Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen (1993)

Informatie terzijde

Titelpagina van Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen
Afbeelding van Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingenToon afbeelding van titelpagina van Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (43.14 MB)

Scans (74.05 MB)

XML (7.33 MB)

tekstbestand






Editeur

Ewoud Sanders



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen

(1993)–Taco H. de Beer, Eliza Laurillard–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 782]
[p. 782]

N

[N.]

N., Numerius, Romeinsche voornaam, inzonderheid bij de gens Fabia.

[N.]

N., in genealogieën, wanneer de mansvoornaam onbekend is. Is de vrouwsvoornaam onbekend, dan N.N.

[N.]

N., op Fransche munten, ten teeken dat ze te Montpellier geslagen zijn.

[N.]

N., nummer.

[N]

N, deze letter in het Spaansch aldus n̄ geschreven, heeft de uitspraak van de gn in het Fransch. Bv. pena, straf, maar pen̄a, rots. Het teeken heet de tilde.

[N]

N, deze letter met een enkel streepje er boven, n̄, beteekent dubbele n, bv. Hoffman̄ = Hoffmann. In het Oud-Hollandsch en̄ = ende; ook andere verkortingen werden aldus aangeduid.

[N.]

N., in de wiskunde, een onbepaald aantal, bijv. n hoeken, nde macht, in n jaren.

[N.A.M.]

N.A.M., Natura Artis Magistra, beter bekend als Artis, de dierentuin te Amsterdam.

[N.A.S.M.]

N.A.S.M., Nederlandsche Amerikaansche Stoomvaart-Maatschappij.

[N.B. driemanschap.]

N.B. driemanschap. Eene hatelijkheid van de Braga-mannen om Nicolaas Beets als derde te plaatsen in het N.B. driemanschap: Napoleon Bonaparte, Noël Byron, Nicolaas Beets.

[N.B.]

N.B., nota bene, (lat.), let wel!

[N.C.R.]

N.C.R., Nunc Cantus Resonet (z.a.).

[N. Ct.]

N. Ct., (hand.), Nederlandsch courant, volgens de loopende waarde van den dag. Van geldswaarden.

[N.E.K.]

N.E.K., Natuur En Kunst, dichterlijke kring van studenten aan het Doopsgezinde Seminarium te Amsterdam, gesticht in 1838, met het doel poëzie en letterkunde te beoefenen. Daartoe behoorden D. Harting, P. Leendertz, De Hoop Scheffer, Dronrijp Uges, J. Kerbert en A. Winkler Prins.

[N.E.W.T.O.N.]

N.E.W.T.O.N., Naturae Exordia Vera Tradidit Omnibus Newton (De ware beginselen der natuur heeft Newton aan allen geleerd), een wis- en natuurkundig dispuut. Opgericht 25 Oct. 1880.

[N.F.]

N.F., Novum Foedus, Nieuw Verbond.

[pagina 783]
[p. 783]

[N.f.]

N.f., natus filius, (lat.), geboren zoon, in oude genealogieën, Roomsche doopboeken, enz.

[N.f.]

N.f., ni fallor (z.a.).

[N.F.P.C.]

N.F.P.C., Niagara-Fall's Power Company (z.a.).

[N.F.W.E.A.]

N.F.W.E.A., opschrift op een transparant te Maagdenburg, toen koning Friedrich Wilhelm III, keizer Nicolaas van Rusland en koning Ernst August van Hanover bijeenwaren. De letters heetten voor te stellen: Nicolaas, Friedrich Wilhelm, Ernst August. Deze laatste had juist de constitutie opgeheven, en spotvogels lazen nu Nulla Fides Verbis Ernesti Augusti, d.i. geen vertrouwen in de woorden van Ernst August.

[N.G.]

N.G., (am.), no good, niet goed. Zie ook O.K.

[N.H.M.]

N.H.M., Nederlandsche Handelmaatschappij.

[N.I.O.G.]

N.I.O.G., Nederl.-Indisch Onderwijzers-Genootschap.

[N.I.A.]

N.I.A., nos jungit amicitia = de vriendschap verbindt ons; naam van de Societeit van het Amst. studentencorps; ontleend aan het Io Vivat; de spottende uitlegging was: Negentig Jonge Apen.

[N.m.]

N.m. of Nm., namiddags.

[N.m.]

N.m., namelijk. Gewoonlijk nl. of nml.

[N.N.]

N.N., een onbekende, nl. nomen nescio, d.i. den naam, weet ik niet.

[N.O.G.]

N.O.G., Nederl. Onderwijzers-Genootschap.

[N.O.I.L.]

N.O.I.L., Nederlandsch Oost-Indisch leger.

[N.O.P.C.]

N.O.P.C., Nederlandsche Onderwijzers Propaganda Club (voor drankbestrijding).

[N. St.]

N. St., novus stylus of nieuwe stijl; zie Jaarstijlen.

[N.T.]

N.T., Novum Testamentum (lat.), of Nieuw Testament.

[N.V.L.]

N.V.L., Nos Vinxit Libertas (z.a.).

[N.-Y.]

N.-Y., New-York.

[Na gedaan werk is het goed rusten]

Na gedaan werk is het goed rusten, zie Jucundi acti labores.

[Naad]

Naad, (bouwk.), de verbindingslijn, tusschen twee planken bij houtwerken en tusschen twee platen bij metaalwerken of de voeg, die gevormd wordt door twee naast elkander gevoegde steenen.

[Naakt]

Naakt, (wap.), zonder zadel, kleeden of tuig (paarden).

[Naakte waarheid]

Naakte waarheid, vert. van lat. Nuda Veritas, Horatius, Oden I, 24, 7, d.i. de zuivere, algeheele waarheid; naar de fabel, dat de waarheid en de leugen te zamen baadden. De leugen kwam 't eerst uit het bad en trok de kleeren van de waarheid aan. De waarheid, die dit bemerkte en de kleeren van den leugen niet wilde aantrekken, ging dus naakt.

[Naaktloopers]

Naaktloopers, (vgl. Adamieten).

[Naald]

Naald, (bouwk.), houten of metalen lat of lijst, welke dient om de opening of naad van een dubbele deur of venster te bedekken. Van gelijke beteekenis als makelaar. Men noemt ook naald de spits van een gothischen toren, wanneer deze zeer dun en fijn uitloopend is. Naald is ook van gelijke beteekenis als obelisk, zoo de naald van Cléopatra die voor jaren te Londen geplaatst is. De lange of hooge fijne pyramidale steenen op graven geplaatst noemt men ook grafnaald.

[Naald (Hij is door 't oog van een - gekropen]

Naald (Hij is door 't oog van een - gekropen, Matth. XIX:24. Spreekwijze, ook in den Koran en Talmud te vinden; om aan te duiden, dat men slechts met de grootste inspanning iets bereikt of verkregen heeft, of bij een ziekte te nauwernood aan den dood ontkomen is.

[pagina 784]
[p. 784]

[Na 'al]

Na 'al, (afr.), nagel; bv. hij het na 'als gescherp = hij heeft hard geloopen.

[Na 'als]

Na 'als, (afr.), nagels; bv. hij heeft 't achter die na 'als = hij is er klaar mee.

[Naam Jezus (Feest van den -]

Naam Jezus (Feest van den -, feest ter eere van Christus' Naam = Naamfeest van Jezus, door paus Innocentius VIII vastgesteld op den tweeden Zondag na Drie Koningen. Vgl. Luk. II:21. Ook festum circumcisionis (besnijdenisfeest) geheeten. In de Luth. kerk op 1 Jan.

[Naamlooze Vennootschap]

Naamlooze Vennootschap, vereeniging tot het doen van zaken, welke geen persoonsnamen in haar benaming gebruikt.

[Naar Canossa gaan wij niet]

Naar Canossa gaan wij niet, zie Canossa.

[Naar de lamp rieken]

Naar de lamp rieken, zie Lamp.

[Nabal (Het is een -]

Nabal (Het is een -, hij is een dwaas, ook een norsch, onvriendelijk man. Nabal, de man van Abigaïl, was ‘een lomp mensch’ (1 Sam. XXV:3); hij heette Nabal en was vol dwaasheid’ (z.a. vers 25).

[Nabbelen]

Nabbelen, een dier dooden, zonder de Joodsch-ritueele slachtmethode aan te wenden; het woord is gevormd van het n. hebr. werkwoord nabbeil (zie Neweilo (nebéla).

[Nabob]

Nabob, (ar. noewâb), een woord uit de Engelsche Oost; mrv. van ar. nâib, eigenlijk plaatsvervanger, vandaar onderkoning, regent, prins. Daar deze in Indië gewoonlijk zeer rijk zijn, noemde men spottenderwijs een rijken mensch een nabob; beter is fr. nabab.

[Naboth (Het is een kind van -]

Naboth (Het is een kind van -, zegt men van iemand, die iets, waarop hij zwak heeft, niet tegen ruime vergoeding aan een ander wil afstaan. Naboth wilde het erfdeel zijner vaderen niet aan Achab afstaan, noch voor een beteren akker, noch voor geld. (1 Kon. XXI:1 en verv.). Daarom ook wel aanduiding van een stijfhoofdige.

[Naboth's wijngaard]

Naboth's wijngaard, het begeerde goed dat een ander toebehoort en op willekeurige of listige wijze verkregen wordt. Zie 1 Kon. XXI.

[Nabroodje]

Nabroodje, (stud.), gezellig samenzijn onder het genot van eten en drinken, na afloop van een dispuut of eene vergadering.

[Nach Canossa gehen wir nicht]

Nach Canossa gehen wir nicht, (hgd.), wij gaan niet naar Canossa (zie Canossa).

[Nachas]

Nachas, (nachath), (n. hebr.), genoegen, genot.

[Nachoda]

Nachoda of Nakoda, (perz.), ook djoeragan, (mal.), gezagvoerder van een handelsvaartuig. Ook de koopman zelf, die op het schip gezag voert.

[Nachstener]

Nachstener, supplementaire inkomstenbelasting, wanneer bij overlijden blijkt, dat de eigen aangifte tijdens het leven te laag is geweest.

[Nacht muss es sein, wo Friedlands Sterne strahlen]

Nacht muss es sein, wo Friedlands Sterne strahlen, (hgd.), nacht moet het zijn, waar Friedland's sterren stralen. Schiller, Wallensteins Tod III, 10; gezegde van Wallenstein, hertog van Friedland, waar hij op 't bericht van Buttler, dat 't grootste gedeelte van zijn leger den Keizer trouw gezworen heeft, in 't dreigend gevaar zijn moed voelt verdubbelen, door de vaste overtuiging, dat hij juist in dat gevaar zal zegepralen.

[Nachtdeenen]

Nachtdeenen, (barg.), goede sier maken.

[Nachtduivel]

Nachtduivel, een soort van daemon, die, naar een oud volksgeloof, de vrouwen in haren slaap bezwangert.

[Nachtegaal (Een -]

Nachtegaal (Een -, ironisch een schreeuwend kind.

[Nachtegaal (Hollandsche -]

Nachtegaal (Hollandsche -, kikvorsch.

[Nachtegaal (De Zweedsche -]

Nachtegaal (De Zweedsche -, Jenny Lind, de wereldberoemde zangeres (1820-1887).

[pagina 785]
[p. 785]

[Nachtegaal op de peluw]

Nachtegaal op de peluw, vrouw, die in bed knort, die bedsermoenen houdt.

[Nachten (Heilige -]

Nachten (Heilige -, in de oude Christelijke kerk de nachten vóór Kerstmis, Paschen en Pinksteren, welke de Christenen der eerste eeuw doorbrachten met waken en bidden. Daar deze nachtfeesten aanleiding gaven tot vele verkeerdheden, werden ze door de kerkelijke overheid afgeschaft.

[Nachtigal-medaille]

Nachtigal-medaille, éene jaarlijks te verleenen voor onderzoekingen in Afrika. Hiertoe schonk einde Dec. 1897 de kanonnenkoning Krupp te Essen f 6000 aan het Aardrijkskundig Genootschap te Berlijn, om uit de rente daarvan de kosten te bestrijden. Naar Gustav Nachtigal (1834-85), den beroemden ontdekkingsreiziger in Afrika.

[Nachtligging]

Nachtligging, (mil.), alwat tot het nachtleger behoort.

[Nachtmerrie]

Nachtmerrie, storing in de spijsverteringsorganen, welke zich openbaart in een gevoel van drukking, dat den slapende benauwt en angstig doet droomen. Volgens Vercoullie, Etym. Woordenboek, samengesteld met maar, nml. mare = nachtspook. Afgel. van 't Middeleeuwsche nachtmaere, uit goth. murzjan (ergeren, kwellen), dus nachtelijke kwelgeest.

[Nachtstukken]

Nachtstukken, schilderijen, waarop de voorstelling niet beschenen wordt door zonlicht, maar door maan- of kunstlicht. Een der meest beroemde nachtstukken is: ‘De aanbidding der herders’, door Correggio, waar het licht uitstraalt van het kind Jezus; het bevindt zich thans te Dresden. De ‘Nachtwacht’ van Rembrandt wordt thans wel door niemand meer tot de nachtstukken gerekend.

[Nacken (Einem dem - schmieren]

Nacken (Einem dem - schmieren, (hgd.), letterl. iemand den nek smeeren, eigenlijk, in de volkstaal, ranselen, omdat, zooals men hard geworden leder met vet of olie lenig maakt, ook zekere menschen, met behulp van een pak slaag, plooibaar worden.

[Nadagen]

Nadagen, (hand.), zie Respijtdagen.

[Nadiem]

Nadiem, letterl. schenk troost. Beginwoord van een hebr. gebed op den jaardag van Joruzalems verwoesting, naar welk woord dit gansche gebed zoo heet.

[Nadir]

Nadir, ar. nadhir as-semt, d.i. het tegenovergestelde van de semt, d.i. van het zenit, of eenvoudig an-nadhir; het voetpunt, tegenover het zenith, een punt vertikaal boven het hoofd van den waarnemer, het toppunt.

[Naeniae, neniae]

Naeniae, neniae, (lat.), treurzangen, welke bij de begrafenissen van aanzienlijke personen onder de oude Romeinen gezongen werden, hetzij door de bloedverwanten, hetzij door gehuurde klaagsters, praeficae. Later kreeg het woord ook de beteekenis van tooverzang en van slaapdeuntje.

[Nafé]

Nafé, ar. nâfi', d.i. nuttig, heilzaam; daarom staat op sommige doosjes (in Arab. schrift) nâfi' li-'zzadr zadri, want zadrî = fr. pectoral en nâfi' li-'z-zadr = fr. bon pour la poitrine.

[Nag]

Nag of copra, brilslang. Vanhier de benaming van Nagpoor (Nagpore) in Britsch-Indië, ten westen van Calcutta.

[Naga]

Naga, (mal.), draak. Jav. id. Skr. naga.

[Nageant]

Nageant, (fr. wap.), zwemmend, zie Faaswijs (visschen).

[Nageboorte]

Nageboorte, (wap.). Alleen de oudste zoon verwierf na den dood zijns vaders het recht op het volle wapen; de andere zonen, die in de heraldiek nageboren heetten, brachten in het wapen eenig teeken aan, waardoor zij zich dus onderscheidden van den hoofdtak; zulk een teeken heet breuk of teeken van nageboorte, ook barensteel (z.a.).

[Nagel]

Nagel, (bouwk.), een langwerpig metalen staaf je met punt en kop; van gelijke beteekenis als spijker, wanneer er sprake is van metaal. Men onderscheidt nagels en spijkers met koppen

[pagina 786]
[p. 786]

of gewone spijkers. De spijkers of nagels met koppen zijn die, waarvan de koppen sterk spreken, d.w.z. groot zijn en het voorwerp, dat er mee bevestigd wordt, zichtbaar en krachtig vasthecht; in tegenstelling met nagels, waarvan de koppen zoo min mogelijk te voorschijn treden en daarom noemt men de vasthechting met deze: nagelen met verdekte koppen.

[Nagelaar]

Nagelaar, jongen met een slecht karakter, geniepigert, - iemand die zijn nagels afbijt.

[Nagelhout]

Nagelhout, in Gelderland de naam van rookvleesch, omdat, naar men zegt, aldaar - ook in Overijsel - het vleesch op esschenhout gerookt wordt en van dit hout ook nagels en pinnen gemaakt worden.

[Nagelprobe]

Nagelprobe, (hgd.), het gebruik, om, na het ledigen van een glas op iemands gezondheid, dat op den nagel van den duim der linkerhand om te keeren, ten einde te bewijzen, dat men het tot op den laatsten druppel heeft geledigd.

[Nager entre deux eaux]

Nager entre deux eaux, (fr.), visch noch vleesch zijn, dan eens tot deze, dan weder tot gene partij behooren.

[Nageri-schrift]

Nageri-schrift, op beeldhouwwerk van Boro-Boedoer, in 1888 en later opgegraven, komt ook op basreliefs van andere monumenten op Java voor, alsmede in Kambodja, en schijnt dus te wijzen op eene verhuizing van Boedhisten, juist uit die streek in de 2e helft der 9e eeuw n.C. (den vermoedelijken tijd der stichting van Boro-Boedoer). Dat schrift schijnt oud-Javaansch te zijn, al is de taal zuiver Sanskrit.

[Nah!]

Nah! (joodsch-duitsch), uitroep; weleens in den zin van het Nederl. bah! of foei! meestal echter in dien van nu! welnu!

[Nahias]

Nahias, de districten, waarin Montenegro verdeeld is; ze worden door een sirdar (hertog) en een wojwode (plaatsvervanger); de afzonderlijke gemeenten (plemenas) der districten elke door een kujäs of knees (graaf) en een bairaktar of vaandrager (gonfalonière) (z.a.) bestuurd.

[Nahr-el-kelb]

Nahr-el-kelb, (ar.), vloed of stroom van den hond, bij de ouden lykos (gr. lukos) = Wolf genoemd. Hij kronkelt zich bij Beyroet (Syrië), door een nauwen, steilen bergpas heen, waarover sultan Selim I een brug bouwde.

[Nahum II:4 (Het is -]

Nahum II:4 (Het is -, van exercitiën der schutterij, die ongeregeld gaan, en in 't algemeen van verwarde optochten. Nahum II:4 leest men: zij (nml. de zeiswagens) loopen door elkander henen als de bliksem(en).

[Naïb]

Naïb, (ar.), plaatsvervanger, titel van den geestelijke, die de functiën van een penghoeloe waarneemt, zie Ulema en Nabob.

[Naïleh]

Naïleh, Arabisch afgodsbeeld in de gedaante eener vrouw, afkomstig uit Syrië, en dat geplaatst werd in het El-Marweh, bij den tempel van Mekka.

[Naissant]

Naissant, (fr. wap.), zie Opkomend.

[Najaden]

Najaden, (gr. myth.), nimfen, onderscheiden in riviernimfen, bronnimfen en poelnimfen, in tegenstelling met de Oceaniden en Nereïden, de nimfen van den Oceaan. Zij bezitten de gave der profetie, beschermen dichtkunst en gezang en voeden door de kracht van het water menschen, dieren en planten.

[Naked beauties]

Naked beauties, d.i. naakte schoonheden; benaming door Lord Byron aan de sigaren gegeven.

[Nakoda]

Nakoda, zie Nachoda.

[Nakodo]

Nakodo, (japan.), gehuwd tusschenpersoon, bij huwelijken, die soms reeds bij de geboorte door de wederzijdsche ouders worden beklonken; huwlijksmakelaar, die later ook de vertrouwde huisvriend wordt van het jonge echtpaar, en dit voortdurend bijstaat met raad en daad.

[Nakomelingen]

Nakomelingen, zie Epigonen.

[pagina 787]
[p. 787]

[Nalezing mag (]

Nalezing mag (of moet) niet beter zijn dan de oogst (De -, de rest mag (of moet) niet beter zijn dan de hoofdzaak. Nalezing = naoogst van den wijnbouw. Vgl. Richt. VIII:2 en Jez. XXIV:13.

[Nam]

Nam, (atjeh.), zes, (mal.) anam.

[Nam tua res agitur, paries cum proximus ardet]

Nam tua res agitur, paries cum proximus ardet, (lat.), wanneer uws buurmans huis brandt, zoo staat gijzelf aan gevaar bloot. Horatius, Epist. I, 18, 48.

[Nama]

Nama of Namaqua, stam van Vrije Hottentotten aan de Kaap.

[Namen]

Namen, bij de Chineezen. De Chinees draagt in zijn leven verschillende namen. De kleine Chinees ontvangt, zoodra hem vier maanden na zijn geboorte het hoofd wordt kaal geschoren, een ‘melknaam’. Die naam is dikwijls niet meer dan een nummer: A-yam, A-lom, A-luk (No. 1, No. 2, No. 3) enz. Als hij naar school gaat krijgt hij een anderen naam, welke meestal betrekking heeft op eigenschappen of geestesgaven welke hij bezit of geacht wordt te bezitten: ‘wordende verdienste’. ‘sierlijk schrift’, ‘rijpende olijf’, enz. - Aan de meisjes wordt alleen een ‘melknaam’ gegeven: ‘bloem’, ‘kostbare steen’, ‘zusje’, en zij houden dien tot haar huwelijk; dan nemen zij een anderen aan, b.v.: ‘jasmijnbloem’, ‘zilveren maan’, ‘zoete geur’, enz. Meestal worden de vrouwen wanneer men van haar spreekt - als bij ons - met den familienaam van haren man en haren eigen familienaam aangeduid. - De mannen nemen, als zij trouwen, nog een derden naam aan, en als zij in staatsdienst treden een vierden. Zijn zij daarbij kooplieden, dan dragen zij nog een vijfden, een ‘handelsnaam’, en allen krijgen zij bij hun dood nog een laatsten naam.

[Nampankoeck]

Nampankoeck, tabak. Naam, welken de inwoners van Korea van ouds aan Portugal geven, omdat de tabak, waarop zij zeer verlekkerd zijn, het eerst door Portugeezen in Japan ingevoerd, en vandaar naar Korea overgebracht is. Volgens anderen noemen de Koreanen de tabak nang-pankir, in den waan, dat die plant herkomstig is uit Nederland, dat zij nang-pankuk titelen.

[Nan]

Nan, (chin.), zuidelijk. In Chin. plaatsnamen.

[Nanan (C'est du -]

Nanan (C'est du -, (fr.), in de gemeenzame taal, dat is voortreffelijk of komt goed te stade. Oorsprong onzeker.

[Nanar]

Nanar, naam, welken men in Syrië aan de Zigeuners geeft. Insgelijks Kurbad.

[Nanggi]

Nanggi, zie Manseran.

[Nangpankuk]

Nangpankuk, zie Nampankoeck.

[Nanking]

Nanking, (chin.), nankin of nankiesch, zeer sterk weefsel in verschillende effen kleuren, oorspronkelijk lichtgeel, naar de stad van dien naam in China, vanwaar de weefsels van katoen van deze kleur werden aangevoerd.

[Nantes' beul]

Nantes' beul, Carrier, die te Nantes in 1793 wraak nam over de wreedheden, door de boeren uit de Vendée tegen de republikeinsche soldaten (les bleus) bedreven. Den 5en Frimaire (25 November) verscheen hij voor de rechtbank. Toen hij in hechtenis genomen werd, greep hij een pistool, en wilde zich dooden; maar een officier der gendarmes belette dit. ‘Les patriottes ne te pardonneront jamais de m'avoir empêché de me brûler la cervelle!’ zei hij op bitteren toon tot dezen officier. Den 16 Frimaire werd hij ter dood veroordeeld, den 26 Frimaire (16 Dec.) beklom hij het schavot.

[Nantes (Edict van -]

Nantes (Edict van -, zie Edict.

[Napelsche school]

Napelsche school, (muz.), de reeks van meesters en volgelingen, beginnend met Alessandro Scarlatti, die hoofdzakelijk aan de opera werkten en geheel verschillend van den Stilo rappresentativo der Florentijnsche School. Hoofdzaak was bij hen de melodie, en daardoor werd Napels de wieg der eigenlijke Italiaansche opera, die alleen

[pagina 788]
[p. 788]

gezang is en waarbij instrumentatie en dramatische kracht geheel op den achtergrond staan. De voornaamste vertegenwoordigers dier school zijn behalve Scarlatti: Durante, Leo, Feo, Greco, Porpora, Pergolesi, Lagroscini, Vinci, Iomelli, Teradellas, Piccini, Sacchini, Traetta, Paesiello.

[Napelsche ziekte]

Napelsche ziekte, de venerische ziekte.

[Napoléon (A votre âge, monsieur le général Boulanger, - était mort]

Napoléon (A votre âge, monsieur le général Boulanger, - était mort, (fr.), op uwen ouderdom, mijnheer de generaal Boulanger, was Napoleon overleden. Deze dikwerf aangehaalde woorden van den Franschen staatsman Floquet (1828-96), werden door hem, als eerste minister, in de zitting van de Kamer der Afgevaardigden van den 4en Juni 1888 gebezigd. De generaal Boulanger (1837-91), had namelijk eene lofrede op het persoonlijke, eigenmachtige regeeringsstelsel gehouden. Floquet antwoordde met eene van verontwaardiging trillende redevoering, waarin hij o.a. vroeg, wat Boulanger het recht schonk, eene zoo trotsche houding aan te nemen en te spreken als ware hij generaal Bonaparte, die van zijne overwinningen terugkeert. ‘In 1851, ging hij voort, verkondigde de tweede Bonaparte, die zich voor socialist uitgaf, eveneens de onmacht der parlementaire oligarchie en de weldaden der almacht van éen persoon. Maar, mijne heeren, wij kunnen ons geruststellen. Op uwen ouderdom, mijnheer de generaal’, enz. De Kamer besloot, de redevoering van den minister in alle gemeenten des lands te doen aanplakken. Vrij onbekend is het overigens, dat de heer Auer, den 27 Juni 1890 in den Duitschen Rijksdag, een soortgelijk denkbeeld uitdrukte, toen hij zeide: ‘Op 30-jarigen leeftijd had Alexander de Groote reeds eene wereld veroverd, en Napoleon had, toen hij 25 jaren oud was, zijn eersten grooten Italiaanschen veldtocht reeds achter den rug; daarentegen blijft menigeen gedurende zijn geheel leven een ezel’.

[Napoleon (De Zuid-Afrikaansche -]

Napoleon (De Zuid-Afrikaansche -, Sir Cecil Rhodes (zie Rhodesia), door de Jingo's (z.a.) dus geheeten.

[Napoleon of Finance (The -]

Napoleon of Finance (The -, de Napoleon (Bonaparte) van het financiewezen; benaming voor George Gould; zie ook Nizard.

[Napoleone I faceva la guerra coi denari dei vinti]

Napoleone I faceva la guerra coi denari dei vinti, (it.), Napoleon I voerde den oorlog met het geld der overwonnenen. Woord van Crispi (den minister-president) tot Baratieri, Italië's generaal in Erythraea, ao 1895.

[Napoleon's Ernfedrigung ist Wilhelm's Höhe]

Napoleon's Ernfedrigung ist Wilhelm's Höhe, (hgd.), de vernedering van Napoleon (III) is de hoogte van Wilhelm (I). Titel van een vlugschrift uit het tijdperk van den Fransch-Duitschen oorlog ao 1870/71. Tevens woordspeling met Wilhelmshöhe den naam van het kasteel te Kassel, waar Napoleon III als gevangene heeft gewoond.

[Napoleoniden]

Napoleoniden, leden der familie Bonaparte.

[Napoleons]

Napoleons, groote witte kersen, in de Betuwe in Juli rijp, tot de oogstkersen gerekend. Ook Spaansche kersen geheeten, doch eigenlijk kleiner van soort dan deze.

[Napoleonsche]

Napoleonsche (of Amsterdamsche) straatweg, onder Abcoude, Loenersloot en Loenen.

[Napoleonsgesternte]

Napoleonsgesternte, naam van drie sterren in het sterrenbeeld Orion.

[Naraka]

Naraka, (myth.), skr. naraka, de hel van de Hindoes, bestaande uit acht en twintig verschillende afdeelingen, in sommige waarvan de slachtoffers door raven en uilen vreeselijk verminkt werden; in andere weer zijn ze veroordeeld om kokend heete spijzen te eten of over brandend zand te loopen. Elke afdeeling heeft een naam: Rurava (vreeswekkend) voor leugenaars en meineedigen; Rodha (obstructie) voor diegenen, die eene stad plunderen, een koe dooden of een mensch worgen; Sùkara (zwijn) voor dronkaards en dieven.

[Narcissus]

Narcissus, zoon van Cephissus en Liriope, een buitengewoon schoon jongeling. Hij was volstrekt ongevoelig

[pagina 789]
[p. 789]

voor liefde en deed door zijne hardvochtigheid de schoone Echo, die hem beminde wegkwijnen, maar Nemesis liet hem tot zijne straf hiervoor zijn eigen beeld in het water zien en op zichzelf verliefd worden, zoodat hij van ijdel verlangen verteerd werd; uit medelijden veranderden de goden hem n eene bloem, - naar hem narcis igeheeten. Ovidius, Metamorphosen III 346 enz.

[Nardus]

Nardus, kostbare zalf, uit de olie (in de wortels) van de nardusplant bereid. De echte plant wordt in Indië en Arabië gekweekt; eene verwante soort levert Syrië. Dit hooggeschat artikel van weelde werd vooral te Tarsus in Cilicië bereid, en in kleine albasten flesschen bewaard. Maria van Bethanië zalfde er, volg. Joh. XII:3, uit liefde Jezus' voeten mede. In de lente is de natuur als éen groot nardusvat, wegens de geuren van bloesems en bloemen. Nardusdropje = teedere aandoening van liefde.

[Nargilé]

Nargilé, beter Nargileh, (ar. ardili, egypt. schische) de Perzische water-tabakspijp; van skr. narikela pers. nargil = kokosnoot, nl. de stof, waaruit ze vroeger gemaakt werden.

[Narmada]

Narmada, lusthof van den gewezen vorst (Radja) van Lombok.

[Narodo Voietz]

Narodo Voietz, (russ.), Stem des Volks, een nieuw blad, waarin Russische uitgewekenen schrijven.

[Narr (Und ein - wartet auf Antwort]

Narr (Und ein - wartet auf Antwort (hgd.), en een dwaas wacht op antwoord. Slotregel van Heine's gedicht Fragen. Iemand staat 's nachts aan den oever der zee en richt een reeks vragen tot de golven: Wat beteekent de mensch? Vanwaar is hij gekomen? enz. Doch de golven zetten hun gemurmel voort, terwijl een dwaas op antwoord wacht. Men past dit gezegde gewoonlijk toe op iemand, die vragen doet, waarop het antwoord wel zal uitblijven.

[Narrenfeest (Het -]

Narrenfeest (Het -, feest, dat de R.-katholieken tot kort vóor de Hervorming jaarlijks op 28 Dec. en 1 en 2 Januari vierden en dat waarschijnlijk diende om de aloude Saturnaliën te vervangen. De feestviering bestond vooral in Frankrijk en België, in zonderlinge optochten, lichtzinnige dansen en het zingen van ontuchtige liederen, terwijl ze strekte om eene parodie te leveren op de kerkelijke plechtigheden, onder het bestuur van een narrenbisschop of narrenpaus. Reeds sedert 633 werden de narrenfeesten verboden, maar ze hielden geruimen tijd stand; en zelfs de theologische faculteit te Parijs nam ze in bescherming.

[Narrenschip]

Narrenschip of Blauwe schuit, een vastenavondsaardigheid. In de 16e eeuw werd een schip op rollen in optocht door stad of dorp geleid; het was gevuld met als gekken verkleede personen, die allerlei snakerijen vertoonden; eene herinnering aan 't Zonneschip of den Zonnewagen van den god des lichts. Hiermede voer een ‘geselscap van den gecken’, in 1381 door Adolf van Kleef opgericht, op vastenavond rond.

[Narrenslede]

Narrenslede, verkort tot nar en ar, zoo geheeten naar het rinkelende bellentuig der paarden, omdat in de middeleeuwen de hof- en kamernarren zich onderscheidden door bellen aan muts en kraag.

[Narwal]

Narwal, zie Eenhoornvisch.

[Nas]

Nas, titel van den onderkoning van Tigre, een onaf hanklijken staat, die tot Abyssinië (oostkust van Afrika) heeft behoord.

[Nascentes morimur, finisque ab origine pendet]

Nascentes morimur, finisque ab origine pendet, (lat.), als wij geboren worden, sterven wij en van den aanvang af dreigt ons het einde, Manilius, Astron., IV, 16; ook bij Delavigne, Louis XI, I, 9, waar Nemours zegt: Chaque instant de la vie est un pas vers la mort; ook bij Corneille in de vertaling van de Imitatio en in diens Tite et Berenice, I, 5.

[Nascitur ridiculus mus]

Nascitur ridiculus mus, Hor. Ep. ad Pisones, Er wordt een dwaze muis geboren, m.a.w. de berg heeft een muis gebaard, of: veel leven om niets. Zie ook La montagne qui enfante une souris.

[pagina 790]
[p. 790]

[Nase geblutet (Ihnen hat wohl lange nicht die -]

Nase geblutet (Ihnen hat wohl lange nicht die -, (hgd.), waarschijnlijk hebt ge sedert langen tijd niet uit uwen neus gebloed. In de volkstaal de volzin, waarmede men iemand dreigt, te mishandelen.

[Nasi]

Nasi, (nosi), (hebr.), letterl. de verhevene, de vorst. In den Bijbelschen tijd was het de titel van Israël. stamhoofden, vorsten, legerhoofden. In den na-bijbelschen tijd was het de titel van den voorzitter van het groote Sanhedrin, van de hoofden des Jodendoms, van den Patriarch. Vandaar noemde ook de Joodsche sekte der Karaïeten (z.a.) hun opperhoofd wel eens Nasi.

[Nasi ketan]

Nasi ketan, spiegeltje van verfoelied rijstvlies, veel gebruikt tot versieringen.

[Nasi]

Nasi, (jav. en mal.), gekookte rijst; over de verschillende rijstbereidingen als nasi koekoesan (in een koekoesan (z.a.), gaargestoomde rijst); nasi liwĕt (rijst zonder koekoesan in een pot gekookt); nasi oelam (rijst met allerhande soorten fijn gesneden groenten en fijn gesneden garnalen gemengd; kĕmangi met welriekende bladeren, enz.); nasi kaboeli (zie Kaboeli); nasi koening (met kurkumasap geelgekleurde rijst); nasi goerih (rijst met bouillon, kip enz.); zie men de bestaande kookboeken.

[Naso]

Naso, (lat.), neus, bijnaam van Ovidius, den Romeinschen dichter, schrijver van de Metamorphosen. Zijn naam voluit was Publius Ovidius Naso.

[Nasrani]

Nasrani, (arab.), nazarener, christen. Het woord is in die beteekenis ook overgenomen in het Maleisch, en wordt ook wel verbonden met orang (mal. = mensch). Daarnevens heeft men nog in het mal. Serani = een Inlandsch christen, ook wel een Portugeesche afstammeling.

[Nassauern]

Nassauern, (hgd.), in de studententaal, op een andermans kosten leven. De uitdrukking schijnt te Göttingen, in der tijd te zijn ontstaan, dat Nassau nog eene afzonderlijke Regeering bezat. Deze had aan de jonge lieden van het hertogdom, die aan de hoogeschool van Göttingen studeerden, verschillende geldelijke voordeelen, en daaronder het genot van vrije tafel verleend. Het gebeurde echter wel eens, dat hongerige studenten van andere natiën, die er geen recht op hadden, van die tafel gebruik maakten. Dat werd spottenderwijs nassauern genoemd.

[Natant]

Natant, (fr. wap.), op het water zich voortbewegend (zwemvogels).

[Nathanaël]

Nathanaël, zie Israëliet zonder bedrog. Hebr. Nethanieel = wien God gegeven heeft.

[Natick Cobbler (The -]

Natick Cobbler (The -, Henry Wilson, vice-president der V.S. (1872-1876), in zijne jeugd schoenmaker te Natick, Massachusetts. Cobbler, eng., schoenlapper.

[Natie (Hij is van de -]

Natie (Hij is van de -, hij is een Israëliet, een Jood. Deze uitdrukking was vaak gebruikelijk onder de Portug. Israëlieten te Amsterdam, om aan te duiden wie tot hen behoorde. Later werd het door anderen nagezegd en tot eene spottende uitdrukking.

[Nation boutiquière]

Nation boutiquière, (fr.), volk van winkeliers. Napoleon I paste die woorden op de Engelschen toe. De Brit Sir Philipp Francis schijnt echter reeds vroeger, in het vuur eener beraadslaging, zijne landgenooten a nation of stockjobbers te hebben genoemd. Zie Nation of shopkeepers.

[Nation c'est nous (La -]

Nation c'est nous (La -, (fr.), de natie, dat zijn wij, kreet der Revolutiemannen in de dagen der Conventie. In den trant van L'état c'est moi (zie Etat).

[Nation of gentlemen]

Nation of gentlemen, (eng.), natie van edellieden, naam dien George IV, koning van Engeland, in 1822 bij zijn bezoek aan Schotland, den Schotten gaf.

[Nation of shopkeepers]

Nation of shopkeepers, (eng.), natie van winkeliers. In zijn werk Wealth of Nation, II, 4, ch. 7, part. 3, zegt Adam Smith (1723-90), ‘dat het streven, om een grooten Staat met

[pagina 791]
[p. 791]

het uitsluitend doel te grondvesten, een volk van klanten in het leven te roepen, bij den eersten oogopslag een alleen voor een natie van winkeliers geschikt doel zou kunnen schijnen’. Vandaar de aangehaalde woorden, en tevens de uitdrukking Krämervolk, die op de Britten door Duitsche schrijvers zoo gaarne wordt toegepast. Zie Nation boutiquière.

[National Walhalla]

National Walhalla, benaming der Westminster-abdij te Londen, waarin de borstbeelden van groote mannen (o.a. sinds Oct. 1896 van Walter Scott) prijken. Zie Walhalla.

[Nationale Conventie]

Nationale Conventie, zie Conventie.

[Native Americans]

Native Americans, zie Know-Nothings.

[Nativists]

Nativists, (am.), van gelijke beteekenis als know-nothings (z.a.). Om die partij schaarden zich de rowdies, die hetzelfde doel uitsluiting van het genot der burgerrechten van allen, die niet op Amerikaanschen bodem waren geboren, beoogden, doch dat alleen met den knuppel en den revolver wilden bereiken.

[Natura]

Natura, zie In natura.

[Natura artis magistra]

Natura artis magistra, (lat.), de natuur is de leermeesteres der kunst. Leus van den dierentuin te Amsterdam.

[Natura de vero gaudet]

Natura de vero gaudet, (lat.), de natuur houdt van waarheid.

[Natura duce, errare numquam poteris]

Natura duce, errare numquam poteris, (lat.), als men de natuur tot leidsvrouw neemt, kan men nooit dwalen. Cicero.

[Natura in operationibus suis non facit saltum]

Natura in operationibus suis non facit saltum, (lat.), in hare werken doet de natuur geen sprong, uit eene rede, die in 1613 gedrukt werd Discours.... mort du géant Theutobocus; later heeft men de spreuk aan Linnaeus († 1778) toegeschreven, en eindelijk aan Leibnitz († 1716), in wiens werken men inderdaad herhaaldelijk vindt Natura non facit saltus = overal in de natuur zijn zachte overgangen merkbaar.

[Natura naturans]

Natura naturans, (wijsbeg. van Spinoza), = de voortbrengende natuur, d.w.z. de natuur beschouwd als voortbrengster, als grond van al wat bestaat.

[Natura naturata]

Natura naturata, (wijsbeg. van Spinoza), = de voortgebrachte natuur, d.w.z. de natuur gedacht als samenvatting van al wat voortgebracht is, als aggregaat van alle verschijnselen.

[Natura pauco (]

Natura pauco ( of parvo) contenta est, (lat.), de natuur is met weinig (of het kleine) tevreden. Spreuk van Beronicius; denkelijk daarom gekozen, omdat hij, die een hoogst ongebonden leven leidde met schoorsteenvegen en scharenslijpen den kost won. Zie over hem bij Georgarchontomachia.

[Natura sanat]

Natura sanat, (lat.), de natuur geneest. Grondstelling van Hufeland, kon. lijfarts en hoogleeraar te Berlijn, † 1836, die de genezing van ongesteldheden meestal aan de natuur wilde overlaten. - Opschrift der physiatrische inrichting te Scheveningen.

[Naturaal]

Naturaal, z.v.a. theologia naturalis, (lat.), natuurlijke godgeleerdheid, leer van den natuurlijken godsdienst. Ook ‘leer aangaande God’ geheeten.

[Naturae praeeunti obediendum est]

Naturae praeeunti obediendum est, (lat.), waar de natuur voorgaat, daar moet gehoorzaamd worden; grondregel der geneeskunde, volgens welken men de ziekten zoo eenvoudig mogelijk behandelt, niet vele geneesmiddelen voorschrijft, en lucht en water, behoorlijk aangewend, de grootste geneeskrachten zijn.

[Naturae se superantis opera]

Naturae se superantis opera, (lat.), werkstuk, waarin de natuur zichzelve overtreft. Van Hugo de Groot gezegd in het dicht van Petrus Burmannus Secundus op zijn grafteeken in de groote kerk te Delft

[Naturalia non sunt turpfa]

Naturalia non sunt turpfa, (lat.), natuurlijke dingen zijn niet schandelijk.

[pagina 792]
[p. 792]

[Naturalisatie]

Naturalisatie, letterl. vernatuurlijking. Het voor inheemsch verklaren van uitheemschen.

[Naturalisme]

Naturalisme, de richting, welke in Darwin, Haeckel en Emile Zola in onzen tijd hare apostelen en profeten vond, volgens welke er geen hoogere, geestelijke wereld bestaat, de zichtbare natuur de eenige realiteit is, die verdient te worden aangebeden, het wereld- en levens-geheim enkel uit de onthullingen der natuur en wetenschap en van den strijd om het bestaan verklaart. Volgens haar is het eindpunt der zinnelijke wereld ook het eindpunt der waarheid en der werkelijkheid in 't algemeen.

[Naturalisten]

Naturalisten, (schild.), artisten, die eene nieuwe kunstopvatting voorstaan, volgens welke alles in de natuur schoon is en 't dus overbodig is de schoonste momenten der natuur op te zoeken.

[Naturam expellas furca, tamen usque recurret]

Naturam expellas furca, tamen usque recurret, (lat.), drijf de natuur met de gaffel (d.i. met geweld) uit, zij zal toch steeds terugkeeren; Horatius, Epistolae I, 10, 24. - De natuur is sterker dan de leer. Zie Chassez le naturel, enz.

[Nature hath fram'd strange fellows in her time]

Nature hath fram'd strange fellows in her time, (eng.), de natuur brengt toch soms vreemde heerschappen in de wereld; Shakespeare, Koopman van Venetië I, 1 zegt Salarino dit, waar hij over Antonio spreekt, en niet te weten kan komen, waarom deze zoo stil en afgetrokken is.

[Nature, thou art my goddess]

Nature, thou art my goddess, eigentlijk thou, nature, art my goddess, (eng.), gij, natuur, zijt mijn godheid; veelal, doch verkeerd geciteerd: Nature, thou art my goddess. Shakespeare, King Lear I, 2, roept de gewetenlooze bastaard Edmund zichzelven toe, waar hij te kennen wil geven, dat hij geen hoogere idee kent, dan die der natuur en haar tot uitgangspunt zijner daden kiest.

[Naturel (Au -]

Naturel (Au -, (fr. wap.), naar 't leven.

[Naturell (Denn das - der Frauen Ist so nah mit Kunst verwandt]

Naturell (Denn das - der Frauen Ist so nah mit Kunst verwandt, (hgd.), want bij de vrouwen staat de natuur in zoo nauwe verwantschap tot de kunst. Uit Goethe's Faust, 2e deel, 1ste bedrijf, 494e en 495e regel.

[Natus]

Natus, (lat.), geboren. Op oude grafzerken en in oude genealogieën en op oude schilderijen en oude prenten, kortom overal waar men iemands geboortejaar of plaats wilde vermelden en de Latijnsche taal gebruikte. Vrouwel. nata.

[Natuurlijke zoon, dochter]

Natuurlijke zoon, dochter, kind buiten het huwelijk gewonnen, dus kind van nature en niet volgens de wet. De uitdrukking is van Romeinschen oorsprong: de Romeinen noemden de kinderen bij concubinen gewonnen: naturales.

[Natuurstaat]

Natuurstaat, van volkeren, oorspronkelijke staat, ongewijzigd door de beschaving. Staat der natuur, naakt, zooals het kind geboren wordt.

[Naumachia]

Naumachia, vertooning in den Circus van een scheepsstrijd, geen spiegelgevecht, maar een strijd in werkelijkheid. De bemanning bestond uit gevangenen en zwaardvechters. Uit gr. naus (schip) en machè (strijd).

[Naundorff-kwestie]

Naundorff-kwestie, de beweerde identiteit van Karel Wilhelm Naundorff, († te Delft 10 Aug, 1845) als militairmechanicus, met den Dauphin, zoon van Lodewijk XVI van Frankrijk, die, volgens de geschiedenis, als tienjarige knaap in den Temple opgesloten, onder de hoede van een ruwen schoenmaker Simon, 8 Juni 1795 omkwam, hetzij tengevolge van gebrek en ellende, hetzij door vergif. Volgens Naundorff zou die Dauphin Lodewijk XVII echter ontvlucht, en in zijn persoon vertegenwoordigd wezen. Zijn. verdediger voor de rechtbank der publieke opinie was Graaf Gruau de la Barre. Later, einde 1892, vormde zich te Parijs eene vereeniging tot bestudeering der kwestie aangaande Lodewijk XVII, de van de echtheid der Naundorff-Bourbons volkomen overtuigde ‘Société d'études sur la question Louis XVII’. Een vermaard lid der balie, Laguerre,

[pagina 793]
[p. 793]

die met de meeste beslistheid tegen de (volgens hem valsche) doodakte (van den Dauphin) opkomt, is er lid van; ook Jules Claretie en Mevr. Severine, wier leus is: ‘J'y crois’. Belangrijk is vooral het werk van Gruau de la Barre, o.a. Intrigues devoilées.

[Nauscopie]

Nauscopie, letterl. schepenzienerij, de kunst om uit de wolken de aankomst van schepen te voorspellen, nog vóórdat deze zich aan den gezichteinder vertoonden. Een zekere Bottineau óp het eiland Mauritius, beoefende vóor bijna eene eeuw deze kunst, welke alleen op luchtspiegeling (mirage, z.a.) berust. Uit gr. naus (schip) en skopein (beschouwen). Zij werd in 1897 door den luitenant-kolonel der Fransche marine-artillerie Delauney, in het Bulletin de la Société de géographie de Rochefort, weder ter sprake gebracht.

[Nauta de ventis, de tauris narrat arator, Enumerat miles vulnera, pastor oves]

Nauta de ventis, de tauris narrat arator, Enumerat miles vulnera, pastor oves, (lat.), de zeeman verhaalt van zijn stormen, de ploeger van zijn stieren, de soldaat telt zijn wonden, de herder zijn schapen op. Propertius, Elegiae, 2, 1, 43 sq.

[Navenant]

Navenant, zie Advenant.

[Navetje]

Navetje, thans veelal napretje, contra-partij, welke de buren, elk op zijne beurt, aan jonggehuwden gaven.

[Navorscher (De -]

Navorscher (De -, ‘door vragen van wetenschappelijk belang en het zoo mogelijk daarop antwoorden, een middel tot gedachtenwisseling en letterkundig verkeer’, een tijdschrift, dat in 1851 voor 't eerst verscheen bij Frederik Muller te Amsterdam en thans onder redactie van J.F. van Someren zijn 48sten jaargang beleeft als uitgave van Thieme te Nijmegen. In de lijst der oprichters vindt men de namen der meestbekende letterkundigen van 1850: Van Lennep, Nijhoff, Scheltema, Veegens, Van Vloten, Van Hall, Van Hasselt, enz. enz. De tegenwoordige redacteur werd voorafgegaan door Jac. Anspach (1880-90), en deze door P. Leendertz Wz. (1861-80), Dr. Meyboom (1859-61), en Dr. Van Vloten tot 1859. Dergl. tijdschriften bestaan ook in Frankrijk (l'Intermédaire) en Engeland (Notes & Queries).

[N'avouez jamais!]

N'avouez jamais! (fr.), beken nooit! Den 28en Nov. 1867 werd te Parijs zekere Avinain, wegens het plegen van twee moorden, onthoofd. Toen hij het schavot had bestegen, wendde hij zich tot de volksmenigte, en sprak op plechtigen toon de aangehaalde woorden uit, waarop dikwerf wordt gezinspeeld.

[Nazaraeërs]

Nazaraeërs, zie Ebionieten.

[Nazarener]

Nazarener, inwoner van Nazareth; ook wel de naam, waarmede men Jezus aanduidt (Joh. XVIII:5, 7); naar diens woonplaats tot zijn 30ste levensjaar.

[Nazarener-sekte]

Nazarener-sekte, de eerste aanhangers van Jezus (van Nazaret) werden door hunne tegenstanders Nazareners genaamd; ook Galileërs, omdat Nazaret in Galilea lag, vgl. Matth. II:23, XXVI:69. Toen zij zich alzoo vermenigvuldigden, dat zij niet langer als eene Joodsche sekte konden worden aangemerkt, ontstond de naam ‘Christenen’ (Handel. XI:26b).

[Nazarener-sekte]

Nazarener-sekte, in Hongarije, in 1839 door de smidsgezellen Denkel en Kropacsek in 't aanzijn geroepen, en door Hencsei († 1841) georganiseerd. Hun voornaamste voorschrift is, alles wat men onrechtvaardig bezit, aan den waren eigenaar of den rechthebbende terug te geven, vgl. Luk. XIX:8b. Hun aantal wordt op 5 à 6000 leden geschat.

[Nazaret]

Nazaret of Nazara = òf de bloeiende, òf kroon, òf wake (wachtplaats). Hoewel dit prachtig gelegen Galileschestadje, de plaats der opvoeding van Jezus, en in het tijdperk der kruistochten eene zeer gezochte bedevaartsplaats is geweest; noemt men op grond van Joh. I:47, een onbeduidend, gering plaatsje een nazaret (vgl. Ev. Gez. XLVI:6). En vanhier, dat Nazarener (inwoner van Nazaret), in den oorsprong van 't Christendom met Ebioniet (z.a.) gelijkgesteld, later met dit woord éenerlei figuurlijke beteekenis verkreeg.

[pagina 794]
[p. 794]

[Nazaret (Kan uit - iets goeds komen?]

Nazaret (Kan uit - iets goeds komen? Ontleend aan Joh. I:47, vraag van Nathanaël aan Philippus met het oog op Jezus' herkomst uit Nazareth.

[Nazireër.]

Nazireër. Een god-gewijde, een heilige, onder Israël, die geen wijn of sterken drank mocht drinken, zich het hoofdhaar niet mocht afscheren, enz. Num. VI:1-21. Van nazar = afscheiden. Nazier = een afgezondene.

[Ne bis in idem]

Ne bis in idem, zie Non bis in idem!

[Ne cede malis]

Ne cede malis, (lat.), wijk niet voor 't ongeluk.

[Ne craignez rien; nous sommes prêts, prêts, vous dis-je, jusqu'au dernier bouton de guêtre]

Ne craignez rien; nous sommes prêts, prêts, vous dis-je, jusqu'au dernier bouton de guêtre, (fr.), vreest niets; wij zijn gereed, gereed, zeg ik u. Er ontbreekt zelfs geen knoop aan een slobkous. Terwijl het Wetgevende Lichaam (15 Juli 1870), over de aan Pruisen te richten oorlogsverklaring beraadslaagde, en verscheiden afgevaardigden, in de couloirs van het gebouw hunne ongerustheid omtrent den stoffelijken toestand van het Fransche leger uitdrukten, voegde maarschalk Leboeuf, toen minister van oorlog, hun die, hem later niet zelden verweten, woorden toe.

[N'en parler jamais, y penser toujours]

N'en parler jamais, y penser toujours, (fr.), nimmer er van spreken, altijd er aan denken. In dien vorm pleegt men den raad aan te halen, dien Gambetta, den 16en November 1871, in eene te St. Quentin gehouden redevoering, aan zijne landgenooten nopens de herwinning van Elzas-Lotharingen gaf. Hij drukte zich echter in werkelijkheid eenigszins anders en behoedzamer uit. Immers hij zeide, dat ook de overwonnene, wanneer hij als slachtoffer van zijn lot en uit eigen schuld is bezweken, waardigheid dient te toonen. ‘Laat,’ zoo vervolgde hij, ‘ons over die waardigheid waken en nooit van den vreemde spreken; maar men begrijpe, dat wij er altijd aan denken’.

[Ne forçons point notre talent]

Ne forçons point notre talent, Lafontaine, Fables VIII, 17, (L'âne et le petit chien), doe uw talent geen geweld aan, tracht niet datgene te doen, waartoe gij ongeschikt zijt.

[Ne frustra vixisse videar]

Ne frustra vixisse videar, (lat.), ik hoop niet te vergeefs geleefd te hebben. Woord, dat de groote Deensche sterrenkundige Tycho Brahe († 24 Oct. 1601 te Praag) op zijn sterfbed telkens uitriep.

[Ne Hercules quidem adversus duos]

Ne Hercules quidem adversus duos, naar Plato, zelfs Hercules is niet tegen twee bestand.

[Ne Jupiter quidem omnibus placet]

Ne Jupiter quidem omnibus placet, (lat.), zelfs Jupiter kan het niet allen naar den zin maken, naar Theognis. Spreuk van Van Hogendorp, Van Hofwegen, op 't Stadhuis van 's-Gravenhage en elders geplaatst.

[Ne plus ultra]

Ne plus ultra, (lat.), zie Non plus ultra.

[Ne pouvant s'élever jusqu'à moi, ils m'ont fait descendre jusqu'à eux]

Ne pouvant s'élever jusqu'à moi, ils m'ont fait descendre jusqu'à eux, (fr.), daar zij zich niet tot mij konden verheffen, hebben ze mij tot hen doen nederdalen. Zooals de Franschen zich in het verledene op de gedenkteekenen van vroegere Regeeringen bij herhaling hadden gewroken, trachtten zij ook in 1814, na de eerste Restauratie, de door Napoleon I aan zich zelven gewijde gedenkzuil op de Place de Vendôme omver te halen. Zij slaagden er echter slechts in, 's Keizers standbeeld, dat de kolom kroonde, op het plaveisel neder te storten en te verbrijzelen. 's Anderdaags vond men een papier op het voetstuk geplakt, waarop de aangehaalde woorden stonden. In April 1871 werd Napoleons standbeeld, krachtens een besluit der Communeregeering, op nieuw, tegelijk met de Vendôme-zuil, omver gehaald, doch na het herstel der orde, weder opgericht.

[Ne puero gladium]

Ne puero gladium, (lat.), geen zwaard aan een knaap.

[Ne quid detrimenti respublica capiat]

Ne quid detrimenti respublica capiat, (lat.), dat de republiek (het algemeen belang) geen schade ondervinde.

[pagina 795]
[p. 795]

[Ne quid hiet]

Ne quid hiet, (lat.), (er zij) geen opening, d.i. geen hiaat (z.a.), geen staking; de uitdrukking is van Ausonius in de 16e idylle. Letterl. dat niets gape.

[Ne quid nímis]

Ne quid nímis, (lat.), (er zij) niets te veel, Terentius' Andria, I, 1, vgl. Lafontaine, Bk. IX, fabel XI.

[Ne, sutor, supra]

Ne, sutor, supra (niet ultra) crepidam! letterlijk: schoenmaker, niet boven den schoen (moet gij oordeelen): Schoenmaker, blijf bij je leest. De schilder Apelles, tijdgenoot en portretschilder van Alexander den Groote, zou dat eenen schoenmaker hebben toegevoegd, wiens aanmerkingen op een geschilderden schoen hij gaarne aannam, maar wiens ongegronde aanmerkingen op het been hem ergerden. Plinius, Historia naturalis XXXV, 10.

[Ne tenez pas la chandelle sous le boisseau]

Ne tenez pas la chandelle sous le boisseau, (fr.), men moet de kaars niet onder de koornmaat houden. Ontleend aan Matth. V:15.

[Ne varietur]

Ne varietur, (lat.), er worde niets aan veranderd, bijschrift bij officieele handteekeningen; vandaar naam voor ‘handteekening’.

[Néa Hèmera]

Néa Hèmera, Nieuwe Dag. Benaming van een staatkundig blad in Griekenland.

[Neaera]

Neaera, (myth.), zangerig meisje. Ook eene nimf. Bij Horatius, Vergilius en Tibullus.

[Nebbisj]

Nebbisj, (joodsch-duitsch), oorspronkelijk een slavisch-litthausche uitroep van medelijden = och arme! Ook wel: och-nebbisj.

[Nebel von Chlum (Der -]

Nebel von Chlum (Der -, (hgd.), de mist van Chlum. Toen de Oostenrijksche troepen (1866), te Königgrätz door de Pruisen werden geslagen, schreef hun bevelhebber, de Feldzeugmeister, ridder von Benedek, dat aan het mistige weder toe, dat te Chlum zou hebben geheerscht. Sedert dien tijd, pleegt men die uitdrukking in Oostenrijk te gebruiken, wanneer een veldheer het mislukken zijner zoogenaamde geheime plannen, in plaats van die aan zijne eigene onbekwaamheid toe te schrijven, op rekening van eenigerhande toeval tracht te stellen.

[Nebiîm acharonîm]

Nebiîm acharonîm, (hebr.), de latere profeten. De bijbelboeken, bij ons als de drie groote (Jesaja, Jeremia en Ezechiël) en de twaalf kleine profeten (van Hosea tot Maleachi) bekend. Daniël en de Klaagliederen behooren tot de Ketoebîm (z.a.), of de Hagiographa (z.a.).

[Nebrat]

Nebrat of Nebreïd, hoogepriester in de Abessynische Kerk. Eenigermate vergelijkbaar met een president-kerkvoogd ten onzent. Hij is de hoofdbestuurder der kerkelijke goederen, en is als zoodanig een persoon van gewicht, omdat de Abessynische Kerk een uitgebreid grondbezit heeft. Hij bedient eene kathedraal, bijv. die te Axoum, de vroegere residentie van den Abuna (het geestelijk opperhoofd), welke, naar het volksgeloof, de echte arke Noachs bewaart, ingemetseld in den kerkmuur, en voor niemand, zelfs niet voor den Abuna te zien; men zou ze niet kunnen zien en in 't leven blijven.

[Nebukadnezar (Een hoogmoedige]

Nebukadnezar (Een hoogmoedige of vermetele -. De profeet Daniël zegt, dat Nebukadnezar (Nabuchadonosor) op het koninklijk paleis van Babel wandelde en zeide: ‘Is dit niet het groote Babel, dat ik gebouwd heb tot een huis des koninkrijks, door de sterkte mijner macht en ter eere mijner heerlijkheid? En tezelfder ure werd hij van de menschen verstooten en hij at gras als de ossen, en zijn lichaam werd van den dauw des hemels natgemaakt, totdat zijn haar wies als der arenden (vederen) en zijne nagels als der vogelen.’ (IV:29-33).

[Nebulé]

Nebulé, (fr. wap.), wolkvormig.

[Nec aspera terrent]

Nec aspera terrent, (lat.), geen gevaar verschrikt ons - devies der Welfen.

[Nec facies, nec opus, sola artis sceptra perennant]

Nec facies, nec opus, sola artis sceptra perennant, (lat.), geen uiterlijke gedaante, geen menschenwerk, alleen de schepters (de heerschappij, het rijk) der kunst houden stand. Grafschrift van Tycho Brahe († 1601), den grooten Deenschen astronoom.

[pagina 796]
[p. 796]

[Nec lusisse pudet, sed non incidere ludum]

Nec lusisse pudet, sed non incidere ludum, (lat.), het is geen schande geschertst, maar wel er niet bijtijds mede opgehouden te hebben, Horatius, Epistolae, 1, 14, 36. Vgl. de vertaling van Hildebrand in de Camera: Ik schaam mij 't spelen niet, maar 't altijd-door te spelen.

[Nec mora, nec requies]

Nec mora, nec requies, (lat.), hgd. weder Rúh noch Rast, geen rust; nooit rust.

[Nec pluribus impar]

Nec pluribus impar, (lat.), devies van Lodewijk XIV, geplaatst bij een op de aarde en andere bollen stralende zon, voorstellend den Roi Soleil. De zin is: niet te weinig voor velen, voldoende, om vele (werelden) te bestralen, te verlichten, enz. Men vatte impar op als: niet opgewassen tegen. Maar er gaat (in nec) een negatie vooraf. Dus: wel opgewassen tegen. De Académie des inscriptions et médailles in 1663 opgericht, liet ter eere van den koning eene medaille slaan met deze voorstelling en dit devies, wat volgens Bruzen de la Martinière beteekende, dat het genie des konings voldoende was om Frankrijk en vele andere landen te regeeren, gelijk de zon gelijkelijk de aarde en vele hemelbollen verlicht.

[Nec plus ultra]

Nec plus ultra, Job XXXVIII:11, d.i. tot hier toe en niet verder, fig. door niets overtroffen. Volgens de fabelleer werd dit opschrift door Hercules geschreven op de voorgebergten Calpé (in Spanje) en Abyla (in Afrika), die naar zijne meening de grenzen der wereld vormden en die hij scheidde om de Middellandsche zee met den Oceaan te vereenigen. Tegenwoordig gebruikt men dit nec (non of ne) plus ultra, om den hoogsten graad eener hoeveelheid aan te duiden.

[Nec possum tecum vivere, nec sine te]

Nec possum tecum vivere, nec sine te, (lat.), noch met u, noch zonder u kan ik leven. Martialis, Epigr. XII:47.

[Nec scire fas est omnia]

Nec scire fas est omnia, (lat.), men mag niet alles weten. Horatius, Odae 4, 4, 22.

[Nec sum contentus eloquentia saeculi nostri]

Nec sum contentus eloquentia saeculi nostri, (lat.), ook ik ben niet tevreden met de welsprekendheid onzer eeuw. Woord van Plinius Jr., door Claus Harms († 1855 te Kiel) als motto gekozen, omdat hij eene krachtige Evangelieprediking voorstond, als schrijver van ‘Mit Zungen reden’ (zie Glossolalie).

[Nec timide nec temere]

Nec timide nec temere, (lat.), noch vreesachtig, noch vermetel. Spreuk van onderteekening in de ao 1760-66 in 4 dln te Leiden verschenen ‘Taalen Dichtkundige Bijdragen’. Ook omgekeerd, nec temere nec timide (noch vermetel noch vreesachtig). Dit laatste is ook de wapenspreuk der geslachten Diest van Kerkwerve en van der Dussen.

[Nec timide, nec tumide]

Nec timide, nec tumide, (lat.), noch beschroomd, noch verwaand. - Wapenspreuk der familie Huyssen van Kattendijke.

[Necesse est multos timeat, quem multi timent]

Necesse est multos timeat, quem multi timent, (lat.), hij wien velen vreezen, moet noodzakelijk ook voor velen bevreesd zijn; Decimus Laberius bij Seneca, De ira 2, 11 4.

[Necessitas non habet legem]

Necessitas non habet legem, (lat.), nood breekt wet, ook wel: nood breekt ijzer; hgd. Not hat kein Gebot.

[Nechomoh]

Nechomoh (nechamah), (hebr.), troost, vertroosting.

[Necrologie]

Necrologie of doodenboek, noemde men in de Middeleeuwen in kloosters en geestelijke gestichten een boek, waarin de sterfdagen werden opgeteekend van personen, wier nagedachtenis men in eer wilde houden en in openbare gebeden gedenken. Daartoe behoorden behalve de heiligen en martelaars, de pausen, keizers, koningen, landsheeren, bisschoppen, vooral de stichters en weldoeners of begunstigers (benefactores) van vrome instellingen. Heden ten dage geeft men den naam van necrologie aan de biographie van een pas overleden persoon en aan eene lijst van gedurende een zeker tijdperk overleden personen.

[Necromantie]

Necromantie, zie Nekromantie.

[pagina 797]
[p. 797]

[Nectar]

Nectar, drank der goden, bij de latere Grieken, evenals oorspronkelijk ambrosia (= amrita, drank der goden, in de Veda's), dat ook ‘zalfolie’ aanduidt. Bij Homerus is nog geen sprake van godenspijs, alleen van godendrank; en als hij ‘ambrosia en nectar’ vereenigd noemt, bedoelt hij met het eerste goddelijke lafenis in 't algemeen; doch de paarden der goden laat hij met een kruid ambrosia voederen. In het verre Westen ontspringen volgens Euripides (Hippolyt. vs. 742) de bronnen, waaruit de ambrosia vloeit. Een citaat van den Griekschen dichter Anaxandrides beschrijft nectar als (bijzonder vaste) spijs, ambrosia als drank, in navolging van Sappho en Alcman. De nectar deelde den goden de onsterfelijkheid mede.

Nota. Dit strekke tot aanvulling van Ambrozijn (z.a.).

[Nedan]

Nedan (n. hebr. of Talmud-chald. nedinja), = bruidschat, huwelijksgift.

[Neder]

Neder, (hebr.), gelofte. Belî -, zonder gelofte. Vaak bij een uitgedrukt voornemen, om zich mogelijke verhindering voor te behouden.

[Nederlandsch Zwitserland]

Nederlandsch Zwitserland, de Veluwe, wegens de hoogten en laagten dezer merkwaardige streek van Gelderland. Meermalen echter toegepast op het Zuiden van Limburg, het Geuldal, door Betsy Perk het eerst zoo genoemd.

[Nederlandsche Bourbons]

Nederlandsche Bourbons, zie Naundorff-kwestie.

[Nederlandsche Detaille (De -]

Nederlandsche Detaille (De -, Hoynck van Papendrecht, vermaard aquarellist en teekenaar; in Nov. 1895 verscheen zijn prachtwerk ‘De Uniformen van de Nederl. Landen Zeemacht’, tekst van den Kapt. d. Inf. W.C. Staring, waarna men hem vergeleek met den Franschen schilder Detaille, die uitmunt in het schilderen van paarden, gevechten, wapenschouwingen en dergl.

[Nederlandsche Leeds (Het -]

Nederlandsche Leeds (Het -, Tilburg, wegens de vele lakenfabrieken.

[Nederlandsche Maagd (De -]

Nederlandsche Maagd (De -, het symbool van het Nederl. volk als een geheel. Eene natie wordt als eene maagd voorgesteld, men denke aan de Germania, enz., waarschijnlijk om het geslacht van het woord natio, patria.

[Nederlandsche Maccabeeën (De. -]

Nederlandsche Maccabeeën (De. -, Prins Willem I en zijne vijf broeders, die voor de godsdienst-vrijheid van Nederland tegen Spanje streden, evenals in de eerste eeuw v.C. de Maccabeeën (z.a.), voor der Joden godsdienstvrijheid tegen Syrië.

[Nederlandsche Martiaal (De -]

Nederlandsche Martiaal (De -, in de 17e eeuw bij wijze van lofspraak gezegd van Roemer Visscher, naar den Romeinschen epigram-dichter Martialis.

[Nederlandsche Marryat (De -]

Nederlandsche Marryat (De -, A. Weruméus Buning, bekend door zijne O.-Indische Schetsen van allerlei soort, ter zee en te land. Francis Marryat, † 1848, was o.a. schrijver van The naval officer, The Phantom ship, enz. enz.

[Nederlandsche Molière (De -]

Nederlandsche Molière (De -, wel eens in overdrijving toegepast op Pieter Langendijk, den blijspeldichter. Zoo heeft men Vondel ook wel de Nederlandsche Corneille genoemd, zeer ten onrechte.

[Nederlandsche Propertius (De -]

Nederlandsche Propertius (De -, de dichter Johan van Broekhuyzen (1649-1707), naar zijn Latijnschen lievelingsauteur, van wiens gedichten hij eene verbeterde uitgave deed verschijnen.

[Nederlandsche School]

Nederlandsche School, (muz.), de meesters, die in de Nederlandsch sprekende streken geboren 1450-1600 als de eerste contrapunctisten der wereld nog heden ten dage als onnavolgbare voorbeelden worden gehuldigd. De 1ste Ned. School (1400-1450) had tot vertegenwoordigers Zeelandia, Busnois, Binchois, Dufay, Faugues e.a.; de 2de (1450-1525) Okeghem, Obrecht, de leermeester van Erasmus in de muziek, Josquin, Larue, Brumel, Orto, Pipelare, Fevin, Gombert, Ducis, Clemens non

[pagina 798]
[p. 798]

papa, e.a.; de 3de periode waarin de Nederlanders in Italië school maakten (1525-1600), Willaert, Arcadelt, Goudimel, Lasso, Palestrina, Gabrieli e.a.

[Nederlandsche Schwarzwald (Het -]

Nederlandsche Schwarzwald (Het -, de boschrijke streek waarin Lochem ligt.

[Nederlandsche Tacitus (De -]

Nederlandsche Tacitus (De -, de dichter en geschiedschrijver P.C. Hooft.

[Nederlandsche Talma (De -]

Nederlandsche Talma (De -, de uitstekende tooneelspeler Andries Snoek (1766-1829), wiens spel door Talma zelf werd bewonderd, hoewel deze het Nederlandsch niet verstond.

[Nedowoh]

Nedowoh (nedabah), (hebr.), vrijwillige gift, liefdegave. Baäl-nedowoh (n. hebr.) = een heer (man) van liefdegaven, een mild, weldadig mensch.

[Needle (Box and -]

Needle (Box and -, (eng.), doos en naald, bij de Engelsche zeelui het kompas.

[Neëmon]

Neëmon (neëman), (n. hebr.), vertrouwd, vertrouwbaar, geloofwaardig. Vandaar ook, titel van een Joodsch ambtenaar, die bij plechtige zaken, bijv. bij huwelijken, als officiëel getuige fungeert. De twee vereischte kerkelijke getuigen heeten als zoodanig, de neëmonîm.

[Neëmonoes]

Neëmonoes (neëmanoeth), (n. hebr.), = vertrouwbaarheid, geloofwaardigheid.

[Neerblikkeren]

Neerblikkeren, (barg.), vermoorden.

[Nef]

Nef, (barg.), mes.

[Nefasti dies]

Nefasti dies, zie Dies nefastus en Fasti dies.

[Nefuza]

Nefuza of Nefzawa, ook Zeuh, naam van het Atlas-gebergte, bij Tunis.

[Negen]

Negen, een der heilige en der mystieke getallen, voorkomende in de mythologie van velerlei volken, in de wapenkunde, de geschiedenis, de tooverkunst enz. Somtijds eenvoudig een meervoud hooger dan drie, even als zeven (gij zult uw broeder zevenmaal vergeven). Zijnde het kwadraat van 3, dat de volmaakte eenheid uitdrukte volgens Pythagoras. Vandaar ook the cat-o'-ninetails, de kat met negen staarten, de geesel-karwats in Engeland. Verder: de erfpacht voor 99 jaren (11 maal 9); de 9 bezweringen van de heksen in Macbeth onder anderen; een negendaagsch wonder, voor zeer groot wonder; de orde der negen Aartsengelen; de negende dag in een ziekte, daar men oudtijds meende dat dan de crisis doorstaan was, enz.

[Negen heiligen (De -]

Negen heiligen (De -, leden van den Raad van State of geheimraad van Willem III, koning van Engeland. Liberalen (Whigs), Devonshire, Dorset, Monmouth, en Edward Russell. Conservatieven (Tories), Caermarthen, Pembroke, Nottingham, Marlborough, en Lowther.

[Negen heiligen van Londen (De -]

Negen heiligen van Londen (De -,

1)Sir William Walworth, van beroep vischkooper, die den opstandeling Wat Tyler doodde. Tot tweemaal toe werd hij Lord-Mayor van Londen (1374, 1380).
2)Sir Henry Pritchard, die in 1356 Eduard III met 5000 leden van zijn gevolg als gast had; ook tafelden bij hem Eduard, de Zwarte Prins; Jan, koning van Oostenrijk; de Koning van Cyprus, en David, koning van Schotland.
3)Sir William Sevendke, die met den Dauphin van Frankrijk vocht, twintig armenhuizen en eene kostelooze school bouwen liet.
4)Sir Thomas White, marchandtailleur, de zoon van een eenvoudig lakenkoopman. In 1553 wist hij, gedurende Wyatts oproer, de burgers voor de partij van koningin Maria te behouden.
5)Sir John Bonham, bevelhebber van een leger dat tegen sultan Soliman ten strijde trok.
6)Christopher Croker, die zich bij het beleg van Bordeaux verdienstelijk maakte; hij was de metgezel van den Zwarten Prins, toen deze Don Pedro op den troon van Castilië hielp.
7)Sir John awkwood, een der

[pagina 799]
[p. 799]

ridders van den Zwarten Prins en in de geschiedrollen van Italië vereeuwigd als ‘Giovanni Acuti Cavaliero’.
8)Sir Hugh Caverley, bekend doordat hij Polen van een monster van een beer bevrijdde.
9)Sir Henry Maleverer, algemeen bekend onder den naam van ‘Henry of Cornhill’, die tijdens de regeering van Hendrik IV leefde. Hij nam deel aan de Kruistochten en werd bewaarder van de ‘Jacobs-bron’. De kroniek van dezen heilige is in een mengsel van proza en poëzie verteld door Richard Johnson, den schrijver van ‘De Zeven Kampioenen van 't Christendom’ (1592).
*** Onder deze negen heiligen, gelijk ze in Engeland worden opgegeven, missen wij de namen van Whittington, Gresham, en Sir John Lawrenee (Lord-Mayor in 1664).

[Negen helden der Oudheid (De -]

Negen helden der Oudheid (De -, Jozua, David, en Judas Maccabeus; Hector, Alexander, en Julius Caesar; Arthur, Karel de Groote en Godfried v. Bouillon.

[Negenmannen (De -]

Negenmannen (De -, negen leden der Tweede Kamer, die in 1844, toen zeer velen in den lande grondwetsherziening verlangden, en de Regeering en de Eerste Kamer bleven weigeren die te geven, een voorstel bij hunne medeleden indienden tot eene volledige grondwetsherziening. Die negenmannen waren J.R. Thorbecke, L.C. Luzac, E.W. van Dam van Isselt, J.H. Graaf van Rechteren, J.M. de Kempenaer, L.D. Storm, B. Wichers, S. Baron van Heemstra en S.H. Anemaet.

[Negĕri]

Negĕri of negri, (mal.). bet. eigenlijk in 't Javaansch de plaats waar een vorst zich met zijn volk gevestigd heeft en verder land, gewest, rijk, en ook hoofdstad. In 't Maleisch is de beteekenis nog verder verloopen en duidt negri iedere stad of aanzienlijk dorp, iedere verzameling van één gemeente vormende, kain porys of buurten aan.

[Neginoh]

Neginoh (Neginoh), meerv. negínous (neginoth), (hebr.), muziekspel, zang, melodie, toon; Jes. XXXVIII:20. Klaagl. v. Jer. V:14; Ps. LXXVII:7. Vandaar ook later als naam der toonteekens, die de melodie aangeven, waarmede in de Synagoge de voorlezing der Bijbelstukken geschiedt.

[Nego consequentiam]

Nego consequentiam, (lat.), ik ontken de juistheid der gevolgtrekking.

[Negorij]

Negorij of negerie, van mal. negeri of negri = dorp of stad. Te Ambon, waar men burgers en negorijlieden onderscheidt, zien de eerstgenoemden op de gewone ‘negorijlieden’ uit de hoogte neder. Deze ‘orang borgor’ zijn afstammelingen van Inlanders, die van de O.-I. Compagnie den naam van burger hebben gekregen en vrijgesteld zijn van heerendiensten. Buurtschappen van dorpen in Nederland, waar in verspreide woningen eenvoudige lieden wonen, worden spottend door de stedelingen wel boeren-negorijen geheeten.

[Negotiepenningen]

Negotiepenningen, munten, die geene wettelijk bepaalde waarde bezitten. Ze vormen een handelsartikel, waarvan de prijs zich regelt naar vraag en aanbod, en behoeven door niemand in betaling te worden aangenomen. De aanmunting is vrij.

[Negritos]

Negritos, (sp.), zwarten. Benaming der oorspronkelijke bewoners van de Philippijnen. Die naam is hen gegeven door de Spanjaarden. Zij noemen zichzelf Aita of Eta. Zie Gr. Brockhaus. Op Mindanao dragen zij den bijzonderen naam van Mamanuas. Een verzwakt menschenras, bekeerd tot de R.-Katholieke Kerk.

[Negus]

Negus, of de groote Negus, titel van den vorst van Abessynië, Abyssinië of Habesch (Oostkust van Afrika).

[Nehalennia]

Nehalennia, (myth.), eene Germaansche godin van minderen rang, de beschermster van handel en zeevaart. Op den 5 Januari 1647 werden op het Zeeuwsche eiland Walcheren, en wel, bij Domburg, talrijke altaarsteenen ontdekt, met afbeeldingen van deze godin en met opschriften aan haar gewijd. Later vond men er ook te Deutz bij

[pagina 800]
[p. 800]

Keulen. Ze wordt afgebeeld in staande of zittende houding, met een schoudermantel, een korf met vruchten in de hand, en een hond of ook wel den voorsteven van een schip aan hare zijde. De 27 te Domburg gevonden steenen, zijn in den nacht van 1 Januari 1849, door brand, die het kerkgebouw, waar ze bewaard werden, geheel in de asch legde, bijna alle vernield. De 7 minst verminkte worden bewaard in 't Museum van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. (Zie ook Hanneliesjesdag).

[Nehustan]

Nehustan, hebr. nechuschtan, van nechóschet (koper), - koperen slang, voorwerp van afgodische vereering der Israëlieten, totdat Koning Hiskia ze verbrijzelen liet (2 Kon. XVIII:4); zinnebeeld der heelende kracht Gods, omdat Mozes, toen de Israëlieten op hun tocht van den berg Hor naar den Elanitischen zeeboezem door vurige (d.i. vergiftige) slangen waren gebeten, een beeld van zoodanige slang in koper aan eene stang oprichtte, en al wie gebeten was en dit beeld aanzag, in leven bleef (Num. XXI:8, 9; Boek der Wijsh. XVI:5 vg.). Bij de Grieken had Aesculapius eene slang tot attribuut. Wegens Joh. III:14 vg., stelden de oudere Christelijke godgeleerden die slang voor als een type van den Heiland.

[Neifel]

Neifel, (hebr.), misgeboorte, lijfsvrucht, die geene levensvatbaarheid heeft.

[Neiges (Les - d'antan]

Neiges (Les - d'antan, in de uitdrukking Où sont les neiges d'antan? d.i. wat is er van het verledene over? het woord antan = ante annum of van het vorige jaar; naar François Villon (1431-1484), die de. Ballade des dames du temps jadis dichtte, waarin hij vraagt, waar al de beroemde schoonheden, die hij opnoemt en van wier leven hij gewag maakt, gebleven zijn, en elk couplet sluit met den regel Mais où sont les neiges d'antan? Sedert komt antan alleen nog maar bij neige voor of in de beteekenis van voorheen.

[Neighbourhood-guilds]

Neighbourhood-guilds, (eng.), lett. buurtschaps-gilden. Buurtvereenigingen, waarvan de eerste bij wijze van proef te Rotterdam is opgericht (1895). Ze trekken zich vooral kinderen aan, die op scholen worden geplaatst, en de kleinen die onverzorgd achterblijven, als de ouders van huis zijn.

[Neïla]

Neïla, (hebr.), (vaak verbasterd tot niele), (letterl. sluiting), slotgebed op den Grooten Verzoendag.

[Neir]

Neir (Ner), (hebr.), licht; - sjabbas (Ner Sjabbath), het licht van den Sabbath; - Joum-touw (Ner Jom tob), het licht van den feestdag; - Chanoeko (Ner Chanoeka), het licht van het inwijdingsfeest, enz.

[Neisech]

Neisech, zie Nesech.

[Nekeiwoh]

Nekeiwoh, (n. hebr.), vrouwspersoon.

[Nekoedo]

Nekoedo, (hebr.), stip, punt-teeken, klank-teeken.

[Nekef]

Nekef, (barg.), gevangenis; van het hebr. nekew = gat.

[Nekomoh]

Nekomoh (nekamah), (n. hebr.), wraak, wraakgevoel. Een - aan iemand hebben, leedvermaak of afkeurende genoegdoening gevoelen bij mislukking van iemands plannen.

[Nekromantie]

Nekromantie of dooden-orakel, noemde men in de oudheid eene soort van geestenbezwering, waardoor men, zooals beweerd werd, afgestorvenen uit het schimmenrijk kon oproepen, om hen te ondervragen over gebeurtenissen der toekomst, zooals de heks van Endor, op Saul's last, Samuel opriep (1 Sam. XXVIII:7, 11). Afgeleid van gr. nekros = doode en manteia = waarzegging.

[Nekropolis]

Nekropolis, (gr.). doodenstad, uit nekros (lijk) en polis (stad).

[Nemeïsche spelen]

Nemeïsche spelen, een van de vier groote nationale feesten van Griekenland, die met de Olympische, Pythische en Isthmische spelen tot een vereenigingspunt van Griekenland dienden, en hun naam ontleenen aan Nemea, een dal in Argolis. Ze werden om de twee jaar, in 't eerste en 't derde jaar der loopende Olympiade gevierd, - tot een aandenken aan Hercules, die in deze landstreek den Nemeïschen leeuw (zie Hercules) geveld had. De prijs van den overwinnaar bestond eerst in een krans van olijftakken, later in een van klimop.

[pagina 801]
[p. 801]

[Nemesis]

Nemesis, (myth.), bij de Grieken en Romeinen de godin der straffende gerechtigheid. Sommigen noemen haar dochter van Erebus en de Nacht, anderen van de Nacht alleen, weer anderen van den Oceaan en de Nacht. Gr. nux, lat. nox = vrouwelijk geslacht. Zij wordt afgebeeld als eene vrouw, soms met vleugels, met eene kroon op 't hoofd; in de eene hand een toom en in de andere een maatstaf; terwijl éen voet rust op een rad. (De toom verbeeldt het tegenhouden van onrechtvaardige bedrijven, de maatstaf de billijke wedervergelding en het rad en de vleugels de snelheid, waarmede de straf de ondeugd op de hielen volgt.) Zij draagt ook den naam van Adrastea (z.a.), alsmede dien van Rhamnusia, omdat zij te Rhamnus in Attica een tempel had. Wel te onderscheiden van de overige godinnen der gerechtigheid. Zij is eene wrekende en straffende noodlotsgodin, terwijl Themis alleen over 't burgerlijk recht gesteld was.

[Nemo]

Nemo, (lat.), niemand, gewoonlijk St. Nemo schertsend gezegd, als gesproken wordt van verrichtingen, waarvan men den handelenden persoon niet kan of niet wil noemen. Het aantal lofredenen op dezen heilige is dan ook zeer groot, want: Niemand.... kan twee heeren dienen; Niemand.... is zonder zonde; Niemand.... heeft God gezien; Niemand.... enz. Bekend is ook het stuk van Isaak Vos: ‘Iemand en Niemand’, welk blijspel (1645) heel wat drukken heeft beleefd en door tusschenkomst van eene Duitsche bewerking aan het Eng. blijspel: No-body and Some-body is ontleend.

[Nemo ante mortem beatus]

Nemo ante mortem beatus, (lat.), niemand is gelukkig vóor zijn dood. Ontleend aan Ovidius, Metamorphoseon libri 3, 135 sqq., waar geschreven staat:

Ultima semper
Exspectanda dies homini, dicique beatus Ante obitum nemo supremaque funera debet, men moet altijd 's menschen laatsten dag afwachten, en niemand gelukkig noemen vóor zijn dood. - Volgens de overlevering zou Solon († 559 v.C.) dit tot den Lydischen koning Croesus gezegd hebben. Niettegenstaande den Griekschen oorsprong, wordt het gezegde gewoonlijk in den Latijnschen vorm geciteerd.

[Nemo judex (testis) idoneus in propria causa]

Nemo judex (testis) idoneus in propria causa, (lat.), niemand is geschikt voor rechter (getuige) in zijn eigen zaak.

[Nemo me impune lacessit]

Nemo me impune lacessit, (lat.), d.i. niemand tergt mij straffeloos; zinspreuk van de Schotsche Orde van de Distel of van St. Andries. - Bij gelegenheid van eene zijner menigvuldige toespraken heeft keizer Wilhelm II van Duitschland eens die spreuk gebezigd. Vgl. Qui s'y frotte, s'y pique.

[Nemo mortalium omnibus horis sapit]

Nemo mortalium omnibus horis sapit, (lat.), Plinius, Historia naturalis, 7, 40 (41) 131. Geen mensch is altijd even verstandig.

[Nemo propheta acceptus est in patria sua]

Nemo propheta acceptus est in patria sua, (lat.), niemand is een welkom profeet in zijn eigen vaderland; woorden ontleend aan Luk. IV:24 (naar de Vulgata), waar Jezus zegt: ‘Voorwaar ik zeg u, dat geen profeet aangenaam is in zijn vaderland’.

[Nemo reclamat, nullus obsistit]

Nemo reclamat, nullus obsistit, (lat.), niemand beklaagt zich, niemand verzet zich.

[Nemo repente fuit turpissimus]

Nemo repente fuit turpissimus, (lat.), niemand werd plotseling zeer slecht. Ook: Nemo repente fit summus of pessimus. Vgl. Quelques crimes etc.

[Nemo solus sapit]

Nemo solus sapit, (lat.), niemand is alleen wijs, d.i. niemand heeft de wijsheid alleen in pacht.

[Nemo solus satis sapit]

Nemo solus satis sapit, (lat.), niemand is alleen wijs genoeg. Spreuk van het Natuurkundig Genootschap te Alkmaar, opgericht 21 Oct. 1782.

[Nenie]

Nenie, hgd. Nänie, van het Latijnsche nenia of naenia, klaaglied, treurlied. Oorspronkelijk door de rouwdraagsters en klagende vrouwen in de oudheid aangeheven. De Romeinen verpersoonlijkten dit in Nenia, de godin der treurzangen.

[pagina 802]
[p. 802]

[Nénuphar (Feuille de -]

Nénuphar (Feuille de -, (fr., wap.), plompeblad.

[Neo-Platonisme]

Neo-Platonisme, wijsgeerig stelsel op de beginselen van Plato gebouwd, in de eerste eeuwen der Chr. jaartelling.

[Neologie]

Neologie, nieuwe uitlegging, verklaring, waarmede aangeduid wordt de rationalistische verklaring der H.Schrift.

[Neophyten]

Neophyten, (r.k.), aanvankelijk in de Christelijke kerk de naam voor pasgedoopten, welke van Paschen, den dooptijd, tot aan den Quasimodo-Zondag witte kleederen droegen; letterl. nieuwgeplanten; uit gr. neos (nieuw) en phuein (groeien). Later ook de naam, welken de monniken aan hunne nieuwelingen gaven.

[Nepenthe]

Nepenthe, tooverdrank, die de macht had, iemand het leed te doen vergeten. Polydamna, Egyptische koningin, gemalin van Thone, gaf aan Helena, de dochter van Jupiter en Leda dien drank te drinken.

[Neperiaansche staafjes]

Neperiaansche staafjes of bacillen, de staafjes door Baron Neper (1550-1617) uitgevonden, ter bekorting van de vermenigvuldiging en deeling der getallen.

[Nephelokokkygia]

Nephelokokkygia, (gr.), wolkenkoekoeksoord, fraaier: wolkenstad der vogelen, benaming der stad welke Aristophanes de vogelen laat bouwen; uit nephelè (wolk) en kokkux (koekoek). Het blijspel De Vogels, van Aristophanes, in allerlei talen en ook in 't Nederlandsch vertaald.

[Nepomuk (St. -]

Nepomuk (St. -, door de Boh. kroniekschrijvers ook Johannek geheeten; schutspatroon van Boheme, in 1729 door paus Benedictus XIII heilig verklaard. Zijn beeld versiert de Karlsbrücke te Praag. In een strijd tusschen koning Wenceslaus en Johan v. Janstein, aartsbisschop van Praag, in 1393, schijnt Johann v. Nepomuk als geestelijke eene voorname rol gespeeld te hebben; de koning liet hem in de Moldau werpen. Hij had o.a. geweigerd aan den Koning mee te deelen, wat de Koningin hem in de biecht had gezegd. Zijn geboortedorp was Pomuk. Zijn gedenkdag is 16 Mei.

[Nepos]

Nepos, (lat.), in oude stamlijsten ook wel als nep. afgebroken, kleinzoon. Evenals neef, in mnl. wel eens kleinzoon beteekende, duidde bij de oude Romeinen nepos ook soms een broederszoon (nepos ex fratre) aan. Vgl. òns naneef.

[Nepotisme]

Nepotisme, of familiebegunstiging, noemt men het aanstellen van personen uit eigen familie, door hem, die aan 't hoofd van eenig bestuur staat, voornamelijk wanneer dit gepaard gaat met het op zijde schuiven of achterstellen van verdienstelijke personen. Dit stelsel was vooral zeer in zwang onder de bewindhebbers van de Republiek der Vereenigde Nederlanden; en niet minder sterk werd het nepotisme gedreven door sommige Pausen.

[Neptunisme]

Neptunisme, noemt men in de geologie het stelsel van hen, die beweren, dat de veranderingen aan de oppervlakte onzer planeet een gevolg zijn van de werking van het water (Neptunische formatie). Tegenover hen staat de meening, dat deze veroorzaakt werden door de werking van 't vuur, eene leer, die met den naam plutonisme wordt aangeduid. Beide stelsels, hoewel gewijzigd, worden thans aangenomen, om gezamenlijk de gedaanteverwisselingen der aardoppervlakte te verklaren.

[Neptunus]

Neptunus bij de Romeinen, Poseidon bij de Grieken, de god der zee, die in eene groote schelp, getrokken door zeepaarden, naast zijne gemalin Amphitrite, dochter van Oceanus, gezeten, met een drietand in de hand om zijn span aan te sporen, somtijds aan de oppervlakte der zee verscheen. Aan hem waren de Isthmische spelen gewijd.

[Neptunus]

Neptunus, (wap.), een meerman op een schelp blazend en met een drietand in de rechterhand. Om het hoofd is een bladerkrans.

[Neptunus (Paard van -]

Neptunus (Paard van -, Hippocampes; het had maar twee beenen; het achtergedeelte van het lichaam was dat van een visch.

[pagina 803]
[p. 803]

[Neptunusfeest]

Neptunusfeest, feest aan boord der schepen bij 't passeeren der linie, waarbij ieder schepeling, die voor 't eerst de evennachtslijn passeerde, gedoopt en geschoren werd, het eerste met putsen vol zeewater, het inzeepen met roet en teer, het scheren met houten messen van een el lang. Bij het feest behoort nog een potsierlijk gecostumeerde optocht, waarvan Neptunus en zijne gemalin, de inzeeper, de scheerder, Harlekijn en Pierrot de hoofdpersonen uitmaken. Hoe beter de passagiers in de beurs tasten, des te schappelijker komen zij er af. Aan boord der stoomschepen is deze klucht in onbruik geraakt.

[Neptunusgordel]

Neptunusgordel, in de watergeneeskunde de vochtige buikgordel van linnen handdoekenstof, waarvan het eene einde in koud water gedompeld, uitgewrongen en om den buik gewonden wordt. Daarover legt men dan het droge gedeelte, en daaroverheen ook nog wel eens een stuk flanel of gewaste taf. De Neptunusgordel doet dienst als een vochtig-warm compres, en wordt dikwijls met goed gevolg bij maag- en darmongesteldheid aangewend.

[Neptunuspost]

Neptunuspost, mededeeling van berichten door flesschen, die men bij gevreesde schipbreuk in zee werpt, opdat het toeval ze doe vinden of ergens aan land spoele.

[Neque mittatis margaritas vestras ante porcos]

Neque mittatis margaritas vestras ante porcos, (lat.), werpt uwe paarlen niet vóor de zwijnen; Matth. VII:6 (Vulgata).

[Neref]

Neref, (barg.), licht.

[Nereïden]

Nereïden, (myth.), de 50 dochters van Nereus en Doris, vandaar ook Doriden; nymphen der zee, vooral der Aegaeïsche Zee, op welker bodem zij eene schitterende grot bewonen, waar alles van goud of zilver is. Zij zijn goede en hulpvaardige zeegodinnen, die de schippers in tijd van nood bijstaan. Zij worden afgebeeld als bevallige, luchtig gekleede of naakte maagden, op dolfijnen rijdend.

[Neres]

Neres, (barg.), straatlantaarn.

[Nereus]

Nereus, bij de Grieken en Romeinen een der zeegoden, die onder Neptunus stonden. Hij was de zoon van Pontus en Gaea. Hij bezat de gave van te kunnen voorspellen, en gelijk alle watergoden, ook die, van zich in allerlei gedaanten te kunnen verwisselen. Zijne woonplaats was in de Aegaeïsche zee, en de dichters stellen hem voor als een vriendelijk welwillend grijsaard met een achtbaar gelaat. Zie Nereïden.

[Neri (I -]

Neri (I -, (ital.), de zwarten. De aristocraten te Rome, grootendeels afstammelingen van pauselijke familiën. Om hunne kleedij dus geheeten. Nero = zwart.

[Nero]

Nero, rom. keizer 54-68 n.C., zoon van Cn Domitius Ahenobarbus en Agrippina, de dochter van Germanicus. Hij heette eigenlijk L. Dom. Ahenob.; doch toen zijne moeder met haar oom keizer Claudius huwde, werd hij door zijn stiefvader als zoon aangenomen en heette nu Nero Claudius Cesar Drusus Germanicus. Hij huwde toen de schoone, doch zedelooze Poppaea Sabina, die hem door haren man M. Salvius Otho (later keizer) werd afgestaan. Door de zijnen verlaten, door den Senaat vogelvrij verklaard, liet Nero, toen hij geen uitweg meer zag, zich door een slaaf doodsteken. Hij wordt ons als een zeer wreed vorst afgeschilderd, en vandaar Nero of Neroniemands-vriend voor een gevreesd man; maar latere geschiedschrijvers stellen Nero in een gunstiger licht.

[Nero van het Noorden (De -]

Nero van het Noorden (De -, Christiaan II, sedert 1513 koning van Denemarken en Noorwegen, sedert 1520 van Zweden, † 1559. Vaak onstuimig, woest en wreed.

[Nervé]

Nervé, (fr., wap.), een blad wanneer zijn ribben van andere kleur of metaal zijn.

[Nervis alienis mobile lignum]

Nervis alienis mobile lignum, (lat.), een houten pop bewogen door draden in de handen van anderen; Horatius, Satirae 2, 7, 82.

[Nervus belli]

Nervus belli, (lat.), de zenuw van den oorlog, d.w.z. het geld.

[pagina 804]
[p. 804]

[Nervus probandi]

Nervus probandi, (lat.), de zenuw der bewijsvoering, de voornaamste bewijsgrond.

[Nervus rerum]

Nervus rerum, (lat.), naar Bion, de zenuw (ziel) van alles, d.w.z. het geld.

[Nes]

Nes in Eemnes, den straatnaam te Amsterdam en den dorpsnaam op Ameland, ook nesse en nisse in Matenesse en Stavenisse, beteekent eene lage en waterachtige streek.

[Nés]

Nés, (hebr.), wonder, wonderdadig feit. Letterl. teeken. Nes min haschamaïm, een wonder uit den hemel (van hoogerhand) beschikt.

[Nescio vos]

Nescio vos, (lat.), ik ken u niet, uit Matth. XXV:12 (Vulgata). Vgl. Matth. VII:23 en Joh. XVII:25.

[Nescit vox missa reverti]

Nescit vox missa reverti, (lat.), een eenmaal gesproken woord weet niet van terugkeeren. Hor., Ad Pisonem, 300.

[Nesech]

Nesech of neisech, (hebr.), letterl. pleng-offer; bijzonderlijk wijnpleng-offer. Later gezegd van wijn, op een heidensch altaar geplengd. En vandaar algemeen gebruikt van wijn, die den Israëliet ritueel ongeoorloofd is.

[Nesjomoh]

Nesjomoh, (nesjamah), (hebr.), ziel, levensgeest. Op mijn nesjomo! uitroep van overtuiging, zooveel als Op mijn eerewoord. Bij mijn nesjomo! uitroep van eeds-verzekering, zooveel als bij de zaligheid mijner ziel.

[Nessushemd (Een -]

Nessushemd (Een -, (myth.), het symbool van iets, dat de grootste pijn en smart veroorzaakt en waarvan men vruchteloos tracht, zich te ontdoen, naar den centaurus Nessus, die wegens zijn vergrijp aan Dejanira door haren echtgenoot Hercules met een vergiftigen pijl werd gedood en haar stervend aanried zijn bloed als liefdemiddel te bewaren, om zich daarmede de bestendige liefde van haren man te verzekeren. Toen deze nu op Iole verliefd werd, zond zij haren man een offerhemd, dat met het vergiftige bloed was bestreken. Hercules trok het aan en werd door zulke hevige pijnen overvallen, dat hij den dood in de vlammen verkoos.

[Nest (Das liebe närrische -]

Nest (Das liebe närrische -, (hgd.), dat lieve, dwaze nest. Benaming door Goethe aan Jena aan de Saale gegeven.

[Nest]

Nest, een zeker aantal in elkander passende doosjes, potjes of manden.

[Nestor]

Nestor, (myth.), zoon van Neleus en Chloris, koning van Pylos, in Messenië. Op hoogen leeftijd trok hij nog mede naar Troje, waar hij zich als een dapper held gedroeg, maar vooral invloed uitoefende door zijne wijze raadgevingen, rijpe ervaring en innemende welsprekendheid. Homerus zegt in zijne Ilias, dat hij drie menschengeslachten zag voorbijtrekken; en vandaar misschien 't verhaal, dat hij drie eeuwen leefde. De ouderdom van Nestor is spreekwoordelijk geworden. Fig. een schrander, eerwaardig grijsaard; meestal gebruikt in de beteekenis van oudste, bijv. De nestor der geleerden.

[Nestor der Italiaansche journalisten (De -]

Nestor der Italiaansche journalisten (De -, Dr. Bottero, stichter en hoofdredacteur der ‘Gazetta del Popolo’, † te Turijn Nov. 1897, oud 81 jaar, opvolger van de Cavour († 1861) als volksvertegenwoordiger van Turijn, vriend van dezen en van Garibaldi.

[Nestorianen]

Nestorianen, (r.k.), naam eener kerkelijke secte, aldus geheeten naar haren aanvoerder Nestorius, eerst presbyter in Antiochië en in 428 patriarch te Constantinopel. Al dadelijk viel men hem lastig over zijne leer, dat het goddelijke en menschelijke in Jezus niet slechts twee onderscheidene naturen, maar ook twee verschillende personen vormde, zoodat men Maria niet als moeder van God, maar als moeder van Christus moest beschouwen. Het concilie te Ephese (431) verwierp de gevoelens van Nestorius. Hij werd van zijne waardigheid beroofd en naar Egypte gebannen totdat hij in 450 in treurige omstandigheden stierf. De secte der Nestorianen, in 435 in Syrië ontstaan, vluchtte voor de vervolgingen der Kerk naar Perzië, Mesopotamië en Arabië, onder den naam ‘Chaldeeuwsche Christenen’. Eerst Ta-

[pagina 805]
[p. 805]

merlan, koning der Mongolen, vernietigde haar in geheel Azië, zoodat slechts een gering overschot de wijk nam naar het gebergte van Koerdistan. In 1551 ontstond er verdeeldheid onder de Nestorianen, met dit gevolg, dat een groot deel zich afscheidde, tot de R.K. Kerk overging en de Geünieërde Nestorianen vormde. Zij tellen omstreeks 90000 zielen, erkennen het gezag van den Paus, maar volgen den eeredienst der Grieksche Kerk, terwijl hun Patriarch gezeteld is te Diarbekr. De Niet-Geüniëerde Nestorianen wonen in Mesopotamië, Perzië en Syrië, en beschouwen alleen doop, avondmaal en priesterwijding als sakramenten, terwijl hunne geestelijken zich niet van het huwelijk hebben te onthouden. Hun aantal bedraagt ongeveer 70.000. Voor eene meer uitvoerige beschrijving worde verwezen naar Badger, The Nestorians and their Rituals, London 1852, en Silbernagl, Kirchen des Orients, S. 202 seq.

[Nethinîm]

Nethinîm, (hebr.), gegevenen, bestemden, nml. tot behulp der Levieten in den tabernakel en in den lateren tempeldienst. Onder dezen naam komen de Gibeonieten (vgl. Joz. IX:27 met Num. VIII:19) in de boeken der Kronieken, Ezra en Nehemia, alsmede in de schriften van latere Rabbijnen voor.

[Netilas jodojim]

Netilas jodojim, (netilath jadaïm), (n. hebr.), het opheffen der handen, om ze te wasschen; vandaar: het wasschen der handen des ochtends na het opstaan, en vóor den maaltijd. Ook, de naam van de lofzegging, die de Joden daarbij uitspreken.

[Neuer Curs]

Neuer Curs, (hgd.), nieuwe richting. Kort na het ontslag van Bismarck, als kanselier van het Duitsche Keizerrijk (20 Maart 1890), zond de Keizer aan graaf Schlitz, te Weimar, een telegram, houdende: ‘der Kurs bleibt der alte’, d.w.z. dat de binnenlandsche staatkunde geene wijziging zou ondergaan. Het orgaan van den ontslagen kanselier (de Hamburger Nachrichten), die vooral op dat oogenblik weinig gunstig jegens den Keizer was gestemd, maakte tengevolge daarvan een opstel ruchtbaar, dat ‘Der neue Kurs’ was getiteld. Toen nu kort daarop de Provinciallandtag den Keizer te Berlijn een feestmaal aanbood, zeide deze o.a.: ‘Auf... die ewigen missvergnüglichen Anspielungen über den neuen Curs und seine Männer erwidere ich ruhig und bestimmt: Mein Curs ist der richtige und er wird weiter gesteuert’ = de onophoudelijke ontevredene toespelingen op de nieuwe richting en hare mannen beantwoord ik met de kalme en uitdrukkelijke verklaring: Mijne richting is de juiste, en men zal haar blijven volgen. - Sedert dien tijd vooral pleegt men de sedert Bismarcks val in Duitschland aangenomen staatkunde, der neue Curs te noemen.

[Neues Leben blüht aus den Ruinen (Das Alte stürzt, es ändert sich die Zeit, Und -]

Neues Leben blüht aus den Ruinen (Das Alte stürzt, es ändert sich die Zeit, Und -, (hgd.), het oude stort ineen, de tijden veranderen en een nieuw leven ontstaat uit de bouwvallen. Voorspelling van Werner, baron von Attinghausen, in Schiller's Wilhelm Tell IV, 2, op het oogenblik, dat hij zijn einde voelt naderen.

[Neurenberger ei]

Neurenberger ei, zie Ei.

[Neurenbergsch (Op zijn oud- -]

Neurenbergsch (Op zijn oud- -, bijzonder secuur. Tot lof der oude Neurenbergers wordt altoos gezegd, dat zij nooit iemand ophingen vóordat zij hem hadden. Derhalve, ook de huid niet verkoopen, voor en aleer de beer geschoten is.

[Neurie]

Neurie, (barg.), drank, jenever.

[Neuriespiese]

Neuriespiese, (barg.), herberg.

[Neus (Een - als de toren van Libanon.]

Neus (Een - als de toren van Libanon. Hoogl. VII:4. Hierbij wordt gedacht aan een toren, dien Salomo bij een lusthof had doen bouwen in 't gebergte van Libanon. De neus, met dien toren vergeleken, moet niet plat, stomp noch rood zijn, maar rechtlijnig, goed vooruitstekend, en helder blank, in 't kort tot sieraad van 't geheele gelaat verstrekken. Het geheel is eene zinspeling op de schoonheid, waardoor het Israëlitische meisje, de hoofdpersoon van het Hooglied, zich on-

[pagina 806]
[p. 806]

derscheidde. Men duidt ook een bijzonder grooten neus door een neus als een toren aan.

[Neusdwang]

Neusdwang, (wap.), breidel, neusknijper.

[Nevelheim]

Nevelheim, zie Nifl'heim.

[New Jersey a foreign state]

New Jersey a foreign state, beschimping van New Jersey uit den tijd, toen Joseph Bonaparte en prins Murat zich aldaar neerzetten, nadat Pennsylvanië geweigerd had, hen te ontvangen. Zij bouwden te Bordentown eene prachtige woning en beheerschten de streek door hun geld. IJverzuchtige spotters beweerden nu, dat de ex-koning van Spanje in New Jersey regeerde, en dat deze Staat dus niet tot de Unie behoorde, maar een vreemd rijk was.

[New Spain]

New Spain, (am.), Nieuw Spanje, naam voor New Jersey. Andere benamingen van New Jersey zijn: Blue State, Railroad State, State of Camden & Amboy.

[Neweilo]

Neweilo, (nebéla), (hebr.), letterl. aas, dood dier, een gestorven dier, dat niet volgens Joodsch-ritueele slachtmethode gedood en dus door Israëlieten niet te gebruiken is. Vandaar in het algemeen afkeurend gezegd van zaken of personen, waaraan men weinig of niets heeft.

[Newi-im]

Newi-im, hebr. (nebi-im), mrv. van nowi (nabi), profeten.

Newioes (ne-bioeth), n. hebr. = hebr. newoeoh (neboeah), (z.a.).

Newioes-zeggen, profetieën spreken, voorspellingen doen.

[Newoeoh]

Newoeoh, (neboeah), (hebr.), profetie, hoogere geest; voorzeggingsgave; bi-newoeoh, door profetischen geest.

[Newton (Philosophie van -]

Newton (Philosophie van -, het systeem, volgens hetwelk tegenwoordig de sterrenkunde beoefend wordt. Aldus genaamd naar Sir Isaac Newton (1642-1727), den grondlegger der nieuwere wiskundige natuurkunde en physische sterrenkunde.

[Nez en pied de marmite]

Nez en pied de marmite, (fr.), letterl. een neus die overeenkomst heeft met den poot van een ketel, in werkelijkheid zulk een, wiens uiteinde breed uitloopt. De Fransche taal bezit overigens verschillende eigenaardige uitdrukkingen, om de voornaamste vormen van den neus aan te duiden. Zoo is een nez à la Roxelane wat wij een opgespelde neus noemen, omdat Marmontel (1723-99) Roxelane, de vrouw van Soliman II, in een zijner verhalen, met zulk eenen neus begiftigde; men zegt ook wel un nez dans lequel il pleut, ook un il pleut dedans, een neus in welken het inregent. Un nez camard of camus, d.i. zulk een, die platgedrukt schijnt; un nez aquilin is een gebogen, spits toeloopende neus, enz.

[Nez (Tirer les vers du -]

Nez (Tirer les vers du -, (fr.), letterl. de wormen uit den neus halen, in werkelijkheid, uithooren, een geheim ontlokken.

[Ngoko]

Ngoko, de platte taal van het Javaansch, die door den meerdere tot den mindere en door kinderen en het volk onder elkaar gesproken wordt.

[Ni cet excès d'honneur, ni cette indignité]

Ni cet excès d'honneur, ni cette indignité, (fr.), zie Il n'avait mérité, enz.

[Ni Dieu, ni maître]

Ni Dieu, ni maître, (fr.), noch God, noch meester. Leus van den Russischen nihilist Michel Bakounine (1814-76).

[Ni fallor]

Ni fallor, (lat.), zoo ik mij niet vergis. Wordt achter stellingen of beweringen gevoegd, van welke men niet heel zeker is, - zoowel in gesprek als in geschrift. Ni = nisi (tenzij).

[Ni firmes carta que no leas, ni hebes agua que no veas]

Ni firmes carta que no leas, ni hebes agua que no veas, (sp.), teeken nooit een papier, dat gij niet (eerst) leest en drink nooit water, dat gij niet (eerst) onderzoekt.

[Ni hommes, ni femmes, tous Auvergnats]

Ni hommes, ni femmes, tous Auvergnats, (fr.), noch mannen, noch vrouwen, alleen Auvergnaten. Eene zegswijs van vrij jonge dagteekening, waarmede men de gelijkheid van allen, die bv. eene samenkomst bijwonen, schertsend pleegt aan te duiden. Het

[pagina 807]
[p. 807]

schijnt oorspronkelijk het onderschrift eener caricatuur van den beroemden teekenaar Daumier (1808-79) te zijn geweest, waarop een bal van Parijsche waterdragers, die gemeenlijk uit Auvergne afkomstig zijn, was afgebeeld. Het gezegde werd echter eerst door twee tooneelstukken in zwang gebracht, namelijk door Un bal d'Auvergnats, eene vaudeville van Siraudin, Delacour en Lambert Thiboust (den 5en April 1855, in den schouwburg du Palais Royal voor het eerst opgevoerd) en door La Rose de Saint-Flour, operette van Michel Carré, op muziek van Offenbach (die den 11en Juni van het volgende jaar, in den schouwburg der Bouffes-Parisiens ten eersten male vóor het voetlicht kwam).

[Ni trop haut ni trop bas]

Ni trop haut ni trop bas, (fr.), noch te hoog, noch te laag. Wapenspreuk.

[Ni un pouce de notre territoire, ni une pierre de nos forteresses (Nous ne céderons -]

Ni un pouce de notre territoire, ni une pierre de nos forteresses (Nous ne céderons -, (fr.), wij zullen geen duimbreed van ons grondgebied, noch een steen van onze vestingen afstaan. Woorden uitgesproken in een omzendbrief, dien Jules Favre, destijds Minister van Buitenlandsche Zaken van het Gouvernement de la Défense nationale, den 6 September 1870, aan alle vertegenwoordigers van Frankrijk in het buitenland richtte.

[Niagara-Falls Power Company (De -]

Niagara-Falls Power Company (De -, maatschappij, welke zich ten doel stelt, met behulp van een gedeelte der waterkracht van den Niagara-val, electriciteit als drijf kracht of ter verlichting te leveren aan de steden Niagara, Buffalo, enz. Ze begon hare taak in de tweede helft van 1894.

[Nibelungen-lied]

Nibelungen-lied, het oude nationale epos der Duitschers, uit de 13e eeuw. Het is verdeeld in twee deelen, het eene eindigende met den dood van Siegfried, het andere met dien zijner weduwe Kriemhild.

[Nicaeisch concilie]

Nicaeisch concilie, de beroemde kerkvergadering in 325 te Nicaea (in Bithynië, Klein-Azië) door Constantijn den Groote ter vereffening der Ariaansche twisten bijeengeroepen, waarbij de leer van Arius werd verworpen en de ‘Geloofsbelijdenis van Nicaea’ (Symbolum Nicaeanum) betreffende de godheid van Christus en de Drie-eenheid werd aangenomen. De zevende kerkvergadering werd eveneens te Nicaea gehouden (737), belegd door keizerin Irene, om de vereering der beelden in de kerk te handhaven.

[Nicephorien (De -]

Nicephorien (De -, open hof op een kleinen heuvel, met prachtige olijven- en vijgeboomen beplant, buiten de Jaffapoort van Jeruzalem. Nicephorus (gr. z.v.a. zege-aanbrenger), is de naam van drie Patriarchen van Konstantinopel, die als Byzantijnsche schrijvers bekend staan, 1o † 828, schreef eene Chronologie; 2o omstr. 1250, liet twee aardrijkskundige geschriften na; 3o 14e eeuw, schreef eene Historia Byzantina.

[Nichir]

Nichir, (pers.), Juli.

[Nichoesj]

Nichoesj, (n. hebr.), bijgeloof, tooverij. De oorsprong van het woord ligt in het Hebr. nachasj = slang; slangenbezweringskunsten vormden eenen der oudste vormen van bijgeloof en tooverij.

[Nicht auf Rosen gebettet sein]

Nicht auf Rosen gebettet sein, (hgd.), niet op zijn gemak zijn. In de Oudheid placht men letterlijk op rozen te rusten; de woorden iacere in rosa moeten dan ook naar den letter worden opgevat. O.a. wordt van de Sybarieten verhaald, dat zij op, met rozenbladeren gevulde bedden sliepen..

[Nicht weit her (Es ist -]

Nicht weit her (Es ist -, (hgd.), het is niet veel zaaks. Het gezegde is van de, wellicht niet slechts bij velen in Duitschland bestaande gewoonte afkomstig, om al hetgeen van verre komt te overschatten en de voortbrengselen van eigen bodem te minachten.

[Nichtswürdig ist die Nation, die nicht ihr Alles freudig setzt an ihre Ehre]

Nichtswürdig ist die Nation, die nicht ihr Alles freudig setzt an ihre Ehre, (hgd.), nietswaardig is de natie, die niet gaarne alles op het spel zet voor hare eer. Schiller,

[pagina 808]
[p. 808]

die Jungfrau von Orleans I, 5. Woorden van Dunois, bastaard van Orleans, tot Karel VII, als deze zegt, dat hij van zijn volk niet meer mag vorderen en dus voornemens is Orleans in de macht der Engelschen over te geven.

[Nick Frog]

Nick Frog of Klaas Kikker, in Amerika scheldnaam voor de Hollanders, met zinspeling op het lage land vol kanalen en vaarten. Deze bijnaam werd den Hollanders het eerst gegeven door Arbuthnot in zijne satyre Geschiedenis van John Bull.

[Nicolaas (Sint -]

Nicolaas (Sint -, de beschermheilige van a) de geleerden, b) de zeelieden, omdat hij op een reis naar 't H. Land den storm stilde, c) van Rusland, d) van jongens, gelijk Ste Catharina van meisjes, e) van het oude Amsterdam, f) van de dieven, niet omdat hij hen bijstond in hun schurkerij, maar eenmaal een bende er toe bracht het gestolene terug te geven. Gevierd op 6 December.

[Nicolet (De plus fort en plus fort, comme chez -]

Nicolet (De plus fort en plus fort, comme chez -, (fr.), altijd sterker, zooals bij Nicolet. Wanneer iets verbazends, door iets dat nog verbazender is wordt gevolgd. Deze zegswijs is uit den tijd van Jean Baptiste Nicolet (1710-96), een voormalig Fransch koorddanser, afkomstig, die later aan het hoofd eener kermistent stond, en eindelijk directeur van een schouwburg werd, die nog heden te Parijs, onder den naam van Théâtre de la Gaîté voortleeft. Nicolet wist door de afwisseling zijner voorstellingen de aandacht van het publiek levendig te houden.

[Nicotine]

Nicotine, het werkzaamste en vergiftigste deel in de tabak, van nicotiana (herba) = tabak, aldus geheeten naar Jean N. de Villemain Nicot, Fransch diplomaat en schrijver (1530-1600) die in 1560 de tabaksplant mede naar Frankrijk nam en daar invoerde. Het vocht is vooral bekend, sedert de graaf de Bocarmé in België, er zijn zwager mede vergiftigde.

[Nid (Trouver la pie au -]

Nid (Trouver la pie au -, (fr.), den ekster in het nest vinden, m.a.w. vinden, wat men zoekt of noodig heeft.

[Niddo]

Niddo, (uidda), (n. hebr.), letterl. de afgezonderde; eene vrouw, in den tijd der menstruatie en eenige dagen daarna aan zekere afzonderingswetten onderworpen.

[Niederländer Becher]

Niederländer Becher, twee vermaarde bekers, 24 Febr. 1578 geschonken door Joan v. Varennes, Godfried v. Wesick, v. Humnus en v. Godham, afgevaardigden van de Nederlandsche en Waalsche gemeenten, ter eeuwige gedachtenis aan de stad Wesel, uit dankbaarheid voor de aan voortvluchtige Nederlanders (ao 1567-78) betoonde gastvrijheid, tijdens Alva's overheersching der Ver. Provinciën. Die bekers, van groote kunstwaarde, werden, als de glorie van het Raadhuis en de stad, voor den eerewijn gebezigd, aangeboden aan des Duitschen keizers Wilhelm II gemalin, en diens broeder prins Heinrich, 7 Aug. 1896, ter gelegenheid der inwijding van de in oude pracht herstelde St. Willebrordskerk te Wesel, den grootsten Protestantschen tempel in Noordwestelijk Duitschland.

[Niele]

Niele, zie Neïla.

[Niëlle]

Niëlle, middeleeuwsche gravure op zilveren of gouden plaatjes. De ingesneden lijnen (intaglio) werden met zwarte verf ingewreven, waardoor de teekening beter uitkwam. Afdrukken van dergelijke niëllen genomen, vindt men in 's Rijks Prentenkabinet.

[Niemand is een profeet in zijn eigen vaderland]

Niemand is een profeet in zijn eigen vaderland, zie Nemo propheta.

[Niemand is gelukkig vóor zijn dood]

Niemand is gelukkig vóor zijn dood, zie Nemo ante mortem beatus.

[Niemand kan twee heeren dienen]

Niemand kan twee heeren dienen, naar Matth. VI:24.

[Niese]

Niese, (barg.), vrouw.

[Niet ieder schip, dat van Tarsis uitzeilt, zal het goud van Ophir thuis brengen]

Niet ieder schip, dat van Tarsis uitzeilt, zal het goud van Ophir thuis brengen, niet elk middel dat men beproeft of aanwendt, al is 't ook nog zoo deugdelijk, zal doel treffen. Alle hout is geen timmerhout. Toespeling op 1 Kon. X:11 en 22.

[pagina 809]
[p. 809]

[Niet thuis]

Niet thuis, noemde de vorstin van Gallitzin (Adelheid Amalia von Schmettau) haar optrekje buiten 's-Gravenhage, waar zij in 1773 haar intrek nam, haar hotel te dier stede verlatend, om zich onverpoosd aan de studie te kunnen wijden, onder de leiding en den invloed van den grooten philoloog Frans Hemsterhuis.

[Nieten (De vijf dierbare -]

Nieten (De vijf dierbare -, volgens Willem Schortinghuis, † 1750, bestond het innige Christendom uit de navolgende vijf nieten: ‘ik wil niet; ik kan niet; ik weet niet; ik heb niet; ik deug niet’. De gemeene man noemde dat de vijf dierbare nieten. Ze zijn beschreven in een werk, getiteld: ‘Het innige Christendom, tot overtuiging van onbegenadigden, besturing en opwekking van begenadigden, in deszelfs allerinnigste en wezenlijkste deelen gestaltelijk en bevindelijk voorgesteld’.

[Niets nieuws onder de zon (Er is -]

Niets nieuws onder de zon (Er is -, uit Pred. I:9. Ook wel met het toevoegsel zei Salomo.

[Nieuw-Duitsche school]

Nieuw-Duitsche school, (muz.), de Duitsche componisten, die de romantische richting huldigen, te beginnen met Schumann en Liszt en hunne volgelingen, wier composities vaak programma-muziek genoemd werden. Zie Romantiek.

[Nieuwe Testament.]

Nieuwe Testament. De oudstbekende manuscripten zijn: 1. De Codex Sinaïticus, uitgegeven voor rekening van keizer Alexander II van Rusland, na den Krimoorlog. Hij bevat bijna geheel het Oude en Nieuwe Testament en werd ontdekt door Constantius Tischendorf in het klooster van St. Cathérine op den berg Sinaï. Men veronderstelt dat hij uit de 4e eeuw dagteekent. 2. De Codex Vaticanus in de bibliotheek van het Vaticaan, geschreven op perkament omstreeks de 4e eeuw. 3. De Codex Alexandrinus (A) dagteekenend uit de 5e eeuw; in 1628 door Cyrillus Lascaris, patriarch van Alexandrië, aan Karel I ten geschenke aangeboden en op dit oogenblik in 't Britsch Museum bewaard. Hij bestaat uit vier deelen in folio op perkament en bevat het Oude en Nieuwe Testament, behalve de eerste vier en twintig hoofdstukken van Mattheüs, benevens den epistel van Clemens aan de Korinthiërs.

[Nieuwe vorst kent Jozef niet (De -]

Nieuwe vorst kent Jozef niet (De -, heet het van nieuwe waardigheidsbekleeders, die de diensten, door oude dienaren betoond, vergeten. Naar Exod. I:8.

[Nieuwe wereld]

Nieuwe wereld, benaming voor Amerika. Zou haar ontstaan te danken hebben aan de wapenspreuk, die koning Ferdinand V van Spanje aan Columbus verleende:

 
‘Por Castilla y por Leon
 
Nuebo mundo alló Colon’.

Voor Castilië en Leon vond Columbus eene nieuwe wereld.

[Nieuwe wijn in oude lederen zakken]

Nieuwe wijn in oude lederen zakken, nieuwe inrichtingen, waarbij men den ouden vorm behoudt. Beeldspraak van Jezus in Matth. IX:17. Bezigde men destijds lederen zakken, in plaats van flesschen of kruiken, nieuwe wijn, die nog moet uitgisten, doet zulke zakken bersten, als ze oud zijn.

[Nieuwjaar]

Nieuwjaar, begon bij de Romeinen sedert Romulus met Maart; sedert Julius Caesar met 1 Januari, als wanneer aan den god Janus geofferd werd. Het (burgerlijk) jaar ving bij de oude Israëlieten aan in de 1 Kon. VIII:2 Ethanim geheeten maand, d.i. (de maand der) sterke strooming (den regentijd), of des overvloediger oogsttijds; omstr. Sept. of October. En die aanvang des jaars is in de 4e eeuw v.C. door de jaartelling der Seleuciden bekrachtigd De maand Ethanim werd later Tisri. Mozes liet zijn volk het godsdienstjaar aanvangen in Abib = ongeveer April, in welke maand hun Paaschfeest inviel (zie Nisan en Paschen). Van Abib af gerekend, is Ethanim (Tisri) juist de 7e maand. Dit Nieuwjaar (in Abib) liet hij hen wijden door brandoffers en bazuingeschal (Lev. XXIII en XXIV, Num. XXIX); vanhier dag van bazuingeschal. In overeenstemming daarmede is nog bij de

[pagina 810]
[p. 810]

bedendaagsche Joden hun Nieuwjaar in Sept./October gedurende twee dagen. Uit afkeer van het Rom. heidendom vierden de oudste Christenen geen nieuwjaarsfeest, en nog in 692 werd zulks op de Trullanische synode te Konstantinopel verboden; maar zij vierden het feest der besnijdenis van Jezus (Circumcisio Domini, 1 Januari) als Nieuwjaarsdag), het zoogenaamde ‘Groote Nieuwjaar’. Later vierden zij als zoodanig Maria Boodschap (Annunciatio Mariae Luk. I:28) = 25 Maart, tot in de 9e eeuw, vervolgens met Paschen het kerkelijk jaar begon den eersten Adventsdag (4 Zondagen vóor Kersttijd), dit is thans nòg zoo (althans bij de Lutherschen), tot in de 16e eeuw. Later beschouwden zij den 1en Januari als den burgerlijken Nieuwjaarsdag. - Zie Maanden en Ganitsjoe.

[Nieuwlichters]

Nieuwlichters, voorstanders van, zoekers naar - een licht, dat zij niet in de Hervormde Kerk vonden, waarom zij zich van deze hadden afgezonderd, noemde men de Afgescheidenen van de jaren 1834 en 35, later en thans nog als Christelijk-Gereformeerden bekend. Ook noemt men aldus tegenwoordig de voorstanders van een leven en levensbeschouwing zonder moraal.

[Nieuwsgierig Aagje]

Nieuwsgierig Aagje, ook nieuwsgierig Aagje van Enkhuizen, naar de titelrol uit een kluchtspel van A. Bogaert, pseudoniem van A. Bormeester, dat in 1664 te Amsterdam verscheen. Deze Aagje was eene schippersvrouw, die uit nieuwsgierigheid naar Antwerpen ging en daar in ongelegenheid geraakte, evenals Trijntje Cornelis bij Huygens.

[Niezen]

Niezen, zie God zegene u.

[Niflheim]

Niflheim of Nevelheim, (noorsche myth.), de plaats van eindelooze koude en eeuwigdurenden nacht, waar Hela (z.a.) het bevel voert. Het bestaat uit negen werelden en wordt bevolkt door diegenen, die door ziekte of hoogen ouderdom sterven. Het is het noordelijk gedeelte van Ginungagap en gelegen tegenover het zuidelijke Muspelheim of de Vuurwereld. In het midden van Niflheim ontspringt de bruisende Hoergelmir, waaruit twaalf rivieren, de Elivagar, ontstaan, welke echter op eenigen afstand bevriezen en ijsmassa's vormen. Terwijl uit Muspelheim vonken overwaaien, wordt uit het wegdruipend ijs het eerste levende wezen, n.l. de reus Ymir geboren, alsmede de koe Audunzbla, die hem voedsel verschaft. Later kreeg Niflheim de beteekenis van het Rijk der Afgestorvenen en werd ook wel Niflhel genoemd. Zie ook Hela en Helheim.

[Nifloh]

Nifloh, (niflah), (hebr.), = vreemdsoortig, buitengewoon, wonderlijk. Dowor nifloh, eene buitengewone of vreemdsoortige zaak. Mrv. ni-flo-ous (nifla-oth), wonderdadige, vreemdsoortige zaken. Nissim we-niflo-ous, wonderen en vreemde dingen! meestal als ironische uitroep tegenover een verteller van gasconades.

[Nifteren]

Nifteren, (barg.), moorden.

[Niggers' heaven]

Niggers' heaven, (am.), de engelenbak in een schouwburg.

[Niglo]

Niglo, (hebr.), het bekende, het geopenbaarde. Meervoud: Niglous (nigloth), de bekende geopenbaarde dingen in tegenstelling van nistorous (z.a.).

[Nigoen]

Nigoen, meervoud nigoenim, (n. hebr.), melodie.

[Nigro notanda lapillo]

Nigro notanda lapillo (nml. dies) - (een dag) met een zwart steentje te teekenen, een ongeluksdag, tegenover albo notanda lapillo, met een wit steentje te teekenen, een gelukkige dag; vgl. dies ater.

[Nihil]

Nihil, (lat.), niets. Zie verder op Nil (samentrekking van nihil).

[Nihil ad rem]

Nihil ad rem, (lat.), dat doet niets ter zake.

[Nihil agere delectat]

Nihil agere delectat, (lat.), niets doen verkwikt. Cicero, de oratore II, 24.

[Nihil est ab omni parte beatum]

Nihil est ab omni parte beatum, (lat.), Horatius, Carmina 2, 16, 27, 39, niets is in elk opzicht gelukkig. Geen vreugde is onverdeeld. Er is niets volmaakts onder de zon.

[pagina 811]
[p. 811]

[Nihil est, quod deus efficere non possit]

Nihil est, quod deus efficere non possit, (lat.), bij God is niets onmogelijk. Cicero, de natura deorum, III, 39.

[Nihil est sub sole novum]

Nihil est sub sole novum, (lat.), er is niets nieuws onder de zon; Salomo, Prediker, I, 10 (Vulgata); en Alles schon dagewesen.

[Nihil probat, qui nimium probat]

Nihil probat, qui nimium probat, zie Qui nimium etc.

[Nihil sine labore]

Nihil sine labore, (lat.), niets zonder arbeid. Door arbeid wordt de kunst verkregen.

[Nihilianisme]

Nihilianisme, de ten onrechte aan Petrus Lombardus († 1164) toegekende en door Paus Alexander III in 1179 veroordeelde beschouwing, volgens welke Christus, voorzoover hij mensch was (is), niets (lat. nihil) zou wezen. Dus een soort docetisme (zie Doceten).

[Nihilist]

Nihilist, (stud.), student aan de Akademie, die zich bij geen bond of vereeniging aansluit.

[Nihilisten]

Nihilisten, aanhangers eener leer, in 1848 onder leiding van Herzen en Bakunin ontstaan, die vooral in Rusland onder de hoogere standen vele leden telt en welke men met den naam van Nihilisme bestempelt; afgeleid van lat. nihil = niets, dewijl zij streven naar omverwerping van de bestaande maatschappelijke en staatkundige toestanden, die in Rusland zeer veel te wenschen overlaten. Eerst de aanslag van Karakosow op Alexander II in 1866, gaf de regeering aanleiding tot vervolgingen, wat den Nihilisten meer tot eene revolutionnaire werkzaamheid dreef. Zooals het eerste groote Nihilisten-proces in 1874 tegen 193 beschuldigden bewees, beperkte zich ook nu nog de arbeid der Nihilisten voornamelijk tot de verbreiding hunner ideeën; de willekeurige vervolging van de zijde der politie bracht hen evenwel tot wanhopige daden en tot het besluit om door middelen van geweld hun doel te bereiken. Onmiddelijke aanleiding tot deze ‘propaganda der daad’ was de aanslag van Vera Sassulitsch op generaal Treprow, den commandant van St. Petersburg (5/12 1878) alsmede de vrijspraak van de misdadigster door de gezworenen. Daar zij zich niet onbelemmerd kunnen bewegen, vormen de Nihilisten eene menigte geheime genootschappen, die meer dan eens zeer gevaarlijke samenzweringen smeedden en aanslagen pleegden. De naam Nihilist is populair geworden door Iwan Turgenjew (1818-1883), in een in 1861 van hem verschenen roman ‘Vader en Zoon’, waar een der helden op de vraag wat zijn vriend eigenlijk is, antwoordt ‘Nihilist’. Het is evenwel onjuist als zou hij dezen naam het eerst gebezigd hebben, evenmin als het woord Nihilisme. Reeds in 1799 schreef Fr. H. Jacobi (Werke III; 44) aan Fichte, dat hij het ideale in de philosophie Nihilisme noemde en ook Krug schrijft o.a. (1838) in zijn ‘Handwörterbuch der philosophischen Wissenschaften’ (Supplem. II, blz. 83): ‘In Frankrijk wordt ook hij een Nihilist genoemd, die in het maatschappelijk leven weinig of niets beteekent of in zake godsdienst niets gelooft. De politieke beteekenis van het woord schijnt intusschen in Frankrijk ontstaan te zijn. Ten onrechte beweert Turgenjew in zijne ‘Herinneringen’, dat woord te hebben uitgedacht. Hoogstens heeft hij daaraan de aangehaalde engere beteekenis gegeven. Immers, behalve dat Fr. H. Jacobi (1743-99) het reeds in 1799, Jean Paul (1763-1825) in 1804, Krug (1770-1842) in 1828 bezigde, zeide reeds in 382 n.C. de H. Augustinus, bisschop van Hipps, het tegenwoordige Bone (Algerië): Nihilisti appellantur, quia nihil credunt et nihil docent = zij worden nihilisten genoemd, omdat zij niets gelooven en niets leeren. De nihilisten, waarop hij doelde, vormden eene vereeniging, die de vernietiging of verloochening van al het bestaande tot eenig doel had. Zoowel de partij als haar naam is dus reeds 15 eeuwen oud.

[Nihilo (Ex nihilo nihil fit -]

Nihilo (Ex nihilo nihil fit -, (lat.), van niets komt niets, de grondstelling van Xenophanes (6e eeuw) om de eeuwigheid der stof aan te duiden. Later werd er aan toegevoegd: de Godheid maakt een uitzondering.

[pagina 812]
[p. 812]

[Nihon]

Nihon, zie Koteï.

[Nijd is verrotting der beenderen]

Nijd is verrotting der beenderen, uit Spreuk. XIV:30.

[Nijf]

Nijf, (barg.), mes, vgl. ned. knijf (eng. knife, fr. canif).

[Nijl (De held van den -]

Nijl (De held van den -, Horatio, Lord Nelson (1758-1805).

[Nijmeegsch akkoord]

Nijmeegsch akkoord, overeenkomst of verdrag, op het initiatief van Johannes Smetius Sr., pred. te Nijmegen, Maart 1623 tusschen de drie wegens vermeende Remonstrantschgezindheid afgezette predikanten van Nijmegen, na veel onderhandelens, met de Gedeputeerden der Geldersche Synode, mitsgaders met den nieuwen magistraat der stad, getroffen. Vandaar te Nijmegen de Smetiusstraat.

[Nijmeegsche pestdokter (De -]

Nijmeegsche pestdokter (De -, IJsbrand v. Diemerbroeck, die, toen de vreeselijkste pestziekte in 1635, '36 en '37 te Nijmegen woedde, en er ongeveer 10.000 menschen wegnam, zich zeer verdienstlijk maakte, en in 1649 te Arnhem een werk in 't licht gaf: ‘De Peste libri quatuor, truculentissimi morbi historiam ratione et experientia confirmatam exhibentes’. Naar hem is eene der straten te Nijmegen ‘Van Diemerbroeckstraat’ genoemd.

[Nijmeegsch raadsel.]

Nijmeegsch raadsel. De verwikkelde familie-verhouding, waarvan in 't Stadhuis te Nijmegen de herinnering wordt bewaard in een twaalfregelig vers, dat aldus begint:

 
Heer Brakel trouwde na elkaar twee weduwvrouwen,
 
Waarvan de eerste een zoon, de tweede een dochter had.

Die zoon en dochter trouwen en hun wordt eene dochter geboren, die, zeventien jaar oud, met den ouden Brakel, haar stiefgrootvader, huwt. Vandaar de zonderlingste betrekkingen. Op de schilderij slaapt de oude man in den schoot der jonge vrouw en drie paar jonge mannen staan er bij. De vrouw spreekt:

 
Let wel en zie op dit verklaren mijn
 
De twee in 't rood mijn vaders broeders zijn,
 
De twee in 't groen, dat zijn mijn moeders broeders,
 
De twee in 't wit mijn kindren, ik de moeder.
 
Heb van die zes de vader tot mijn man,
 
Dit maagschaps graad mij niet beletten kan.

[Nikator]

Nikator, de overwinnaar, van gr. nikao (ik overwin), bijnaam van Seleucus I, geb. 357-56-53 v.C., een der aanvoerders van de phalanx van Alexander den Groote, stadhouder van Babylon, Medië, enz., stichter van Antiochië (in Syrië), dat hij naar zijn vader Antiochus noemde en tot zijn rijkszetel verhief.

[Nike]

Nike, schoone standbeelden dezer mythol. figuur (de Grieksche Victoria of verpersoonlijking der overwinning), zijn uit de oudheid overgebleven, en ook in den nieuweren tijd gemaakt. Van de laatsten zijn die van Rauch op 't Walhalla bij Regensburg de voornaamste.

[Nikodemus (Een -]

Nikodemus (Een -, of een vreesachtige N. - Volgens Joh. III:2 kwam deze ‘leeraar Israëls’ des nachts tot Jezus om met Hem te spreken, uit vrees voor opspraak bij de Joden, een van wier ‘oversten’ hij was. Iemand, die niet openlijk voor zijne gevoelens durft uitkomen, heet ten onzent ‘een moderne N.’ Ook noemt men schertsend wel eens een Nicodemus iemand, die laat in den avond een bezoek brengt.

[Nikskenner]

Nikskenner, (toon.), niets-weter; bijzonder slecht auteur.

[Nil actum reputans, si quid superesset agendum]

Nil actum reputans, si quid superesset agendum, (lat.), geloovend, dat er niets gedaan is, zoolang er nog wat te doen overblijft. Lucanus, Pharsala II, 662.

[Nil admirari!]

Nil admirari! (lat.), niets bewonderen! ook, zich over niets verwonderen; spreuk van von Beust e.v.a. Zie onder Nil mirari.

[Nil admirari prope est res una, Numici, solaque quae possit facere et servare beatum]

Nil admirari prope est res una, Numici, solaque quae possit facere et servare beatum, (lat.), niets bewonderen (d.w.z.

[pagina 813]
[p. 813]

inzien, dat niets op de wereld waard is er met hartstocht naar te streven) is wel het eenige, Numicius, wat iemand gelukkig kan maken en doen blijven. Horatius, Epistolae 1, 6, 1 sq. Vgl. Cicero, De Officiis I, 20, 66. Tusculanae disputationes 3, 14, 30.

[Nil agit exemplum, litem quod lite resolvit]

Nil agit exemplum, litem quod lite resolvit, (lat.), een voorbeeld, dat eene zwarigheid door eene (andere) zwarigheid oplost (dat voor de eene zwarigheid eene andere in de plaats (stelt) beslist niets. Horatius, Satirae 2, 3, 103.

[Nil conscire sibi]

Nil conscire sibi, (lat.), zich van niets (kwaads) bewust zijn. Horatius, Epist. I, 1, 61. Spreuk van Maclaine Pont.

[Nil desperandum]

Nil desperandum, (lat.), men wanhope aan niets. Horatius, Carmina I, 7, 27. Spreuk van Musgrove de Speldhurst e.a.

[Nil desperandum Deo duce]

Nil desperandum Deo duce, (lat.), met God als Leidsman behoeft men aan niets te wanhopen. Zinspreuk van het Juli 1897 opgerichte studentencorps der Vrije Universiteit te Amsterdam.

[Nil humanum a me alienum puto]

Nil humanum a me alienum puto, (lat.), niets menschelijks acht ik mij vreemd. Zie Homo sum.

[Nil magnum nisi bonum]

Nil magnum nisi bonum, (lat.), niets is groot, als 't niet goed is. Spreuk van Cooper of Gadebridge.

[Nil medium est]

Nil medium est, (lat.), niets houdt den middenweg. Men vervalt licht in uitersten. Horatius, Satirae 1, 2, 28.

[Nil mirari]

Nil mirari, (lat.), of nil admirari, d.i. niets bewonderen, (zich over niets verwonderen). Hor., Epist. lib. I, Epist. VI, 1. Gr. mèden thaumazein, volgens Pythagoras het hoogste goed (Athaumasia) door eigen nadenken verkregen.

[Nil mirari, nil metuere]

Nil mirari, nil metuere, zie Indifferentisme.

[Nil mortalibus arduum est]

Nil mortalibus arduum est, (lat.), niets is voor de sterfelijken onbereikbaar. Horatius, Oden, I, 3, 37.

[Nil nisi bene]

Nil nisi bene, (lat.), niets dan goeds zeggen bv. van een overledene.

[Nil nisi bene]

Nil nisi bene, (lat.), niets dan door het kruis.

[Nil nisi per Christum]

Nil nisi per Christum, (lat.), niets, dan door Christus. Spreuk van J.A. Alberdingk Thijm.

[Nil novi sub sole]

Nil novi sub sole, (lat.), er is niets nieuws onder de zon. Pred. I:10). (Vulgata).

[Nil sine Deo]

Nil sine Deo, (lat.), niets zonder God. Spreuk van Van Lidth de Jeude.

[Nil sine magno vita labore dedit mortalibus]

Nil sine magno vita labore dedit mortalibus, (lat.), het leven schonk den stervelingen niets zonder zwaren arbeid. Horatius, Satiren, I, 9, 59.

[Nil sine numine]

Nil sine numine, (lat.), niets zonder het Opperwezen.

[Nil temere]

Nil temere, (lat.), niets roekeloos. Balfour van Burleigh.

[Nil volentibus arduum]

Nil volentibus arduum, (lat.), voor hem, die wil, is niets moeilijk. Spreuk van een dichtgenootschap in de tweede helft der 17e eeuw, waarvan Andries Pels een der oprichters was.

[Nimbus]

Nimbus, lichtkrans om het hoofd der Godheid, der engelen en heiligen, ter aanduiding der heiligheid. Nu eens in den vorm van een driehoek (God), dan van een kruis van stralen of een kruis in een cirkel (Christus), of van een lichtcirkel of cirkelboogje (zie volg. art.). Steeds van goud (= licht, heerlijkheid). Zie Aureool.

[Nimbus]

Nimbus, (wap.), een cirkelvormig boogje om het hoofd, als lichtkrans, meestal van goud of zilver(heiligen, enz.).

[Nimeczec]

Nimeczec, in 1840 eigenaar van een paarden- en koordedansersspel waarin hij zelf door zijne vreemde

[pagina 814]
[p. 814]

sprongen het publiek vermaakte; reden waarom J.J.L. ten Kate sommige dichters, die kluchtig met woorden, rijm en maat omsprongen, met hem vergeleek.

[Nimf]

Nimf, van lat. nympha, (uit gr. numphè (bruid, jonge vrouw), bij Grieken en Romeinen eene godheid van minderen rang, eene vergode natuurkracht, in 't water, in 't bosch, op bergen en in dalen huizend. Ook van een der overgangsstadiën van sommige insecten, van den volkomen of hoogsten toestand gewoonlijk alleen verschillend door weinig ontwikkelde vleugels. En eindelijk een vrouwspersoon van verdacht allooi.

[Nimium nocet]

Nimium nocet, (lat.), al te veel schaadt.

[Nimmer meer]

Nimmer meer, (afr.), laat dat maar loopen. Eene verminking van 't Engelsche never mind.

[Nimrod]

Nimrod, symbolische benaming voor een jager, naar Gen. X:9, waar van Nimrod, den zoon van Kusch, getuigd wordt: ‘Hij was een geweldig jager voor het aangezicht des Heeren’.

[Niobe]

Niobe, dochter van Tantalus en Taygete of Dione, gemalin van Amphion. Trotsch op haar talrijk en bloeiend kroost - zij had 7 zonen en 7 dochters, allen door schoonheid uitmuntend - durfde zij beweren, dat haar meer eer toekwam, dan aan Leto, die slechts twee kinderen had ter wereld gebracht. Om haar voor dezen overmoed te straffen, doodden Apollo en Artemis (Leto's eenig kroost) al hare kinderen op denzelfden dag. Niobe zelve versteende van smart of werd na lang rondzwerven door Zeus op haar gebed in eene rots veranderd. Men spreekt romantisch van eene weenende Niobe.

[Niobe of nations]

Niobe of nations, (eng.), de Niobe der natiën, nml. Rome. Byron, Childe Harold IV, 79.

[Nirvana]

Nirvana, in de Boeddhistische leer de geheele bevrijding der ziel, nl. in den toestand van uitdooving zijn, d.w.z. van het vuur der hartstochten; van het vuur der zonde en derg. dus inderdaad verlost.

[Nîsan]

Nîsan, (hebr.), Neh. II:1; Esth. III:7, - de eerste maand des jaars (na de Babyl. ballingschap), die in den Pentateuch Abîb (z. Aanh.) wordt geheeten. Komt overeen met onze maand einde Maart of begin April. Heeft 28 of 29 dagen. Daarin wordt altoos het Israëlietisch Paaschfeest gevierd. Nîsan = nîtsan (bloesem), dus z.v.a. maand der bloesems. Zie bij Nieuwjaar, en vgl. Maanden (De Israëlietische -.

[Nischan-ì-Iftichar]

Nischan-ì-Iftichar, (ar.), teeken des roems, ridderorde, door sultan Mahmud II († 1839) ingesteld.

[Nisi Dominus, frustra]

Nisi Dominus, frustra, (lat.), vergeefs, tenzij de Heer met u zij, verkort uit Ps. CXXVII:1.

[Nisi Dominus nobiscum]

Nisi Dominus nobiscum, (lat.), tenzij de Heer met ons is. Friesche muntspreuk in de 17e eeuw.

[Nisi]

Nisi of Ni fallor, (lat.), zoo ik mij niet bedrieg of vergis.

[Nissim]

Nissim, mrv. van neis (z.a.) wonderen. Nissim we-niflo-ous! = wonderdadige en vreemdsoortige dingen! (Zie Niflo).

[Nissojaun]

Nissojaun, (nissajon), (hebr.), beproeving, op-de-proef-stelling.

[Nistor]

Nistor, (hebr.), het verborgene. Mrv. nistorous (nistaroth), de verborgene, de metaphysische zaken.

[Nitouche (Sainte -]

Nitouche (Sainte -, (fr.), in de spreekwijze: faire la Sainte Nitouche, d.i. de buitengewoon vrome spelen, het air van heiligheid aannemen en ze toch achter de mouw hebben. Nitouche = raak mij niet aan.

[Nittel]

Nittel, in de Joodsch-Duitsche spreektaal de kerstnacht. Sommigen achten het een verbastering van lat. (dies) natalis = geboortedag.

[Nive candidior]

Nive candidior, (lat.), witter dan sneeuw. Wapenspreuk, o.a. van de familie Paravicini di Capelli.

[Nivelles (De schaal van -]

Nivelles (De schaal van -, zie Heildronken.

[pagina 815]
[p. 815]

[Nivôse]

Nivôse, (fr.), zie Kalender (Republikeinsche -).

[Niwel-peh]

Niwel-peh, (nibboel-peh), (n. hebr.), (lett. verontreiniging des monds), onzedelijke woorden, onzedelijke gesprekken, bedekte wulpsche taal.

[Nixen]

Nixen, zie Ephydriaden, (gr. = opzichtsters over het water, uit eph (epi) en hudoor (water). Onder den naam Nixen en Wasserholden (z.a.), kende men in Duitschland stroomnimfen, die hare lange haren uitkamden in de zon, kinderen en jongelingen verlokten, terwijl zij deze met zich in het water sleepten. In Noord-Nederland vindt men daarvan geene sporen; in België wel, doch hier waren meer mannelijke wateralven (zie elf) bekend.

[Nixi dii]

Nixi dii, (drie) knielende godenbeelden op het Kapitool van het oude Rome, die voor helpers bij de geboorte werden gehouden, lat. nitor, nisus of nixus sum, niti (ergens op of tegen steunen).

[Nizâm]

Nizâm, ordening, regeling, duidt met dschedid of djedid = nieuw, in het Turksch speciaal aan, de door Sultan Pelim III (1489-1507) opgerichte en door Mahmoud II (1808-39) vernieuwde en geregelde armee. Volgens de legerwet van Mei 1880 behooren de soldaten achtereenvolgens tot 't staande leger (3 of 4 jaren), tot de reserve (ichtiad), tot de landweer (kedief) en ten slotte tot de landstorm (mustahfiz). De geheele diensttijd is 20 jaren.

[Nizamieh]

Nizamieh, actieve dienst, bij het Turksche leger.

[Nja']

Nja' of Njak, (atj.), aanwijzer voor mannelijke eigennamen en rangaanwijzenden naam voor vrouwen. Bv. mann. namen Nja' Gam, Njak Mohamned. Vrouwen van hoeloebolangs (z.d.w.), niet van adel zijnde, spreekt men met Njak aan, van adel zijnde met Tjoet Njak; ook worden meisjes van adel wel met Tj. Nj. aangesproken.

[Njai]

Njai, (jav., kromo en ngoko), vereerende betiteling van fatsoenlijke vrouwen van eenige jaren, gelijkstaande met kjahi of kjai voor mannen. Ook wordt zoo genoemd de huishoudster en bijzit van een Europeaan. (Kjai in 't jav. ook wel gebruikt voor benaming van een volbloed Chinees).

[Njai]

Njai, in het mal. in geschied- en poëzie titel, dien men aan bejaarde vrouwen en vrouwelijke geesten geeft. In het dagelijksch leven bijzit, huishoudster, inzonderheid van een Europeaan, ook vrouw van een Chinees. Het woord is uit het balin. en bet. daarin jongere zuster.

[Njioer]

Njioer en Nioer, (mal.), is de echt Maleische naam voor de vrucht van den kokospalm of klapperboom. De kokosnoot heet in 't laag Javaansch kerambil, in het hoog Jav. kelôpô of klôpô. Dit laatste komt in den vorm kelapa of klapa ook voor in het Soendaasch, alsmede in het Maleisch.

[Njo]

Njo, verkort uit sinjo of sinjor; wordt in N.-I. gebruikt tot benaming van kinderen van 't mannelijk geslacht van Europeesche afkomst (ook van inl. moeders), evenals men voor meisjes noro of nonah bezigt. Met het woord sinjo (sinjor), hetwelk eene verbastering is van het portug. senhor, duidde men oorspronkelijk aan de afstammelingen van de Portugeezen, die, toen de O.-I. Compagnie in Indië kwam, daar gevestigd zijn gebleven en zich verder steeds met de Inlanders vermengd hebben. Later is sinjo meer algemeen de benaming geworden van alle afstammelingen van Europeanen en Inlanders die voortgaan zich met Inlandsch bloed te vermengen.

[Njonja]

Njonja, (jav.), bij verkorting nja, mal. vorm nonja. Bet. getrouwde vrouw van een Europeaan en ook van een Chinees; mevrouw. Volgens het woordenboek van von de Wall zou Njonja oorspronkelijk Chineesch zijn.

[Njörd]

Njörd, naam der studentenroeivereeniging te Leiden naar een Oud-noorsche zeegod, wien de blanke zwaan was geheiligd.

[pagina 816]
[p. 816]

[No account]

No account, (am.), waardeloos, nutteloos. Een persoon of zaak ‘of no account’ is goed Engelsch, even gebruikelijk in Europa, als in Amerika; maar het gebruik van dit woord als een bijvoeglijk naamwoord, bijv. ‘a no account man, a no account farm, a no account horse’ is een Amerikanisme.

[No ay cerradura si es de oro la ganzua]

No ay cerradura si es de oro la ganzua, (sp.), er is geen slot, als maar de sleutel van goud is.

[No cure no pay]

No cure no pay, (eng.), zonder genezing geen betaling, gewone voorwaarde bij het afbrengen van een schip: er wordt aan de sleepbootmij niets betaald, als het schip niet gered wordt.

[No es todo oro lo que reluze]

No es todo oro lo que reluze, (sp.), het is niet alles goud wat er blinkt.

[No-inquiry (Commission of-]

No-inquiry (Commission of-, (eng.), Commissie van geen onderzoek. Spotnaam van de Parlements-commissie voor Zuid-Afrika, die alles deed om de schuldigen in den raid van Dr. Jameson (1 Jan. 1896) te sparen, de straf te doen ontduiken.

[No me olvides]

No me olvides, (sp.), vergeet mij niet!

[No più]

No più, (ital.), niet meer.

[No so]

No so, (ital.), ik weet het niet. Ook nol so, d.i. non lo so.

[No time (In -]

No time (In -, (eng.), in geen tijd. Bij Dickens vinden we zelfs in less than no time, d.i. in minder dan geen tijd.

[No woman shall succeed in Salique land]

No woman shall succeed in Salique land, (eng.), geen vrouw zal in het land der Saliërs den troon bestijgen. Shakespeare, Hendrik V, 12; vgl. In terram Salicam, etc.

[Noabermoal]

Noabermoal, nabuurmaal, in Overijsel een feestje, dat een boer, die een nieuw huis betrekt, aan zijne buren (noabers) geeft, van wie hij er vier tot noodnoabers (z.a.) kiest. Dit gebruik bestaat nog, of bestond, door geheel Overijsel, Drente en het Graafschap Zutfen.

[Noachsduif]

Noachsduif, vredebode, vredeteeken. Ontleend aan Gen. VIII:8-12.

[Noach's geboden]

Noach's geboden of Noachidische geboden, nà den Zondvloed aan Noach gegeven, vgl. Genes. XIV:4 enz. In vereeniging met de latere Joodsche traditie 7 in getal, nml. zon, maan en sterren, of andere stoffelijke zaken niet als godheid vereeren; den naam van God in eere houden, geen moord bedrijven, geen overspel plegen, niet rooven, rechtspraak doen plegen en eerbiedigen, geen lillend dierenvleesch nuttigen. Gedeeltelijk waren deze geboden reeds aan Adam bekend.

[Noach's gildekamer is afgeschaft, maar de gildebroeders leven nog.]

Noach's gildekamer is afgeschaft, maar de gildebroeders leven nog. Volgens Gen. IX:20 is Noach de uitvinder van den wijnbouw; daarom heette het wijnbouwersgilde Noach's gildekamer; deze werd afgeschaft, maar de gildebroeders, de wijnproevers leven nog.

[Nobel]

Nobel, (van 't Fransch noble, edel; en dit weer van 't Lat. nobilis - van nosco kennen - bekend, voornaam, edel), de naam eener groote gouden munt van hoog gehalte, ingevoerd door koning Eduard III van Engeland, in 1344 ter gedachtenis van eene luisterrijke overwinning op de Fransche vloot in 1340. De munt vertoonde aan de éene zijde een schip, waarin de koning met uitgetogen zwaard stond. Vandaar het oude volksrijmpje:

 
‘Foure things our Noble sheweth unto me:
 
King, ship, and sword, and power of the sea’.

Andere Engelsche monarchen tot en met Elisabeth hebben dezen muntslag aangehouden, welke ook in de Nederlanden sedert het laatst der 14e eeuw werd nagevolgd. Algemeen geacht waren de Vlaamsche, in 't bijzonder de Gentsche nobels. De meeste nobels vertoonden tegen de zijde van het schip de Engelsche roos, en heetten daarom Rozenobels.

[pagina 817]
[p. 817]

[Nobele officie (Het -]

Nobele officie (Het -, 't adellijk ambt, zij die deel aan de regeering hadden, nml. in Depok ao 1714.

[Nobilitas sola est atque unica virtus]

Nobilitas sola est atque unica virtus, (lat.), eenig en alleen de deugd is adeldom. Juvenalis, Satirae VIII, 20.

[Noblesse oblige]

Noblesse oblige, (fr.), letterl. adeldom verplicht, m.a.w. adellijke geboorte legt de verplichting op van edele beginselen en groote daden. Dit gezegde vindt men het eerst in de Maximes et Pensées du Duc de Lévis (1808). De gedachte, in anderen vorm, komt in vele andere talen voor. Sallustius zeide reeds: In maxima fortuna minima licentia est (bij 't grootst fortuin past allerminst losbandigheid). De Franschman zelf bezat reeds in de 13e eeuw:

 
Noblesse ne sent nos et mie
 
Démener déshonnête vie.

Alsmede (16e eeuw):

 
Il a beau vanter sa noblesse
 
Quand son déshonneur le blesse.

En de Duitscher haalt dikwerf aan:

Wer nicht tugendhaft ist, der ist kein Edelmann.

[Noblesse utérine]

Noblesse utérine, (fr.), adeldom van moederskant, d.i. adeldom die door vrouwlijke leden eener familie, ingevolge aanhuwlijking, op de nakomelingschap wordt overgedragen; zoodat titel, naam en wapen op deze overgaat. Aldus zal het zijn gesteld geweest met het Fransche gravenhuis De Châtillon of De Blois, waaruit als takken eene menigte Geldersche familiën zijn gesproten (De Cock v. Weerdenburg, v. Haeften, v. Isendoorn enz.).

[Nobody's enemy but his own]

Nobody's enemy but his own, (eng.), alleen zijn eigen vijand, en die van niemand anders. Omtrent een losbol, verkwister, ontuchtige of dronkaard gezegd, omdat deze doen, wat hunne personen, zielen, gezondheid, enz. schaadt.

[Nocard (Methode van -.]

Nocard (Methode van -. Door inenting in de voorste oogkamer van een hond of een konijn proeven nemen omtrent de dolheid van een hiervan verdacht dier. Ze wordt in de Rijksveeartsenijschool te Alford (in Frankrijk, dép. du Seine) toegepast.

[Noce (Faire la -]

Noce (Faire la -, (fr.), in de gemeenzame taal, zich, gewoonlijk op losbandige wijs, vermaken.

[Noce (N'être pas à la -]

Noce (N'être pas à la -, (fr.), in de gemeenzame taal, niet op zijn gemak zijn.

[Noceur]

Noceur, (fr.), in de gemeenzame taal wellusteling, pierewaaier. Vandaar het woordenspel, Quelle est la différence entre les peuples et les souverains? Les peuples sont nos frères et les souverains sont nos soeurs (noceurs).

[Nochri]

Nochri, (hebr.), vreemdeling, iemand van een ander volk, van eene andere gezindte.

[Nocte latent mendae, vitioque ignoscitur omni]

Nocte latent mendae, vitioque ignoscitur omni, (lat.), Ovidius, Ars amatoria, 1, 2, 49. Des nachts blijven de gebreken verborgen en vergeeft men elke fout. In het donker zijn alle katten grauw.

[Noctes Atticae]

Noctes Atticae, lett. Atheensche nachten of nachten in Attica, een werk in 20 boeken, waarvan het 8e ontbreekt, van Aulus Gellius, een Romeinsch schrijver uit de 2e eeuw n.C., en dat eene menigte opstellen bevat over taal, oudheden, geschiedenis en letterkunde. Het heeft vooral daarom hooge waarde, wijl vele van de bronnen, waaruit Gellius putte, zijn verloren geraakt. De Noctes Atticae zijn o.a. uitgegeven door Gronovius, Leiden 1760, en door Herz, Leipzig 1853.

[Nocturne]

Nocturne, (muz., ital.), notturno (lat. nocturnus, nachtelijk), beteekent nachtgezang, in 't algemeen een muziekstuk voor piano van een somber, droomerig, zwaarmoedig karakter. Vooral Blangini († 1841), Field († 1837), Spohr († 1859) en Chopin († 1849), hebben vele composities in dit genre geschreven.

[Nocturne]

Nocturne, (r.-k.), een onderdeel der zoogen. metten (matutinum) of nachtgetijden, die, in tegenstelling met de ‘daggetijden’, des nachts gehouden (ge-

[pagina 818]
[p. 818]

zongen) worden of werden. De metten bestaan gewoonlijk uit drie dezer ‘nocturnen’; iedere nocturn bevat hoofdzakelijk drie psalmen en respectievelijk een in drieën gesplitste schriftuurplaats, heiligenleven en homilie van een kerkvader.

[Nodiw]

Nodiw, (nadib), (hebr.), een weldadige, een gever van liefdegaven. Zie Nedowoh.

[Nodjabachis]

Nodjabachis, (turksch), gr. dèmogerontes (z. Aanh.), door de gemeente gekozen hoofden, die de belastingen inzamelden en aan de Regeering afdroegen. De gemeenten behielden daarbij hunne autonomie, nml. de christelijke vereenigingen, die geene staatkundige rechten hadden, en een hoofdgeld betaalden. Aldus was het tot de 18e eeuw, toen dit stelsel in verval geraakte.

[Nodus]

Nodus, (lat.), knoop, fr. noeud. Verdikte band in 't midden van den voet van een miskelk. Deze vorm komt voor bij de Romaansche en Gothische kelken.

[Noeuds]

Noeuds, (fr. wap.), knoopen van bijzonderen vorm, in Eng. wapens; en wel voor elke familie, die ze voert, van anderen vorm, zoodat de familienaam er bij genoemd moet worden.

[Noë]

Noë, naam eener postduiven-vereeniging; Noë (fr.) = Noach; vgl. Gen. VIII:8, 11.

[Noël]

Noël, (fr.), Kerstmis. Oorsprong onbekend. Eenigen zeggen dat het komt van Emmanuel = God met ons, anderen beweren, van natalis, geboorte, en weer anderen zoeken den oorsprong in nouvel, omdat men vroeger bij feestelijke gelegenheden den kreet Noël! Noël! hoorde, om uit te drukken: la bonne, la joyeuse nouvelle! Dit laatste is het meest waarschijnlijk.

[Noen]

Noen, van lat. nona = negende ure van den dag. Volgens de kerkelijke verdeeling begon de dag des morgens om zes uur, en viel de noen alzoo des middags te drie uur in. Dat was de tijd waarop het middagmaal genuttigd werd; vandaar dat noen de beteekenis kreeg van middag, eng. noon, afternoon. Na den tijd van het Borgondische gravenhuis werd het uur van 't middagmaal vervroegd en op 's middags 12 uur gezet, zoodat we nu door noen verstaan: des middags om 12 uur. Zie Etensuren.

[Noesa hoelawanno]

Noesa hoelawanno, goud-eiland. Benaming in de volkstaal van Noesa-Laoet, een der Oeliasser-eilanden, bij Ambon. De reden dezer benaming is onbekend, omdat men nooit vernam dat er goud werd gevonden, en het eiland daarbij niet bijzonder vruchtbaar is, als zijnde steenachtig.

[Noesgo]

Noesgo, (n. hebr.), formulier, vorm van uitdrukking, lezing van een tekstplaats.

[Nog is Polen niet verloren]

Nog is Polen niet verloren, woorden uit een krijgsmarsch der Polen, die door het Poolsche legioen, dat Dombrowski in 1796 onder Bonaparte in Italië verzamelde, voor het eerst gezongen werd, als antwoord op den uitroep Finis Poloniae (z.a.) aan generaal Kosewszko in den mond gelegd. De auteur van dezen krijgsmarsch is tot heden onbekend gebleven.

[Noga]

Noga, gebak van amandelen of noten met gesmolten, bruingekookte suiker vermengd; van fr. nougat, uit noix en gateau, of van 't middenlat. nucatus, waarvan nux, noot, het grondwoord is.

[Noit kraeide haen, als hem de kam was afgebeten]

Noit kraeide haen, als hem de kam was afgebeten, Vondel, Gysbreght van Aemstel, I, 2, zegt Gysbreght tot Arend van Aemstel, als deze hem verhaald heeft, dat 't vijandelijk leger op de vlucht is geslagen. Fig. als iemand eens flink op zijn nummer is gezet, houdt hij wel zijn gemak en slaat een toontje lager aan.

[Noki]

Noki, (hebr.), onschuldig, rein van misdaad.

[Nol in 't bosch]

Nol in 't bosch, een bekend uitspanningsoord bij Renkum, nabij Wageningen, waar veel Hollandsche familiën des zomers verblijf houden. Zoo sedert jaren genoemd naar den eigenaar.

[Nolae]

Nolae, (muz.), zie Tintinnabula. Men wil dat te Nola in Campanië (Italië), de eerste kerkklokken zijn gegoten, in of om de 5e eeuw.

[pagina 819]
[p. 819]

[Nolasiën]

Nolasiën, monniken-orde omstr. 1200 door Petrus Nolasqua en Raimond de Pennaforte in Spanje gesticht, tot vrijkooping van Christenslaven uit de macht der Saracenen. Zie bij Trinitariërs.

[Nolens volens]

Nolens volens, (lat.), 't zij niet willende of willende, d.i. goed- of kwaadschiks.

[Noli me tangere]

Noli me tangere, (lat.), raak mij niet aan. Ontleend aan Joh XX:17 (Vulgata), vanwaar in de schilderkunst het tafereel der verschijning van den verrezen Jezus aan Maria Magdalena aldus getiteld wordt. Voorts, de naam van het bekende plantje kruidjeroer-me-niet. Met dien laatsten naam wordt ook wel een lichtgeraakt humeur aangeduid. En, m. lat. aangezichtspijn, eene soort van belroos.

[Noli turbare circulos meos]

Noli turbare circulos meos, (lat.), pas op mijn cirkels. Dit woord zou Archimedes, de ontdekker der cirkelmeting, (in het Grieksch natuurlijk) gesproken hebben, tot een soldaat van het Romeinsche, in Syracuse gevallen leger, die hem in zijn mathematische berekeningen stoorde, 212 v.C. Men gebruikt het in den zin van: Bemoei u met uw eigen zaken, kom niet in mijn vaarwater.

[Nolis]

Nolis of Nolissement, (hand.), het huren of bevrachten van een schip.

[Noliseeren]

Noliseeren, (hand.), het bedingen van de vracht.

[Nom de guerre]

Nom de guerre, (fr.), krijgsnaam, aangenomen naam. In den tijd der ridderschap was 't gebruikelijk, dat ieder ridder een naam aannam, als devies van zijn schild of eenig ander onderscheid in zijn wapen. Vandaar min of meer in den zin van pseudoniem.

[Nom de plume]

Nom de plume, (fr.), letterl. pennaam. Schrijfnaam, naam, onder welken iemand schrijft, die onbekend wenscht te blijven; dus ook = pseudoniem.

[Nombre d'or]

Nombre d'or, (fr.), gouden getal. Zie guldengetal.

[Nombril]

Nombril, (fr. wap.), punt in de loodrechte middellijn, halfweg tusschen 't middenpunt en de grondlijn. In Ned. wapens heet een stuk op die plaats staande, verlaagd, tenzij het er gewoonlijk staat (zooals bv. het 3e van 3 gelijke stt.).

[Nomen atque omen]

Nomen atque omen, (lat.), naam en voorteeken, zie Nomen et omen.

[Nomen bibere]

Nomen bibere, (lat.), (op) den naam drinken, nml. zooveel bekers, als er letters zijn in den naam van hem of haar, op wie men drinkt.

[Nomen et omen]

Nomen et omen, (lat.), Plautus, Persa 4, 4, 741. (Nomen atque omen quantivis jam est preti). Naam en teeken tegelijk, bv. een bakker, die Bakker heet enz., dus zooveel als: hij draagt zijn naam te recht. Men vindt ook geciteerd Nomen est omen en Nomen habet omen. Gewoonlijk in den zin: de naam is een voorteeken. Bij Jonathan (Waarheid en Droomen): Nomen sit omen = deze naam zij een voorteeken.

[Nomen nescio]

Nomen nescio, (N.N.), (lat.), ik weet den naam niet, of, naam onbekend.

[Nomina non valent]

Nomina non valent, (lat.), namen hebben geen gezag, doen niet ter zake, gelden (hier) niet.

[Nomina stultorum parietibus haerent]

Nomina stultorum parietibus haerent, (lat.), de namen der dwazen kleven op de muren. Vgl. On trouve partout - les noms des fous. - Gekken en dwazen - schrijven hun namen op ramen en glazen.

[Nomina sunt odiosa]

Nomina sunt odiosa, (lat.), namen zijn hatelijk; 't verscherpt een oordeel, als men den persoon bij name aanwijst. (Nomina sunt ipso paene timenda sono). Ovidius, Heroïdes XIII, 54. In het dagel. leven gewoonlijk: geen namen noemen of ik noem geen naam.

[Nominaal]

Nominaal, (hand.), waarde in naam, niet in de daad, bv. van effecten, gelijk die bij de uitgifte bepaald werd en op de stukken staat vermeld. Uit lat. nomen (naam); dus, den naam betreffend, naar den naam. (Staat tegenover reëel = zakelijk, werkelijk, van res (zaak).

[pagina 820]
[p. 820]

[Nominal (Appel - à la tribune]

Nominal (Appel - à la tribune, heet in de Fransche wetgevende Kamers wanneer elk stemmer, als zijn naam wordt afgelezen, voor het bureel moet komen, om zijn stembiljet in de bus te doen. Van nomen (lat.) = naam.

[Nominalisme]

Nominalisme, zie Realisme.

[Nomine meo, tuo, eius]

Nomine meo, tuo, eius, (lat.), in mijn, uw, zijn naam.

[Nomine uxoris]

Nomine uxoris, (lat.), in, op of uit naam der (zijner) vrouw.

[Nominis umbra]

Nominis umbra, (lat.), zie Magni nominis umbra.

[Non adolescentibus puerisque]

Non adolescentibus puerisque, (lat.), niet voor knapen en kinderen. Voor deze, verboden waar.

[Non Angli sed Angeli]

Non Angli sed Angeli, (lat.), geen Anglen, maar engelen, woorden toegeschreven aan Gregorius den Groote, toen hem in 573 eenige Angel-Saksische kinderen werden aangewezen, die als slaven naar Rome waren gebracht.

[Non bene olet qui bene semper olet]

Non bene olet qui bene semper olet, (lat.), hij riekt niet goed, die altijd goed riekt, woord van Martialis, lib. II, epigr. XII. M.a.w. allemans vriend is niemands vriend; altijd vriendelijk is niet vriendelijk genoeg.

[Non bis in idem, (sc. inquiritur)]

Non bis in idem, (sc. inquiritur), (lat.), er wordt niet tweemaal een onderzoek ingesteld naar eene en dezelfde zaak. Niemand kan voor eene en dezelfde zaak tweemaal in staat van beschuldiging gesteld worden.

[Non-conformisten]

Non-conformisten, Protestanten in Engeland, die zich niet houden aan de Staatskerk.

[Non compos mentis]

Non compos mentis, (lat.), zijn verstand niet machtig, niet bij zijn verstand, niet wel bij zinnen; vgl. Compos mentis.

[Non constat]

Non constat, (lat.), het is niet zeker, het blijkt niet.

[Non coquis sed convivis]

Non coquis sed convivis, (lat.), niet voor de koks, maar voor de gasten, niet voor de mannen van het vak, maar voor het publiek. Motto der Verpoozingen op Letterkundig gebied, ao 1856, van Nicolaas Beets.

[Non cuivis (homini contingit) licet adire Corinthum]

Non cuivis (homini contingit) licet adire Corinthum, (lat.), niet ieder is bij machte naar Korinthe te gaan, (die weelderige en wulpsche stad, waar men niet zonder groote kosten te maken of talenten aan den dag te leggen, komen en vertoeven kon). Uit Horatius, Epistol. I, 17, 36: ‘Non cuivis homini contingit adire Corinthum’; uit gr. Oe pantos andros eis Korinthon esth' ho plous (vaart). In den zin: niet ieder heeft geld of bekwaamheid genoeg voor zeker doel.

[Non curatur, qui curat]

Non curatur, qui curat, (lat.), hij, die over allerlei tobt, vindt geene genezing. Den man vol zorgen baten geen zorgen. - Dit was het opschrift op de Thermae Antoninianae (de baden van keizer M. Aurelius Antoninus, naar zijn Gallischen mantel Caracalla bijgenaamd, 211-217 n.C.).

[Non datur ad Musas currere lata via]

Non datur ad Musas currere lata via, (lat.), men kan niet naar de Muzen loopen langs den breeden weg. Propertius, Elegiae III, 1, 14, d.i. ‘Het is niet aan ieder gegeven, een geleerd man te worden’, of zooals men ook wel zegt: ‘Zij kunnen niet allen professor worden’.

[Non e vero, ma ben trovato]

Non e vero, ma ben trovato, (it.), het is niet waar, maar goed gevonden, met de Italianen van Catherina de Medicis in Frankrijk gekomen, maar aanvankelijk beter in het Fransch bekend uit Pasquier, Recherches, Dl. VII, hfdst. 41; die aangaande eene vernuftige woordafleiding schreef, si cela n'est vray, il est bien trouvé. Gewoonlijk se non e vero, e ben trovato.

[Non eadem est aetas, non mens]

Non eadem est aetas, non mens, (lat.), leeftijd noch gemoedsgesteldheid is dezelfde, (als vroeger). Horatius, Epistolae 1, 1, 4.

[Non enim numero haec indicantur, sed pondere]

Non enim numero haec indicantur, sed pondere, (lat.), men moet deze dingen niet tellen, maar wegen. Cicero, de Officiis II, 22.

[pagina 821]
[p. 821]

[Non ens]

Non ens, (lat.), niet bestaande, niets, nietswaardig.

[Non erat his locus]

Non erat his locus, (lat.), dat zou hier niet op z'n plaats zijn, dat komt hier niet te pas. Horatius, Ars poëtica vs. 19. Vgl. Sed nunc.

[Non est vivere, sed valere vita]

Non est vivere, sed valere vita, (lat.), leven alleen is geen leven, maar gezond zijn is leven. Martialis, Epigrammata VI, 7, 15.

[Non ex omni ligno debet Mercurius exsculpi]

Non ex omni ligno debet Mercurius exsculpi, (lat.), men moet uit elk stuk hout geen Mercurius houwen. - Alle hout is geen timmerhout. Apulgus, Apologia 43 (naar Pythagoras). - Zie het volgende

[Non ex quovis ligno fit Mercurius]

Non ex quovis ligno fit Mercurius, (lat.), niet uit elk stuk hout ontstaat een Mercurius.

[Non generant aquilae columbas]

Non generant aquilae columbas, (lat.), arenden brengen geen duiven voort.

[Non ignara mali, miseris succurrere disco]

Non ignara mali, miseris succurrere disco, (lat.), niet onbekend met tegenspoed, leer ik de ongelukkigen ter hulp te komen. Woord van Dido tot Aeneas, in Vergilius' Aeneis I, 630. Vgl. Voltaire, Zaïre II, 2: Qui ne sait compâtir aux maux qu'il n'a soufferts.

[Non, il n'est rien que Nanine n'honore]

Non, il n'est rien que Nanine n'honore, (fr.), neen, er is niets of 't wordt door Nanine geëerd. Deze zonderlinge samenkoppeling van schier gelijkluidende lettergrepen, die dikwerf als een bewijs der onverklaarbare zorgeloosheid van een beroemd dichter wordt aangehaald, is in de eerste uitgave van Voltaire's comedie Nanine, III, 8, te vinden. De uitgevers der na zijnen dood verschenen drukken hebben dien regel echter veranderd in: Non, il n'est rien que sa vertu n'honore = neen, er is niets, of 't wordt door hare deugd geëerd.

[Non-interventie]

Non-interventie, beginsel van het volkenrecht, volgens hetwelk iedere zelfstandige natie bevoegd is, hare eigene aangelegenheden te regelen; terwijl geen vreemde mogendheid het recht heeft haar in de uitoefening dezer vrijheid te belemmeren. Ook onthouding van tusschenbeide komen indien een bevriende staat wordt aangevallen of met binnenlandsche beroeringen te kampen heeft.

 
‘Staat uw buurmans huis in brand,
 
Vraagt hij assistentie,
 
Zeg dan: vriend, ik ga naar bed,
 
Zie hoe gij het zelve redt, -
 
Dat 's non-interventie!’

Van Lennep, Het dorp aan de grenzen, 1830.

[Non, l'avenir n'est à personne]

Non, l'avenir n'est à personne, (fr.), neen, de toekomst behoort aan niemand. Victor Hugo tot Napoleon II (Chants du Crépuscule, V):

 
Non, l'avenir n'est à personne!
 
Sire, l'avenir est à Dieu!
 
A chaque fois que l'heure sonne,
 
Tout ici-bas nous dit adieu.

als antwoord op:

 
Il cria tout joyeux avec un air sublime:
 
L'avenir! l'avenir! l'avenir est à moi!

Vgl. de regels van Maucroix:

 
Chaque jour est un bien que du ciel je reçoi:
 
Jouissons aujourd'hui de celui qu'il me donne.
 
Il n'appartient pas plus aux jeunes gens qu'à moi,
 
Et le jour de demain n'appartient à personne.

[Non libet]

Non libet, (lat.), het bevalt (mij) niet.

[Non liquet]

Non liquet, (N.L.), het is niet helder of duidelijk, het is niet uit te maken. De Romeinsche rechters stemden met stembordjes, die met was bestreken waren. Bij vrijspraak krasten zij er een A in (= absolvo), bij veroordecling een C (= condemno), en zoo de zaak niet was uit te maken, dus bij vrijspraak door gebrek aan bewijs, N.L. (= non liquet). Vgl. Cicero, pro Cluentio, 28, 76; Gellius, 14, 2, 25.

[Non lusisse pudet, sed non incidere ludum]

Non lusisse pudet, sed non incidere ludum, (lat.), het is geen schande gespeeld te hebben; maar het spel niet af te breken, dàt is schande, Horatius, Epistol., I, 14, 36. Motto van Hildebrand's Camera Obscura. Horatius bedoelt met zijn ‘lusisse’ toegegeven te hebben aan liefde en lust

[pagina 822]
[p. 822]

(amoribus et genio indulsisse), Hildebrand daarentegen vat ‘lusisse’ op in den zin van ‘spelen met menschenbeelden’, enz.

[Non missura cutem nisi plena cruoris hirudo]

Non missura cutem nisi plena cruoris hirudo, (lat.), een bloedzuiger laat niet af, tenzij van bloed verzaad. Horatius, Ad Pisones, laatste regel.

[Non multa, sed multum]

Non multa, sed multum, (lat.), niet velerlei, maar veel, d.i. niet van allerlei zaken wat, maar van enkele veel; vgl. De omnibus aliquid etc.

[Non nominandus]

Non nominandus, (N.N.), niet te noemen (persoon).

[Non nostrum tantas componere lites]

Non nostrum tantas componere lites (lat.), Vergilius, Bucolica, 3, 10, 8, zulk een strijd te beslechten gaat boven ons vermogen.

[Non numeranda sed ponderanda sunt argumenta]

Non numeranda sed ponderanda sunt argumenta, (lat.), argumenten moeten niet geteld, maar gewogen worden. Het komt niet aan op het getal, maar op de bewijskracht van argumenten; vgl. Man soll etc. en Non enim etc.

[Non numerosed pondere]

Non numerosed pondere, (lat.), zie Pondere non numero.

[Non olet]

Non olet, (lat.), (geld) stinkt niet; Vespasianus, † 79 n.C. Vgl. Lucri bonus est odor ex re qualibet.

[Non omne lieitum honestum]

Non omne lieitum honestum, (lat.), niet al wat vrijstaat of geoorloofd is, is fatsoenlijk. Vgl. Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen stichten niet. 1 Cor. X:23.

[Non omnes eadem mirantur amantque]

Non omnes eadem mirantur amantque, (lat.), Horatius, Epist. 2, 2, 58. Niet allen bewonderen en beminnen hetzelfde.

[Non omnia possumus omnes]

Non omnia possumus omnes, (lat.), wij allen kunnen niet alles, Vergilius, Eclog. VIII r. 63, ontleend aan Lucilius.

[Non omnibus dormio]

Non omnibus dormio, (lat.), Cicero, Epistolae ad familiares, 7, 24, 1. Ik slaap niet voor allen. Zekere Maecenas (niet de tijdgenoot van Augustus) hield zich slapend, terwijl zijn gast het hof maakte aan zijne vrouw. Toen echter een zijner slaven van de gelegenheid gebruik maakte om de spijzen te ontvreemden, sneed hij hem den pas af met bovenstaande uitdrukking.

[Non omnis error stultitia dicenda est]

Non omnis error stultitia dicenda est, (lat.), niet elke fout is eene domheid te noemen. Cicero, De divinatione 2, 43, 90.

[Non omnis fert omnia tellus]

Non omnis fert omnia tellus, (lat.), alle grond draagt niet alles. De eene grond is hiervoor, de andere daarvoor meer geschikt. - Deze spreuk is gevormd naar Nec vero terrae ferre omnes omnia possunt (z.a.).

[Non omnis moriar]

Non omnis moriar, (lat.), ik zal niet geheel (d.i. niet alles van mij zal) sterven. Hor., lib. III. Od. XXIV of XXX, 6.

[Non parce que, mais quofque]

Non parce que, mais quofque, (fr.), niet omdat, maar niettegenstaande (ofschoon) (de hertog van Orleans een Bourbon is, is hij op den troon geroepen). Woorden van Dupin Sr. eenige dagen vóor de invoering van het Juli-koningschap (1830), toen de vraag aan de orde kwam, of de nieuwe koning al dan niet den naam van Philippe VII zou aannemen.

[Non placet]

Non placet, (lat.), het behaagt mij niet. Formule, waarbij o.a. op kerkvergaderingen het niet instemmen met eenig voorstel wordt uitgedrukt; daartegenover staat placet, waardoor men zijne instemming te kennen geeft. Volkomen gelijk aan het vóor en tegen in onze volksvergaderingen.

[Non plus sapere quam oportet sapere, sed sapere ad sobrietatem]

Non plus sapere quam oportet sapere, sed sapere ad sobrietatem, (lat.), niet wijs zijn, boven hetgeen men behoort wijs te zijn, maar wijs zijn volgens (of met) matigheid. Rom. XII:3; vgl. Molière, le Misanthrope I, 1, waar Philinthe zegt:

 
La parfaite raison fuit toute extrémité,
 
Et veut que l'on soit sage avec sobriété.

Ook, Quinault, l'Armide IV, 2:

 
Ce n'est pas être sage
 
D'être plus sage qu'il ne faut.

Zie ook Faut d'la vertu, etc.

[pagina 823]
[p. 823]

[Non plus ultra]

Non plus ultra, (lat.), niet verder; in de beteekenis van onovertroffen, het beste wat er is, tegenover nec plus ultra, het slechtste wat er is. Ontleend aan Job XXXVIII:11, waar de Heer tot de zee zegt: ‘Tot hiertoe zult gij komen, en niet verder!’

[Non possidentem multa vocaveris recte beatum]

Non possidentem multa vocaveris recte beatum, (lat.), niet hem, die veel bezit, zult gij met recht gelukkig noemen. Horatius, Oden, IV, 9, 45.

[Non possumus]

Non possumus, (lat.), wij kunnen niet. Hand. der Apost., IV:20. - Met genoemden tekst beantwoordde het eerst paus Clemens VII de bedreiging van Hendrik VIII, dat hij, als de Paus weigerde hem van Katharina van Arragon te scheiden, met zijn land van de Kerk zou afvallen. Na dien tijd is Non possumus een vaste uitdrukking geworden bij den Heiligen Stoel, en van hen, die het een of ander weigeren te doen, op grond hunner beginselen of godsdienstige overtuiging.

[Non post hoc sed propter hoc]

Non post hoc sed propter hoc, (lat.), niet daarna, maar daarom. Vgl. het tegendeel: Non parce que, mais quoique.

[Non quis, sed quid]

Non quis, sed quid, (lat.), niet wie (het gezegd heeft), maar wat (er gezegd is). Vgl. De Imitat. Chu. L. I c. V, n. 1.

[Non quo, sed quomodo]

Non quo, sed quomodo, (lat.), niet door wien, maar op welke wijze; vgl. C'est le ton etc.

[Non scholae sed vitae discimus]

Non scholae sed vitae discimus, (lat.), Seneca, Epistolae, 106, II, wij leeren niet voor de school, maar voor het leven. Zoo citeert men gewoonlijk, en geeft daarmee eene nuttige les; maar Seneca zegt (afkeurender wijze) het omgekeerde, non vitae sed scholae discimus, het betreurend, dat men in zijn tijd de schoolwetenschap hooger stelde, dan de kennis, die in het leven kan worden toegepast.

[Non semper idem floribus est honor vernis]

Non semper idem floribus est honor vernis, (lat.), niet altijd bloeien voor u de bloemen der lente met gelijke schoonheid, Hor. Oden, II, 11, 9 en 10. Vgl. des Lebens Lenz etc.

[Non semper Saturnalia erunt]

Non semper Saturnalia erunt, (lat.), Seneca, Apocolocyntosis, 12. De Saturnaliën duren niet eeuwig. Het is niet altijd kermis. Aan alle lofzangen komt een einde.

[Non semper tendit arcum Apollo]

Non semper tendit arcum Apollo, (lat.), niet altijd spant Apollo den boog. Deze versregel uit Horatius' Oden II, 10, wordt wel gebezigd in den zin: ‘de boog kan niet altoos gespannen zijn’, wanneer men het nut van ont- of uitspanning nà inspanning wil bepleiten. Hierbij wordt dan de nadruk gelegd op tendit. Intusschen heeft Horatius den nadruk gelegd op arcum tendit in den zin: hij betoont zich niet altoos droevig en gramstorig als zender van landplagen.

[Non sequitur]

Non sequitur, (lat.) het volgt er niet uit.

[Non sibi, sed omnibus]

Non sibi, sed omnibus, (lat.), niet voor zichzelf, maar voor allen.

[Non sibi, sed patriae]

Non sibi, sed patriae, (lat.), niet voor zich, maar voor het vaderland.

[Non sum qualis eram]

Non sum qualis eram, (lat.), ik ben niet wat ik geweest ben. Hor., Od. IV, 1, 3.

[Non tali auxilio nec defensoribus istis, tempus eget]

Non tali auxilio nec defensoribus istis, tempus eget, (lat.), aan zulke hulp noch aan zulke verdedigers heeft de tijd behoefte. Vergilius, Aeneis 2, 521 sq. Ook enkel non tali auxilio = ik ben niet gediend van zulke hulp.

[Non troppo]

Non troppo, (it.), niet te veel. Na muzikale termen, als ‘allegro, andante’, enz., bv. allegro, ma non troppo.

[Non-valeur]

Non-valeur, (hand.), kwade schulden, die als verloren beschouwd kunnen worden. Ook wel gebezigd voor iemand die niet meetelt, een nul.

[Non vitae, sed scholae discimus]

Non vitae, sed scholae discimus, (lat.), niet voor het leven, maar voor de school leeren wij, Seneca, Epistolae, 106. Dit getuigt Seneca, de opvoeding van zijn tijd afkeurend.

[pagina 824]
[p. 824]

[Non volat in buccas assa columba tuas]

Non volat in buccas assa columba tuas, (lat.), er vliegt geen droog gebraden duif in uwe kaken.

[Non volo mortem impii, sed ut convertatur et vivat]

Non volo mortem impii, sed ut convertatur et vivat, (lat.), ik wil niet, dat de goddelooze sterve, maar dat hij zich bekeere en leve. Berust op Ezech. XXXIII:11 (Vulgata).

[Nona]

Nona en nonna, bet. in N.-I. een jong meisje en ook een ongehuwde vrouw van Europeesche en ook van Chineesche afkomst. Volgens prof. Veth zou nona door verbastering ontstaan kunnen zijn uit den portug. titel Donna, vrouwelijk van Don en Dom.

[Nonconformisten]

Nonconformisten, (eng.), de afgescheidenen van the High-Church, de Staats- of Episcopale kerk, - als Presbyterianen, Independenten, enz.

[Nondum]

Nondum, (lat.), nog niet.

[Nondum omnium dierum sol occidit]

Nondum omnium dierum sol occidit, (lat.), Livius, Ab Urbe condita, Libri, 39, 26, 9. Nog is aller dagen zon niet onder. Wat niet gebeurd is, kan nog gebeuren, hgd. Aller Tage Abend ist noch nicht gekommen.

[None]

None, (r.-k.), 4e der kerkelijke daggetijden (nona) = het negende uur van den dag of 3 uur des namiddags; ook 't gezang op dit uur. Lat. nona (hora) = het negende uur.

[None]

None, (muz.), de negende diatonische toon na den grondtoon.

[Nonja]

Nonja, (mal.), zie Nja. Njonja, (jav.), getrouwde vrouw van een Europeaan of Chinees; Mevrouw.

[Nonna]

Nonna, hetzelfde woord als Nona, z.b.

[Nonnengeruisch]

Nonnengeruisch, fr. bruit de diable, een geruisch, dat men door middel van een stethoscoop bij vele, vooral bloedarme personen aan de halsaders waarneemt, waar het door het uitstroomen van bloed uit deze in den wijden bulbus jugularis veroorzaakt wordt.

[Nonnenveestjes]

Nonnenveestjes, schuimpjes, banketbakkers-product, zoo geheeten naar de fijnheid en lichtheid van 't gebak; ook genoemd: Haagsche wind.

[Nonnie]

Nonnie, (mal.), klein meisje, verkleinwoord van nona en nonna.

[Nonumque prematur in annum]

Nonumque prematur in annum, (lat.), zij, (d.i. de arbeid des dichters) worde tot in het negende jaar ondergehouden. Hor., Ars poetica 388. De Franschman citeert ook wel: Vingt fois sur le métier remettez votre ouvrage; m.a.w. beschouwt uw werk niet te spoedig als voltooid, breng het niet spoedig in het licht.

[Nonus]

Nonus, (lat.), negende, nl. dies = dag, d.i. de negende dag vóor de idus (zie Ides) = den vijftienden dag van Maart, Mei, Juli en October en den dertienden van de andere maanden; de nonen (lat. nonae) waren dus de zevende dag van Maart, Mei, Juli en October, en de vijfde van de andere maanden.

[Noodadres]

Noodadres, (hand.), de firma, die door den uitgever van een wissel of een der endossanten onder aan de linkerzijde van een wissel vermeld wordt tot aanwijzing, waar men ingeval de betrokkene de betaling of acceptatie van den wissel weigert, dien ter betaling of acceptatie kan presenteeren.

[Noodige ('k Wensch u het -]

Noodige ('k Wensch u het -, 't komt maar op het noodige aan. Luk. X:42. Beide gezegden in piëtistische kringen veel in gebruik = behartig niet alleen de stoffelijke belangen.

[Noodkap]

Noodkap, (bouwk.), tijdelijke dakbedekking, in gebruik bij het bouwen, hoofdzakelijk om een gedeelte te beschutten en het werk te kunnen voortzetten bij ongunstige weersgesteldheid.

[Noodmunten]

Noodmunten, munten, die in tijden van gebrek, vooral in belegerde steden, voor het dagelijksch verkeer, of tot bezoldiging van het krijgsvolk, werden geslagen. Ze werden vervaardigd somtijds van zilver, meestal van metaal van geringe waarde, en ook wel van leder of

[pagina 825]
[p. 825]

van papier. In ons vaderland heeft men er vooral uit den tijd van den tachtigjarigen oorlog.

[Noodnoabers]

Noodnoabers, noodburen, in Overijsel, de vier naaste gezinnen of buren, die een ander gezin in tijd van nood, wanneer er bij vreugde of smart bijzondere hulp noodig is, d.i. zoowel bij bruiloften, als bij begrafenissen, zoowel bij geboorten, als bij ziekten, moeten bijstaan.

[Noorden (De Franschman van het -]

Noorden (De Franschman van het -, de Russische boer, om zijn gezelligheid, geestigheid en zanglust bij huiselijke feesten.

[Noorden (Venetië van het -]

Noorden (Venetië van het -, Amsterdam, zeventiende-eeuwsche benaming, wegens de overeenkomst in het bouwen op eilanden.

[Noordenwind]

Noordenwind, (wap.), afgebeeld als een kinderhoofd, met opgeblazen wangen en zonder vleugels.

[Noordsche Beer]

Noordsche Beer, scheldnaam voor Rusland, zie Ivan Ivanowitch.

[Noordsche Paganini]

Noordsche Paganini, de uitstekende violist Ole Bornemann Bull.

[Noordsche Victor Hugo (De -]

Noordsche Victor Hugo (De -, Björnstjerne Björusen, geb. 1832.

[Noordzij van een kerkhof (De -]

Noordzij van een kerkhof (De -, het noorden is de zijde der duisternis, waar de zon niet schijnt, dus fig. het hoekje der verdoemden, der ongeloovigen en der misdadigers. In vele plaatsen is nog steeds de noorderzijde van de kerk daarvoor als begraaf plaats afgezonderd.

[Noos]

Noos, (joodsch-duitsch), verbasterd van nase = neus.

[Noppe, noppe]

Noppe, noppe, (barg.), stil, stil!

[Noppes]

Noppes, (barg.), weinig, niets.

[Nor]

Nor, (chin.), meer in eene moerasstreek. Als uitgang in Chin. plaatsnamen.

[Nor (In de -]

Nor (In de -, (mil.), in de arrestantenkamer. Nor = een vuile plaats, een akelig hok.

[Nor-el-Chems]

Nor-el-Chems, (arab.), Licht der Zon. Toenaam, wegens hare schoonheid, der moeder van den jongen Sultan (sedert 1893) van Marokko, Abdul-Aziz, eene Circassische.

[Norbertijnen]

Norbertijnen, zie Praemonstratensen.

[Normaaljaar (Het -]

Normaaljaar (Het -, het jaar 1624, decretorius annus, omdat bij den vrede van Munster, Oct. 1648, werd bepaald, dat overal de vrije uitoefening van godsdienst zou stand houden waar ze in eerstgenoemd jaar bestond, en waar ze toen niet bestond, daar zou huiselijke godsdienst zijn toegestaan. De toestand van bezitting en eigendom-van 1 Jan. van eerstgezegd jaar zou over dat recht tot naasting van kerkegoed beslissen.

[Nornen]

Nornen, schikgodinnen der Noorsche mythologie, bij Scandinaviërs en Angel-Saksers; ten getale van drie, evenals de Parcen (Parcae) der Romeinen, en de Moiren (moirai) der Grieken, doch anders genaamd. Het zijn Urah ('t verledene), Verdandi ('t tegenwoordige) en Skuld ('t toekomende). Onder den boom Ygdrasil gezeten, spinnen zij daar 's menschen levensdraad. Nornen heeten ook de beschermgeesten van den mensch, die hem bij zijne geboorte zijn lot bepalen. Ook waarzegsters werden met den naam van Nornen aangeduid.

[Northstar State]

Northstar State, (am.), Noordstar Staat, naam voor Minnesota, vgl. Gopher State.

[Nos fusils Chassepot ont fait merveille]

Nos fusils Chassepot ont fait merveille, (fr.), onze Chassepotgeweren hebben wonderen verricht. Met die woorden besloot de Fransche generaal de Failly zijn bericht aan Napoleon III, nopens den slag van Mentana (3 Nov. 1867), waarin Fransche en pauselijke troepen, in vereeniging met elkander, de Garibaldianen versloegen. Het chassepot-geweer werd in 1866 voor het Fransche leger aangenomen, en deed bij Mentana voor 't eerst waarlijk practisch dienst.

[Nos inter nos]

Nos inter nos, (lat.), wij onder ons, zinspreuk van vele sociëteiten.

[pagina 826]
[p. 826]

[Nos jungit amicitia]

Nos jungit amicitia, (lat.), de vriendschap vereenigt ons. Spreuk van de Societeit van het Amsterdamsche studentencorps, zie N.J.A.

[Nos jungunt Rosae]

Nos jungunt Rosae, (lat.), ons houden de rozen vereenigd. Naam eener vereeniging ter bevordering van rozenteelt te Utrecht.

[Nos numerus sumus et fruges consumere nati]

Nos numerus sumus et fruges consumere nati, (lat.), Horatius, Epist. I, 2, 27. Zie Fruges, etc.

[Nos poma natamus]

Nos poma natamus, (lat.), wij appelen zwemmen, eene uitdrukking, gebruikt om onbeteekenende menschen aan te duiden, die zich wonder veel verbeelden.

[Nos prêtres ne sont point ce qu'un vain peuple pense,
Notre crédulité fait toute leur science]

Nos prêtres ne sont point ce qu'un vain peuple pense,
Notre crédulité fait toute leur science,
(fr.), onze priesters zijn niet, wat een wuft volk denkt; onze lichtgeloovigheid maakt hun geheele wetenschap uit; vgl. Mirza Schaffy:

 
Er ist so weise, wie sie alle sind
 
Die Träger des Talars und der Kaputze,
 
Er weiss wie ehrfurchtsdumm das Volk und blind,
 
Und diese Dummheit macht er sich zu Nutze.

De twee dichtregels staan bij Voltaire, Oedipe IV, 1, waar Jocaste ze uitspreekt om Oedipus gerust te stellen wegens de vreeselijke ongelukken, die de hoogepriester voorspelt.

[Nos Vinxit Libertas]

Nos Vinxit Libertas, (lat.), ons heeft de vrijheid verbonden. Naam eener Vrijmetselaarsloge te Amsterdam, ook als N.V.L. aangeduid.

[Nosce te ipsum]

Nosce te ipsum, (lat.), ken u zelf. Naar het Grieksch, gnothi se authon dat aan verschillende Grieksche wijzen, Thales, Chilon e.a. toegeschreven wordt, en het opschrift op den tempel te Delphi was. Vgl. Cicero, Tusculanae disputationes 1, 22, 52: Praeceptum Apollinis, ut se quisque noscat.

[Nosi]

Nosi, (Nasi), (hebr.), vorst. Hij kan Nosi in Eretz Jisraeel zijn = hij kan een vorst in het land Israël zijn, d.i.: hij is een zeer geleerd en waardig man.

[Nosjim]

Nosjim, (Nasjim), (hebr.), onregelm. meervoudvorm van isjo [eig. insjo] vrouw) = vrouwen.

[Nosjim dangton kallous]

Nosjim dangton kallous, (Nasjim daäton kalloth), (n. hebr.), Der vrouwen gedachten zijn licht = (wegen niet zwaar). Spreekw. uit den Talmud.

[Noss! noss!]

Noss! noss! (russ.), beteekent ‘neus’. Dit roepen de Russen iemand toe, als waarschuwing, dat diens neus op 't punt is van te bevriezen en door inwrijving met sneeuw nog gered kan worden.

[Nossairiërs]

Nossairiërs (verbasterd in Ausariërs) of Half-Christenen, Mohammedaansche secte in Syrië, die omstreeks 592 ontstond, en haar naam ontving van Nossair of Nosraya, den profeet van Mohammed's schoonzoon (Ali-Ibn-Abi-Talib). Zij noemen zich Muzelmannen, maar hun godsdienst is een mengsel van Mohammedaansch en Christelijk gnosticisme (z.a.), met overblijfselen van den oud-Syrischen natuurdienst. Hunne zeden zijn zeer in strijd met hunne zedenleer. Hunne onkuische mysteriën, stellen hen ten spot van de naburige stammen.

[Nostradamus.]

Nostradamus. De centuriën van N., de in honderdtallen afgedeelde vierof zesregelige strophen, waarin vervat zijn de voorspellingen van N., d.i. Michel de Notredame, een astroloog, die in 1555 zijne Centuriae propheticae uitgaf, eene reeks van voorspellingen in dichtmaat, meest voor verschillende uitleggingen vatbaar; maar die hem, zelfs bij vorsten, een grooten naam bezorgden en eene ontelbare schare van nieuwsgierigen lokte naar zijne woning, waar hij in 1566 overleed. Nog in 1781 werden zijne Centuriën op den Index geplaatst, omdat ze o.a. den ondergang van het Pausdom voorspelden.

[Nota bene]

Nota bene, (lat.), let wel, geef wel acht, ook N.B.

[Notabelen]

Notabelen, voornaamste ingezetenen, soms in officiëele colleges vergaderd, bv. in kerkelijke gemeenten in de Herv. kerk hier te lande, in Frankrijk als rijksregeerings-college in 1787.

[pagina 827]
[p. 827]

[Notandum est]

Notandum est (lat.), het verdient aangeteekend te worden; dus, men geve er acht op.

[Notentuin van Indië]

Notentuin van Indië, bijnaam der Banda-eilanden; naar den grooten bouw van muskaatnoten.

[Notificatie]

Notificatie, beteekening van een wisselprotest, d.w.z. kennisgeving bij deurwaardersexploit van het protest door den houder des geprotesteerden wissels aan zijn voorman (den laatsten endossant, of den trekker, als de wissel niet is geëndosseerd).

[Notre Dame de Thermidor]

Notre Dame de Thermidor, bijnaam van Theresia Cabarrus, de maitresse van Tallien, die 12 Thermidor (z.a.) als lid van het Comité de Salut Public, Robespierre verving, en des avonds van dien dag de deuren opende van de gevangenis La Force, om als redder te verschijnen in de cel waar zijne Theresia met Josephine de Beauharnais en Madame d'Aiguillon, door toedoen van Robespierre, gedurende de laatste maanden doodsangsten hadden doorworsteld. Toen werd zij aan den arm van Tallien opgenomen in de hoogste kringen der Parijsche samenleving.

[Notre ennemi, c'est notre maître]

Notre ennemi, c'est notre maître, (fr.), onze meester is onze vijand. Uit Lafontaines fabel VI, 8, le Vieillard et l'Ane, waarin de grijsaard den ezel, bij het naderen van den vijand aanraadt, te vluchten. Doch de ezel weigert met de aangehaalde woorden, daarmede te kennen gevend, dat zijn lot bij den vijand niet slechter dan bij elken anderen meester kan wezen.

[Notsri]

Notsri, (n. hebr.), letterl. Nazarener. Vandaar, zij, die in den Nazarener als Christus gelooven, nl. de Christenen.

[Notturno]

Notturno, (it., muz.), zie Nocturne.

[Noué]

Noué, (wap.), zie Geknoopt. Ook van een dwarsbalk, die in het midden een verdikking heeft, of met kwastvormige verdikkingen.

[Noueux]

Noueux, (wap.), zie Knoestig.

[Nougeia(ng)]

Nougeia(ng), (nogeia'), (hebr.), aanrakend, rakend. Nougeia bedowor (nogea-bedabar), in aanraking met de zaak, in betrekking tot de zaak staande; gezegd van iemand, die niet onpartijdig over iets oordeelt, omdat hij er zeker belang bij heeft.

[Nouheig]

Nouheig, (nohèg), (hebr.), voeren, leiden. In 't nieuw hebr.: een gebruik, eene gewoonte aannemen. (zie Minhag). Zich-zijn = zich aan een zeker gebruik houden.

[Noukem]

Noukem, (nokèm), hebr. = een wrekende. Vandaar, zich n. zijn = zich wreken. (Zie Nekomoh). Noukeim wenouteir (nokèm we-notèr), hebr. = iemand, die zich wreekt en een ontvangen smaad niet vergeet.

[Noumenon]

Noumenon is een kunstterm in de wijsbegeerte van Kant (1724-1804). Deze wijsgeer is van meening, dat wij de voorwerpen, zooals zij op zich zelf zijn, niet kunnen kennen, maar alleen de voorstellingen, die wij er ons naar den aard van ons kenvermogen van vormen. Hij noemde die voorstellingen verschijnselen (phenomenen) en wat de grond dezer verschijnselen uitmaakt 't Ding an sich of noumenon.

[Nourri]

Nourri, (wap.), zie Gevuld.

[Nourri dans le sérail, j'en connais les détours]

Nourri dans le sérail, j'en connais les détours, (fr.), in het serail opgevoed ken ik er alle gangen. Rac., Bajazet IV, 7. Woorden van den groot-vizier Acomat. tot zijn vertrouwde Osmin, als hij dezen opwekt met hem naar de gewone verblijf plaats van Bajazet te gaan, waarheen hij zoo goed den weg weet. In het treurspel komt de uitdrukking letterlijk voor. Gewoonlijk wordt deze echter aangehaald in den zin van: ‘ik ken alle listen en streken, die men gewoonlijk gebruikt’; of wel: ik weet, als ingewijde, wat er op eene bepaalde plaats omgaat.

[Nourricerie]

Nourricerie, (fr.), inrichting waar men jeugdige kinderen met moedermelk, of op andere wijs voedt.

[Nous arrivons toujours trop tard]

Nous arrivons toujours trop tard, (fr.), wij komen altijd te laat. Woorden uit les Brigands, opera-bouffe

[pagina 828]
[p. 828]

van Meilhac en Halevy, muziek van Offenbach, (10 December 1869 in den Variétés-schouwburg voor 't eerst opgevoerd).

[Nous avons changé tout cela]

Nous avons changé tout cela, (fr.), dat is 'nu alles heel anders. Molière, Le Médecin malgré lui II, 6, voor het eerst in het Palais Royal te Parijs opgevoerd, den 6en Aug. 1666. Ironisch tegen hen, die afgeven op oude gewoonten, schrijvers, kunstenaars en op maatregelen in strijd met zedelijkheid en gezond verstand.

[Nous avons tous assez de force pour supporter les maux d'autrui]

Nous avons tous assez de force pour supporter les maux d'autrui, (fr.), wij hebben allen kracht genoeg, om het ongeluk ...... van anderen te dragen. La Rochefoucauld, Maximes 19; m.a.w. niemand hinkt aan een andermans zeer.

[Nous dansons sur un volcan]

Nous dansons sur un volcan, (fr.), zie Danser sur un volcan.

[Nous déciderons chez vous, sur vous et sans vous]

Nous déciderons chez vous, sur vous et sans vous, (fr.), wij zullen beslissen bij u, over u en zonder u. Woord van den Franschen gezant tot de Hollandsche afgevaardigden in 1713, tijdens de vredesonderhandelingen te Utrecht.

[Nous l'avons en dormant, Madame, échappé belle]

Nous l'avons en dormant, Madame, échappé belle, (fr.), wij zijn al slapend, Mevrouw, aan een groot gevaar ontkomen. Uit Molière's Femmes savantes, IV, 3, als de schijngeleerde Trissotin Philemonte aankondigt, dat de wereld, gedurende den nacht, bijna ware vergaan.

[Nous sommes assemblés par la volonté nationale, nous ne sortirons que par la force]

Nous sommes assemblés par la volonté nationale, nous ne sortirons que par la force, (fr.), wij zijn gekozen door den wil des volks, wij vertrekken slechts door geweld. Woorden door den markies de Dreux Brezé Junior aan Mirabeau toegeschreven en afgedrukt in de Ephémérides de Noël in 1803. Op 18 Mei 1789 hield Mirabeau in de Chambre des Communs eene indrukwekkende rede; een bevel des Konings moest de vergadering uiteen drijven, maar toen de markies (Senior) op 23 Juni daaraanvolgende het bevel des Konings overbracht, antwoordde Mirabeau met eene aanspraak, eindigende met de woorden: ‘nous ne quitterons nos places que par la puissance des baïonnettes’.

[Nous sommes tous d'Athène en ce point]

Nous sommes tous d'Athène en ce point, (fr.), op dat punt zijn wij allen van Athene. Uit le Pouvoir des fables van Lafontaine. Hij bezigt die woorden, na van de luchthartigheid der bewoners van Athene te hebben gewaagd, die liever naar kindersprookjes dan naar de ernstige taal van een redenaar luisteren. Tegelijk erkent hij echter aan dezelfde fout mank te gaan, er bijvoegende: Si Peau d'âne m'était conté, j'y prendrais un plaisir extrême = ik zou het uiterst vermakelijk vinden, indien men mij Peau d'âne (titel van een oud sprookje) zou verhalen. Men bezigt de eerst-aangehaalde woorden, wanneer men wil erkennen, dat men even oppervlakkig is als zij, die in staat- of letterkunde, schoone kunsten enz., meer aandacht aan kleinigheden dan aan de ernstige zijden der zaken schenken.

[Nous vivons sous un prince, ennemi de la fraude....
Et que ne peut tromper tout l'art des imposteurs]

Nous vivons sous un prince, ennemi de la fraude....
Et que ne peut tromper tout l'art des imposteurs,
(fr.), wij leven onder eenen vorst, die het bedrog haat, en die zich door welke kunstjes van bedriegers ook, niet om den tuin laat leiden. Woorden, waarmede op Lodewijk XIV wordt gezinspeeld en die de exempt (politie-beambte), in Molière's Tartuffe V, 7, tot Orgon richt.

[Nova]

Nova, nam. stella nova, d.i. nieuwe ster; novae zijn sterren, die zich plotseling vertoonen, eenige dagen of weken schitteren en dan verminderen en verdwijnen. De wetenschap is het nog niet eens over den aard der novae, vandaar dat wij eene wetenschappelijke beschouwing achterwege laten.

[Novatianen]

Novatianen, voorstanders van ‘eene reine gemeente met eene reine Avondmaalstafel’. Met de Donatisten (z.a.), van wie zij de voorloopers waren, werden zij in éen adem genoemd. Aanhangers van Novatianus, presbyter te Rome, omstr. 250 tot bisschop van Rome verkozen, die eene meer gestrenge kerkelijke tucht, en vooral de uitsluiting uit de kerkelijke gemeenschap van allen, die tot doodzonden vervallen waren,

[pagina 829]
[p. 829]

zocht te herstellen. Eene kerk van volmaakten wilden zij vestigen, en stichtten afzonderlijke gemeenten, van welke zich de sporen vertoonen tot in de 6e eeuw. Zie Ketter.

[Novatie]

Novatie, of schuldvernieuwing, heeft plaats: òf wanneer een schuldenaar ten behoeve van zijn schuldeischer eene nieuwe schuldverbintenis aangaat, die de oude vervangt, òf wanneer een nieuwe schuldenaar wordt gesteld in de plaats van den vorigen, die door den schuldeischer van zijne verbintenis ontslagen wordt, òf wanneer ten gevolge eener nieuwe overeenkomst, een nieuwe schuldeischer wordt gesteld in de plaats van den vorigen, te wiens opzichte de schuldenaar van zijne verbintenis ontslagen wordt (a. 1449 B.W.).

[Novelle]

Novelle, verdicht verhaal, dat het midden houdt tusschen het sprookje en den roman. In 't Fransch bekend als nouvelle, in 't Italiaansch als novella, in 't Spaansch als novela, dagteekent zij reeds uit de 14e eeuw, maar heeft in onze letterkunde haar bloeitijd in de 2e helft der 19e eeuw. De naam is afkomstig van conte nouvelle, nieuw verhaal.

[Novellen]

Novellen, constitutiën van de latere Romeinsche keizers, die verschenen zijn na den codex van Justinianus. Ze staan bekend onder den naam van Novellae Constitutiones post Codicem, d.i. nieuwe wetten na het wetboek. In onzen tijd: bijvoegselen op bestaande wetten.

[November]

November, (lat.), letterl. de negende maand (mensis), van het oude Romeinsche jaar, dat met Maart aanving; zie boven, bij December. Oudtijds Smeermaand, d.i. de maand der slachting van vette ossen. Daarom ook: slachtmaand.

[Novembriseurs]

Novembriseurs, (hand.) geëxecuteerden wegens November-speculaties in waardelooze papieren. Woordspeling met briseur, hier = breker, van zijn vermogen.

[Novice]

Novice, (r.-k.), naam, gegeven aan personen, die lid willen worden van eene geestelijke Orde; hun proeftijd heet noviciaat en duurt minstens een jaar, soms ook twee en zelfs drie jaar. De vereischte ouderdom is gewoonlijk 15 jaar.

[Novice]

Novice, (sportt), nieuweling.

[Noviciaat]

Noviciaat, zie Novice.

[Noviet]

Noviet, nieuw-aangekomen student aan de Akademie. Uit lat. novitius = nieuweling.

[Novillero]

Novillero, (sp.), nieuweling, pasbeginner, nml. een torero (stierenvechter), die zich voorbereidt voor 't beroep van matador (z.a.).

[Novissima]

Novissima, (lat.), het nieuwste, laatste, jongste. ‘Doctrina de Novissimis’ = de leer der laatste dingen of de Eschatologie (z.a.).

[Novissima verba]

Novissima verba, (lat.), laatste of jongste woorden. Eig. nieuwste woorden.

[Novum et ad hune diem non auditur!]

Novum et ad hune diem non auditur! (lat.), iets nieuws en tot dusverre (wordt het) niet gehoord! Cicero, pro Ligario, I, 1.

[Novum organum]

Novum organum, het werk van Lord Bacon, waarin hij de methode van natuuronderzoek uiteenzet; als zoodanig een der beroemdste geschriften uit de 16e eeuw.

[Novus homo]

Novus homo, (lat.), zie Homo novus.

[Nowi]

Nowi, (nabi), (hebr.), = profeet.

[Noyade]

Noyade, (fr.), verdrinking bij wijze van terechtstelling, tijdens de groote Omwenteling in Frankrijk.

[Nozier]

Nozier, (Nazir), (hebr.), iemand, die zich van wijn, van onreinheid etc. onthoudt; een Nazirëer. (Zie Numeri VI.)

[Nu ben ik eindlijk vrij
Van Hollands duren eed en Egmonds slavernij]

Nu ben ik eindlijk vrij
Van Hollands duren eed en Egmonds slavernij,
verbasterd uit:

 
Nu ben ick ymmers vry van Hollands dieren eed,
 
En Egmond kan my hier niet heeten of verbieden,
[pagina 830]
[p. 830]

Vondel, Gysbrecht v.A., r. 338 en 339, wat Vosmeer zegt, vóordat hij schijnbaar oprecht aan Gysbreght het verhaal van het Zeepaard doet.

[Nu comme le discours d'un académicien]

Nu comme le discours d'un académicien, (fr.), onbeteekenend als de redevoering van een lid der Akademie. Deze woorden, wier toepassing voor de hand ligt, zijn ontleend aan Namouna, Oostersch sprookje, van A. de Musset, 1e zang, 3e regel.

[Nu heeft de lieve ziel rust]

Nu heeft de lieve ziel rust, Luk. XII:19.

[‘Nu kan ik al lezen, zei kleine Piet,’]

‘Nu kan ik al lezen, zei kleine Piet,’ eerste volzin van het eerste leesboekje, dat men vóor eene halve eeuw na de Spa-a te genieten kreeg. De titel was: Nieuw Spel- of Leesboekje, ten gebruike der scholen, door N. Anslijn Nz. Derde stukje. Het schijnt nog altijd in gebruik te wezen, althans in 1885 verscheen nog een nieuwe druk (de 36e).

[Nu zal men eindlijk zien
Of Romen of Karthaag de wereld zal gebien]

Nu zal men eindlijk zien
Of Romen of Karthaag de wereld zal gebien,
verbasterd uit:

 
Nu zal men eindlijk zien,
 
Of Rome dan Karthaag de wereld zal verwinnen,

Langendijk, Julius Cezar en Kato. Veelal gebezigd in het spel, als men gekomen is op een beslissend punt.

[Nuagé]

Nuagé, (wap.), zie Geschulpt, doch met niet meer dan 3 boogjes; fr. wap. zooveel als nébulé.

[Nubische geograaf (De -]

Nubische geograaf (De -, bijnaam gegeven aan El Edrisi (Aboe Abdallah Mohammed), een der meestberoemde Arabische aardrijkskundigen, geboren te Septa, het hedendaagsche Ceuta, in Afrika, in 1099. Hij vereenigde de kennis van het Oosten met die van het Westen. Op last van Roger II, koning van Sicilië, schreef hij een groot aardrijkskundig werk: ‘Noeshat-oel-Moesjtâk’ genaamd, dat van 1836-41 in 2 din in zijn geheel in Frankrijk uitgegeven is.

[Nuda escurnidizo]

Nuda escurnidizo, (sp.), strik der Inquisitie, die hare handlangers op hunne nachtelijke tochten met groote behendigheid bezigden tot het verworgen van honden, die door blaffen hen konden verraden; alsook om het hulpgeschreeuw der gevangenen te verstikken.

[Nuda veritas]

Nuda veritas, (lat.), naakte waarheid (z.a.).

[Nudis verbis]

Nudis verbis, (lat.), met naakte woorden, - zonder omwegen.

[Nuds-pieds]

Nuds-pieds, blootvoeten, partijnaam, dien de Normandische boeren zich in 1639 gaven bij den opstand wegens de drukkende belastingen en de bepaling, dat de bewoners van elke gemeente solidair aansprakelijk waren voor de betaling. De vreeselijke gruwelen, die zij aanrichtten, geschiedden op bevel van een geheimzinnig personage, die zich ‘général Jean-nuds-pieds’ teekende. De partij werd onderdrukt, en het land zwaar gestraft met menigvuldige doodvonnissen en ontzaglijk hooge geldboeten.

[Nudum praeceptum]

Nudum praeceptum, (lat.), lett. naakt of bloot voorschrift, bevel. Bevel voor de leus, dat men oogluikend en straffeloos laat overtreden.

[Nugae canorae]

Nugae canorae, (lat.), welluidende nietigheden.

[Nugae difficiles]

Nugae difficiles, (lat.), lastige kleinigheden. Titel van een boek van J.A.M. Wierdels, waarin deze de geschiedenis van het Amsterdamsch studentencorps beschrijft.

[Nugae venales]

Nugae venales, jachtpraatjes.

[Nul n'aura de l'esprit, hors]

Nul n'aura de l'esprit, hors (niet que) nous et nos amis, (fr.), niemand zal (of mag) verstand hebben, dan wij en onze vrienden, zegt Armande bij Molière in Les femmes savantes III, 2.

[Nul n'est content de sa fortune,
Ni mécontent de son esprit]

Nul n'est content de sa fortune,
Ni mécontent de son esprit,
(fr.), niemand is tevreden met zijn fortuin, noch ontevreden over zijn verstand. Mad. Deshouillères, Réflexion VIII.

[pagina 831]
[p. 831]

[Nul n'est prophète en son pays]

Nul n'est prophète en son pays, (fr.), niemand is een profeet in zijn eigen vaderland. Zie Nemo propheta.

[Nulla dies sine linea]

Nulla dies sine linea, (lat), geen dag zonder penseelstreek (stelregel van den schilder Apelles), vandaar in 't algemeen = geen dag ga ongebruikt voorbij. - Vgl. Plinius de Oudere, Historia naturalis 3, 10 (36), 84. - In nieuweren tijd heeft men hiervan den hexameter gevormd: Nulla dies abeat, quin linea ducta supersit (geen dag ga voorbij, of er blijve eene getrokkene lijn, eene penseelstreek, over).

[Nulla fere causa est, in qua non femina litem moverit]

Nulla fere causa est, in qua non femina litem moverit, (lat.), er is bijna geen twistzaak, of eene vrouw heeft ze aanhangig gemaakt. Juvenalis, Satirae VI, 242. Vgl. Cherchez la femme.

[Nulla nuova, buona nuova]

Nulla nuova, buona nuova, (it.), geen tijding, goede tijding of nieuws.

[Nulla regula sine exceptione]

Nulla regula sine exceptione, (lat.), geen regel zonder uitzondering.

[Nulli secundus]

Nulli secundus, (lat.), voor niemand onderdoende.

[Nullius addictus jurare in verba magistri]

Nullius addictus jurare in verba magistri, (lat.), geheel onverplicht om bij het woord van eenigen meester te zweren.

[Nullius filius]

Nullius filius, (lat.), niemands zoon, d.i. een oorspronkelijk, selfmade man.

[Nullum est jam dictum, quod non dictum sit prius]

Nullum est jam dictum, quod non dictum sit prius, (lat.), er wordt niets gezegd, wat niet reeds vroeger gezegd is. Terentius, Eunuchos Prologus 41; vgl. Goethe, Alles Vernünftige, etc. (Aanh.).

[Nullum magnum ingenium sine mixtura dementiae fuit]

Nullum magnum ingenium sine mixtura dementiae fuit, (lat.), er heeft geen groote geest zonder een bijvoeging van waanzinnigheid bestaan. Deze woorden, die in den nieuweren tijd het stelsel van sommigen werden, zijn van Seneca, De tranquill. anim, XVII, 10.

[Nullus agenti dies longus est]

Nullus agenti dies longus est, (lat.), Seneca, Epistolae, 122, 4. Geen dag is lang voor iemand, die werkt.

[Nullus est liber tam malus, ut non aliqua parte prosit]

Nullus est liber tam malus, ut non aliqua parte prosit, (lat.), er is geen boek zoo slecht, of 't is in eenigerhande opzicht nuttig. Plinius de Jonge, III, 5, die het gezegde echter aan Plinius den Oude toeschrijft.

[Numeri]

Numeri, (lat.), Getallen. Naam van het vierde Bijbelboek (Oude Testament). De stamfamiliën van het volk Israëls bij zijne inbezitneming van Kanaän worden er in opgeteld.

[Numero deus impare gaudet]

Numero deus impare gaudet, (lat.), Vergilius, Bucolica, 8, 75, het oneven getal is geliefd bij de godheid. Denk b.v. aan de 3 Gratiën, de 3 Parcen, de 3 koppen van Cerberus enz. Alle goede dingen bestaan in drieën. Vgl. eng. there is luck in odd numbers.

[Numismatiek]

Numismatiek of penningkunde, van lat. numisma, muntstuk, en dit weer van nummus of numus, geld, munt, verwant aan Tarentijnsch en Sicilisch nómos (het bepaalde, toegedeelde). De numismatiek wordt verdeeld in twee afdeelingen: de muntkunde, welke de kennis der oude en hedendaagsche munten omvat; en de penningkunde in engeren zin, die zich bezighoudt met gedenkpenningen, gilde-, armen-, toegangs- en rekenpenningen, noodmunten en dergelijke niet gangbare stukken.

[Nummi pelliculati]

Nummi pelliculati, bekleede of overtrokken munten, ijzeren of koperen munten, met een dun laagje goud of zilver bedekt; het werk van die bedriegers onder de Romeinen, die nummi adulterini (valsch geld) aan den man brachten.

[Nummi serrati]

Nummi serrati, zaagmunten, munten met uitgehakten rand, in den vorm van eene zaagsnede, waardoor het mogelijk was, waar te nemen of het inwendige der munt ook uit een minwaardig metaal bestond. Volgens Tacitus wilden de Germanen alleen nummi serrati aannemen.

[pagina 832]
[p. 832]

[Nummud]

Nummud, (perz.), vilten tapijt, dat te Hamadan (of Amadan, in het westen van Iran, op de grens van Kurdistan), in het oude Ecbatana wordt vervaardigd.

[Nummus]

Nummus of numus, in het algemeen geldstuk, in het bijzonder de sestertius. De (nummus) aureus of solidus was gelijk aan 100 sestertiën, als Grieksche munt gelijk aan twee drachmen.

[Numophylacium]

Numophylacium, (van numus, munt en gr. phylakeion, bewaarplaats), muntkabinet, titel, dien men in de 18e eeuw en 't begin dezer eeuw aan catalogi van groote kabinetten gaf. Aldus N. Anspachianum, 1833-35; N. Burckhardianum, 1740-45; N. Ehrencronianum; N. Rinckianum, 1766; onderscheidenlijk de catalogi van Chr. L. Anspach, Burckhard, F.A. Hansen von Ehrencron en E.G. Rinck.

[Nun]

Nun, 14e letter van 't Hebreeuwsch. Syr., chald., arab. noen = visch, naar den vorm dezer letter in het Phoenicisch letterschrift. De getalwaarde is 50.

[Nun danket alle Gott]

Nun danket alle Gott, (hgd.), dankt nu allen God, eerste regel van een hgd. Ev. Gez., uit J. Sirach L, 24.

[Nunc aut nunquam]

Nunc aut nunquam, (lat.), nu of nooit. Ook wel Aut nunc aut nunquam. Zoo bv. op de vaandels van Lodewijk van Nassau bij den inval in Groningen in 1568, Van Lennep en Ter Gouw, IV, 168.

[Nunc Cantus Resonet]

Nunc Cantus Resonet, (lat.), nu klinke het gezang. Benaming eener studenten-zangvereeniging te Utrecht. Ook verkort tot Nunc Cantus.

[Nunc dimittis]

Nunc dimittis, (lat., muz.), beginwoorden van den lofzang van Simeon (Canticum Simeonis), naar Luk. II:29 (Vulgata): Nu laat gij, Heer, uwen dienstknecht gaan in vrede, enz.

[Nunc est bibendum, nunc pede libero Pulsanda tellus]

Nunc est bibendum, nunc pede libero Pulsanda tellus, (lat.), nu is 't tijd om te drinken, nu om luchthartig te dansen. Horatius, Oden I, 37, 1 en 2.

[Nunc in te cadunt folia, post cadent arbores]

Nunc in te cadunt folia, post cadent arbores, (lat.), nu vallen nog bladeren op u, (maar) later zullen boomen op u vallen (om u te verpletteren). Nu is uw leed nog vrij onschuldig, doch later zal 't verderfelijk worden.

[Nunc vino pellite curas!]

Nunc vino pellite curas! (lat.), verdrijf met wijn nu de zorgen. Horatius, Oden I, 7, 31.

[Nundina]

Nundina, de godin der reiniging bij de oude Romeinen, welke aan jongens op den 9en, aan meisjes op den 8sten dag na de geboorte, werd volbracht. Uit lat. novem (negen) en dies (dag).

[Nundinae]

Nundinae, bij de oude Romeinen de elken 9en dag gehouden marktdag; de weekmarkt, omdat bij hen de week 8 dagen telde. Elke 9e dag was bij hen marktdag. Vanhier internundinum = de tijd tusschen twee nundinae, d.i. alle acht dagen. Sommige wetten moesten gedurende drie nundinae (waarvan de 1ste, 9de en 17de marktdagen waren, 17 dagen dus) in 't openbaar te lezen zijn voor de velen, die dan naar Rome kwamen. Merkwaardig dat bij ons nu nog meer bij 8 dan bij 7 dagen gerekend wordt; men zegt: ‘over 8 dagen’ als men een week bedoelt. Ook de Franschen zeggen: ‘aujourd'hui en huit’; de Duitschers desgelijks.

[Nunquam minus solus, quam si sum solus]

Nunquam minus solus, quam si sum solus, (lat.), nooit minder alleen, dan wanneer ik alleen ben. Vgl. Einsam bin ich, etc.

[Nunquam non paratus]

Nunquam non paratus, (lat.), nimmer onvoorbereid; altijd gereed. Andere vorm voor semper paratus, devies der Orde van St. George van Hanover.

[Nuntius]

Nuntius, (r.-k.), lett. boodschapper, eig. nuntius apostolicus, de naam, gegeven aan een diplomatiek vertegenwoordiger van den Paus aan Vorstelijke Hoven, en onderscheiden in 3 graden, te weten: de nuntius, de internuntius (onderhandelaar, bemiddelaar; letterl. boodschapper; hgd. Botschafter, ned. gezant), aan Hoven, waar een gezant van den tweeden rang voldoende is, - en de Pauselijke gezant.

[pagina 833]
[p. 833]

[Nur der Irrtum ist das Leben,
Und das Wissen ist der Tod]

Nur der Irrtum ist das Leben,
Und das Wissen ist der Tod,
(hgd.), het leven bestaat uit louter dwaling, en de wetenschap brengt den dood aan. Verzuchting van Cassandra, dochter van Priamus, koning van Troje, die van Apollo de gave der profetie had gekregen, maar aan wier voorspellingen niemand geloof sloeg. Aldus in Schiller's gedicht Cassandra (3e periode).

[Nur der verdient sich Freiheit wie das Leben,
Der täglich sie erobern muss]

Nur der verdient sich Freiheit wie das Leben,
Der täglich sie erobern muss,
(hgd.), alleen hij, die vrijheid en leven dagelijks moet verdedigen, is beiden waardig. Uit Goethe's 2e Faust, V, vers 6946 en 6947.

[Nur wenn sie Einen begraben, Bekommen wir etwas zu sehn]

Nur wenn sie Einen begraben, Bekommen wir etwas zu sehn, (hgd.), Alleen als zij iemand begraven, Krijgen wij iets te zien. Heinrich Heine, Gedichte.

[Nürnberger Scheere]

Nürnberger Scheere, (hgd.), het bekende, uit latjes gevormde voorwerp, dat zich in de te Neurenberg vervaardigde dozen met soldaatjes pleegt te bevinden en waarmede men deze zekere bewegingen doet uitvoeren.

[Nürnberger Trichter (Mit dem - eingiessen]

Nürnberger Trichter (Mit dem - eingiessen, (hgd.), instampen, wordt alleen schertsend gebezigd. Wel wordt het beeld van den trechter reeds in de 16e eeuw bij Sebastian Franck aangetroffen, de oorsprong van den Nürnberger Trichter is echter zeer waarschijnlijk te zoeken in het in 1647 in die stad verschenen werk van G.Ph. Harsdörfer (1607-85) Poetischer Trichter, een handleiding in 3 deelen, om de Duitsche dicht- en rijmkunst in 6 uren ein zu giessen (in te stampen).

NB. Harsdörfer met éen f. Enkelen schrijven het ten onrechte met twee.

[Nursery Tales]

Nursery Tales, sprookjes of verhalen uit de kinderkamer; meestal van Scandinavischen oorsprong, zooals Jack the Giant Killer (z.a.), Beauty and the Beast (z.a.), en vele anderen. Zoo spreekt men ook van Nursery rhymes, baker- en kinderrijmen. De nursery is de kamer waar de kinderen verpleegd worden; nurse, baker, verpleegster.

[Nusselen]

Nusselen, (Drente), talmen. In Zuidlaren heet het kind, dat op Pinkstermaandag het eerst de koeien van stal en in de weide gedreven heeft, Vroegrijp, het tweede Dauwworm, het derde Midden-in-de-ton, en het laatste Nust- of Nussekoek.

[Nus ûra]

Nus ûra, Nazarener, bij de Arabieren de gewone naam voor een Christen; zie Nazareners en Nazaret.

[Nutrimentum spiritus]

Nutrimentum spiritus, (lat.), voedsel van (voor) den geest. Opschrift der Koninklijke Bibliotheek te Berlijn.

[Nuttigheidstheorie]

Nuttigheidstheorie of Utilitarismus, het door Jeremias Bentham verdedigde stelsel op zedelijk en staatkundig gebied, strekkend om aan het grootst mogelijk aantal menschen de meest mogelijke voordeelen te verschaffen. Ook: dat alles in het heelal geschapen is niet om zich zelf, maar voor het nut van anderen; bv. de Maan, om licht te geven aan de aarde, de Aarde weer om de dieren en menschen voedsel te verschaffen en ten slotte allen en alles alleen ten gerieve van den Mensch. (Utiliteitsbegrip).

[Nymphae]

Nymphae, dochters van Zeus, godheden van minderen rang, personificaties van het leven der natuur in al hare verschillende uitingen. Iedere berg, iedere rivier, iedere boomsoort heeft bijzondere nimfen. In lateren tijd stelde men zich zelfs voor, dat iedere boom een eigen nimf had, die dan met den boom ontstond en stierf. Men onderscheidt ze in: zeenimfen (Oceanides, Nereïdes), rivier- en bronnimfen (Naïades), bergnimfen (Oreades), dalnimfen (Napaiai), boschnimfen (Alseïdes of Alsódes), boomnimfen (Dryades, Hamadryades).

[Nymphe verte (La -]

Nymphe verte (La -, (fr.), de groene nimf), de absint.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken