injil (Indjil), d.i. Wet, Liederen en Evangelie, waarvan de Wet aan Mozes, de Liederen aan David, en het Evangelie aan Jezus gegeven is door God.

[Zacht gaatie]

Zacht gaatie, (rest.), zacht broodje met garnalen.

[Zahlen beweisen]

Zahlen beweisen, (hgd.), cijfers bewijzen, dikwijls verlengd tot Zahlen beweisen, sagt Benzenberg, moet eigenlijk heeten zahlen entscheiden; aldus luidt het namelijk op vele plaatsen in de geschriften van den Rhijnschen natuurkundige en publicist Benzenberg (1777-1846). De uitdrukking werd vooral verbreid door de Kölnische Zeitung. Toen namelijk in 1833 aan de stad Keulen het stapelrecht ontnomen en haar ter vergoeding een vrijhaven gegeven werd, ontstond er tusschen belanghebbenden een hevige strijd over het nut of het nadeel van de nieuwe inrichting, die in genoemde courant onder het afwisselende opschrift Zahlen beweisen en Zahlen beweisen nicht uitgevochten werd.

[Zählt die Häupter seiner Lieben (Er -,
Und sieh, ihm fehlt kein teures Haupt]

Zählt die Häupter seiner Lieben (Er -,
Und sieh, ihm fehlt kein teures Haupt,
(hgd.), hij telt de hoofden zijner lievelingen, en zie, hij mist niet één daarvan. Schiller, das Lied von der Glocke.

[Zaïmph]

Zaïmph, (Carthaagsch woord), de veelkleurige mantel, waarmede het beeld der godin Tanit werd omhangen en het palladium van Carthago. Dat voorwerp is vooral meer bekend geworden door den roman Salammbo (1863) van G. Flaubert (1821-80).

[Zaïn]

Zaïn, 7e letter van het Hebreeuwsche alfabet. Hebr. zajin, van syr. zains = pijl.

[Zak (In - en asch zitten]

Zak (In - en asch zitten, in diep ongelukkigen toestand verkee-

[pagina 1256]
[p. 1256]

ren; herinnering aan oud-Joodsche gewoonten, zie Gen. XXXVII:34, Esther IV:1, 3, Job II:8. Ook teeken van boete, bv. Dan. IX:3, Matth. XI:21, Luk. X:13.

[Zak maken (Een -]

Zak maken (Een -, (mil.), een bed zoodanig opmaken, dat degene, die zich te bed wil leggen, tusschen de handig opgevouwen lakens verward raakt.

[Zaksken (Ze heeft het -]

Zaksken (Ze heeft het -, of: hij laat haar het - met de vracht. Spottend gezegd van een gevallen meisje, die door haar minnaar werd verlaten (overal in Vlaanderen).

[Zaligheid]

Zaligheid, pestilentie, pest; vroom eufemisme voor die gevreesde ziekte, evenals gave Gods (z.a.).

[Zalm]

Zalm, (rest.), sein van de kellners onder elkaar, als er dames binnenkomen, die een voetenbankje moeten hebben.

[Zalving]

Zalving, gr. chrisma (z.a.). Bij het oude Israël werden profeten (1 Kon. XIX:16), priesters en koningen (1 Sam. IX:16, X:1, enz.), door zalving, d.i. overstorting met welriekende zalf (vgl. Ps. CXXXIII:2) tot hun openbaar ambt gewijd. Vanhier fig. zalving met den Heiligen Geest (2 Kor. I:21, 1 Joh. II:20, 27), als inwijding tot het leiden van een geestelijk, echt-christelijk leven. De Bulgaarsche orthodoxe Kerk erkent den doop der R.-Katholieken en Protestanten; wat de Grieksche patriarchale Kerk niet doet. De kleine Bulgaarsche kroonprins Boris, Jan. 1894 geboren, de zoon van Vorst Ferdinand, R.-Katholiek gedoopt, werd, bij zijn opneming in de Grieksche Kerk (Febr. 1896) niet herdoopt, maar alleen orthodox gezalfd, gelijk anders in de Bulgaarsche Kerk terstond na den doop zou geschied zijn Bij de plechtigheid der zalving wordt eerst een gewone dienst gehouden. Dan roept de priester (Aartsbisschop) de peten met het kind naar de ‘Keizerlijke Poort’ - den hoofdingang der kerk - en nadat zij daar een kniebuiging hebben verricht, moeten zij in naam van het kind de gebruikelijke vragen beantwoorden. Het voornaamste punt der daarbij af te leggen geloofsbelijdenis is, of de doopeling erkent, ‘dat de Heilige Geest alleen van den Vader en niet van den Zoon uitgaat.’ Daarna worden voorhoofd, mond, neusgaten, borst en handen van den doopeling gezalfd met myhra - eene welriekende olie, welke door een Aartsbisschop moet gezegend zijn en uit Rusland ontboden wordt.

[Zambo]

Zambo, in Zuid-Amerika het kind van een neger en eene Indiaansche vrouw. Zambo-neger = kind van een neger en eene Mulattin. (Geheel zwarte) Zambo-neger = kind van een neger en eene Zamba. Zambo claro = kind van een Indiaan en eene Zamba. Zie ook Sambo.

[Zand]

Zand, (barg.), suiker.

[Zand (Iemand - in de oogen strooien]

Zand (Iemand - in de oogen strooien, verwarring stichten, symbool van de verstrooiing der ongeloovigen bij Mohamed. In den Koran leest men: ‘Niet gij, o Mohamed, wierpt stof in de oogen uwer vijanden, maar God verstrooide hen.’

[Zander-instituut]

Zander-instituut, inrichting voor mechano-therapie, orthopaedie en massage; medico-mechanische inrichting, genoemd naar den Zweedschen geneesheer Dr. Gustaf Zander, te Stockholm, die in 1857 zich bijzonder ging toeleggen op de behandeling der ruggegraatsverkrommingen, welke bij kinderen ontstaan, meestal tengevolge van eene langdurige zittende houding. Voor de behandeling dezer afwijking vervaardigde hij een meet-toestel, om nauwkeurig de houding en den vorm van het lichaam te bepalen.

[Zandgrond (Dat staat maar op een -]

Zandgrond (Dat staat maar op een -, uit Matth. VII:26, omtrent iets dat los en luchtig is. In het Oosten is een huis op zand gebouwd zwak en wankelbaar in den regentijd. Met de gesteldheid van den bodem onzes vaderlands is dit gezegde in strijd.

[Zandwerven (Naar -]

Zandwerven (Naar -, overleden.

[pagina 1257]
[p. 1257]

[Zanettos]

Zanettos, Japanners, die ongeloofelijke kunsten met volkomen zekerheid uitvoeren, als het werpen met messen en ballen en brandende fakkels.

[Zarfath]

Zarfath, vereeniging te Amsterdam, op de 6e algemeene samenkomst voor Inwendige Zending, 29 Mei 1885 gesticht tot steun der nagelaten betrekkingen van Evangelisten, godsdienstonderwijzers, weezen, ziekenverplegers e.d.; aldus genoemd naar Zarfat, waar de weduwe woonde, bij wie de profeet Elia een geruimen tijd zijn intrek nam, en die hij onderhield; volg. 1 Kon. XVII:9, 10. Zie ook Sarepta.

[Zat van dagen]

Zat van dagen, afgeleefd; vgl. Gen. XXXV:29; Job XLII:17 (der dagen zat).

[Zebedéus (Het is een -]

Zebedéus (Het is een -, een sukkelaar, naar Zebedéus (Matth. IV:21), omdat men van hem nooit iets anders leest, dan dat hij de vader was van twee van Jezus discipelen. Of misschien hieruit te verklaren, dat men, volgens Mark. I:19, 20, hem voor alles liet zitten, en dat dus in hem een type gezien werd van een lijdelijk man, een weerloozen tobber. Ook maakte Matth. XX:20 niet Zebedéus, maar zijne vrouw een verzoek zijner zonen aan Jezus bekend, waarin men iets ‘stumperigs’ zien kon, iets van een onnoozelen hals.

[Zechien]

Zechien, mrv. zechienen, sechienen, ital. zecchino, -ni, goudmunt (= dukaat), genoemd naar la Zecca, muntgebouw te Venetië, waar ze in 1280 het eerst geslagen is. Zecca (it.) = munt. Kopieën dezer munt, doch niet van goud, worden tegenwoordig gebezigd tot versiering van kostuums, draperieën, lampenkappen, vogelkooien, enz. Eén zechien = ongeveer f 4. -.

[Zechoes]

Zechoes, (zekoeth), (n. hebr.), verdienste. In het bijzonder: de edele vrome daden van afgestorvenen, waarvan de verdienstelijkheid geacht wordt, zegen te brengen aan hunne nakomelingen.

[Zedelijke lichamen]

Zedelijke lichamen, vereeniging van personen, die niet onder het begrip maatschap vallen, zij kunnen rechtspersoonlijkheid erlangen ingevolge de wet van 22 April 1855, Stbl. no. 32.

[Zeebrand]

Zeebrand, noemen de Hagenaars weerlicht zonder donder.

[Zee-eenhoorn]

Zee-eenhoorn, (wap.), eenhoorn (z.a.) wiens achterlijf vervangen is door een visschenstaart.

[Zeeldraaiers]

Zeeldraaiers, spotnaam voor de inwoners van de Oostvlaamsche gemeente Zele, naar de locale nijverheid. Zie Kloddemans.

[Zeeleeuw]

Zeeleeuw, (wap.), leeuw, wiens achterlijf vervangen is door een visschenstaart.

[Zeemijl]

Zeemijl, eng. nautical mile, = 5900 Rijnl. voeten = 1852 meters = 1/60 graad op den meridiaan. Eene Engelsche mijl (English mile of statute mile) = 1610 meters.

[Zeepaard]

Zeepaard, (wap.), paard met visschenstaart in plaats van achterlijf. Naam van het schip, waardoor Amsterdam overrompeld werd (Vondels Gijsbrecht), in navolging van 't paard van Troje.

[Zeerwits]

Zeerwits, (barg.), zeer wel.

[Zeeuw]

Zeeuw, de gewone benaming van den voormaligen Zeeuwschen rijksdaalder, die in plaats van 50 stuivers, er 52 waard was; ja, als hij ongesnoeid en volwichtig was, zelfs 53.

[Zeevlam]

Zeevlam, de koele nevel, die na heete zomerdagen uit de Noordzee opstijgt en zich over een groot deel van Noord-Holland uitbreidt, zeer schadelijk voor de gezondheid.

[Zeewijf]

Zeewijf, meermin. Vergelijk roman van Oltmans: ‘Het huis van het Zeewijf’.

[Zefir, zephir]

Zefir, zephir, westenwind; bij Homerus enz. zephuros, van zophos = duisternis, ook het westen als zijnde de nacht- of schaduwzijde van de aard-schijf, Homerus wist van geen aard-bol. Hij bracht den Grieken gewoonlijk storm en regen, maar den westerstranden zacht weder aan als lentewind. Vanhier zefir of zefier = zacht windje, aange-

[pagina 1258]
[p. 1258]

name lente, vooral in dichterspraak. Fr. zéphyr, in welke taal de Fransche soldaten in Afrika ook zephyrs heeten. Zie bij Favonius.

[Zéfler]

Zéfler, zie Mousselien.

[Zegel van Hermes]

Zegel van Hermes, zie Hermesianis.

[Zegen is er in (De -]

Zegen is er in (De -, heet het, wanneer een vat of flesch meer oplevert, dan men verwachtte. Men spreekt in dit geval ook van een verborgen zegen, en denkt vermoedelijk aan de wonderbare vermenigvuldiging van meel en olie in de woning der arme weduwe te Zarfat, door den profeet Elia bewerkt (2 Kon. IV:1-7). Zie Sarepta en Zarfat.

[Zegenbede (Hoogepriesterlijke -]

Zegenbede (Hoogepriesterlijke -, Num. VI:24-26.

[Zegevierende Kerk (De -]

Zegevierende Kerk (De -, zie Kerk.

[Zehoew]

Zehoew, (n. hebr.), (van het Hebr. zahab = goud) een gulden muntstuk. Meerv. zehoewîm. Een Nederl. gulden wordt daarmeê aangeduid.

[Zeilstreek]

Zeilstreek, zwarte streep op het onbeweeglijk deel van de inrichting, waarin het kompas geplaatst is en die de lengte-as van het schip aanwijst.

[Zeitungsdeutsch]

Zeitungsdeutsch, (hgd.), krantenduitsch, voor de gebrekkige taal der hgd. nieuwsbladen, werd voor 't eerst door Schopenhauer (1788-1860), gebezigd, en wel in diens Materialien zu einer Abhandlung über den argen Unfug, der in jetziger Zeit mit der deutschen Sprache getrieben wird. (Handschriftlicher Nachlass, 1864).

[Zeitungsschreiber, ein Mensch, der seinen Beruf verfehlt hat]

Zeitungsschreiber, ein Mensch, der seinen Beruf verfehlt hat, (hgd.), een journalist (is) een man, die zijn loopbaan heeft gemist. Woorden, hoewel in anderen vorm, door Bismarck geuit, bij de ontvangst eener deputatie uit Rügen (Nov. 1862). Hij beklaagde zich toen over de pers der oppositie, die zich, naar zijn zeggen, ‘grootendeels in de handen bevond van Joden, ontevredenen en lieden, die hunne levensroeping hadden gemist.’

[Zeiwel]

Zeiwel, (van het chald. zébel = mest, drek), in de volkstaal gebruikt in den zin van drek, voddegoed. Vandaar een werkwoord: iemand bezeiwelen = iemand tot het inkoopen van voddegoed overhalen, iemand voddegoed aansmeren.

[Zeloot]

Zeloot, van gr. Zèlótès, beteekent ijveraar. Daarmee werden bij de Israëlieten de zoodanigen bestempeld, die naar het voorbeeld van Phineas (Numeri XXV:11), ijverden voor de wet. In meer bepaalde beteekenis waren de Zeloten de raddraaiers, die in 66 n.C. den opstand tegen de Romeinen veroorzaakten. Ook nu worden blinde ijveraars, inzonderheid voor kerkelijke leerstellingen, alzoo genoemd.

[Zemirous]

Zemirous, (zemiroth) hebr. = gezangen. In het bijzonder de Hebr. godsdienstige tafelzangen bij de Sabbathmaaltijden.

[Zenana]

Zenana, vrouwenverblijf; in de taal der Hindoes. Zenanastelsel is het stelsel van volslagen afzondering der vrouw(en) onder de Hindoes.

[Zenana-arbeid]

Zenana-arbeid of -werk, het zendingswerk van christelijke vrouwen in de woningen der Heidenen en Mohammedanen.

[Zendavesta]

Zendavesta, de verzameling van heilige boeken, waarin de godsdienstleer is vervat van Zoroaster, den hervormer van den volksgodsdienst in noord-oostelijk Perzië, († 529 v.C.). Uit Zend = wetenschap, hoogere kennis, en avesta = gezag, oorkonde. Hoewel die verzameling, welke, volgens Prof. Tiele, zeker reeds vóor Alexander den Groote (geb. 356, † 323 v.C.) bestond, voor de Parsen (de oude Perzen) bestemd was; zoo is het Zend (de taal, waarin de boeken zijn geschreven), de taal der Bactriërs, eigenlijk aan te merken als een dialekt van het Sanskrit (de taal der Veda's), en wijkt in klank- en vormleer van die der Parsen af.

[Zending der Gereformeerde Kerken]

Zending der Gereformeerde Kerken (in Nederland), in hare tegenwoordige formatie en combinatie ontstaan, nadat omstr. 1886 de overgroote

[pagina 1259]
[p. 1259]

meerderheid der Christelijk-Gereformeerde Kerken zich bij de Hervormde (of Gereformeerde) Kerken in doleantie, (zie Doleerenden), hadden aangesloten onder de gemeenschappelijke benaming van ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’ (z.a.). De zending der Christel. Geref. Kerk werd toen door die kerken in unum ter hand genomen, terwijl aan eene corporatie van ‘Deputaten tot de Zending onder Heidenen en Mohammedanen’ werd opgedragen, den arbeid der Evangelisatie onder de niet-Christenen in onze Oost te administreeren en hare belangen zoo daar als hier te behartigen. Medio 1894 ging ook het arbeidsveld der Nederl. Geref. Zendingsvereeniging over; zoodat de Zending der Geref. Kerken in Nederland thans omvat: a. het arbeidsveld der Zending te Batavia, Soerabaja (eil. Java) en te Melolo en Kabaniroe (eil. Soemba), en b. de Zending op Midden-Java, in de residentiën Tegal, Pekalongan, Banjoemaas, Bagelen, Kedoe, Djokjokarta en Soerakarta.

[Zendingspsalm]

Zendingspsalm of het Zendingslied van Israël, Ps. 96.

[Zendingspsalmen]

Zendingspsalmen, psalmen, waarin het Israëlietisch zendingslied is vervat; hoewel het daarin natuurlijkerwijs een geheel oud-Testamentisch karakter draagt: Israëls God en dus God aan 't hoofd der volkeren; de heidenen worden door Israël overheerd. Voorbeelden zijn: Ps. XXII:14 (berijm.); Ps. XLVII:1 (ber.); Ps. LXVI:1, 2 (ber.); Ps. LXVII:1 (ber.); Ps. LXXII:6 (ber.); Ps. LXXXVI:5 (ber.); Ps. LXXXVII:3, 4 (ber.); Ps. XCVII:1 (ber.); Ps. XCVIII; Ps. CIII:10 (ber.); Ps. CV; Ps. CXIII:2 (ber.); Ps. CXVII. In deze wordt de heerschappij van Israëls God over al de volkeren der aarde als einddoel van het Godsplan met zijn erfvolk, bezongen.

[Zenith]

Zenith, uit As-Semt voluit bij de Arabische astronomen: Semt-ar-ras, de semt van 't hoofd = het schedelpunt, toppunt; hetzelfde is azimut = fig. toppunt. - Zie Nadir.

[Zenoes]

Zenoes, (zenoeth), (hebr.), ontucht, zedeloosheid.

[Zenuw van den oorlog (De -]

Zenuw van den oorlog (De -, het geld.

[Zenuwachtige dame in Wallstreet (De -]

Zenuwachtige dame in Wallstreet (De -, de Beurs te New-York. Wallstreet is de straat, waarin aldaar de Beurs staat.

[Zenuwbladen]

Zenuwbladen, uit seneblad, van arab. senâ, west-ar. sené (fr. séné). Met zenuwen heeft het niets gemeen, zoomin als vennekool met venkel, (lat. foeniculum), met kool.

[Zéphyr]

Zéphyr, zie Mousselien.

[Zes eigenschappen der Seraphinische liefde (De -]

Zes eigenschappen der Seraphinische liefde (De -, 1) eigen kleine fouten groot achten; 2) God beminnen en dienen, louter, omdat Hij God is; 3) gaarne lijden ter eere Gods; 4) God hebben voor eenig voorwerp der liefde; 5) anderen trekken tot de liefde Gods; 6) standvastig blijven in de liefde tot den dood toe. Seraphinische liefde = de liefde der Seraphs (engelen als Godstrawanten).

[Zes pond sec]

Zes pond sec, (rest.), twee triple sec.

[Zetten (Op den bon -]

Zetten (Op den bon -, (mil.), van iemand rapport maken.

[Zeuntjen]

Zeuntjen, ook wel baksjongen geheeten, de jongen, die op een schip het eten aanbrengt, en verder den kok helpt.

[Zeus]

Zeus, Jupiter, zoon van Kronos en Rhea, de hoogste god der Grieken, beheerscher van het heelal.

[Zeven.]

Zeven. Van ouds heeft men groote waarde aan sommige getallen gehecht, een diepen zin aan sommige toegekend. Inzonderheid geldt dit van 't heilige getal zeven. Van alle rein vee moesten zeven paren in de Ark geborgen worden. (Gen. VII:2).

De gouden kandelaar, in den Tabernakel, had zeven armen en lampen (Exodus XXV:31 en vv.).

Rondom Jericho moesten zeven omgangen worden gedaan, door zeven priesters, met zeven bazuinen, op den zevenden dag (Joz. VI:4).

Simson, de Nazireër droeg zeven haarlokken (Richt. XVI:13, 19).

[pagina 1260]
[p. 1260]

De opperste Wijsheid bouwde zich een huis, waarvan het voorportaal op zeven gebeeldhouwde zuilen rustte (Spr. IX:1).

Farao droomde van zeven koeien en zeven aren (Gen. XLI:2, 5).

In 't boek Daniel vindt men, dat binnen 7 × 10 jaarweken de Messias komen zou (Dan. IX:24). Jaarweek = zeven jaren; 70 weken = 490 jaar.

Om de 7 jaar viel bij Israël het sabbathjaar in, en om de 7 × 7 jaar het jubeljaar.

In de Openbaring van Johannes wordt 't woord gericht tot de zeven gemeenten van Klein-Azië (Openb. I:4 enz.).

De eerste Christenen kozen zeven diakenen (Hand. VI:1-5).

Johannes zag vóor den hemeltroon zeven lampen, afbeeldend de zeven Geesten Gods (Openb. IV:5).

Johannes zag in Jezus' hand zeven sterren (Openb. I:16) en in Gods hand een boek met zeven zegelen (Openb. V:1). Ook aanschouwde hij een lam met zeven hoornen en zeven oogen (Openb. V:6) en zeven engelen met zeven bazuinen (Openb. VIII:2). Hij hoorde zeven donderslagen (Openb. X:3).

Johannes zag een draak met zeven hoofden (Openb. XII:3). Hij zag zeven engelen, met de laatste zeven plagen, en hun werden zeven gouden fiolen (schalen) gegeven (Openb. XV:1, 7).

Het Onze Vader telt zeven beden.

De Sadduceën komen tot Jezus met een vraag omtrent zeven broeders, die achtereenvolgens gehuwd waren met éene zelfde vrouw.

Men moet zijnen naaste 70 × 7maal vergiffenis schenken.

De kruiswoorden zijn zeven in getal.

Jezus zond 7 × 10 apostelen uit (Luk. X:1, 17).

In de Middeleeuwsche Kerk leert men van: zeven vreugden en zeven weeën van Maria; zeven hoofddeugden, zeven hoofdzonden, zeven werken van barmhartigheid, zeven sacramenten.

De oudheid kende zeven planeten.

Zeven steden betwistten elkander de eer, dat binnen hare muren Homerus het eerste levenslicht aanschouwde - nl. Smyrna, Rhodus, Colophon, Salamis, Chios, Argos en Athene.

Zevenmaal werd te Jericho op de bazuinen geblazen.

Wie Kaïn doodsloeg, zou zevenvoudig gestraft worden.

De bouw van den tempel duurde zeven jaren.

Bij de sluiting van het verbond tusschen Abraham en Abimelech werden zeven lammeren geofferd (Gen. XXI:28).

Rome had zijn Septemviraat (zevenmanschap); Engeland zijne Heptarchie (regeering van zeven Angelsaksische koningen).

Alva hield er zijn zevenstuiverslieden op na ('t loon voor hun verspieden).

Het zeventuig was oudtijds een rechtinstelling in Holland; Duitschland had zijn Siebengericht, d.w.z. zeven getuigen moesten zweren; waren deze getuigen geestelijken, dan zei men: ‘zweren met zeven stolen’ of ‘geestelijk zeventuig’.

Van Friso wordt verhaald, dat hij zeven jaren rondzwierf eer hij in Friesland aankwam; hij liet zeven zonen na en verdeelde 't land in zeven deelen, verbonden door zeven heirwegen.

Griekenland had zeven wijzen: Thales, Bias, Pittacus, Chilon, Myson of ook Periander, Cleobulus, Solon.

De oudheid had zeven wereldwonderen: De pyramiden van Egypte, de hangende tuinen van Babylon, de Dianatempel te Efeze, de Olympische Zeus van Phidias, het Mausoleum van Artemisia, de Colossus van Rhodus en den Pharas of Vuurtoren van Alexandrië.

‘De zeven wijze mannen van Rome’, Middeleeuwsch-historie, gedrukt te Delft 1483.

De sage der zeven maagden is niet onbekend. Door haar schoonheid wisten zij tallooze jongelingen tot zich te lokken, maar spotten met haar liefde, weswege zij tot straf in zoovele rotsen werden veranderd, die den Rijnbezoeker nog worden aangewezen.

Het getal zeven speelt ook een voorname rol in den bouw van den Dom te Keulen. Alle afmetingen berusten op het getal zeven of veelvouden daarvan. In alle portalen of zijgangen zijn zeven nissen voor beelden; zeven kapellen omringen 't hooge koor, 't welk versierd is met zeven hooge pilaren; zeven kolommen scheiden elk der vijf schepen der kerk, enz.

[pagina 1261]
[p. 1261]

De zeven kleuren van den regenboog zijn bekend, alsook het Zevengesternte en de zeven sterren van den Grooten Beer, Septem Triones.

In de aardrijkskunde is bekend: Zevenzusters in Zweden, Zevengebergte in Duitschland, Zevenwouden in Friesland; Zevenbergen (Transylvanië) in Oostenrijk en in Noord-Brabant; Zevenaar in Gelderland; Zeven eilanden in de Middellandsche zee; Zevenhuizen in Zuid-Holland.

‘Zeven Kerken van Rome’, beroemd Hôtel te 's Gravenhage; weleer ook te Amsterdam en elders.

De zeven metalen: goud, zilver, kwikzilver, koper, ijzer, lood, tin.

Zeven Vereenigde provinciën.

De ‘Zeven Provinciën’, het schip van De Ruyter.

Ook spreekt men van de zeven koppen van de hydra; de zeven heuvelen van Rome; de zeven monden van den Nijl; het kasteel der zeven torens (te Constantinopel); de zeven keurvorsten; den zevenjarigen oorlog; de zeven noten der muziek; de zeven kleuren van 't prisma; de verandering van onze huid om de zeven jaren; de zevenmalige verandering der tong in den mond, alvorens te spreken; den zevenden hemel van Mohammed en van hen, die groote vreugde hebben; de zeven vrouwen van Blauwbaard en de zevenmijlslaarzen van den Wildeman.

De zeven schoonheden der vrouw.

De plantenkunde kent: het zevenblad, den zevenboom en het zevendeel; de dierkunde: den zevenslaper of relmuis.

Septennat, zevenjarig presidentschap in Frankrijk ingesteld 1873 met MacMahon, van wien: ‘j'y suis, j'y reste.’

In den Bourgondischen tijd en later ook nog was een zevenjarig poorterschap te Amsterdam een vereischte om tot schout te kunnen worden benoemd.

 

Vergelijk ten slotte:

 

‘Een jonghe maeght van seven jaer, Heeft dan haer tanden allegaer’, en wat daarover meer volgt bij Cats' Houwelijck, II, d., Vrijster, alsmede ‘ijsvermaak of zeven jaren’, van Robidé van der Aa: ‘Toen Wouter zeven jaren telde’, enz. ‘Zeven kinderen en een wijf zijn zijn daaglijksch tijdverdrijf,’ Poot, Akkerleven.

[Zeven duivelen (De -]

Zeven duivelen (De -, d.i. de patroons der hoofdzonden: Leviathan (hoogmoed), Lucifer (eerzucht), Mammon (geldzucht), Abaddon (toorn), Satan (nijd), Behemoth (gulzigheid), Asmodaeus (onkuischheid).

[Zeven-en-zeventig (77)]

Zeven-en-zeventig (77), noemde men de beentjes van De Celles, omdat deze prefect van Amsterdam zich populair had gemaakt door zijne kromme knieën.

[Zeven gaven van den Heiligen Geest (De -]

Zeven gaven van den Heiligen Geest (De -, (r.k.), Jesaja XI:2: ‘en op hem zal de Geest des Heeren rusten, de Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreeze des Heeren’.

[Zeven geboorteplaatsen van Homerus (De -]

Zeven geboorteplaatsen van Homerus (De -, zie Homerus' geboorteplaats.

[Zeven-heuvelen-stad (De -]

Zeven-heuvelen-stad (De -, dichterlijke benaming voor Rome, van lat. Roma septicollis.

[Zeven hoofddeugden (De -]

Zeven hoofddeugden (De -, geloof, hoop, liefde, rechtvaardigheid, voorzichtigheid, matigheid en standvastigheid, tot welke de andere deugden voortspruiten.

[Zeven hoofdzonden (De -]

Zeven hoofdzonden (De -, hoovaardigheid, gierigheid, onkuischheid, nijd, gulzigheid, gramschap en traagheid.

[Zeven is een galg vol]

Zeven is een galg vol, 2 Sam. XXI:6-9. Volgens eenigen oorspronkelijk van 't verhaal dat David, ten zoen voor de door Saul gedoode Gibeonieten, zeven zonen van Saul te Gibea liet ophangen. Anderen meenen, dat hierin een toespeling is te vinden op de zeven hoofdzonden of de zeven provinciën. De galgpaal placht hier te lande zeven pinnen te hebben.

[Zeven sacramenten]

Zeven sacramenten, (r.k.), zie Sacrament.

[Zeven smarten van Maria (De -]

Zeven smarten van Maria (De -, De profetie van Simeon (Luk. II:34, 35); de vlucht naar Egypte;

[pagina 1262]
[p. 1262]

drie dagen afwezigheid van Jezus (Luk. II:46); het dragen van 't kruis; de kruisiging; de afneming van 't kruis; de begrafenis.

[Zeven tegen Thebe (De -]

Zeven tegen Thebe (De -, gr. 'Eptà 'êpi Thìjbais, lat. Septem contra Thebas, treurspel van Aeschylus († 456 v.C.), in 468 ten tooneele gevoerd, en ten onderwerp hebbend den strijd tusschen de tweelingbroeders Eteocles en Polynices, welke laatste door zijn broeder uitgesloten werd van de heerschappij over Thebe, hun door hun vader Oedipus nagelaten. Zes helden kwamen Polynices ter hulp, nl. Adrastus, Tydeus, Amphiaraus, Capaneus, Hippomedus en Parthenopaeus, die allen evenals Polynices zelf, vóor Thebe sneuvelden, behalve Adrastus.

[Zeven vreugden der H.Maagd]

Zeven vreugden der H.Maagd, de aankondiging (Maria Boodschap), het bezoek van den engel, de geboorte, de aanbidding der drie koningen, de aanbieding in den tempel, het vinden van Christus in den tempel, de hemelvaart en kroning der H. Maagd.

[Zeven weeën van Maria (De -]

Zeven weeën van Maria (De -, zie Zeven smarten.

[Zeven werken van barmhartigheid (De -]

Zeven werken van barmhartigheid (De -, onder deze benaming verstaat men: het spijzen van hongerigen, het laven van dorstigen, het kleeden van naakten, het bezoeken van kranken, het loskoopen van gevangenen, het herbergen van vreemden en het begraven van dooden. Zes van deze zeven werken zijn vermeld Matth. XXV:35, 36. De kerk, in hare voorliefde voor zeven (zie Zeven), voegde het laatste er bij. Alzoo, zeven straalbrekingen van de liefde, gelijk er zeven zijn van 't licht.

[Zeven wijven vechten om éene mansbroek]

Zeven wijven vechten om éene mansbroek, omzetting in de platte volkstaal der profetie van Jes. IV:1, die met ontvolking, en daardoor gemis van den kinderzegen het rijk van Juda bedreigt, door een inval der legers van Israël en van Syrië onder de regeering van koning Jotham. Toegepast op een toestand van trouwlustigheid bij meisjes, naast gebrek áan mannelijk personeel, in deze of gene landstreek. Zeven = een onbepaald getal.

[Zeven wijzen van Griekenland (De -]

Zeven wijzen van Griekenland (De -, op de schoolbanken onthield men ze door middel van het volgend kreupelrijm, dat meester Jochem opleest in Langendijk's Don Quichot II, 2:

 
Solon, Chilo, Pittacus,
 
Thales en Cleobulus,
 
Bias en Periander,
 
Maken net de zevenster.

[Zeven woorden van Jezus aan het kruis (De -]

Zeven woorden van Jezus aan het kruis (De -,

Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen (Luc. XXIII:34).

Vrouw, zie uw zoon; - zoon, zie uwe moeder (Joh. XIX:26 en 27).

Voorwaar, ik zeg u, nog heden zult ge met mij in het paradijs zijn (Luk. XXIII:43).

Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten (Matth. XXVII:46 en Marc. XV:34; citaat uit Psalm XX:2).

Mij dorst (Joh. XIX:28) en nadat men Hem te drinken heeft gegeven

Het is volbracht (Joh. XIX:30).

Vader, in Uwe handen beveel ik mijnen geest (Luk. XXIII:46).

[Zeven-Zeelanden]

Zeven-Zeelanden, ook de Zeven vrije Friesche Zeelanden, volgens sommige berichten uit de XIIIe eeuw deelen van Groot Friesland eerst later (XVe eeuw) ten getale van zeven gespecialiseerd: 1) Westfriesland, 2) Oostergo, 3) Westergo, 4) Stellingwerve (met Vollenhove, Drenthe), 5) Groningerland, 6) Emserland c.a., 7) Ruistringerland c.a. De Hollandsche Graven, die reeds einde 13e eeuw de West-Friezen hadden ten onder gebracht, konden de onderwerping der Friezen beoosten het Vlie niet verkrijgen. Keizer Karel V, door koop erfpotestaat beloofde de rechten en vrijheden der Friezen te zullen beschermen; en bij de oprichting der Unie van Utrecht (Jan. 1579) is Friesland als vijfde opgenomen onder de ‘Zeven Vereenigde Provinciën’ zie Grietenij.

[pagina 1263]
[p. 1263]

[Zevende-Dag-Adventisten]

Zevende-Dag-Adventisten of Sabbatisten (z.a.), eene der twee hoofdtakken der vooral in Amerika verbreide Adventisten (of Eerste-Dag-Adventisten), eerste dag = zondag), eene zeer jonge, maar zeer roerige Christelijke gemeenschap. De Eerste-Dag-Adventisten onderscheidden zich in 1855 in Evangelische Adventisten en Advents-christenen. Over deze laatsten zie Soulsleepers. De Evang. Adventisten nemen de onsterfelijkheid der ziel en de eeuwige verdoemenis der na het Duizendjarig Rijk opgestane goddeloozen aan; zij telden in 1890 in Amerika slechts 1147 geestverwanten. De eerste gemeente der ‘Zevende-Dag-Adventisten’ ontstond in 1844 te Washington (New-Hampshire); een voormalig scheepskapitein Joseph Bates verbond de Sabbathsheiliging met de voorstelling der ophanden zijnde komst des Heeren (adventus Domini). Hun centraal leerstuk is vervat in Openb. Joh. XIV:12, 13 als kenmerk van de gemeente der laatste dagen. Deze tekst vormt het motto van het grootste hunner tijdschriften, nl. ‘The Advent and Sabbath Review Herald’, opgericht in 1850 door James White, die den grond legde voor eene uitgebreide litteratuur onder hen; want zij hebben thans (1896) ongeveer 30 tijdschriften. Het ‘Internationale Tractaatgenootschap’, door hen gesticht, verspreidt meer dan 80 gebonden boeken, en boven de 400 verschillende tractaten, waarvan sommige in de meeste Europeesche talen zijn verspreid. Maakten zij sedert 1870 vooral groote vorderingen, hadden zij in 1894 vijf hoogescholen, en houden zij sedert 1862 in elk oneven jaar in Battle Creek eene generale conferentie, - het hoogste ressort hunner kerkgemeenschap, - sedert de laatste conferentie (15 Febr. - 9 Maart '95) wonnen zij 5000 nieuwe leden aan, zegenden 63 predikers in, en richtten 97 kerkelijke gebouwen op, en werd hun gansche aantal op pl. m. 42000 leden geschat. Ook te Hamburg wijdden zij 21 Juli 1895 eene kapel in.

[Zevende-Dag-Baptisten]

Zevende-Dag-Baptisten, Baptisten (z.a.), die de heiliging van den Sabbat streng handhaven. Zij bestonden reeds sedert de 17e eeuw in Engeland en in Noord-Amerika. Thans ten onzent, te Haarlem. Uit hen sproot, door de bemoeiingen eener trouwe vriendin, die van New-York naar Washington verhuisde, de gemeenschap der Zevende-Dag-Adventisten (z.a.).

[Zevendeel leggen (Het -]

Zevendeel leggen (Het -, na doodslag in Kennemerland en Westfriesland. Middeleeuwsch gebruik, hetwelk sloeg op het aandeel van de boete, welke in sommige gevallen van doodslag door den dader en zes zijner magen moest worden opgebracht.

[Zevend'halfje]

Zevend'halfje, een achtste deel van een zeeuw en ook pietje genoemd (z.a.).

[Zevenknobbel]

Zevenknobbel = gemberwortel, naar de talrijke uitwassen.

[Zevenmaal is Jodenrecht]

Zevenmaal is Jodenrecht, kwinkslag, als iets meerdere malen plaats heeft, bv. borreltjes drinken. Ontleend aan het veelvuldig gebruik van het getal zeven onder Israël (de zevende dag der week, de zevende nieuwe maan, het zevende jaar); vgl. ook Ps. CXIX:164: ‘Ik loof U zevenmaal des daags’.

[Zeven slapers (De -]

Zeven slapers (De -, de zeven heiligen: Maaimianus, Malchus, Martinianus, Dionysius, Johannes, Serapion en Constantinus, die bij de vervolging der christenen onder keizer Decius (251) in een hol bij Efeze vluchtten en toen de keizer het hol liet dicht metselen in slaap vielen, waarna zij eerst in 447 onder Theodosius II ontwaakten. Zij verhaalden den keizer hun wonderbaar ervaren en stierven daarop. Als het op hun dag, 27 Juni, regent, regent het zeven weken.

[Zevenstuiverslieden]

Zevenstuiverslieden, aanbrengers der Inquisitie. Hooft zegt: ‘Ook hadde Landtvooghdt aan alle hoeken zijn' spien, om yders gangen gaê te slaan, die bij den Volke zeevenstuyversluyden genaamt werden, omdat zij in penningen, op die waarde geslaaghen, het loon van zoo haatlyk eenen dienst ontvingen’. (Ned. Hist., V Boek, bl. 209). De door Hooft bedoelde ‘penningen’ waren de vijfdedeelen van

[pagina 1264]
[p. 1264]

Filipsdaalders, die sedert 1562 zeven stuivers golden.

[Zevenstuiverspenningen]

Zevenstuiverspenningen, in de dagen der Inquisitie in de 16e eeuw, zilveren penningen, welke de aanbrengers op de bloote borst droegen. Die penning stelde voor een Christusbeeld; midden op de borst van den Verlosser glansde eene zon als teeken des lichts, voor hen zinnebeeld der Spaansche Inquisitie. Zij heetten ook soldeniers (soldaten) van Christus. Onder de Spanjaarden hadden zij den naam van fuëlle, mrv. fuëlles (aanbrenger, verklikker); de leden zelven der Inquisitie noemden hen familiaren (lat.) familiares = gemeenzame vrienden.

[Zeventig (De -]

Zeventig (De -, zie Septuagint.

[Zeventuig]

Zeventuig, Middeleeuwsche rechtsinstelling, in het Noorderkwartier Kennemerland, Waterland en Amstelland, betrof in strikten zin landzaken, d.i. landbezit. Dienaangaande moesten de zeven naaste buren beslissen, welke door den schout gedaagd werden op het land waarover geschil bestond. Daar werd wet en wederwet gegeven, gezworen wat waarheid was; waarop vervolgens de vierschaar uitspraak deed. Ook omtrent dijkzaken hield men zeventuig; 4 mannen van boven den dijk en 3 van beneden (naar den zeekant) moesten de zaak onderzoeken; dijkgraaf en heemraden deden vervolgens recht, d.i. zij wezen vonnis in overeenstemming met de uitspraak van het zeventuig. Deze uitspraak was wel ingewikkeld een vonnis; doch in Gelderland konden de zeven geene getuigen dagvaarden; dit geschiedde door dijkgraafen heemraden; en de beslissing van het zeventuig werd niet altoos ten uitvoer gelegd. Geheel in overeenstemming met de Engelsche Jury; evenals deze zelfstandig staat tegenover den rechter, stond het zeventuig tegenover dijkgraaf en heemraden. Bij verschil van gevoelen ‘splitsten zij tuug’, en werd waar eene meerderheid en eene minderheid ontstond, het oordeel der meerderheid gevolgd. Van het vonnis van een zeventuig bleef eene akte bewaard uit de eerste helft der 14e eeuw, waarin een Domproost verslag geeft van het zeventuig, dat vóor hem gehouden werd, en gezegd wordt dat de zeven hebben geoordeeld (dus vonnis gewezen), zonder dat hierbij van bevestiging of nadere uitspraak wordt gewaagd. Heeft de Jury bij het Engelsche volk gunstig gewerkt; zoo is daarentegen de opheffing van het zeventuig hier te lande weinig betreurd.

[Zevenzot]

Zevenzot, zie Jodebord.

[Zickrounou liwrocho]

Zickrounou liwrocho, hebr. zikrono libracha, zijne nagedachtenis zij ten zegen. Uitroep, vaak gevoegd bij den naam eens overledenen van vromen levenswandel. (Vgl. Zikkoroun).

[Zie de gele bladers vallen ('K -,
Met den zomer is 't gedaan.]

Zie de gele bladers vallen ('K -,
Met den zomer is 't gedaan.
Hieronymus v. Alphen.

[Ziedaar de(n) vader zelf]

Ziedaar de(n) vader zelf enz. Zie Daer is.

[Ziek liggen]

Ziek liggen, (barg.), in het tuchthuis zijn.

[Zieke Man (De -]

Zieke Man (De -, het Turksche rijk, dat men meent, geen levenskracht als Staat meer te bezitten.

[Ziekenbon]

Ziekenbon, (mil.), een ziekenrapport, zie ook Bon (Op de - zetten).

[Ziekenpeut]

Ziekenpeut, (mil.), ziekenvader (in het hospitaal).

[Ziekenstal]

Ziekenstal, (mil.), het hospitaal.

[Ziel]

Ziel, zie Zijl.

[Zielbroederschappen]

Zielbroederschappen, vereenigingen, die zich ten doel stelden, door offers en gebeden, zielen uit het Vagevuur te verlossen.

[Zielverkooper]

Zielverkooper, bijnaam voor de tot voor korten tijd bestaan hebbende bezorgers van plaatsvervangers voor de nationale militie. Ook ronselaar heeft die beteekenis.

[Zienemer]

Zienemer, (barg.), politieagent.

[Ziener]

Ziener, (spreek chiner), (barg.), veldwachter of politieagent.

[pagina 1265]
[p. 1265]

[Zigeuner]

Zigeuner, ital. Zinguno of Zingaro (vrouw. Zingarito), sp. Zincalo of Gitanos, port. Ciganos, turksch Tschingan, walach. Çigani, hong. Cygáni, litth. Cigónas. Vermoedelijk alles verbastering van den naam eens volksstams aan de monden van den Indus, - de Sigynnen van Herodotus? - uit welken de Zigeuners, dat raadselachtig zwerfvolk, hetwelk zich omstr. 1417 het eerst in westelijk Europa vertoonde, en in Hongarije zijn type het best heeft bewaard. Zingaresca (ital.) = Zigeunerzang. Alla zinganesca of zingaresca (ital.) = op zijn Zigeunersch, d.i. verregaande onbeschaafd. In den tijd van Karel V: Egyptenaars, van waar 't eng. Gypseys. Van een landlooper met donker uitzicht zegt men gewoonlijk: 't is een Zigeuner. Zij zijn verdeeld in vier klassen: 1. Lingurary of lepelmakers, de talrijkste, die ook een weinig landbouw uitoefenen; 2. Ursary of muzikanten, die van hun instrument bestaan; 3. Lagesh, die van waarzeggen en stelen leven; 4. Burkasch, de slechtste der vier kasten, die als wilden onder den blooten hemel en in bosschen zwerven, met wortels, gras en aas tot hun onderhoud. - Ook tooneelspelers heeten wel Zigeuners, om hun zwervend leven. En iemand, die in zijne studiën of geschriften van den hak op den tak springt, heet een litterarische Zigeuner.

[Zij die gelooven, haasten niet]

Zij die gelooven, haasten niet, al wie het beste van eene zaak denken loopen niet vooruit, partijdig oordeel vellend. Uit Jes. XXVIII:16. Vgl. Ev. Gez. CIXC:2, 4e regel.

[Zij komen als lammeren, heerschen als wolven, worden als honden verjaagd, en verheffen zich als adelaars.]

Zij komen als lammeren, heerschen als wolven, worden als honden verjaagd, en verheffen zich als adelaars. Voorspellende spreuk van een Generaal der Jezuïten, omtrent de Jezuïten in Boheme gangbaar in de dagen van Frederik V van de Paltz, 1619-20 koning van Boheme door de opheffing en het herstel der orde bevestigd.

[Zijdespits]

Zijdespits, hgd. Seidenspitz, zeldzaam schoone sneeuwwitte keeshond, met zwarte spitsstaande ooren en dito neus en oogen.

[Zijhaarnaalden]

Zijhaarnaalden, gouden of juweelen versierselen ter zijde van het hoofd der Friezinnen en Zeeuwschen, behoorend bij de nationale kap, als vrouwenhoofddeksel.

[Zijl]

Zijl, ook zeel, ziel, sil, bijv. in Blokzijl, de Ziele (bij Twello), Silvolde (ald. en te Terborg), beteekent waterafvoer, sluis of doorlaat.

[Zikkoroun]

Zikkoroun, (zikkaroon), hebr. herinnering, gedachtenis, memorie, geheugen.

[Zilveren kruis]

Zilveren kruis, door koning Willem III in 1865, bij de 50-jarige herdenking van den slag bij Waterloo, ingesteld voor de nog overgebleven oud-strijders van 1813 en '15. Dit eereteeken werd in 1896 door onze Koninginnen gehecht aan het vaandel van het 8e regt. infanterie, waarin verschillende korpsen van den bevrijdingsoorlog in lateren tijd waren opgenomen, met name van de divisie onder Chassé.

[Zilverling]

Zilverling, z.v.a. de sikkel der oude Israëlieten, hebr. schekel (letterl. gewicht), ter waarde van f 0.75 van onze munt. Jozef werd door zijne broeders voor 20 sikkelen (f 15) als slaaf verkocht, zie Gen. XXXVII:28, waar in de Statenoverzetting ‘zilverlingen’ wordt gelezen. En Jezus, voor 30 zilverlingen of zilveren penningen (Matth. XXVI:15) door Judas verraden; dit laatste schat men op ongeveer f 40; volgens de Statenoverzetters òf 30 × omtrent een halven rijksdaalder (sikkel des heiligdoms) òf 30 × pl. m. f 0.65 (gewone sikkel). Zie boven, Sikkel.

[Zingende pelgrim (De -]

Zingende pelgrim (De -, de Evangelieprediker Philip Philipps, een Amerikaan (geb. in 1834 te Stockton, New-York, † 25 Juni 1896 te Delaware in Ohio, bijgezet te Fredonia). Hij predikte al zingend, evenals een meistreel in zijn trant, van vroeger eeuw, in den vorm van recitatief, eene voordracht, die het midden hield tusschen werkelijk zingen en zangerig voordragen of spreken. Philipps werd dus geheeten naar zijn toonwerk ao 1866, getiteld: The singing pilgrim, naar Bunyan's (Pil-

[pagina 1266]
[p. 1266]

grim's progress from this world to the next) Eens Christens reize naar de eeuwigheid.

[Zinnebeelden van deugden.]

Zinnebeelden van deugden. Hiervoor vinden wij dieren en zaken gebruikt:

De leeuw is 't beeld van den moed (Spreuk. XXVIII:1); de bij van de nijverheid; het lam van 't geduld (vgl. Jez. LIII:7); de hond van de trouw; de eenhoorn van de kuischheid; de haan van de waakzaamheid; de mier van de voorzorg; (Spreuk. VI:6-8); de pelikaan van de kinderliefde; de duif van den eenvoud; de slang van de listigheid; de visch van de stilzwijgendheid, enz.

Een zuil is het teeken van de standvastigheid; een teugel van de ingetogenheid; een toren van de eerbaarheid; een weegschaal van de gerechtigheid; een winkelhaak van de eerlijkheid; een gelijkzijdige driehoek van de gelijkheid; een muts of hoed op een stok van de vrijheid; twee sterren (Castor, Pollux) van de broederschap.

Verder: het kruis van het Christendom; de halve maan van den Islam; het hakenkruis (Swastika) van het Boeddhisme, enz.

[Zinnebeelden der Evangelisten.]

Zinnebeelden der Evangelisten. Ze worden door Jeremias de Decker (geb. 1610) opgenoemd in deze versregels:

 
Een Engel bij Matthijs of Seraphijnsche man,
 
Bij Markus eenen Leeuw, verhit op 't overwinnen,
 
Een Os bij Lukas, en een Arend bij Sint Jan.
 
Zie ook: Attributen van -, Apostelen.

[Zinnebeelden der Werelddeelen]

Zinnebeelden der Werelddeelen:

Europa wordt voorgesteld als eene maagd, op een stier (wegens de schaking van de Phenicische Koningsdochter Europa door Zeus in de gedaante van een stier) gezeten, en houdende in de eene hand een drinkschaal, in de andere een scepter;

Azië als eene maagd, die een wierookvat in de hand houdt en een leeuw naast zich heeft;

Afrika als eene maagd, een kameel of een krokodil bij zich, die een mom, als medaillon, op de borst draagt en een tot op den grond hangend wierookvat vasthoudt;

Amerika als eene jonge negerin met pluimen op 't hoofd, een pijlkoker op den rug en pijl en boog in de hand.

[Zinneteekenen der Profeten.]

Zinneteekenen der Profeten. In de kerkelijke kunst wordt Jesaia gewoonlijk afgebeeld met een zaag; Jeremia met eene roede; Ezechiël met een torenpoort; Daniël met een paar leeuwen; Amos met een herdersstaf; Jona met een walvisch; Maleachi met een engel; Joël met een leeuw; Zacharia met een tempel; Nahum met een berg; Elia met een raaf; Eliza met een tweekoppigen arend. De zinneteekenen hebben betrekking nu eens op den naam van den profeet, dan weer op een bekende plaats uit zijn geschrift, dan weer op een merkwaardige gebeurtenis in zijn leven, dan weer op eene overlevering omtrent zijn marteldood enz. Sommigen hebben geen vast teeken, en worden alleen herkend aan den naam onder 't beeld.

[Zionisme]

Zionisme, die richting onder de Israëlieten, volgens welke deze geloof hechten aan de Messiaansche beloften (des O. Testaments), vooral in verband tot de herstelling van een oud-Israël in Palestina, op den berg Zion, waar de oude, door de Romeinen verwoeste tempel stond. In den laatsten tijd het streven om Palestina weder met Joden te bevolken.

[Zitten als op de Mookerhei.]

Zitten als op de Mookerhei. Uitdrukking doelende op eenzaamheid en verlatenheid. De verwensching: ‘loop naar de Mookerhei!’ doelt zeker op den ongelukkigen veldslag, daar geleverd, 14 April 1574.

[Zizi]

Zizi, (fr.), een taartje met coufituren van abrikozen gevuld.

[Zoarieten]

Zoarieten, naar Zoar, (vgl. Gen. XIX:22), ook Separatist Society geheeten, eene vereeniging, die algemeene gelijkheid en broederschap wilde be-

[pagina 1267]
[p. 1267]

werken, eene soort communistische secte, die na een bestaan van bijna 80 jaren, ontbonden werd in 1898. Lang hebben de leden zich tegen het onvermijdelijke verzet en zichzelven wijs willen maken, dat de gelijkheid van vroeger jaren nog steeds bestond. Twee jaren geleden nog werd de ‘Three persons claus’ aan hun grondwet toegevoegd, volgens welke de gemeente niet kon worden ontbonden, zoolang drie personen weigerden zich in de ontbinding te schikken. De oorspronkelijke stichters waren leden eener secte, overeenkomend met die der kwakers, die in Wurtemberg aan de vervolging van andersdenkenden was blootgesteld. In 1819 verlieten zij het vaderland, om in Amerika een toevluchtsoord te zoeken. Hun vrienden in New-Jersey ontvingen hen en vergezelden dertig hunner naar het Westen, waar spoedig een geschikte plaats gevonden werd tot het stichten eener kolonie. De overigen volgden in het voorjaar. De Separatists, telden toen pl. m. 225. Het duurde niet lang of zij begonnen welvarend en zelfs rijk te worden. Volgens de grondwet der kolonie mocht niemand geld bezitten en moest iedereen wat hij verdiende in de algemeene schatkist storten, waarna het gelijkelijk verdeeld werd. Godsdienstige plechtigheden bepaalden zich tot het zingen van een psalm en het voorlezen van een preek elken Zondagmorgen, en het huwelijk bestond uit een wederzijdsche overeenkomst in het bijzijn van getuigen, zonder verdere plechtigheid. De kinderen werden reeds zeer jong van de ouders weggenomen en in de gemeenschappelijke kinderkamers, later in de school, opgevoed. Op hun veertiende jaar mochten zij naar de ouders terugkeeren en moesten zij een vak leeren. Bij hun meerderjarigheid konden zij kiezen, of zij lid der gemeente wilden worden of de kolonie verlaten. In de laatste jaren werden al die verordeningen zeer slecht nagekomen, en eindelijk bestond de gelijkheid nog slechts in het voedsel, dat nog steeds gelijkelijk werd uitgedeeld. Het ergste was, dat er hoe langer hoe meer hommels in de bijenkorf kwamen, die een geed leven hadden, zonder er iets voor te doen. Telkens moesten er arbeiders van buiten af gehuurd worden voor werk, dat de gemeente-leden best zelf hadden kunnen doen, als zij hun plicht gedaan hadden. De zaken der gemeente kwamen in handen van advocaten, die voor de verdeeling der eigendommen en het betalen der schulden moesten zorgen, waarna de Separatist-Society tot de geschiedenis zal behooren en het dorp Zoar een gewoon dorp zal zijn geworden.

[Zodiakteekens]

Zodiakteekens, (sterrenk.), de teekenen of sterrenbeelden van den dierenriem. Lat. zodiakus, van gr. zoodiakos, nml. kuklos (cirkel); uit zooion (levend schepsel of wezen, dier). Fr. le zodiaque.

[Zoeklichten]

Zoeklichten, electrische stralenbundel, die op éen punt gericht is, om dit goed in 't oog te doen vallen. Als sterke electrische zoeklichten onder de waterlijn worden aangebracht, en wel éen zoeklicht wit vooruit, aan elke zijde van het schip éen rood en groen, en twee lichten schuin naar achteren, dan wordt de juiste positie van een vaartuig tijdens mist waarneembaar. De lichten worden door het water veel beter voortgeplant dan in den mist, en zijn op zeer grooten afstand duidelijk zichtbaar.

[Zoekt, die vindt (Die -]

Zoekt, die vindt (Die -, Matth. VII:8, door Jezus gebezigd als drangreden tot het bidden om geestelijke gaven. Onder ons in scherts op allerlei dingen toegepast.

[Zoestand]

Zoestand, (in 't is een zoestand), (toon.), ver beneden het middelmatige.

[Zoete Inval (De -]

Zoete Inval (De -, de bekende geschiedenis van den man, die hals over kop in een stroop- of honigvat komt te duikelen; indertijd een zeer algemeen onderwerp voor uithangborden van winkels waar koek of wel zoogenaamd zoet goed (balletjes, kokinjes), verkocht werd. Ook het huis eener familie die steeds bereid is logeergasten te ontvangen, wordt tegenwoordig zoo genoemd.

[Zoïlus]

Zoïlus, Grieksch onderwijzer in de welsprekendheid uit Amphipolis in Macedonië, waarschijnlijk ten tijde van

[pagina 1268]
[p. 1268]

Ptolemaeus Philadelphus (ao 285-247 v.C.). Zijn kleingeestige vitterij op Homerus verwierf hem den bijnaam Homèromustin (geesel, d.i. geeselaar van Homerus); zijn scherpe, bijtende taal dien van kuoon rhètorikos (rhetorische hond). Vanhier fr. Zoïle = een afgunstige vitter, kritikaster.

[Zollverein]

Zollverein, (hgd.), tolverbond, handelsvereeniging in de Duitsche Staten, tot het verkrijgen van een eenvormig tarief der tolrechten. Opgericht in 1819, vervallen in 1866 bij de oprichting van den Noord-Duitschen bond.

[Zoken]

Zoken (zakeen), (hebr.), een oud man, een grijsaard.

[Zon van Austerlitz (de -]

Zon van Austerlitz (de -, toen Napoleon I op 7 Sept. 1812 aan de Moskwa de zon zag opgaan zou hij zijn officieren hebben toegeroepen: Voilà le soleil d'Austerlitz denkende aan de slag bij Austerlitz op 2 Dec. 1805, waar hij een schitterende overwinning behaalde. Vgl. Ségur, Hist. de Nap. VII, 9.

[Zon is ondergegaan (Zijne -]

Zon is ondergegaan (Zijne -, vgl. Jes. LX:20; Jerem. XV:9; Mich. III:6. Zon = gelukszon.

[Zon is wel tien graden teruggegaan (De -]

Zon is wel tien graden teruggegaan (De -, heet het als de klokken op verschillende plaatsen aanmerkelijk verschillen, met toespeling op Jes. XXXVIII:8, waar Achaz' zonnewijzer op verzoek van koning Hiskia wel tien graden terugging, ten teeken, dat zijn leven nog met 15 jaren zou worden verlengd. In nader verband hiermede beduidt de spreekwijs ook, dat iemand in korten tijd erg verzwakt is, of ook in zijne tijdelijke zaken is verachterd; maar in dezen zin, alleen op den klank van achteruitgaan af, wordt aan de woorden eene beteekenis gegeven, juist tegenovergesteld aan die, welke ze Jes. XXXVIII:8 hebben.

[Zon niet ondergaan over uwen toorn (Laat de -]

Zon niet ondergaan over uwen toorn (Laat de -, laat uw toorn vóor den avond bedaren, geef er niet te lang aan toe. Uit Efez. IV:26.

[Zondaarsbank]

Zondaarsbank, het zondaarsbankje, bank van openbare zondaars, ook van boetelingen, in de oudste Christenkerken, die om handel en wandel van de Nachtmaalstafel, van de H. Communie geweerd, tijdelijk van de gemeenschap der Christenen waren uitgesloten. Hunne wederaanneming, na welke zij de zondaarsbank verlaten mochten, geschiedde gewoonlijk op den Dies absolutionis (z.a., en Donderdag). Ook het Leger des Heils heeft in zijne samenkomsten de zondaarsbank.

[Zondag van den Dood]

Zondag van den Dood, (r.k.), zie Kerkdagen (Laetare).

[Zondagsjager]

Zondagsjager, iemand, die zonder, dat hij met wapenen kan omgaan, in zijn vrijen tijd nu en dan op de jacht gaat, tot groot nadeel van menschen en honden, maar zonder schade voor 't wild.

[Zondagskind]

Zondagskind, een op Zondag geboren kind, waarvan men oudtijds geloofde, dat het met buitengewone gaven was toegerust, o.a. dat het in het boek der toekomst kon lezen. Wij verstaan er thans niet meer onder een met bijzondere gaven geboren kind, maar een gelukskind, uit de oorspronkelijke duiding geleidelijk te verklaren. Mogelijk is Zondagskind eene verchristelijking van het vroegere heidensch-germaansche Donnertagskind.

[Zondagsletter]

Zondagsletter, is onder de zeven eerste letters van het Alphabet, naar welke de afzonderlijke dagen der week van den aanvang des jaars af in alphabetische orde genoemd worden, die waarop de eerste Zondag des jaars invalt, en naar welke dan alle volgende Zondagen genoemd worden. Is bv. de 5e Januari een Zondag, dan is de Zondagsletter eene E (= de 5de letter van het alfabet). En zoo is voor dit jaar 1899 de Zondagsletter eene A, omdat Nieuwjaar op Zondag viel.

[Zondagsruiter]

Zondagsruiter, een onhandig rijder, iemand die onervaren is in de rijkunst, 't zij te paard, 't zij op het rijwiel, daar hij alleen op Zondag gelegenheid heeft zich te oefenen. (Vgl. Zondagsjager).

[pagina 1269]
[p. 1269]

[Zonde tegen den H. Geest]

Zonde tegen den H. Geest, onvergeefelijke zonde. Vgl. Mark. III:29.

[Zondebok.]

Zondebok. De bête noire, het kind van de rekening. Ontleend van den éénen der twee bokken uit Lev. XVI:21. Zie Azazel.

[Zonden-eter]

Zonden-eter, (sin-eater). In Wales heerscht het zonderlinge gebruik, dat een persoon, die tot het verrichten van sommige handelingen op begrafenissen gehuurd wordt, een brood en een houten bak, met melk of bier gevuld, benevens een six-pence ontvangt, waarvoor hij zich belaadt met alle zonden, door den overledene begaan, en hem ontheft van de verplichting, om na zijn dood te moeten omdwalen.

[Zonder aanzien des persoons]

Zonder aanzien des persoons, d.i. zonder onderscheid, ontleend aan 1 Petr. I:17, waar zonder aanneming staat.

[Zonder kracht of heerlijkheid]

Zonder kracht of heerlijkheid, oorspr. van een flauw, harteloos gebed, met het oog op Luk. XI:4, waar aan het ‘Onze Vader’ het godverheerlijkend slot van Matth. VI:13 ontbreekt. Voorts toegepast op allerhande zaken.

[Zonder morren]

Zonder morren, vgl. Philipp. II:14: ‘Doet alle dingen zonder murmereren en tegenspreken.’

[Zondvloed]

Zondvloed, de algemeene overstrooming, welke in de oude oorkonde van Gen. VII:6, 17; als ‘vloed der wateren’ wordt beschreven, en het gansche toenmalige menschdom verzwolg, op Noach's huisgezin na. Het woord zondvloed, dat Matth. XXIV:38, 39; Luk. XVII:27; 2 Petr. II:5, III:6 voorkomt, gr. kataklusmós (waarin niets, dat op zonde oogt), ontstond door volksetymologie uit ohd. mhd. sin-vluot, mnd. sintflôt, eigenlijk ‘groote, algemeene’ vloed. Men schreef ao 1669 sendvloet. - Men spreekt van een zondvloed van geschriften, waarmee men in sommige tijden als overstelpt wordt.

[Zonestelsel zonetarief]

Zonestelsel zonetarief, in Hongarije het eerst toegepast abonnementssysteem over het gansche spoorwegnet binnen een bepaalden kring en niet bij bepaalde lijnen. Zone (fr.) = aardgordel; gr. Zonè = gordel.

[Zonen des geweens]

Zonen des geweens, titelen de Arabieren de jakhalzen om hun afschuwelijk gegrinnik en pijnlijk huilen. 't Zijn de avondwolven van Habak. I:8, Zefanja III:3.

[Zonnebeeld]

Zonnebeeld, (wap.), zon met menschelijk aangezicht er in geteekend.

[Zonnebron]

Zonnebron, in een tuin op tien minuten afstand van (On sof) Heliopolis (z.a.), volgens de legende ontsprongen bij den boom, waaronder Maria op hare vlucht naar Egypte (Matth. II:14), zich zou hebben neergezet, moedeloos, omdat zij van huis tot huis tevergeefs om een beker water had gevraagd. Uit de wortels van dien boom zou de heilige Sycomore zijn opgeschoten, die van zeer breeden omvang, nog steeds zorgvuldig van hekwerk wordt omgeven, om den pelgrims het afplukken van takken en bladeren te beletten.

[Zonne jaspenen (Drie -]

Zonne jaspenen (Drie -, (barg.), drie jaar tuchthuisstraf.

[Zonnekoning]

Zonnekoning, fr. roi-soleil, naam door de kruipende hovelingen en dichters gegeven aan Lodewijk XIV.

[Zoo onwijs als Apostel Paulus]

Zoo onwijs als Apostel Paulus, d.i. uitermate verstandig en wijs, vooral van iemand, die de waarheid zegt, uit 2 Kor. XI:16, XII:11 (vgl. 2 Kor. XII:6); iemand die zegt waar het op staat.

[Zoo oud als de weg van Rome (]

Zoo oud als de weg van Rome (of Kralingen of Jacatra). Zoo oud = zoo bekend; 't is dus geen nieuws, wat men komt vertellen. Pelgrimstochten naar Rome hadden van oudsher plaats. Ook naar Kralingen wegens zijne St. Elbrechts-kapel, die door de visschers, aleer ter haringvangst uit te varen, druk werd bezocht; zelfs nog in 1719 door de R.-Katholieke landlieden, lang nadat van de kapel niets dan wat puin en vervallen muurwerk was over-

[pagina 1270]
[p. 1270]

gebleven. - Naar Jacatra, de hoofdplaats van een gelijknamig district op Java, ter plaatse waar in 1619 Batavia verrees, alsmede naar het Molenvliet leidt een groote weg, langs welken zich sedert het midden en einde der vorige eeuw de gegoedste ingezetenen van Batavia, wegens de ongezondheid dezer plaats nederzetten.

[Zoo stilletjes, goed gezond]

Zoo stilletjes, goed gezond, antwoord in den volksmond op de vraag: hoe gaat het? Uit Job XXI:23.

[Zoon (Daar heb je den verloren -]

Zoon (Daar heb je den verloren -, of de verloren zoon is terecht. Op menschen en zaken toegepast, uit Luk XV:20, 24.

[Zoon des Hemels]

Zoon des Hemels, de keizer van China of van het Hemelsche Rijk (z.a.).

[Zoopie (Een -]

Zoopie (Een -, (rest.), toddy, (cognac met water).

[Zot zwijgen kan, houdt men hem voor wijs (Als de -]

Zot zwijgen kan, houdt men hem voor wijs (Als de -, uit Spreuk. XVII:28: ‘een dwaas zelfs die zwijgt zal wijs geacht worden, en die zijne lippen toesluit, verstandig’. Vgl. J. de Brune's Een zot wanneer hij zwijgt, Eens wijs mans name krijgt. Een dwaas die lijdt en weinig spreekt, Zijn zotheid nergens uyt en leekt. En ons: Geen spreker die 't den zwijger verbetert. - Veel en luid lachen en spreken wordt in het Oosten als met de ware deftigheid en waardigheid strijdig geacht.

[Zotten]

Zotten, spotnaam voor de inwoners van Brugge, van Gheel en van Ronse. - Gheel is algemeen bekend door zijne krankzinnigenkolonie. Ronse heeft voor patroon Sint-Hermes, beschermheilige tegen de krankzinnigheid. Een Waalsch volksgezegde luidt: Saint-Hermès guérit les fous des environs et laisse ceux de Renaix (Ronse) tels qu'ils sont. - Omtrent den spotnaam der Bruggelingen bestaan verscheidene sagen. Toen zij eens aan keizer Karel V vroegen om een zothuis in hunne stad te bouwen, antwoordde hij: ‘Sluit de poorten uwer stad, dan hebt ge dadelijk een zothuis’. - Toen dezelfde keizer hun eens liet kiezen tusschen twee gebouwen, waarvan het eene veel voordeel aanbracht, en 't andere enkel tot sieraad diende, verkozen zij dit laatste, waarop de keizer zeide: ‘Ge zijt zotten’. - Aan eene buitengewone processie (16e eeuw) namen ook de bewoners van 't Brugsche gekkenhuis deel. Deze handelwijze en de vreemde houding en gebaren dier gekken, verwierven den Bruggelingen den schimpnaam van zotten.

[Zotten weten niet naar de stad te gaan (De -]

Zotten weten niet naar de stad te gaan (De -, de dwazen zijn niet verstandig genoeg om den besten weg te vinden tot verkrijging van welvaart. Stad = plaats van meerdere beschaving, verlichting en welvaart. Uit Pred. X:15. Ook meer algemeen: zij hebben er geen slag van om hun doel te bereiken, omdat zij de noodige menschenen wereldkennis missen, zij weten den weg naar de stad niet.

[Zouaven]

Zouaven, lichte infanterie der Franschen in Algerie, in half inlandsch costuum (naam van Zouava, een plaats bij Constantine, waar in 1830 de eerste Zouaven werden aangeworven). Dit corps genoot groote populariteit, waarom de vrijwilligers die (ook uit ons land) bij de vernietiging van de wereldlijke macht van den Paus, dezen te hulp snelden, zich Pauselijke zouaven noemden.

[Zouleil we-souwei]

Zouleil we-souwei, hebr. (zoleel wesobee), een vraat en een zuiper. Deze uitdrukking ontleend aan Deut. XXI:20, dient vaak tot kenschetsing van een zinnelijken verkwister, slemper en brasser.

[Zouno]

Zouno, (zona), (hebr.), ontuchtige vrouw, lichtekooi. Gen. XXXVIII:15, Deut. XXIII:19.

[Zout in zichzelf hebben]

Zout in zichzelf hebben, (Mark. IX:50), gevoelens van vrede en vriendschap koesteren, in zich omdragen, mitsgaders bederf-werende kracht. Zie Zoutverbond.

[Zoutpilaar (Staan als een -]

Zoutpilaar (Staan als een -, ontleend aan Gen. XIX:26, waar van Lot's huisvrouw verhaald wordt, dat zij omzag, terwijl vuur en zwavel de steden

[pagina 1271]
[p. 1271]

Sodom en Gomorra verdelgde, en hiervoor door God gestraft werd door in een zoutpilaar te veranderen. Groote, onregelmatige brokken asphalt borrelen nu en dan uit de Doode Zee op, en nemen dan allerlei grillige gedaanten aan, waarin de Oostersche verbeelding ook eene vrouwengestalte zien kon.

[Zoutvat omwerpen (Het -]

Zoutvat omwerpen (Het -, volgens het oude bijgeloof het voorteeken van verstoring van vriendschap en vrede; immers, zout is 't beeld van hechte trouw. Zinrijk is het dan ook, dat in Leonardo da Vinci's († 1519) Avondmaal, Judas het zoutvat omwerpt.

[Zoutverbond.]

Zoutverbond. Aldus heet naar Lev. II:13, Num. XVIII:19, 2 Kron. XIII:5, het verbond tusschen Jehova en zijn volk. De gemeenschappelijke offermaaltijd was bij al de Levitische verbondsoffers de eigenlijke kern der handeling. Door het gezamenlijk nuttigen van 't vleesch en brood des dankoffers, als het heilige bondsmiddel, werd de vereeniging van beide zijden (God en Israël) als in éenen bond plechtig gesymboliseerd, en als 't ware in vleesch en bloed opgenomen. Zout, bij elken maaltijd onmisbaar, bekleedde vooral bij zulk een bondsmaal eene gewichtige plaats. Als reinigend en bederfwerend (vgl. 2 Kon. II:20-22) was het een zinnebeeld van onverbrekelijke trouw, en gold daarom als teeken der verbonden. De uitdrukking zoutverbond is nog in zwang bij de Arabieren, die gewoon zijn hunne verbonden door het gezamenlijk eten van brood en zout te bevestigen. Ook bij de Salzburgers was het gemeenschappelijk zout likken een verbondsymbool.

[Zozen]

Zozen, kluiten boter van 5 kilogr., enz. Te 's Hertogenbosch.

[Zuchtend (Al -]

Zuchtend (Al -, naar Hebr. XIII:17 wordt gezegd van een predikant, die weinig of geene medewerking van den kant zijner gemeenteleden ondervindt, zoodat hij zijn werk al zuchtend verricht.

[Zuchthausvorlage]

Zuchthausvorlage, (hgd.). Gedurende zijn verblijf te Oeyenhausen (6 Sept. 1898) kondigde de Keizer van Duitschland de indiening bij den Rijksdag aan van een wetsontwerp ‘tot bescherming van den arbeid’, in werkelijkheid tot beperking van het recht van coalitie der werklieden, dat, naar hij er bijvoegde, tuchthuisstraf zou bedreigen tegen elk, die een werkman zou beletten te arbeiden, ja zelfs tegen ieder, die hem tot werkstaking zou aanzetten. Zoo werd aan het ontwerp, dadelijk na de indiening spottenderwijs de aangeduide naam gegeven. De behandeling werd ten laatste na de eerste lezing, tot Nov. 1899 uitgesteld (23 Juni 1899).

[Zuid-Afrikaansche mijnenkoning (De -]

Zuid-Afrikaansche mijnenkoning (De -, Barnato, † einde Juni 1897.

[Zuid-Afrikaansche Republiek]

Zuid-Afrikaansche Republiek, zie Transvaal.

[Zuiveren (De -]

Zuiveren (De -, de oud-regenten van 1794 en '95 hier te lande, die door het Napoleontisch bestuur aan den dijk gezet waren, en die door Gijsbert Karel van Hogendorp bij proclamatie van 17 Nov. 1813 uit 's Gravenhage, vruchteloos werden aangezocht, om, met uitsluiting der Revolutieregenten, zich te constitueeren als Staten-Generaal, met uitroeping van den Prins van Oranje als Willem VI.

[Zuivering]

Zuivering, het ontlasten van een bezwaard goed van de daarop rustende hypotheek.

[Zuiveringseed]

Zuiveringseed, of eed van zuivering is de eed of verklaring, die een gekozene aflegt, dat hij niets heeft gegeven of beloofd om gekozen te worden.

[Zukunftmusik]

Zukunftmusik, (hgd.), muziek der toekomst, ter aanduiding der werken van Richard Wagner (1313-83), werd voor 't eerst gebezigd in een opstel van Ludwig Bischoff in de Rheinische Musikzeitung, 1859, No. 41.

[Zuleika]

Zuleika, dochter van Giaffir, pacha van Abydos. Zij is enkel reinheid en beminnelijkheid. Haar verstand, vroolijkheid, standvastige liefde en juist begrip van plicht zijn door Byron in zijn Bride of Abydos schoon geschilderd.

[pagina 1272]
[p. 1272]

Zij belooft met Selim te vluchten en zijne bruid te worden, maar Giaffir, haar vader, doodt haren minnaar, en Zuleika sterft van verdriet.

[Zur Liebe will ich dich nicht zwingen,
Doch geb'ich dir die Freiheit nicht]

Zur Liebe will ich dich nicht zwingen,
Doch geb'ich dir die Freiheit nicht,
(hgd.), zie Liebe etc.

[Zustersteden (De drie -]

Zustersteden (De drie -, Gent (O.-Vlaanderen), vermeld in de 7e eeuw; Brugge, in de 7e eeuw tot stad verheven, en Antwerpen, vermeld in de 8e eeuw. Bezongen door Ledeganck, voor wien Aug. 1897 te Eekloo een standbeeld is onthuld. ‘Er zijn nu’, - zegt Jan v. Rijswijk, thans burgemeester van Antwerpen - ‘geene drie zustersteden meer; al de Belgische steden zijn zustersteden geworden’.

[Zuur]

Zuur, (mil.), gestraft.

[Zuurslaan]

Zuurslaan, (mil.), rapport maken.

[Zuur worden]

Zuur worden of zuur raken, (barg.), in den val loopen.

[Zuur zijn]

Zuur zijn, (mil.), gestraft zijn.

[Zwaai]

Zwaai, een jongensspel, zeer geliefd, maar zeer gevaarlijk: hand en hand zwaaien de spelers om den eersten, den ‘kop’, zoodat vaak de laatste door de centrifugale kracht tegen een muur of boom aanslaat.

[Zwaai]

Zwaai, of Zwei: het beweeglijke deel van een teekenhaak, dienende om scherpe hoeken over te brengen.

[Zwaan (Agrippynsche -]

Zwaan (Agrippynsche -, Vondel, geb. te Keulen. (Colonia Agrippina).

[Zwaan (Goesche -]

Zwaan (Goesche -, Antonides, geb. te Goes.

[Zwaan van Mantua]

Zwaan van Mantua, Publius Vergilius Maro, vermaard oud-Romeinsch dichter, in 70 v.C. te Andes bij Mantua geboren.

[Zwaan (De Maeoonsche -]

Zwaan (De Maeoonsche -, Homerus, Maeonië was een deel van Lydië.

[Zwaard]

Zwaard, het zinnebeeld van den man, vandaar zwaardleen, waarin alleen een man moeht opvolgen; zwaardmaag, bloedverwant van vaderszijde. Zwaardzijde, familie van vaderszijde.

[Zwaard des geestes]

Zwaard des geestes, geestelijk wapentuig, waarmede men de macht eener vurige en krachtige welsprekendheid uitoefent. Uit Efez. VI:17, waar 't eigenlijk beduidt het zwaard dat de Heilige Geest in handen geeft, niet het geestelijk zwaard. Ook spreekt men van een vlammend zwaard des geestes = de geestelijke kracht des geloofs, der reinheid en der liefde; met toespeling op Gen. III:24: ‘vlammig lemmer eens zwaards’.

[Zwaard des woords]

Zwaard des woords, de krachtige prediking van het Evangelie, dat het woord Gods is; vgl. Hebr. IV:12.

[Zwaard door de ziel (Een -]

Zwaard door de ziel (Een -, eene vreeselijke zielesmart. Uit Luk. II:35.

[Zwaard (Het - om zijne lenden gorden]

Zwaard (Het - om zijne lenden gorden, vgl. Nehem. IV:18, Ps. XLV:4. Gorde een ieder het zwaard om zijne lenden, beteekent hij make zich gereed tot den strijd.

[Zwaard (Tweesnijdend -]

Zwaard (Tweesnijdend -, 1) Een zwaard aan beide zijden scherp; 2) een bewijsgrond met dubbelen zin, die zoowel voor als tegen den persoon, die hem gebruikt, kan aangevoerd worden.

[Zwaard neemt, zal door het zwaard omkomen (Wie het -]

Zwaard neemt, zal door het zwaard omkomen (Wie het -, alwie tot geweld zijne toevlucht neemt, heeft wederkeerig geweld te duchten. Gezegde van Jezus in Matth. XXVI:52. Vgl. Gen. IX:6. Dit gezegde was reeds bij de Joden spreekwoordelijk, zie Openb. XIII:10.

[Zwaard van Damocles]

Zwaard van Damocles, zie Damocles.

[Zwaard zonder genade]

Zwaard zonder genade, bijnaam van Mr. L.W.C. Keuchenius reeds kort na zijn optreden, als lid der Tweede Kamer (1866) om de afdoende wijze, waarop hij voor de Indische staatkunde opkwam.

[pagina 1273]
[p. 1273]

[Zwaardbroeders]

Zwaardbroeders, geestelijke ridderorde, omstr. 1202 gesticht door Albert van Apeltern, bisschop van Lijfland, † 1229, in het door hem tot eene vesting en havenplaats ingerichte Riga, om strijd te voeren tegen de heidenen in Lijfland, en door paus Innocentius III bevestigd. De ridders, die zich ‘broeders van den Christelijken ridderdienst’ noemden, hadden den regel en het gewaad aangenomen der Augustijners; zij droegen een witten rok en mantel, maar hadden op de borst een rood kruis en zwaard of de roode afbeelding van twee kruiswijs over elkaar gelegde zwaarden. Hieraan ontleenden zij den naam van zwaardbroeders of zwaarddragers (gladiferi of ensiferi).

[Zwaarden]

Zwaarden, zie Vlag en kiel.

[Zwabberen]

Zwabberen, (zeet.), schrobben.

[Zwabberhalen]

Zwabberhalen, (zeet.), spotroep der matrozen, wanneer een onbevarene door het slingeren van het schip omvervalt, om de plaats, waar een andere onbevarene gelegen heeft, weder schoon te maken. Van zwabber, een dweil, uit kabelgaren of lappen aan een steel gebonden en dienende om schepen en schuiten schoon te houden.

[Zwabberkaptein]

Zwabberkaptein, (zeet.), kajuitsjongen met het vuile werk belast, o.a. met het afzwabberen, d.i. afdweilen van het dek.

[Zwabenspiegel (De -]

Zwabenspiegel (De -, een Duitsch wetboek, in de oudste handschriften gewoonlijk met den naam van ‘Land- und Lehnrechtsbuch’, in de 14e eeuw ook met dien van ‘Kayserrecht’, of in oudere uitgaven met dien van ‘Spiegel Kayserlichen und gemeinen Landrechts’ bestempeld, en eerst op voorstel van Goldart (1609) algemeen ‘Schwabenspiegel’ geheeten, is in Opper-Duitschen (Schwabenschen) tongval door een onbekenden vervaardiger omstreeks het jaar 1275 opgesteld.

[Zwak vat]

Zwak vat, zwakke vrouw. Uit 1 Petr. III:7. Gr. skeuos = ieder soort van gereedschap, huisraad. ‘Wij zijn allemaal zwakke vaatjes’, wordt vaak ter verontschuldiging gezegd. Wordt dus eigenlijk en figuurlijk gebezigd.

[Zwakheid is uw naam, o vrouw]

Zwakheid is uw naam, o vrouw, zie Frailty thy name is, woman.

[Zwammen]

Zwammen, (k.m.a.), vervelend praten, kletsen.

[Zwanenmaagden]

Zwanenmaagden, in de Germaansche fabelleer de Walkyren, wanneer zij in de gedaante van zwanen zich naar de kampplaats spoeden, waar zij over het lot der strijdende helden moeten beschikken. Bij rivieren en vijvers ontdoen zij zich vaak van haar zwanenhulsel om zich te baden, of zij spinnen en werken aan het weefsel van den oorlog.

[Zwanenorde (De -]

Zwanenorde (De -, werd in 1440 door Frederik II, keurvorst van Brandenburg, ingesteld. Zij omvatte een vereeniging van Vorsten en adellijke personen, die zich onderscheidden door een ijverige vereering der maagd Maria, en door onbekrompen weldadigheid. Nadat deze orde voor de macht der Hervorming bezweken was, werd zij in 1843 vernieuwd door Friedrich Wilhelm IV, koning van Pruisen, als een vrije vereeniging van mannen en vrouwen uit elken stand en van iedere belijdenis, tot leniging van alle lichamelijke en zedelijke ellenden.

[Zwanenridders]

Zwanenridders, leden der Zwanenorden, die allen haren grond zullen gevonden hebben in de ridderlijke deugden van Helias Gralius, een krijgsheld, die zich bijzonder onderscheidde in de oorlogen van Karel Martel tegen de Friezen, Saksen, enz., en tot den eersten graaf van het land van Kleef werd aangesteld, omdat hij Karel Martel uit de Keulsche gevangenschap bevrijdde. Helias zal in een gevecht tegen de Saracenen gewond en te Narbonne in 734 overleden zijn; zijne gemalin Beatrix kort daarna. Zijn zoon Dirk I volgde hem op in zijn graafschap, waarover de vader 21 of 22 jaar zal hebben geregeerd. Helias voerde steeds in den krijg een zwaan op zijn rondas. Hij wordt afgebeeld ten voeten uit, met de orde van de zwaan op zijn borst, die aan een

[pagina 1274]
[p. 1274]

dubbele keten om zijn hals hangt. Op den helm is een zwaan gezeten, en naast hem staat een groote zwaan met uitgespreide vleugels, den kop wendend naar den Graaf, als zijn patroon van liefde en eendracht. De toren van het gewezen slot te Kleef voerde van ouds den naam van Zwanentoren. Het veldteeken van Helias werd tot een teeken van eer verheven, en daarin vonden de later ingestelde Zwanenorden haren grond.

[Zwanenzang]

Zwanenzang, het geluid, dat een zeker soort van zwaan de cycnus musicus vóor zijn dood zou maken; fig. laatste gezang of gedicht, hetwelk een dichter voor zijn sterven vervaardigt; laatste werk. In dien zin is het woord (vox et oratio cygnea) reeds bij Cicero (De oratore III, 2, 6) te vinden.

[Zwar weiss ich viel, doch möcht' ich alles wissen]

Zwar weiss ich viel, doch möcht' ich alles wissen, (hgd.), wel weet ik veel, maar ik zou zoo gaarne alles willen weten. Goethe, Faust I (Nacht). Wagner tot Faust, als de laatste hem heeft gezegd, dat het reeds diep in den nacht, en zij dus hun geleerd gesprek moeten afbreken; waarop Wagner laat volgen, of hij dan morgen vroeg terug mag komen om hem nog het een en ander te vragen ten einde zijne weetgierigheid te bevredigen. De zin teekent volkomen den boekenmensch, den bekrompen veelweter.

[Zwart]

Zwart, het zinnebeeld van boos: zwarte ondankbaarheid, zwarte hongersnood (Leiden, 1574), een zwarte kool, zwarte elfen, enz., zie lager.

[Zwarte bende]

Zwarte bende, bedriegers, afzetters, oplichters en dergelijk gespuis, aldus naar den naam van een omzwervend, nu dezen dan genen dienend gedeelte of overschot eener garde, opgericht tot een wacht voor den Roomsch-koning en zijn zoon, eene saamgeschoolde macht van oude krijgers, ten getale van 1500 ruiters en 3000 voetknechten, die van Metz terugkwamen, zich door de schrikkelijkste afpersingen ten platten lande deden kennen, en o.a. in Vlaanderen vreeselijk huishielden. Ook als ribaldos de gardia bekend. In 1493 stond de Geldersche edelman Gysbert Pieck, heer van half-Asperen, van Zuilichem en van het Hooge Huis te Beesd, aan hun hoofd, en plunderden zij 5 Febr. het klooster van Mariënweerd.

[Zwarte boek (Het -]

Zwarte boek (Het -, eng. the black-book, uitgavenboek, schuldregister; fig. opsomming, lijst of herinnering van personen, met wie men niet te doen wil hebben.

[Zwarte diamanten]

Zwarte diamanten, steenkolen, omdat ze kostelijker, maar minder kostbaar zijn dan diamanten; bovendien bestaan beide uit dezelfde stof, nl. koolstof.

[Zwarte dood]

Zwarte dood, pestziekte, die vooral in China heerschte ao 1346-52, hare slachtoffers eischte bij millioenen, en zich van China over Azië naar de Krim, Klein-Azië, Konstantinopel en Sicilië verbreidde, in 1347 in Italië, in '48 in Frankrijk en Duitschland, in '49 in Engeland, Denemarken, Zweden, Noorwegen en Polen, in '51 in Noordelijk Rusland. In '61, '69, '72 en '82 herhaalde zich de ziekte in Europa, in welk werelddeel gedurende de 14de eeuw ongeveer 25 millioen menschen moeten gestorven zijn.

[Zwarte Jannigje van Venendaal]

Zwarte Jannigje van Venendaal, ook genaamd ‘de Vrouw Christi’. ‘Zwarte Jannegie’ houdt haar geregeld verblijf te Venendaal; somwijlen leidt zij de godsdienstoefeningen ook te Polsbroek, onder de gemeente Benschop. Het huwelijk is ten strengste verboden; slechts is het echtelijk samenleven toegestaan aan degenen, die voor hun opname in de ‘kerk’ reeds door de banden des huwelijks waren verbonden. Zij erkennen geen macht, tenzij die van God en van Christus; volgens hen is geen enkel mensch in macht verheven boven een ander. Bijgevolg erkennen zij evenmin het koningschap, en hun geloof verbiedt hun aan den drager van het koningschap eer te bewijzen. Zij weigerden daarom hardnekkig den 31en Aug. l.l. en evenzoo op den dag der inhuldiging door het uitsteken der vlaggen en het dragen van Oranje hulde aan onze Koningin te betuigen. - Op het stadhuis te Schoonhoven, waar

[pagina 1275]
[p. 1275]

de zittingen worden gehouden van het kantongerecht, krijgt men zachtjes aan een aardige verzameling van.... petten. De volgelingen van ‘Zwarte Jannigje van Venendaal’ nl., als ze voor de Rechtbank moeten verschijnen, wat nog al eens gebeurt in den laatsten tijd, hebben gemoedsbezwaren, om het hoofd te ontblooten voor den ‘aardschen rechter’. Een rijksveldwachter neemt dan natuurlijk de moeite, om den bezwaarde even van zijn pet te ontlasten, en ongedekt verlaat deze na afloop van de rechtszitting het stadhuis, omdat zijn geloofsovertuiging hem verbiedt, de tijdelijk in beslag genomen pet weer in ontvangst te nemen.

[Zwarte kasteel (Het -]

Zwarte kasteel (Het -, het slot Machérus, in het Overjordaansche, het land van Moab, aan de kust der Doode Zee, waar Herodes Antipas, viervorst van Galilea zijn geboortefeest vierde, Matth. XIV:6, Mark. VI:21 beschreven, en waar Johannes de Dooper gevangen zat, op zijn bevel te dezer gelegenheid gedood.

[Zwarte kindertjes]

Zwarte kindertjes, zie Cadmus.

[Zwarte kunst (De -]

Zwarte kunst (De -, heeft haar naam gekregen door het verkeerd verstaan van gr. nekromanteia, d.i. oproepen van dooden, om van hen de toekomst te vernemen. In 't lat. vertaalde men dit door nigromantia, van niger = neger, d.i. zwart.

[Zwarte leger]

Zwarte leger, naam van het eerste Europeesche staande leger, door Matthias Corvinus, zoon van Hunyadi Janos, omstreeks 1485 georganiseerd; waarmede hij de legers der verbonden koningen van Boheme en Polen overwon, het beleg vóor Weenen sloeg, en Oostenrijk, Stiermarken en Karinthië onderwierp.

[Zwarte Margriet]

Zwarte Margriet, Margaretha van Vlaanderen, gravin van Henegouwen, die met den Roomsch-koning Willem II, graaf van Holland in 1253 in oorlog geraakte, doch in 1254 met hem vrede sloot, terwijl zij Henegouwen aan haren verstooten voorzoon Jan van Avennes overliet.

[Zwarte Piet]

Zwarte Piet, een bekend gezelschapsspel met de kaart, waarbij schoppenboer Zwarte Piet is; de spelers laten elkander kaarten trekken; wie ten slotte schoppenboer overhoudt, wordt met een gebrande kurk zwart gemaakt. - Ook een gevreesd zeeschuimer uit Ferdinand Huyck.

[Zwarte pest]

Zwarte pest, ook bubonische en bubonenpest genaamd. Bobbel- of builenpest. Ze teisterde Europa in de Middeleeuwen, en brak 5 Mei 1894 uit te Hongkong, het middenpunt van China's handel.

[Zwarte Prins (De -]

Zwarte Prins (De -, bijnaam van Eduard, als Prins van Wales later koning van Engeland, den overwinnaar bij Crecy (1330-76), aldus geheeten naar de kleur zijner wapenrusting. Zie Ich dien.

[Zwarte werelddeel (Het -]

Zwarte werelddeel (Het -, omschrijving van Afrika, als het vaderland der negers.

[Zwarte Zondag]

Zwarte Zondag, (r.k.), oudere naam voor Laetare (z.a.), omdat de Roomschen in Silezië, in de Lausitz, en elders in Duitschland op dien dag een pop van stroo enz. vervaardigd, met groot gedruisch plegen rond te dragen en dan in 't water werpen, aangezien de dood alle levensvreugde uitsluit.

[Zwarte zusters]

Zwarte zusters, benaming der leden van de orde der Servitinnen, naar hare zwarte kleedij. Deze orde ontstond in het midden der 13e eeuw, breidde zich uit in de landen van Noord-Europa, waarin de Servieten (z.a.) zich gevestigd hadden; maar telt thans nog slechts enkele kloosters.

[Zwarten]

Zwarten, in de Middeleeuwen koperen munten, bv. zwarte korten, zwarte tornooisen e.a. in tegenoverstelling van witten voor zilveren munten, ook blanken genoemd.

[Zwarten tijd (Zijn -]

Zwarten tijd (Zijn -, noemde N. Beets den tijd omstreeks 1830-50 toen hij de Engelschen navolgde en vooral dweepte met Byron. In dien tijd gaf hij uit: Jose, Kuser, Guy de Vlaming.

[pagina 1276]
[p. 1276]

[Zwartje]

Zwartje, (barg.), koffie.

[Zwaveltje in drieën en een slokje te meer (Een -]

Zwaveltje in drieën en een slokje te meer (Een -, zei vroeger de misplaatste zuinigheid; een zwaveltje is een ouderwetsche ronde zwavelstok die zich gemakkelijk liet splijten.

[Zwavelstokken]

Zwavelstokken, bijzonder vrome menschen, afgescheidenen, anders dan anderen en vooral de vreugden der wereld versmadende; zinspeling op de Zwijndrechtsche Nieuwlichters (z.a.), die zwavelstekken verkochten.

[Zweedsche nachtegaal]

Zweedsche nachtegaal, naam voor de beroemde zangeressen Jenny Lind, later Mevr. Goldschmidt, in 1821 te Stockholm geboren, en Christine Nilsson, later als gravin de Miranda niet meer in 't publiek opgetreden.

[Zweedsche Reaumur (De -]

Zweedsche Reaumur (De -, Carel de Geer, geb. in Zweden, groot entomoloog (insektenkundige), † 1778. De Franschman Réaumur, † 1757, schreef ook over insekten.

[Zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten (In het -]

Zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten (In het -, zie In het zweet, enz.

[Zweetkamertje]

Zweetkamertje, het kantoortje in 't Universiteitsgebouw te Leiden, waar de studenten wachten, totdat zij binnengeroepen worden bij de professoren, om examen te doen, en waar zij den uitslag van hun examen verbeiden. Zie ook Lasciate enz.

[Zwei Seelen und ein Gedanke, Zwei Herzen und ein Schlag]

Zwei Seelen und ein Gedanke, Zwei Herzen und ein Schlag, (hgd.), twee zielen en één gedachte, twee harten en één slag, ter kenschetsing der liefde, is ontleend aan het dramatische gedicht Der Sohn der Wildnis van Friedrich Halm (recta von Münch-Bellinghausen, 1806-71), woorden van Parthenia, II.

[Zwei Seelen wohnen ach! in meiner Brust]

Zwei Seelen wohnen ach! in meiner Brust, (hgd.), twee zielen wonen ach, in mijne borst, d.i. er is een tweestrijd in mijn binnenste. Goethe, Faust I. (Voor de poort). Faust tot Wagner; het eene gevoel doet hem naar het ideale, het verhevene haken; het andere droomt van liefde, roem en eer. Vóor hem had Racine reeds in het 3e zijner Cantiques spirituels geschreven: Je trouve deux hommes en moi = ik voel twee menschen in mij en Wieland, in diens drama Die Wahl des Herkules (1773):
Zwei Seelen - ach, ich fühl' es zu gewiss!
Bekämpfen sich in meiner Brust

Mit gleicher Kraft = twee zielen - ach, 'k gevoel het al te goed! - bestrijden elkaar in mijn hart met gelijke kracht.

[Zwemmend]

Zwemmend, (wap.), heeten visschen wanneer zij waterpas in 't schild staan.

[Zweren bij kris en kras]

Zweren bij kris en kras = zweren bij hoog en laag. Volgens eenigen van Jurare per Christum et crucem. Anderen meenen dat kris is getrokken uit Christus en dat kras slechts is ontstaan door de zucht naar alliteratie.

[Zwetschen-rummel]

Zwetschen-rummel, zie Kartoffelkrieg. Zwetsche (hgd.) = pruim, kwets.

[Zwickauer profeten]

Zwickauer profeten, dwepers in 1521 uit Zwickau, een stad in Saksen, verdreven, die zich in Wittenberg kwamen vestigen. Zij waren volgelingen van Thomas Münzer, in 1520 eerste prediker (pastor primarius) te Zwickau, en beweerden rechtstreeks van God nieuw licht ontvangen te hebben, na vooraf de vereischte graden van ontbolstering, bekeering, zelf-bepeinzing, ellende en gelaten onderwerping te hebben doorloopen. Door dat licht gezegend achtten zij Luther slechts een achterblijver, en Wet en Evangelie, slechts doode letters. Studie, wetenschap en kennis van talen was overbodig. Practisch te werken was het eerste vereischte. Zij zijn maar een korten tijd voor de Hervorming gevaarlijk geweest.

[Zwijn van Epicurus]

Zwijn van Epicurus, werd Maarten Luther, Duitschlands Kerkhervormer, door de Jezuïeten genoemd, en wel omdat hij zich in den echt begaf. De Epicuristen stelden den lust der zinnen op den voorgrond.

[pagina 1277]
[p. 1277]

[Zwijndrechtsche broederschap]

Zwijndrechtsche broederschap, een handjevol lieden van geringen stand, die omstr. 1816 den moed hadden in ons vaderland, naar het voorbeeld der eerste Christengemeente te Jeruzalem (Hand. II:44=47) eene afzonderlijke maatschappij te willen stichten, waarin alles gemeenschappelijk zou zijn.

[Zwijndrechtsche Nieuwlichters]

Zwijndrechtsche Nieuwlichters, later Nieuwlichters (z.a.) of Afgescheidenen (ao 1816-32) uit Polsbroekerdam, waar zij zich, na de stichting hunner Broederschap te Waddingsveen, voorloopig hadden gevestigd. Zij voeren langs de Vliet o.a. ook naar Oudewater, om zwavelstokken te verkoopen. Maria Leer (geb. te Edam in 1788, † te Leiden 1866) stond aan het hoofd der ventsters. Zij was in de Broederschap gehuwd met Stoffel Muller, die als schipper op een tocht naar Ruhrort, te Varik, omstr. 1832 overleed, en door haar op het kerkhof aldaar werd begraven. De stichters en hoofden dier Broederschap waren Valk, gewezen schout te Waddingsveen, en echtgenoote, Stoffel Muller en Maria Leer, echtelieden, benevens de echtelieden Arie Goud en Kaatje Bender. Zie Maria Leer's Gedenkschriften door D.N. Anagrapheus. Met inleidend woord van J.H. Maronier (Amsterdam, Uitgevers - Maatschappij Elsevier, 1892).

[Zwijnen]

Zwijnen, (k.m.a.), gelukkig zijn bij repetities of examens.

[Zwijnenbisschop]

Zwijnenbisschop, bijnaam van Bernard van Galen, bisschop van Munster, omdat hij uit het land der Westfaalsche hammen kwam en de Oostelijke provinciën van ons land in 1672 bestookte. Dezelfde werd bij het beleg van Groningen Bommenberend genoemd.

[Zwijnskop]

Zwijnskop, (wap.), meestal faaswijs en afgerukt, de muil geopend, zoodat de tong goed zichtbaar. is. De slagtanden zijn naar achteren omgebogen. Het oog, de tong en de slagtanden zijn gewoonlijk van een ander email, soms ook de snuit.

[Zwitserland (Een half -]

Zwitserland (Een half -, (rest.), een halve portie Zwitsersche kaas.

[Zwitsers (geen geld, geen -]

Zwitsers (geen geld, geen -, letterlijke vert. van 't Fr. point d'argent, point de Suisses bet. die niet betaalt, krijgt geen waar of geen hulp. De Zwitsers verhuurden zich vroeger aan dien koning of vorst, die het meest betaalde. Zij dienden veel in het Fransche leger, vorinden de lijfwacht des Konings en vandaar heet nog de oppasser in de kerk Suisse. Zoo o.a. bij Malesherbe:
‘Et le Suisse, qui veille aux portes du Louvre,
N'en defend point nos rois.’

Een oud soldaat lust wel een slokje, vandaar: Zwitser (Een stuk in zijn kraag als een oude -

[Zwitsersche spoorwegkoning (De -]

Zwitsersche spoorwegkoning (De -, Guyer Zeller, bankier, † te Zürich April 1899.

[Zwolsch voer]

Zwolsch voer (of vim), voer van 104 bos kort eiken brandhout, 25 cM. omvang. Bij langer hout spreekt men van Deventer voer of vim (25 cM. lengte).

 

EINDE.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken