Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
Afbeelding van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taalToon afbeelding van titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (169.64 MB)

XML (14.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

(1990)–P.J. Harrebomée–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[E]

Eb.

Alle vloed heeft zijne ebbe.Ga naar voetnoot15

Dat met den vloed komt, gaat met de eb weg.

Het komt als ebbe en vloed.

Hij is aan het ebben (of: Het ebt bij hem).Ga naar voetnoot16

Hij legt het over ebbe en vloed.Ga naar voetnoot17

Koopmans (of: Werelds) goed Is ebbe en vloed.Ga naar voetnoot18

't Mag vloed zijn of ebben: Die niet waagt, zal niet hebben.Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.)

Na de ebbe komt de vloed, En de vrienden met het goed.Ga naar voetnoot20

Na hooge vloeden diepe (of: lage) ebben.Ga naar voetnoot21

Voor eb en vloed daarhenen drijven.

Ecce Homo.

Het is een Ecce Homo.Ga naar voetnoot22

Echtestaat.

De echtestaat heeft veel in en geeft veel uit.Ga naar voetnoot23

De echtestaat is de grootste orde, daar zoo menige bedroefde zuster in is.Ga naar voetnoot24

Geen zoo volmaakte echt, die niet gemengd is met wee.

Echtgenoot.

Vleesch en geest hebben vaak met elkander verschil, gelijk twistzieke echtgenooten; en toch zijn ze onwillig, om te scheiden.

Eclips.

Dan staat er eene eclips meer in den almanak. (Zie almanak.)

Nooit is de zon schooner, dan wanneer zij uit de eclips rijst.

Edelheid.

Edelheid, ijdelheid.Ga naar voetnoot25

Niet hoe veel, Maar hoe eêl.Ga naar voetnoot26

Was er geen geld, waar zou zijne edelheid dan zijn!Ga naar voetnoot27

Edelman.

Al zijt gij edel van geslacht, De deugd wordt meest van al geacht. (Zie deugd.)

De meeste koppelt met de minste: de boerin met den edelman. (Zie boerin.)

Deze wagen kan voeren: Edellieden en boeren. (Zie boer.)

Edel, arm en rijk Maakt de dood gelijk. (Zie arme.)

Een ambachtsman op zijne voeten is grooter dan een edelman op zijne kniën. (Zie ambachtsman.)

Een edelman wast voor den krijg op, als een os voor de bijl. (Zie bijl.)

Een edelman zonder schulden is als een ezel zonder ooren.Ga naar voetnoot28

Het is de beste edelman, die zich zelven edel maakt.Ga naar voetnoot29

Het is de boer (ook wel: de boerin) op den edelman. (Zie boer.)

Het is de edelman Of de bedelman. (Zie bedelaar.)

Het is een edelman: als hij omziet, volgt hem de mestwagen na.Ga naar voetnoot30

Het is een edelman, als zijne broek een peperzak. (Zie broek.)

[pagina 170]
[p. 170]

Het is een edelman, gelijk zijn hoed een hanenkam.Ga naar voetnoot1

Het is een edelman van Ter Gou.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.)

[Dat wil zeggen: hij had gaarne goud - woordspeling met Gouda.]

Het is ligter rijk dan edel te worden.Ga naar voetnoot3

Het ligt geen' boer in 't venster, of een' edelman in de deur. (Zie boer.)

Hij is de eerste edelman van zijn geslacht.Ga naar voetnoot4

Hij is dor en eêl. (Zie dor.)

Hij is wel edel, die edele werken doet.Ga naar voetnoot5

Hij maakt zich al te gemeenzaam met de edellieden van den prins.Ga naar voetnoot6

Hij speelt voor edelman.

Men late den edellieden hun wildbraad, den boeren hunne kermis en den honden hunnen hoogtijd (hunne bruiloft, of: hun been), zoo blijft men ongedeerd. (Zie beenderen.)

Niemand edel zonder deugd. (Zie deugd.)

Toen Adam spitte en Eva span, Waar vond men toen den edelman? (Zie adam.)

Veel beloven en niet geven: dat is op zijn' edelmans.Ga naar voetnoot7

Verandering van land kan een' edelman maken.Ga naar voetnoot8

Eed.

Alle landsbedienden hebben een' eed gedaan. (Zie bediende.)

Als de drank komt, zijn de eeden uit. (Zie drank.)

Dat is een Fransche eed.

[De ligtzinnige Franschen beloven zonder rijp beraad; daarom is een Fransche eed eene belofte, die men niet denkt gestand te doen.]

De eed dwingt: op mannen trouw - mannen waarheid.Ga naar voetnoot9

Die eed is met boter bezegeld. (Zie boter.)

Eeden, op het bed gezworen, zijn maar minneluimen. (Zie bed.)

Eeden van schippers en beloften van vrijers zijn maar wind, als de nood over is. (Zie belofte.)

Een gedwongen eed Is Gode leed.Ga naar voetnoot10

Een gedwongen eed (of: Beloften) en heete pasteijen zijn ligt te breken. (Zie belofte.)

Gedwongen eeden zijn van geenerhande waarde.Ga naar voetnoot11

Hij houdt den eed, als de hond de vasten.Ga naar voetnoot12

Iemand in den eed nemen.

Nood breekt eed.Ga naar voetnoot13

Vrijers eed en minneklagten Moet men niets dan grillen achten.Ga naar voetnoot14

Eek.

Het is zoo zuur als eek.

Hij ziet zoo zuur, of hij edik gedronken heeft.Ga naar voetnoot15

Ik zal u dat uit een eekje klaren.Ga naar voetnoot16

Eekhoorn.

Hij is zoo vlug als een eekhoorntje.Ga naar voetnoot17

Eelhart Schrander.

Het is er weêr na, als 't is, zei Eelhart Schrander.

Eelt.

Gewoonte maakt eelt (of: harde voeten).Ga naar voetnoot18

Ik geloof, dat gij eelt voor de ooren hebt.Ga naar voetnoot19

Men zou hier eelt aan zijn gat zitten.

Eems.

Dat loopt van de Eems in den Dollard. (Zie dollard.)

Één.

Aan elken vinger één.

[Zoo snoeft de eigenwaan, daarmede te kennen gevende: ik kan niet ééne vrouw krijgen, maar wel tien.]

Beter één, die 't heeft gezien, Dan van hooren zeggen tien.Ga naar voetnoot20

Daar er twee wedden, moet er één verliezen.Ga naar voetnoot21

Daar komen er meer dan één.

Dat is er één van de negen en negentig.

[Dat is: het is één der gekken onder de schoolmeesters, van wie elk 100tal er 99 zou bevatten. De oorsprong van het spreekwoord is in hunne halfgeleerdheid gelegen, die hen tot waanwijzen maakte.]

Eén alleen kan geen' ronde- (of: katten-) dans maken. (Zie dans.)

Eén doet, wat tien tegenstaat.Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.)

Eén man is geen man (of: Eén is geen, ook wel: Eén keer is geen keer).Ga naar voetnoot23

Elk is er hier één.Ga naar voetnoot24

Geheim van één weet God alleen; Geheim van twee wordt ligt gemeen; Geheim van drie weet iedereen. (Zie drie.)

Gelukt het er één, dan gelukt het er honderden niet.Ga naar voetnoot25

Het woord van één Is 't woord van geen.Ga naar voetnoot26

Hij heeft er één op zijne scheede.Ga naar voetnoot27

[Dat wil zeggen: 't is een vurig man, hij heeft iemand dood gestoken. In zijne scheede steekt de degen, waarmede hij iemands bloed vergoten heeft.]

Ik ben één, zei de hond.

[Eene beschaming voor hen, die zich zelven altijd eerst noemen.]

Loopt er nog zoo één, dan schiet hij hem dood.

[Men zegt dit van den trotschaard, die niemand boven of nevens zich kan dulden.]

Man en vrouw zijn één, zei Jochem; maar in de Delftsche schuit betalen zij voor twee. (Zie delft.)

Man en wijf zijn één; maar als ze zamen kijven, stellig twee.

Twee klimmen meer dan één.

Twee kunnen (weten, of: zien) altijd meer (ook wel: zijn wijzer) dan één alleen.Ga naar voetnoot28 (Zie de Bijlage.)

[pagina 171]
[p. 171]

Twee tegen één is moordenaars werk.

Van honderd (of: duizend) niet één, die 't verdragen zou. (Zie duizend.)

 

Altijd het één of 't ander.Ga naar voetnoot1

Beloven is één, en woord houden is twee.Ga naar voetnoot2

Beter één Dan geen.

Beter één heb-dat dan tien maal barsten.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.)

Beter is één heb-ik dan tien had-ik.Ga naar voetnoot4

Daar loopt er één van de vijf kuijeren (of: spelen).

Eén hou-daar is beter dan twee (of: tien) gij-zult-het-hebben.Ga naar voetnoot5

Eén verkrijgen, doet naar twee verlangen.

Eén verloren, Tien verkoren.Ga naar voetnoot6

Eén verloren, twee gevonden.Ga naar voetnoot7

Gij zult er wel komen met uw ééntje, zei de boer, ik heb er al tien geraden. (Zie boer.)

Het getal helpers staat tot dat der nieuwsgierige gapers als één tot duizend. (Zie duizend.)

Het is altijd: nul, ik houd er één.

Het is er één van het jaar nul.

Het komt op nommer één aan (of: Nommer één is ermede gemoeid).Ga naar voetnoot8

Hij heeft een' kinderachtigen smaak in den mond, en neemt er ééntje, om dien te verdrijven.

[Hij pakt een' fikschen borrel.]

Hij is bang voor nommer één. (Zie bang.)

Hij neemt er één, dun gesneden.

[Zoo spreekt de soldaat van een glaasje ligt bitter.]

Hij past op nommer één.Ga naar voetnoot9

Hij ziet er twee voor één.

[Zijn gezigt is door den drank beneveld.]

Honderd om één.

[Er bestaan honderd kansen, dat 't zal gebeuren, tegen ééne enkele, dat 't niet zoo zal wezen.]

In het jaar één, als de uilen preken.Ga naar voetnoot10

Nommer één gaat vóór de jufvrouw.

[Die op nommer één past, neemt zijne affaire naar behooren waar. Komt het dus op nommer één aan, of is nommer één ermede gemoeid, dan is oppassen de boodschap. Zijne affaire waarnemen, gaat vóór alles; daarna denke men aan uitspanning.]

Van het één op het ander.Ga naar voetnoot11

Zes tegen één.Ga naar voetnoot12

[Bij zes kansen tegen heeft men er slechts ééne vóór. De beteekenis staat hier tegenover die van de spreekwijze: Honderd om één.]

Eénarm.

Het is witte wijn uit jufvrouw Eénarm.

[Dit zegt men van hen, die vertooning van rijkdom maken, en altijd van wijn over tafel spreken. De witte wijn is water, en jufvrouw éénarm de pomp, aldus genoemd naar den slinger.]

Eend.

Als de eenden naar het veld gaan, gaat de eerste vooruit.

[Men bezigt dit van iemand, die met overmatige beleefdheid de hem aangeboden eer, van vooruit te gaan, weigert.]

Daar gaan veel woorden in een' zak, en eenden in eene kooi.Ga naar voetnoot13

Daar heeft hem eene eend gebeten.Ga naar voetnoot14

Dat smaakt als eendenbout. (Zie bout.)

De katten leggen geene eendeneijeren.Ga naar voetnoot15

De dominé is geen eendvogel en de kerk geen kikvorsch: de een zal mij niet ontvliegen en de ander niet ontspringen. (Zie dominé.)

Die het geluk heeft, gebraden eenden vliegen hem in den mond.

Eendvogels krijgen aas, maar moeten duiken en zoeken. (Zie aas.)

Eenen taling uitzenden, om eenen eendvogel te vangen.

Elk schot is geen eendvogel, anders kwamen er meer.Ga naar voetnoot16

[Men past dit spreekwoord toe op mislukking van allerlei aard, bepaaldelijk op het gedrag van den lichtmis, die er zich mede troost.]

Er is eene vreemde eend in de bijt. (Zie bijt.)

Het kapoen is niet voor hen, die eenden moeten eten.Ga naar voetnoot17

Het lijkt zooveel als eene kat (of: koe) een' eendvogel.Ga naar voetnoot18

Het zijn mooije woorden; maar de eenden leggen de eijeren.Ga naar voetnoot19

[Dat is: de zaak laat zich wel mooi aanzien; maar wij dienen eerst het einde af te wachten, om ze geheel te kunnen beoordeelen. Het spreekwoord bevat eene woordspeling met woord, een volledig aantal lettergrepen, en woord, mannetjes eend. Voor beide gaat de beteekenis van het spreekwoord op, voor den laatste wordt het eerst regt naïf. De dubbelzinnigheid van het spreekwoord, welks laatste deel eigentlijk luidt: de enden leggen de eijeren, zit in de zinspeling op de einden, den afloop der dingen, het slot van zaken. De enden (einden) brengen de voordeelen: de eenden leggen de eijeren.]

Hij is zoo stom als eene eend.Ga naar voetnoot20

Hij (of: Zijne moeder) is van eene eend geschrikt.Ga naar voetnoot21

[Dit is de oorzaak, dat nathals zoo'n dorst heeft.]

Hij slacht de eenden: hij is op den neus geteekend.

Hij staat erbij als eene kip, die eendeneijeren uitgebroeid heeft, als de eenden te water gaan.

Hij steekt de borst op als eene kermisgans (een pekelharing, of: eene smerige eend). (Zie borst.)

Hij valt erin, als eene eend in de bijt (of: in een vreemd wak). (Zie bijt.)

Hij waagt het er maar aan, gelijk de boer zijne eenden. (Zie boer.)

Hij wil eene eend met water begieten en nat maken.

[pagina 172]
[p. 172]

Hij zendt ze weg, als de boer zijne eenden. (Zie boer.)

Jij verstaat je dat visschen niet, zei Geurt, en hij ontstal den boer zijne eenden. (Zie boer.)

Ik wenschte, dat gij zoo verre waart, als een eendvogel in zeven dagen vliegen mag. (Zie dag.)

Laat de hen (of: eend) eerst op hare eijeren komen.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.)

Men ziet het wel aan uwe nebben, dat uwe moeder geen eendvogel was.Ga naar voetnoot2

Spreekt men van eene kat, hij maakt er een' eendvogel van.

Wat eendenhemeltje is dat, Gestadig met den bek in 't nat! (Zie bek.)

Zij loopt als eene eend.

Zij ziet zoo sip als eene eend.

Eéndarm.

Om dat lapje geen dief, zei meester Eéndarm, en hij haalde eene broek door het oog van de schaar. (Zie broek.)

Eendragt.

Eendragtig van zin Voedt vrede en min.Ga naar voetnoot3

Eendragt is der steden sterkte.Ga naar voetnoot4

Eendragt Maakt magt.Ga naar voetnoot5

Goede vastigheid maakt eendragt.Ga naar voetnoot6

Waar de eendragt ontbreekt, loopt de kracht op krukken.

Eén en twintig.

Het gaat boven de één en twintig.Ga naar voetnoot7

[Dat wil zeggen: het is daar niet geheel buiten gevaar. Binnen de 21 voeten rondom het kerkhof, bevond men zich, in de middeleeuwen, op een vrij grondgebied. Zie verder scheltema.]

Eenigheid.

Biecht zonder rouw, Vriend zonder trouw, Gebed zonder eenigheid: 't Is al verloren arrebeid. (Zie arbeid.)

Eenigheid is het gezelschap van verstand.Ga naar voetnoot8

Eénoog.

In het land der blinden is Eénoog koning. (Zie blind.)

Eenvoudig.

Eenvuldig, Onschuldig.Ga naar voetnoot9

Het eenvoudige is het zegel van het ware.Ga naar voetnoot10

Eenvoudigheid.

Opregtheid woont meest bij een voudigheid.Ga naar voetnoot11

Op zulk een' warmen dag komt alles uit den grond, zei de dominé tegen den boer; ach! antwoordde hij in eenvoudigheid des harten, dat hoop ik toch niet, want dan komt mijn kwaad wijf ook weêrom. (Zie boer.)

Overal zit bedrog in, als men maar kans ziet, geld te winnen, zei de vrouw in alle eenvoudigheid: in mijn' tijd waren de perziken wel drie maal grooter. (Zie bedrog.)

Eenzaamheid.

Eenzaamheid gebrek maakt oneenigheid in den geest.Ga naar voetnoot12

Eer.

Aan kwastig hout kan men eer bevechten.Ga naar voetnoot13

Aan zakken te binden en huwelijken te maken, kan men zelden eer behalen.Ga naar voetnoot14

Achter in heeft geene eer.Ga naar voetnoot15 (Zie de Bijlage.)

Als eene vrouw één' voet uit het huis loopt, stapt ze honderd voeten uit hare eer.Ga naar voetnoot16

Als een uil bij lieden van eere.Ga naar voetnoot17

Als niet komt tot eer (of: iet), Kent het vaak zich zelf niet meer (zich zelven niet).Ga naar voetnoot18

Arm met eere, Kan niemand deren. (Zie arme.)

's Avonds most en 's morgens wijn, Ter eere van Sint Martijn. (Zie avond.)

Beter arm met eere, dan rijk met schande. (Zie arme.)

Beter een schat van eer dan van goud.Ga naar voetnoot19

Beter goedeloos dan eereloos.Ga naar voetnoot20

Beter met schande gevloden, dan met eere dood gebleven.Ga naar voetnoot21

Beter met schande het kwade gelaten, dan met eere slim bedrijf gedaan. (Zie bedrijf.)

Beter zich in eer te zetten, Dan geërfde eer te smetten.

Daar geen dwang is, is geene eer, zei de koster, en hij sloeg de beelden in de kerk. (Zie beeld.)

Daar geene schaamte is, is geene eer (of: Die de schaamte verliest, heeft de eer verloren, ook wel: Schaamte kwijt, eer kwijt).Ga naar voetnoot22

De een doet het uit liefde, de ander om eere, de derde om geld.Ga naar voetnoot23

De eere heeft veel te lijden.Ga naar voetnoot24

De eer gelijkt de schaduw: die volgt dengenen, die ze vliedt, en vliedt dengenen, die ze volgt.

De eer kost zooveel, om ze te behouden, zei de goede maagd.Ga naar voetnoot25

De eer Wijst den heer.

De heer uit, De eer uit (of: Zonder heer, Zonder eer).Ga naar voetnoot26

De heer Voor de eer; De vrouw Voor den bouw. (Zie bouw.)

De man is de eer van 't huis.

Den een bewijst men groote eer, en hij krijgt ze ten onregte; de ander heeft oneer, en hij kan het niet gebeteren.Ga naar voetnoot27

De raaf heeft de eere van den zang boven den nachtegaal.Ga naar voetnoot28

Der kinderen eer is de kroon der ouderen.Ga naar voetnoot29

[pagina 173]
[p. 173]

Deugd is een eerekleed. (Zie deugd.)

Deugd vrijen en eer volgen, om uit kwaad gezelschap te zijn. (Zie deugd.)

Die aan mijne eer komt, komt aan mijn leven.

Die de kwaden straffen, houden de goeden in rust en eer.Ga naar voetnoot1

Die de schande niet ontziet, komt niet tot eer.Ga naar voetnoot2

Die minst eere van hun spreken hebben, voeren dikwijls den grootsten bek. (Zie bek.)

Die niet zorgt, heeft geene eer.Ga naar voetnoot3

Die op de eer geen achtgeeft, schande is zijn regt.Ga naar voetnoot4

Die 't goed en 't kwaad niet kan verdragen, Zal nimmer groote eer bejagen.Ga naar voetnoot5

Die veel roode vossen heeft, leeft in de meeste eer.

[Roode vossen zijn goudstukken.]

Die veel stelen wil met eere, moet een lepelmaker worden.Ga naar voetnoot6

[Woordspeling: stelen is hier niet zich oneerlijk verrijken, ofschoon het daarvan den schijn heeft, maar stelen aan de lepels maken.]

Door deugd verkrijgt men eer. (Zie deugd.)

Drie dagen van eere. (Zie dag.)

Eene goede vrouw is alle eer waard.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

Eene vrouw, die geeft, biedt hare eer; eene vrouw, die neemt, verkoopt hare eer: eene vrouw, die in eere wil leven, mag noch nemen, noch geven.Ga naar voetnoot8

Een goede hond doet zijn ras eer aan.

Een jong hart biedt men alle eer.Ga naar voetnoot9

Een kus in eere, Kan niemand deren.

Een lege beurs: die noemt men leêr; Breng geld, zij krijgt hare eere weêr. (Zie beurs.)

Een man heeft weinig eere, als hij eene vrouw slaat: is zij boos, zoo helpt het niet, en is zij vroom, zoo doet hij haar onregt.Ga naar voetnoot10

Een man moet zijne eer verdedigen tot aan zijn einde.Ga naar voetnoot11

Een trage hand Krijgt leed en schand; Een kloeke hand Krijgt eer en land.Ga naar voetnoot12

Eer bewaard, Is meer waard.Ga naar voetnoot13

Eer boven goed (of: rijkdom).Ga naar voetnoot14

Eere bewaard En kosten gespaard.Ga naar voetnoot15

Eer en trouw is in nobiskroeg verzopen.

[Bilderdijk zegt in zijne Verk]. Geslachtl. op het woord neb: ‘Men zei oudtijds ook nobse, waarvan het verbaster de woord nobiskroeg, dat is, eigenlijk nebkruik. Neb van de kruik is wat wy tegenwoordig oneigenlijk van een kan, die geen pijp heeft, de tuit noemen; naamlijk een min of meer spitsch uitstek aan den bovenrand, die een soort van kantige of rondachtige goot vormt. By de natuurlijke synecdoche in de Volksspraak werd dat nobse of nobs ('t geen eigenlijk nebse is) ook voor kruik-zelf gebruikt.’ Deze verklaring van bilderdijk vereischt echter nadere staving, om aannemelijk te zijn.]

Eere, wien eere toekomt.

Eer, geloof en oog lijden geene scherts.Ga naar voetnoot16

Eer hebbe die hand.Ga naar voetnoot17

Eer hebbe uw hart (of: Dat doet uw hart eer aan).Ga naar voetnoot18

Eer in een land Is elders schand.

Eer is de schaduw der deugd. (Zie deugd.)

Eerkoop, rouwkoop.Ga naar voetnoot19

Eerpijn is erger dan tandpijn.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.)

Elk zit met eere, daar de waard hem schikt.Ga naar voetnoot21

Er is geene eer aan te behalen.Ga naar voetnoot22

Geleende kleederen doen niemand eer.Ga naar voetnoot23

Gemak voor eer.Ga naar voetnoot24

God en de eer waren nooit gescheiden.Ga naar voetnoot25

God geve hem eer en goed, waar hij is.Ga naar voetnoot26

Gods eer zij 't merk Van al uw werk.

God verkoopt wetenschap voor arbeid, eere voor gevaar. (Zie arbeid.)

Goed verloren, niet verloren; Moed verloren, veel verloren; Eer verloren, meer verloren; Ziel verloren, al verloren.Ga naar voetnoot27 (Zie de Bijlage.)

Gulzigheid, traagheid en onkuischheid zijn vijanden van pais en eer.Ga naar voetnoot28

Het gaat uwe eer te na: ik wil het wel gelooven.Ga naar voetnoot29

Het ging al te zamen te gelijk op: lijf, goed en eer.Ga naar voetnoot30

Het is een man met eere.Ga naar voetnoot31

Het is eveneens, wie zijn vader is, zoo hij maar deugd en eere bezit. (Zie deugd.)

Het is te laat, eene maagd in hare eer te herstellen, als zij gevallen is.

Het minste kruidje van den hof Vermeldt Gods eer, vertelt zijn' lof.

Het punt van eer eischt de punt van den degen. (Zie degen.)

Hetzij in schande of eer: Natuur gaat boven leer.Ga naar voetnoot32

Hij behoudt de eer aan zich zelven.

Hij houdt hem in eere.Ga naar voetnoot33

Hij is er met halver eere afgekomen.Ga naar voetnoot34

Hij is op het bed van eer gestorven. (Zie bed.)

Hij mag den ring met eere aan den voorsten vinger dragen.Ga naar voetnoot35

Hij weet, wat eene maagd In eer en deugd behaagt. (Zie deugd.)

Hij wil goed of geene eer.Ga naar voetnoot36

Hij wordt in zijne eer getast.

[pagina 174]
[p. 174]

Hij wordt in zijne eer hersteld.

Hij zou zoo doende met eere aan een paar horens geraken.

Hoe groot ook 't goed en de eer, Nog zoekt hij altijd meer.

Hoe meerder kosten, hoe meerder eer.Ga naar voetnoot1

Hoe meer vijanden, hoe meer eer (ook wel: hoe schooner victorie).Ga naar voetnoot2

Hoeren en boeven spreken altijd van hunne eer. (Zie boef.)

Iemands eere met manden uitdragen.Ga naar voetnoot3

Ik ben een man gelijk een ander man; alleen dat mij God de eere gunde.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.)

Is dat het punt van eer? vroeg een Fransch generaal in de bataille van Senef, en hij stierf op een' mesthoop. (Zie bataille.)

Kinders zullen kruipen leeren, Om te kunnen gaan met eere.Ga naar voetnoot5

Kom niet aan vrouwen: daar is geene eer te halen.Ga naar voetnoot6

Kwade menschen hebben nu eere en pracht; Goede menschen worden als ezels veracht.Ga naar voetnoot7

's Lands wijs, 's lands eer.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.)

Listig geld steelt en wordt gestolen; ook geeft het eer, en eer wordt door hetzelve verloren.Ga naar voetnoot9

Luid roepen is geene eer.Ga naar voetnoot10

Luttel spreken en stille zwijgen, Doet der vrouw veel eere krijgen.Ga naar voetnoot11

Maagdeneer Is wonder teêr: Eens verloren, keert zij nimmer weêr.Ga naar voetnoot12

Maagd! wilt gij staat, of eer, of glans? De luister komt u van de mans.Ga naar voetnoot13

Mans eere, vrouwe deugd. (Zie deugd.)

Men heeft geene meerdere eer, dan men zich zelven geeft.

Men heeft het goed, om der eere wil.Ga naar voetnoot14

Men kan geene eer aan een wijf slaan.Ga naar voetnoot15

Men kent een' man niet eer, Voor dat hij komt tot eer.Ga naar voetnoot16

Met eens te mallen Kan eere vallen.Ga naar voetnoot17

Met God en met eere den kost winnen (of: door de wereld komen).Ga naar voetnoot18

Na eer en staat Volgt nijd en haat.Ga naar voetnoot19

Niemand heeft de eer, dan die ze doet.Ga naar voetnoot20

Nijd krijt van spijt, Waar eere rijdt.Ga naar voetnoot21

Noch eer, noch deugd, noch verstand Vindt men in den boozen kwant. (Zie deugd.)

Op schoone bloemen en vrouwen is niet te rekenen: beider eer is teêr. (Zie bloem.)

Scheidt uw vader uit den tijd, Kind, dan zijt ge uwe eere kwijt; Maar indien uw moeder rust, Dan verliest ge uw' harten-lust.Ga naar voetnoot22

Sch.. eer, geld is de man.Ga naar voetnoot23

Tijd heeft eer.Ga naar voetnoot24

Tot eer hoort raad.Ga naar voetnoot25

Trouw (of: Eer) voor goud.Ga naar voetnoot26

Van den eenen eertrap tot den anderen opklimmen.

Van vader (of: den man) komt eere, van moeder (de vrouw) gemak.Ga naar voetnoot27

Vreugde in eere, Kan niemand deren.

Vrijsters eer is wonder teêr; Daarom waag ze nimmermeer.Ga naar voetnoot28

Vrijsters mogen nimmer met geloof, oog of eer spelen.Ga naar voetnoot29

Waar eere in is, daar gaat ook eere uit.Ga naar voetnoot30

Waar geen eer is, Daar geen zeer is.Ga naar voetnoot31

Wat heeft men al te bewaren aan de eere! zei de meid; ik ben blij, dat ik de mijne kwijt ben.Ga naar voetnoot32

Wat is van rijkdom, lust of eer? Geen ware vreugd dan in den Heer.Ga naar voetnoot33

Weinig met eer: Wat behoef je meer?Ga naar voetnoot34

Wie eer en lof begeert, wachte zich van hoeren.Ga naar voetnoot35

Wie in het duister eer zoekt, zal die in den lichten dag weder verliezen. (Zie dag.)

Wie in zijn eigen nest sch.., die ligt onzacht, en is geene eere waard.Ga naar voetnoot36

Wie zijn kind straft, die heeft eere van hem; wie het niet straft, die zal schande beleven.Ga naar voetnoot37

Wij zijn ook lieden van eere geweest.Ga naar voetnoot38

Zij draagt hare eer te koop.Ga naar voetnoot39

Zoo menig man wist, wat menig man is, menig man deed menig man groote eere.Ga naar voetnoot40

Zulk een' vrijer mogt gij kiezen, Gij zoudt eer en goed (of: jeugd en vreugd) verliezen.Ga naar voetnoot41

Zulke heer, Zulke eer.Ga naar voetnoot42

Zwijgen en regt handelen, baart rust en geeft eer.Ga naar voetnoot43

Zwijg: gij hebt geene eere van uw spreken.Ga naar voetnoot44

Zwijgt gij, zoo zwijg ik ook, en wij hebben beiden de eer.Ga naar voetnoot45

Eerbaarheid.

Schoonheid en eerbaarheid komen niet wel overeen.

Schoonheid is maar drek, als de eerbaarheid verloren is. (Zie drek.)

Eergisteren.

Het aangezigt staat niet als gisteren en eergisteren. (Zie aangezigt.)

Hij is van eergisteren.

Eerl.

Hij heeft den eerl in.

[Men zegt dit te Kortrijk, om er den dronk-

[pagina 175]
[p. 175]

aard door aan te wijzen. Zie het Belgisch Museum, 1844, bl. 174.]

Eerlijk.

Eerlijk duurt het langst.Ga naar voetnoot1

Eerlijk (of: Vroom) heeft de koe gestolen.Ga naar voetnoot2

Hebben is eerlijk, maar stelen is dieflijk. (Zie dief.)

Wat eerlijks bestaan, Is veel gedaan.Ga naar voetnoot3

Eerlijkheid.

Dat is de eerlijkheid der dieven. (Zie dief.)

Eerst.

Vele laatsten zullen de eersten zijn, en vele eersten de laatsten.Ga naar voetnoot4

[Dit spreekwoord is genomen uit Matth. xix: 30, xx: 16, Mark. x: 31 en Luk. xiii: 30.]

 

Het laatste is zooveel als het eerste, en het eerste als het laatste.Ga naar voetnoot5

Eerzucht.

Hij offert alles op aan zijne eerzucht.

Kinderen moeten door eerzucht, niet door slagen opgroeijen.Ga naar voetnoot6

Eeuw.

Gapen en geeuwen Kwam nooit van goeder eeuwen.Ga naar voetnoot7

Wij zijn in de negentiende (of: verlichte) eeuw!

Eeuwig.

Eeuwig duurt het langst.

Geef u aan den duivel met één haar over, en gij zijt voor eeuwig in zijne magt. (Zie duivel.)

Eeuwigheid.

Dan gaat hij met den ouden bles naar de eeuwigheid. (Zie bles.)

Het gebed is de sleutel der eeuwigheid.

Het is Joris in der eeuwigheid.Ga naar voetnoot8

Hij trekt wissels op de eeuwigheid.Ga naar voetnoot9

Lui Heintje werkt in der eeuwigheid.Ga naar voetnoot10

Van eeuwigheid tot amen. (Zie amen.)

Effect.

Zijne effecten zijn danig aan 't dalen.

Egbert.

Dat is de grootvader van de muizen, zei Egbert, en hij zag een' olifant.Ga naar voetnoot11

Weg met den slechten boêl, zei Egbert. (Zie boedel.)

Egel.

De vos weet vele zaken, maar de egel weet er eene van belang. (Zie belang.)

Een egel draagt het lijf vol stekels; 't is geen wonder: hij brengt ze zelf voort.Ga naar voetnoot12

Wie den egel onbedachtzaam aangrijpt, zal eene bebloede hand terug trekken.

Wij egels, wij ezels.Ga naar voetnoot13

Egge.

Die kan zijne egge wel aanwaren.Ga naar voetnoot14

[Men past dit spreekwoord op al degenen toe, die wel voor zich zelven weten te zorgen, en anderer hulp kunnen ontberen.]

Hier is voor zoo vele heeren te nijgen, zei de kikvorsch (of: pad), en de egge sleepte hem (haar) over het ligehaam.Ga naar voetnoot15

Op den ploeg en de egge is 't kwaad dansen.Ga naar voetnoot16

 

Op zijne egge zijn.

Egisthus.

Door de ledigheid kwam Egisthus tot overspel.Ga naar voetnoot17

[In den Trojaanschen oorlog had clytemnestra, huisvrouw van agamemnon, zich door egisthus laten verleiden, en, uit vrees voor ontdekking, haren man, bij zijne terugkomst van den krijg, laten vermoorden. Egisthus huwde toen met agamemnons weduwe, en regeerde acht jaren te Mycene, toen orestes zijns vaders dood wreekte, door egisthus insgelijks te doen ombrengen.]

Ego.

Graaf Ego bouwt wel, en heeft schoone paarden.Ga naar voetnoot18

Egypte.

Het is eene Egyptische duisternis. (Zie duister.)

Hij eet uit den pot van Egypte.

Hij moest de vleeschpotten van Egypte verlaten.

Zij keeren zich (of: hunkeren) naar de vleeschpotten van Egypte.Ga naar voetnoot19

[De beide laatste spreekwoorden zijn ontleend uit Exod. xvi: 3.]

Ei.

Adien dan eijers!

Alle ding dient waargenomen, zei de haan, en hij zat op het ei, om niet te missen. (Zie ding.)

Alle ding met vriendschap, zei Govert, en hij nam de eijeren uit zijns buurmans hoendernest. (Zie buurman.)

Als dat ei breekt, zal het stinken.

Als de haan van Kees eijeren legt, dan heb je alle dag wat versch. (Zie dag.)

Als de katten ganzeneijeren leggen.Ga naar voetnoot20

Altijd een ei of een kieken.Ga naar voetnoot21

Al verloren, als men het uit de eijeren halen moet.Ga naar voetnoot22

Beter een half ei (of: een dojer) dan een ledige dop. (Zie dojer.)

Daar blijft geen ei in 't nest.

Dat ei heeft wat lang in 't zout gelegen.

Dat ei is kloeker dan die hen.Ga naar voetnoot23

Dat is bedelaars kost, zei de vrouw, en zij bakte eijeren met metworst. (Zie bedelaar.)

Dat is een dik ei.

Dat is een schoone buit, zei Piet, en hij vond een dozijn stinkeijeren. (Zie buit.)

Dat is het regte eijereten niet, zei de vos, en hij zou de hoenderen mores leeren.Ga naar voetnoot24

Dat smaakt vunzig, zei Joor, en hij slurpte een stinkei uit.Ga naar voetnoot25

Dat zal hem geene windeijeren leggen.Ga naar voetnoot26

[pagina 176]
[p. 176]

Dat zijn Lukas-eijeren.Ga naar voetnoot1

[Dat wil zeggen: er komt niets van te voorschijn. Te Jutrijp, een dorp, in Friesland, nabij Sneek, gelegen, heeft men de aardigheid gehad, om, met meer andere fraaijigheden, onder den predikstoel, den evangelist lukas op eijeren te zetten. Zie verder scheltema.]

De basiliscus moet in het ei vertreden worden. (Zie basiliscus.)

De boer is het, die de eijeren legt. (Zie boer.)

De duivel heeft zijn ei midden in den winter niet gebroed. (Zie duivel.)

De een heeft den ander op zijne eijeren betrapt.Ga naar voetnoot2

De eijeren moeten eerst gebroeid en gekipt zijn, zal de klokhen met hare kiekens gaan pronken.

De eijeren zijn digt; maar de kuikens kruipen erdoor.

De hazen leggen bonte eijeren.

De hennen leggen gaarne, waar zij een ei zien.Ga naar voetnoot3

De katten leggen geene eendeneijeren. (Zie eend.)

De klokken zijn naar Rome: zij zullen eijers leggen.Ga naar voetnoot4

[De klokken worden in de goede week niet geluid; als zij weder beginnen, vindt men de paascheijeren.]

Den ekster wordt ook wel een ei ontnomen.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.)

De stoutste wezels zuipen de eijeren uit.Ga naar voetnoot6

Die de eijeren wil hebben, moet het kakelen der hennen kunnen verdragen.Ga naar voetnoot7

Die geene eijeren heeft, broedt het nest.Ga naar voetnoot8

Die kakelen wil, moet eijeren leggen.

Die met vossen te doen heeft (of: Die vossen rondom zijn slot heeft), moet zijn hoenderkot sluiten, zei de wezel, en zij at de eijers op, omdat er anders kwade kiekens uit zouden komen.Ga naar voetnoot9 (Zie Bijlage.)

Een bedorven ei Is het beeld der huichelarij. (Zie beeld.)

Eene gans kan geene uileneijeren leggen.

Een ei is een ei, zei de boer, en hij greep naar het ganzenei. (Zie boer.)

Eén ei is geen ei; twee-ei is één ei; drie-ei is 't regte paaschei.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.)

[Dit spreekwoord is het laatste gedeelte van een lied, dat nog algemeen, op Palmzondag, aldus door de kinderen gezongen wordt:
Palm, Palmpaschen!
Hei, koerei! Hei, koerei!
Nog een zondag, dan hebben wij een ei.
Eén ei is geen ei;
Twee-ei is één ei;
Drie-ei is 't regte paaschei.
Omtrent den oorsprong en de beteekenis van het spreekwoord is zeer lezenswaardig het stukje van Dr. j.h. halbertsma, getiteld: Paascheijeren, voorkomende in den Overijsselschen Almanak van 1840, bl. 154-188. Aan het slot worden wij te regt herinnerd aan de spreuk der Latijnen: ‘Gelukkig hij, die de oorzaken der dingen ontdekken mogt.’ Dit was met tuinman hier het geval niet; daarom maakt hij er zich met den kwinkslag af: ‘Men kan dat door den Regel van drien eens naçyferen.’ Van eijk vertelt ons, dat ‘dit een Noordbrabandsch spreekwoord is, ontleend van de roekeloosheid, waarmede men op Paschen met de eijeren omgaat.’ De schrijver der Gedachten over spreekwoorden zegt, ‘dit stuk anders te hebben hooren verklaren: Een ei, dat met de eerste kink in stukken gaat, is geen (regte Paasch) ei; die 2 eijeren volhoudt, is maar een halve; maar een ei, dat met 3 maal kinken, en wel zoo als de jongens doen, eerst punt op punt, en dan gat op gat, nog heel blijft, dat is een regte sterke (jongens) Paaschei.’ Ondertusschen leeren wij van halbertsma, op bl. 160, dat ‘men het ei beschouwde als het zinnebeeld der opstanding. De mensch breekt door de banden van zijn graf en heerijst, gelijk het kieken de schaal doorpikt, en levend uit een dood ei te voorschijn treedt. De sprekende overeenkomst tusschen de gewigtigste waarheid der openbaring, en dit gewoon verschijnsel in de natuur, springt ieder in de oogen.’ Op bl. 168 vinden wij de verklaring van het spreekwoord, en worden er op de Drieëenheid gewezen. ‘Eén ei is geen ei, één persoon maakt het goddelijk wezen niet uit; Twee-ei is één ei, de vader en de geest zijn één wezen; Drie-ei is 't rechte paaschei, de personen van vader, zoon en geest vormen met elkander het drieëenig wezen; dus maken drie eijeren ook één paaschei ter gedachtenis van den drieëenigen zoon, die opgestaan is.’]

Een ei op een' kordewagen krijen.Ga naar voetnoot11

Een eitje met zout Maakt een pikje als een houd.

Eene wijze hen legt wel een ei in de brandnetels.Ga naar voetnoot12

Eene zwarte hen legt witte eijers.Ga naar voetnoot13

Een hoop kinderen is een korf met eijeren.Ga naar voetnoot14

Een kusje zonder baard, is een eitje zonder zout. (Zie baard.)

Een ongelegd ei, een onzeker ei.Ga naar voetnoot15

Een onzeker (of: ongelegd) ei is een onwis kuiken.Ga naar voetnoot16

Een versch ei is een zuiver eten.Ga naar voetnoot17

Een vuil ei bederft een geheel zuipen.Ga naar voetnoot18

Eet ge een ei, zoo doe een' dronk; Eet ge een' appel, doe een' sprong. (Zie appel.)

[pagina 177]
[p. 177]

Ga zachtjes aan, dat gij de eijeren niet breekt, die gij onder uwe voeten hebt.Ga naar voetnoot1

Geen ei is meer een ei gelijk (of: Het gelijkt als het eene ei het andere).Ga naar voetnoot2

Gelijk de vogel is, zoo legt hij eijers.Ga naar voetnoot3

'k Geloof u, hoentje! dat 's te zeggen: Ik heb u daar een ei zien leggen.Ga naar voetnoot4

Gelukkig gebroed, zei Jan Flapuit, twaalf eijeren en dertien kiekens.Ga naar voetnoot5

Harde eijeren zijn kwaad om te zuipen (of: te slurpen).Ga naar voetnoot6

Heden een ei is beter dan morgen eene hen.Ga naar voetnoot7

Het dient nergens toe, dan om een vuil ei uit te broeden.

Het ei heeft zevenvoudige kracht.

Het ei is vuil bij haar.

Het ei kan de kraai niet beliegen.

Het ei van Columbus. (Zie columbus.)

Het ei wil altijd wijzer wezen dan de hen (of: Het ei wil de hen leeren).Ga naar voetnoot8

Het gaat als eijeren uit de mand.Ga naar voetnoot9

Het hennen- (of: musschen-) ei grijpen, en het ganzenei verwaarloozen.Ga naar voetnoot10

Het hoen, dat het meest kakelt, geeft de meeste eijers niet.Ga naar voetnoot11

Het is eene wijze hen: zij legt niet één verloren ei.Ga naar voetnoot12

Het is een stinkei.Ga naar voetnoot13

Het is het zoo goed waard, als een ei een oordje.Ga naar voetnoot14

Het is koek en ei met hem.

Het is met hem meer kakelen dan eijeren leggen.

Het is zoo groot als een duivenei. (Zie duif.)

Het is zoo vol als een ei.Ga naar voetnoot15

Het kan niet altijd zoo netjes zijn als vier eijeren op een schaaltje.

Het was een ei met een halfbakken kuiken.

Het zijn hanen- (ook wel: kromme) eijeren (of: eijeren, die de boeren van roggebrood leggen). (Zie boer.)

Het zijn kwade hennen, die de eijeren uitleggen, en t' huis gaan eten.Ga naar voetnoot16

Het zijn mooije woorden; maar de eenden leggen de eijeren. (Zie eend.)

Hij doet niemand een hennenei schade.Ga naar voetnoot17

Hij geeft een ei, om een kuiken weêr te krijgen.Ga naar voetnoot18

Hij gelooft reeds een kieken te wezen, daar hij nog een ongelegd ei is.

Hij heeft al veel paascheijeren gegeten.Ga naar voetnoot19

Hij heeft het ei gelegd, dat een ander heeft uitgebroed.

Hij heeft het nest-ei verloren.Ga naar voetnoot20

Hij is gejaagd als eene hen, die een ei moet leggen.Ga naar voetnoot21

Hij is met een ei gewonnen, en met een' appel verloren (of: verteerd). (Zie appel.)

Hij is niet gek: hij heeft liever twee eijeren dan ééne pruim.Ga naar voetnoot22

Hij is te houden gelijk een raauw ei.Ga naar voetnoot23

Hij is uit hetzelfde ei gebroed.Ga naar voetnoot24

Hij is van geene goede eijeren gezet.Ga naar voetnoot25

Hij is zoo vol ondeugd (of: leugens) als een ei vol zuivel.Ga naar voetnoot26

Hij is zoo vol reden als een ei vol zuivel.Ga naar voetnoot27

Hij kalt van ongelegde eijeren.Ga naar voetnoot28

Hij kan geen ei leggen, of hij moet kakelen.

Hij kent geen schooner ei, dan hetgeen hij zelf legt.Ga naar voetnoot29

Hij kiest eijeren (of: appels) voor zijn geld. (Zie appel.)

Hij komt nu regt op zijne eijeren.Ga naar voetnoot30

Hij koopt zeven eijeren, en geeft er acht weèr.Ga naar voetnoot31

Hij krijgt de kip met het ei.

[Dat is: bij het meisje, dat hij trouwt, en daardoor de zijne maakt, wordt ook haar onecht kind zijn eigendom.]

Hij laat hem op zijne eijeren zitten.Ga naar voetnoot32

Hij legt een ei in het riet.Ga naar voetnoot33

Hij legt zijne eijeren buiten zijn nest.Ga naar voetnoot34

Hij loopt, of hij op eijerdoppen gaat. (Zie dop.)

Hij loopt zoo snel, of hij eijeren in zijne schoenen had.Ga naar voetnoot35

Hij maakt het als eijeren, die uitloopen (of: Hij heeft het van eijeren gemaakt).Ga naar voetnoot36

Hij meende eijeren te vuur te hebben, en hij had niet dan de schalen.Ga naar voetnoot37

Hij meende zijn eitje hier neder te leggen.Ga naar voetnoot38

Hij praat daar vast om als de lodder om het ei.Ga naar voetnoot39

Hij scheidt ervan als de hen van het ei.

Hij slaat ernaar als de blinde naar het ei. (Zie blind.)

Hij slacht Koppen (of: de kippen): heeft hij veel eijeren, hij maakt veel doppen. (Zie dop.)

Hij slacht Sint Egbert, die de eijeren opat, en de doppen om Godswil gaf. (Zie dop.)

Hij staat erbij als eene kip, die eendeneijeren uitgebroeid heeft, als de eenden te water gaan. (Zie eend.)

Hij stinkt als een vuil ei, met luizen gelardeerd.Ga naar voetnoot40

Hij telt zijne kiekens, eer de eijers gelegd (of: gekipt) zijn.

[pagina 178]
[p. 178]

Hij was gewoon, zijne eijeren in anderer lieden nest te leggen.

Hij wil de eijeren met de hennen hebben.Ga naar voetnoot1

Hij wil er ei of kuiken van hebben.Ga naar voetnoot2

Hij wil het ei scheren.Ga naar voetnoot3

Hij wordt op de eijeren betrapt.Ga naar voetnoot4

Hij zal het hennetje wel inlokken, om er een eitje van te hebben.

Hij zal met een windei betalen.Ga naar voetnoot5

Hij zit op zijn ei te broeijen.Ga naar voetnoot6

Hij zou het ei stelen onder de hen.Ga naar voetnoot7

Houd uw brood, u komen eijeren. (Zie brood.)

Ik heb een eitje met u te pellen.Ga naar voetnoot8

Ik heb het kakelen en gij de eijeren.Ga naar voetnoot9

Ik verwonder mij, zei Jannetje de eijervrouw, dat de wereld geene eijeren legt, dewijl ze zoo braaf broeden doet.Ga naar voetnoot10

Ik zal dat hoen maar met een ei betalen.Ga naar voetnoot11

In de maand van Mei Leggen alle vogeltjes een ei, Behalve de kwartel en de griet: Die leggen in de meimaand niet.

Kakel gij: de hoenders leggen de eijeren.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.)

Kook de eijeren zoo net van pas, als Geertjes moei appelbrij. (Zie appel.)

Kwaad ei, kwaad kuiken: of zou het ei beter wezen dan het hoen? Dat zou de drommel doen. (Zie drommel.)

Kwaad hoen, kwaad kuiken; kwaad ei, kwaad zuipen.Ga naar voetnoot13

Laat de hen (of: eend) eerst op hare eijeren komen. (Zie eend.)

Laat den kievit stippen: ik heb de eijeren in den hoed.Ga naar voetnoot14

Lange en witte eijeren zijn de beste.Ga naar voetnoot15

Malle luî en rotte peren, Boeken, die geen deugden leeren, Vuile eijeren op een' hoop: Hoe meer om 't geld, hoe slechter koop. (Zie boek.)

Men kan dat voor een ei of een appel krijgen. (Zie appel.)

Men kan hem een ei in het gat gaar braden.Ga naar voetnoot16

Men kan niet veel gouds koopen om een ei.Ga naar voetnoot17

Men mag daar wel een eitje leggen, maar niet broeijen.

Men mag geen' nar op eijers zetten.Ga naar voetnoot18

Men moet geene paascheijeren op goeden vrijdag eten.

Men moet geene struif om een ei bederven.Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.)

Men moet niet één ei onder een' haan leggen, want die trapt het met zijne pooten aan stukken.Ga naar voetnoot20

Men moet niet te veel (of: niet al de) eijeren onder ééne hen leggen.Ga naar voetnoot21

Men ziet op het ei, en laat het hoen loopen.Ga naar voetnoot22

Men zoude hem met vuile eijeren smijten.Ga naar voetnoot23

Met den kaaiman hoendereijeren gezocht in een uilennest.

Met der tijd komt de hen op hare eijeren.Ga naar voetnoot24

Met list brengt men een ei in een' hopzak.Ga naar voetnoot25

Neem een ei van een uur, vleesch van een jaar, en visch, die tien jaar oud is.Ga naar voetnoot26

Om eijers te koken, is er een zot van doen.

Onze quaestie is niet om een' appel of een ei. (Zie appel.)

Ook op één ei broedt de hen.Ga naar voetnoot27

Overal is bedrog in, zei de Westfaalsche koopman, men maakt zelfs de panharingen en eijeren ook al kleiner. (Zie bedrog.)

Paascheijeren op het ijs eten.

Rompslomp, twaalf eijeren, dertien kiekens.Ga naar voetnoot28

Rotte peren, stinkende eijeren en sterke boter behooren te zamen, om er eene vuile struif van te bakken. (Zie boter.)

Sla de eijers in de pan, Dan komen er geen kwâ kuikens van.Ga naar voetnoot29

[Wanneer een meisje huwen wil, is het vaak raadzaam, dit toe te staan, ter voorkoming van kwade gevolgen.]

Sla er wat eijeren in.Ga naar voetnoot30

Smijt die hen dood: zij zuipt hare eijeren uit.Ga naar voetnoot31

Toen men met zout kwam, waren de eijeren al op.Ga naar voetnoot32

Twaalf eijeren, dertien dojers. (Zie dojer.)

Uit gebraden eijers komen zelden kuikens.Ga naar voetnoot33

Van de eijeren tot de appelen. (Zie appel.)

Vier gelouterde zuivere kievits-eijeren op een' hoek lands in één nest.Ga naar voetnoot34

[Een schibboleth der Friezen, in 1500 gebruikt, bij de belegering van Franeker, tegen hendrik van saksen en de zijnen.]

Vindt gij het ei niet, zoo moogt gij het nest braden.Ga naar voetnoot35

Voor een onwis ei groot geld te koste leggen.Ga naar voetnoot36

Voorzigtigheid is de moeder der wijsheid, zei Joris, en bij leide, terwijl zijne vrouw sliep, een half dozijn eijeren onder haren aars, om uit te broeijen. (Zie aars.)

Wanneer de zeeëijeren breken, dan stinken ze meer, dan wanneer de landeijeren breken.Ga naar voetnoot37

[De eijeren zijn hier handelsartikelen: een

[pagina 179]
[p. 179]

bankeroet bij den zeehandel is grooter dan bij den binnenlandschen handel.]

Wat is hij bang voor zijn' eijerkorf. (Zie bang.)

Wees van zout en brood voorzien, eer gij uwe eijeren in stukken slaat. (Zie brood.)

Wel gekakel, maar geene eijeren.Ga naar voetnoot1

Wie geen verstand van het eijereten heeft, die zal den baard of de kale kin beslabben. (Zie baard.)

Ze moeten hun eigen ei eten, die geen scheren kunnen verstaan.

Ze zien er uit als dojers van eijeren. (Zie dojer.)

Zij gelijken elkander Als het eene ei het ander.

Zij kakelt als eene kip, die haar ei niet kwijt kan raken.

Zij loopt rond, of ze een ei moest leggen.

Zijne eijers zijn meer waard dan anderer lieden kiekens.

Zijne hennen leggen altijd eijers met twee dojers. (Zie dojer.)

Zijn hoofd is zoo hol als een ledige eijerdop. (Zie dop.)

Zij weten niet op hunne eijeren te zitten.

Zoo de hen hare eijers niet broedt, hoe zal ze kiekens voortbrengen?

Zulk ei, zulk kieken.Ga naar voetnoot2

 

Beter ei dan fij.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.)

Hij spreekt boe noch ba (ook wel: ei mij! noch wee mij! of: Noch ei! Noch fij!). (Zie ba.)

Eigen.

Die aan het eigen de hand slaat, zal zich niet branden.Ga naar voetnoot4

Er gaat niets voor eigen.Ga naar voetnoot5

Er is meer gelijk dan eigen.Ga naar voetnoot6

Eigenbaat.

Eigenbaat, Jongen raad, Heimelijke haat Doen ter wereld de meeste schaad.Ga naar voetnoot7

Eigenbaat is de toetssteen der menschen.Ga naar voetnoot8

Eigenbelang.

Het eigenbelang beheerscht alles.

Eigendom.

Als hij lang genoeg wacht, wordt de wereld zijn eigendom.Ga naar voetnoot9

Bestond er geen eigendom in de wereld, zoo werd de hel te klein.

Eigenliefde.

Eigenliefde maakt blind.Ga naar voetnoot10

Eijervrouw.

Ik verwonder mij, zei Jannetje de eijervrouw, dat de wereld geene eijeren legt, dewijl ze zoo braaf broeden doet. (Zie ei.)

Eik.

Als Januarij stof maakt, dan groeit het koren als een eikenboom. (Zie boom.)

De bijl velt ook den eikenboom. (Zie boom.)

De geweldige eiken van Bazan dragen vrucht voor de zwijnen. (Zie bazan.)

De trotsche eikenboomen ziet men scheuren, een nederig rietje ontgaat het met buigen. (Zie boom.)

Eene vierige gemeente kan een' eiken schout op.

Geen eikenboom viel ooit van éénen slag (of: op den eersten slag), zei de specht, en hij pikte daarin. (Zie boom.)

Het zal aan het riet niet staan, de eikenboomen te beschutten of te overschaduwen. (Zie boom.)

Hij kan wel zien door eene eiken plank, daar een gat in is.Ga naar voetnoot11

Hij liegt door eene eiken plank.Ga naar voetnoot12

Kleine houwen vellen groote eiken.

Men kan wel eene viool tegen een' eikenboom in stukken slaan. (Zie boom.)

Men kapt van vurenhout geene eiken spaanders.Ga naar voetnoot13

Eikel.

De vuilste (of: luiste) varkens krijgen de beste eikels.Ga naar voetnoot14

Eiland.

Het is eene kamer als een eiland.Ga naar voetnoot15

Hij vaart tusschen de eilanden door.

Wij zitten hier op geen eiland.

Einde.

Aan alles komt een einde.

Aan het einde des jaars zal men eerst 't huwelijk loven.Ga naar voetnoot16

Al eer de leugen is ten end, Zoo is uw goede naam geschend.Ga naar voetnoot17

Al het smeer is vet, zei de koksjongen, en hij lardeerde het gebraad met kaarseindjes.Ga naar voetnoot18

Al is de kerk groot, de paap predikt (of: zingt) maar aan één einde (of: zingt niet meer, dan hij vermag).Ga naar voetnoot19

Alle begonnen werk neemt een eind.Ga naar voetnoot20

Alle dagen wat, maakt aan het einde des jaars een' grooten hoop. (Zie dag.)

Alle ding heeft een einde, behalve God. (Zie ding.)

Alle gekheid op een stokje (of: einde).Ga naar voetnoot21

Alle lofzangen hebben een einde.Ga naar voetnoot22

Alle officiën zijn smerig, zei de kosters vrouw, toen zij een eindje kaars uit de kerk kreeg.Ga naar voetnoot23

Als er geen begin aan komt, is er ook geen einde te wachten. (Zie begin.)

Als gij op het einde zijt, zoo kruip niet aarzelings.Ga naar voetnoot24

Als het kleed gemaakt is, dan ziet men de fouten (of: Men ziet de fouten allerbest aan 't einde).Ga naar voetnoot25

Al wat Willem heet, heeft een ellendig uiteinde.Ga naar voetnoot26

[Dit spreekwoord ontstond in 1711, bij het verdrinken van prins jan willem friso. Scheltema telt de voorbeelden op van het ellendig uiteinde, al wat willem heet, overkomen. Willem i en iii, graven van Holland, zijn alleen uitgezonderd, want wat scheltema van willem iii meldt, geldt van willem iv.]

Armoede is het einde. (Zie armoede.)

[pagina 180]
[p. 180]

Begin geen huis te bouwen, Of wil het eind aanschouwen.

Dat is een begin zonder einde. (Zie begin.)

Dat is een gebed zonder einde.Ga naar voetnoot1

Dat is het einde en slot van de zaak.Ga naar voetnoot2

Dat is het einde van het lied (of: de klucht).Ga naar voetnoot3

Dauw op regen neemt een besch.... einde. (Zie dauw.)

De krijgsknecht in huis, maakt een einde aan den vrede.

De nijd is groot; Maar neemt een einde met den dood. (Zie dood.)

De olie is best in het begin, en de honig op het einde, maar in het midden dient de wijn. (Zie begin.)

Deugd heeft een goed einde. (Zie deugd.)

De Vlamingen zien het einde der zaken, en de zaken het einde der Spanjaarden.Ga naar voetnoot4

[Het onrustig en woelig karakter der Vlamingen, en de moeite, die zij den Spanjaarden gaven, om hen tot onderwerping te brengen, terwijl hunne gedurige opstanden het bloed der Spaansche edelen deden stroomen, hebben dit spreekwoord doen ontstaan.]

De wereld loopt ten end, zei de jongen, en hij zag zijn' vaâr op een varken rijden.Ga naar voetnoot5

De zonde is zoet in 't volbrengen; maar het einde is zuur.Ga naar voetnoot6

De zonde is zoet in 't volbrengen; maar het einde is zuur.Ga naar voetnoot6

Die het kluwen heeft, zal het einde wel vinden.Ga naar voetnoot7

Die het schurft met kraauwen wil goed maken, zal aan het einde leeren, dat hij kwalijk begonnen heeft.

Die het touwtje te hard (of: te stijf) trekken, krijgen de einden in de hand.Ga naar voetnoot8

Die kaars brandt aan beide einden.

Die ten einde toe volhardt, zal zalig worden.

[Dit spreekwoord is genomen uit Matth. xxiv: 13 en Mark. xiii: 13.]

Die zijn uiteinde overweegt, ontledigt zijn hart van zonde.

Een einde van (of: aan) iets maken.

Eene wel bezette menagerie maakt ten einde van het jaar eene vette beurs. (Zie beurs.)

Een goed begin heeft een goed behagen (of: Het beginsel mag behagen), Maar het einde zal den last dragen. (Zie begin.)

Een man moet zijne eere verdedigen tot aan zijn einde. (Zie eer.)

Een zuur einde doet het zoete begin vergeten. (Zie begin.)

Einde goed, al goed, zei Flip, en ik zei 't meê; Hoe goed is dan een worst, zei Piet, die heeft er twee.Ga naar voetnoot9

Eind voor eind zijn.Ga naar voetnoot10

Elk trekt gemeenlijk aan het langste eind.Ga naar voetnoot11

God betaalt alle weken niet, maar Hij betaalt eens op het einde.

Goed begin, goed einde. (Zie begin.)

Haastigheid is de aanvang - berouw het einde des toorns. (Zie aanvang.)

Het bedrog en de winter scheiden altijd met een vuil einde. (Zie bedrog.)

Het breedste eind moet nog volgen, zei besje, toen zij den steel van de koekepan ontlast had. (Zie besje.)

Het einde des jaars zal men eerst heilig loven.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.)

Het einde des toorns is gewoonlijk het begin des berouws. (Zie begin.)

Het einde geld, het einde geloof.Ga naar voetnoot13

Het einde is ervan (of: eraan) verloren.Ga naar voetnoot14

Het einde kroont (of: prijst) het werk.Ga naar voetnoot15

Het einde prijst den man.

Het einde prijst het leven, gelijk de avond den dag doet. (Zie avond.)

Het einde van den weg komt met den weg overeen.

Het einde van de vrolijkheid is het begin van de treurigheid. (Zie begin.)

Het einde van dien kout is het einde van zijn Latijn.

Het einde van het laken moet ook het einde van de el zijn (of: Het laken en de el moeten gelijk uitkomen).Ga naar voetnoot16

Het einde van zijn werk is arbeiden.

Het eindje is de dood. (Zie dood.)

Het gewone eind van den vos is de bontwerkerswinkel. (Zie bontwerker.)

Het heeft slot noch einde (of: zin).Ga naar voetnoot17

Het is al goed, dat tot geen kwaad einde strekt.Ga naar voetnoot18

Het is goede wijsheid, die in het einde wijsheid is.Ga naar voetnoot19

Het is kwaad sparen, als de koek ten einde is.Ga naar voetnoot20

Het is kwaad te komen aan het einde van een feest, en in het begin van een gevecht. (Zie begin.)

Het is te laat gespaard, als het vat ten einde gaat.Ga naar voetnoot21

Het kluwen loopt zoo lang, totdat het ten einde komt.Ga naar voetnoot22

Het zal een kort einde nemen, zei de paap, en hij beet van een stuk metworst.Ga naar voetnoot23

Het zal mijn eindje wel uithouden.Ga naar voetnoot24

Hij gaat uit als een eindje nachtkaars.Ga naar voetnoot25

Hij had het touw bijna laten slippen, zijn einde scheen niet ver te zijn.

Hij heeft het bij 't verkeerde einde aangegrepen.Ga naar voetnoot26

Hij is aan het eind van den akker. (Zie akker.)

Hij is aan het eind van den reep.Ga naar voetnoot27

Hij is van het slechtste einde afgescheurd.Ga naar voetnoot28

Hij is zijne moeder in 't eind al t' huis gekomen.Ga naar voetnoot29

Hij weet de einden niet aan elkander te knoopen (of: bij elkander te houden).Ga naar voetnoot30

Hij weet niet, waar het eind aan vast is.Ga naar voetnoot31

[pagina 181]
[p. 181]

Hij weet (of: ziet) geen einde van zijn goed (ook wel: Goed zonder eind).Ga naar voetnoot1

Hij woont aan het einde van de wereld.

Hij zal wel maken, dat hij aan het langste (of: breedste) eind blijft.Ga naar voetnoot2

Hij ziet zijn eigen einde vast te beleggen.

Hij zou de geheele wereld overeind (of: op zijn eind) zetten.Ga naar voetnoot3

Hoe is de man aan zijn eind gekomen?Ga naar voetnoot4

Iemand aan het einde brengen.

Iemand de einden in de hand geven.Ga naar voetnoot5

Ik ben ten einde raad (of: mijn' raad ten einde).Ga naar voetnoot6

Ik heb nooit smakelijker kost gegeten, zei de bestemoêr van Jan Tamboer, en zij bikte frikkedillen en een endje worst van zeven duim. (Zie bestemoeder.)

Ik kan er geene enden of ooren aan vinden.

In alle dingen moet men op het einde letten. (Zie ding.)

Is er een begin, dan komt er ook een einde aan. (Zie begin.)

Jurt, Jurt! je hebt het eind nog niet.

[Dat wil zeggen: er zal nog vrij wat moeten gebeuren, alvorens het oogmerk bereikt is. Het is eene woordspeling van den eigennaam jurriën, waardoor men een' onachtzame aanwijst, en jurten of sjorren, met ongelijke beweging trekken.]

Korte woorden hebben een einde.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

Kwade beginsels hebben zelden een goed einde. (Zie begin.)

Kwakschulden worden op het einde van het jaar pakschulden.

Men moet daarvan scheiden, en er een einde aan maken.Ga naar voetnoot8

Men moet de zaak aan het regte einde vatten.Ga naar voetnoot9

Men moet niet beginnen, wat niemand ten einde kan brengen.

Met modderen komt men nimmer aan 't eind.

Om een haverstroo een huis overeind zetten.Ga naar voetnoot10

Onzeker vreezen is zeker kwaal-einde.Ga naar voetnoot11

Oordeel niet, Tenzij gij 't einde ziet.Ga naar voetnoot12

Op weldoen valt wel ondank in het einde.Ga naar voetnoot13

Steek uwe kogels (of: kegels) in den zak: uw spel is ten einde.Ga naar voetnoot14

Ten einde maat, ten einde geld.Ga naar voetnoot15

Twee eindjes kaars zijn eene kaars waard.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.)

Van al, wat gij begint, Zie, dat gij 't einde vindt.

Wacht het einde af: het hemd zal den rok wijzen.Ga naar voetnoot17

Wie zich aan God houdt, diens einde zal wel goed zijn.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.)

Wij hebben te zamen al een goed eindje wegs afgelegd.

Zend de kat bij het spek en een' Lap bij den wijn, dan zijt gij aan het regte einde.

Zijn geduld loopt ten einde.

Zijn vader had aan een ander eind gestaan.Ga naar voetnoot19

Zij trekken ééne lijn, maar ieder aan een einde.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.)

Zij trekken om het langste einde.Ga naar voetnoot21

Zulk begin, zulk einde. (Zie begin.)

Zulk leven, zulk einde.Ga naar voetnoot22

Eisch.

Daar geen eisch is gedaan, Kan ook geen verzuim bestaan.Ga naar voetnoot23

Het schaadt een' koopman veel, dat hij zijnen eisch niet krijgt.Ga naar voetnoot24

Na den eisch komt het antwoord. (Zie antwoord.)

Wie kent er ooit, naar regten eisch, Meloenen en het vrouwevleisch?Ga naar voetnoot25

Wie krijgt hier zijnen eisch?Ga naar voetnoot26

Wolven-saus tot honde-vleisch: Dat is spijze naar den eisch.Ga naar voetnoot27 (Zie de Bijlage.)

Ekster.

Als de eksters op de varkens vliegen, dan is het om de luizen te doen.Ga naar voetnoot28

Al te laat, zei de ekster, en hij had den bout in 't gat. (Zie bout.)

Daar weet men niet van die eksternesten.

Dat is wel een ekster, die uit zijn gat vliegt, en kwek roept.

De ekster danst in vreemde vederen.

De ekster heeft eene schoone taal; Maar uw geldje nam het altemaal.Ga naar voetnoot29

De ekster huppelt zoo lang, tot hij den bout in den aars heeft. (Zie aars.)

De ekster kan zijn huppelen niet laten.Ga naar voetnoot30

De ekster wil zingen tegen den nachtegaal.Ga naar voetnoot31

Den ekster wordt ook wel een ei ontnomen. (Zie ei.)

Die een' ekster uitzendt, krijgt een' bonten vogel t' huis.

Elk wat wils, zei de kraai, en zij k.... den ekster op het hoofd.Ga naar voetnoot32

Er is geen ekster, of hij heeft wat bonts. (Zie bonte.)

Er is geen ekster zoo loos, of zijne jongen (ook wel: zijn nest) worden (wordt) hem wel ontnomen.Ga naar voetnoot33

Geen ekster zal van den keizer klappen.Ga naar voetnoot34

Gij zult den ekster zijn huppelen niet verbieden (of: verleeren).Ga naar voetnoot35

Het is een vlugge ekster.Ga naar voetnoot36

Het is warm op mijn hart, zei Joris, of er een ekster op gesch.... had.Ga naar voetnoot37

[pagina 182]
[p. 182]

Hij gelijkt den ekster van Beekman: hij denkt meer, dan hij praat. (Zie beekman.)

Hij heeft van den ekster gegeten.Ga naar voetnoot1

Hij is zoo veeg als een Hollandsche ekster.

Hij kijkt als een ekster uit zijn gajool.

Hij klapt als een ekster (of: papegaai).Ga naar voetnoot2

Hij spuwt als een sch...... ekster.

Hij valt erin als een ekster in een' notenboom. (Zie boom.)

Hij wilde, dat hem ook zulk een ekster in de keel sch....

Hij zit daar in geen eksternest.

Hij zou wel een' dooden ekster verschalken.Ga naar voetnoot3

Hoe kan het beest het zoo net mikken, zei Folpert, en een ekster sch... hem op zijn' neus. (Zie beest.)

Ieder boer meent, dat zijn ekster eene gans is. (Zie boer.)

Zie, dat het niet op een eksternest uitkomt.Ga naar voetnoot4

Zoo dikwijls als hij de waarheid spreekt, vliegt hem een ekster uit zijn gat.

Eksteroog.

Hij heeft eksteroogen in de keel.Ga naar voetnoot5

[Een eksteroog is eene verharding in het vleesch. Deze omstandigheid op de keel toepassende, moge zulks pijnlijk wezen, en het eten moeijelijk maken, de drinkebroêr proeft er even lustig op los.]

El.

Alles met maten, zei de snijder, en hij sloeg zijn wijf met de el voor haar achterste. (Zie achterste.)

Alles met maten, zei Flip de hondenslager, en hij mat de stokslagen met de el uit.Ga naar voetnoot6

Dat was eene schoone preek, zei de snijder, men vond er de el bij het laken.

De ziel wordt met de el niet uitgemeten.

Die drie duim wast in waardigheid, Schiet drie el in hoovaardigheid. (Zie duim.)

Eene talie te kort is zooveel als eene el.

Eene talie van een' haas is eene el van eene kat waard.

Het einde van het laken moet ook het einde van de el zijn (of: Het laken en de el moeten gelijk uitkomen). (Zie einde.)

Hij geeft geen vijf vierendeel voor eene el, maar klieft een zwavelstokje in vieren.Ga naar voetnoot7

Hij heeft een gezigt van eene el lang. (Zie aangezigt.)

Hij is zoo lang: men zou hem met de el verkoopen.Ga naar voetnoot8

Hij krijgt een' neus van eene el lang (of: een' langen neus).Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.)

Hij meet anderen naar zijne eigene el.

Hij rekent bij de el, wat het heele laken kosten moet.

Ik houd van die inhalige menschen niet, zei Jochem, en hij wilde vijf vierendeel voor eene el hebben.Ga naar voetnoot10

Ik weet, wat er de el van kost.

Men kan, met bezorgd te zijn, geene el tot zijne lengte toedoen.

[Dit spreekwoord is genomen uit Matth. vi: 27 en Luk. xii:25.]

Men mag het wel met de el uitmeten.

Men meet geen menschen bij de el: Zijn zij maar vroom, zoo is 't al wel.Ga naar voetnoot11

Wie niet meet met de regte hel, Die komt voorzeker in de el.

[Dit geldt van hen, die het inmeten voor geene zonde houden, en daarom de zaak spottender wijze voorstellen.]

Wilt gij weten, wat de el daarvan waardig is?

Elberfeld.

Ik wou, dat al mijne beeren te Elberfeld plat op hun gat zaten. (Zie beer.)

Element.

Hij is in zijn element.Ga naar voetnoot12

Vuur en vaste gronden zijn de elementen van oude lieden, kinderen vinden in lucht en water meer behagen.

Elf.

Dat is een benaauwd half elfje.

De schuit van elven neemt alles meê.

[Dat wil zeggen: daar neemt men alles aan, daar kan men alles kwijt worden, even gelijk de nachtschuiten allen opnamen, die niet vroeger hadden kunnen vertrekken.]

Elf is het gekken-nommer.

[Het getal elf heeft men klankverwisselend naar alf genoemd; en daar alf oulings een spooksel, het witte wijf, de nachtmerrie, of ook wel dwaas of zot beteekende, is dit de eenvoudigste verklaring, ‘hoe men van oudsher dit geheel eensluidende cijfer zijne met dien klank overeenkomstige rol heeft kunnen doen spelen.’ Zie Dr. de jagers Archief voor Ned. Taalkunde, 4e. deel, bl. 423 en 424.]

Hij behoorde in nommer elf te zitten.

Hij k... niet voor elven, en dan is 't nog maar dunnetjes.

[Men zegt dit van een' gierigaard.]

Hij scheldt hem uit voor elf en dertien. (Zie dertien.)

Hij zet zijne muts op half elf (of: half zeven).

Zij slaan op elkander als de klok van elven.Ga naar voetnoot13

[In vroegeren tijd, misschien op sommige plaatsen nog wel, luidde men om 11 uur 's morgens de dorps-etensklok, als sein voor de vrouwen der handwerkslieden. Daarom wordt dit spreekwoord toegepast op al zulke handelingen, waarin eene volmaakte overeenstemming is op te merken.]

Elfde.

De tiende weet altijd niet, hoe de elfde aan den kost komt.

Elf-en-dertig.

Dat is op zijn elf-en-dertigst.Ga naar voetnoot14

Gij blijft altijd in de punten van elf-en-dertig.Ga naar voetnoot15

[Is eene zaak op zijn elf-en-dertigst, dan is ze in de uiterste puntjes, alles punctueel, zonder één klaviertje over te slaan. Men kan echter alles overdrijven, ook het meest ordelijke, en wie dat doet, blijft altijd in de punten van

[pagina 183]
[p. 183]

elf-en-dertig, en wil niets buiten dat voor goea achten. Beide spreekwoorden zijn van Frieschen oorsprong, waar de provinciale staten uit afgevaardigden der 11 steden en 30 grietenijen bestonden.]

Elft.

Den eersten donder in Maart, Vat men de elft bij den staart. (Zie donder.)

Hij is zoo harig als elft in den Mei.Ga naar voetnoot1

Elizabeth.

Het is binnen bij Betje.

Malkander geen Elizabeth te noemen: dat is een vrouwenaam.

Elleboog.

Als hij een' vinger of duim in het lid zal zetten, dan maakt hij, dat er een elleboog kraakt. (Zie duim.)

Daar veeg ik mijn' elleboog aan.

Eener vrouwe dood Is eens mans elleboogstoot. (Zie dood.)

Een zeer oog moet met den elleboog verbonden worden.Ga naar voetnoot2

Er is een steekje aan los, waar een elleboog over kan.Ga naar voetnoot3

Het is Wilhelmus van Nassauwen, Met de ellebogen door de mouwen.

[Ofschoon oorspronkelijk een hatelijke parodie, wordt dit spreekwoord gebruikt bij het voorstaan van het goede, zelfs tot armoede toe.]

Hij heeft de ellebogen vrij.

Hij houdt nog iets achter den elleboog.Ga naar voetnoot4

Hij is zoo bot (ook wel: zoo scherp) als mijn elleboog.Ga naar voetnoot5

Hij weet zijne ellebogen goed te roeren.Ga naar voetnoot6

Iemand den elleboog kussen.Ga naar voetnoot7

Ik kan met mijn' elleboog niet in mijn' zak komen.

Let op de punten, zei de paap, en hij stak zijn' elleboog door den preêkstoel.Ga naar voetnoot8

Let op deze punten, zei knorrige Piet, en hij stak zijnen elleboog uit, om er eenen kakelenden boer een opzetje mede te geven. (Zie boer.)

Tot de ellebogen in het geld tasten.

Zij bestaan elkander noch van kniën noch van ellebogen.Ga naar voetnoot9

Ellende.

Geene zorgen (ook wel: ellende) voor den tijd.Ga naar voetnoot10

Het is ellende met zuur bier. (Zie bier.)

IJdele vrees is zekere ellende.Ga naar voetnoot11

Meer ellende, dan men met zeven hulken ontzeilen kan.Ga naar voetnoot12

Ellendig.

De hoop is het brood der ellendigen. (Zie brood.)

Het is een ellendige troost, dat er meer ellendigen zijn.

Het kwaad inwendig Maakt ons ellendig.

Elpenbeen.

Hij weet elpenbeen met inkt uit te maken.

Els.

Rood haar en elzenhout Wordt op geen' goeden grond gebouwd.Ga naar voetnoot13

Als men eene els in den zak doet, steekt er ligt de punt door.

Dat is met elzen en naalden al wel doornaaid en doorstoken.

Hij draagt eene els in den zak.

Hij is zoo scherp als eene els.Ga naar voetnoot14

Met eene kleine els steekt men een' grooten ezel.Ga naar voetnoot15

Elyzeesche velden.

Hij gaat naar de Elyzeesche velden.Ga naar voetnoot16

[De Elyzeesche velden zijn de eilanden der gelukzaligen, door de mythologie geplaatst in de nabijheid van de Zuilen van Hercules (straat van Gibraltar), in den Atlantischen oceaan, en als eene bekoorlijke plaats voorgesteld. Men gebruikt dit spreekwoord, wanneer men iemand gaarne verwijderd ziet, doch niet van hem af kan of durft: men wijst hem daarom naar eene gelukkige plaats, om zoodoende goedschiks van hem af te komen.]

Emmer.

Als het kalf er ten laatste maar niet in den emmer sch...

Dat is een schoone bruinvisch, zei de mof, en hij zag eene vloo in een' wateremmer zwemmen. (Zie bruinvisch.)

Dat komt in den emmer (of: Vlak in den emmer).

Dat zijn nieuwerwetsche mosselen, zei de mof, en hij zag een' emmer vol oesters.Ga naar voetnoot17

Die kruik wil geen water houden, zei nuchtere Teunis, en hij goot eene kan bier in eenen slaëmmer. (Zie bier.)

Donnez moi een' emmer, zei Flip, mijne paardjes moeten drinken (of: hebben zulk een' dorst). (Zie dorst.)

Er is melk aan de kan (of: den emmer).Ga naar voetnoot18

[Dat is: de opgeworpen smet kleeft den man aan. Daar blijft wel melk aan eene melkkan of eenen melkemmer hangen, zoodat men zien kan, waartoe dat voorwerp gediend heeft. Ondertusschen wordt dit spreekwoord wel wat liefdeloos toegepast, wanneer er vermoeden is van eenig kwaad. Het gaat ermede als met het spreekwoord: Men scheldt geene koe blaar, of daar is wat wits aan (of: Men noemt nooit eene koe bont, of zij heeft wel een vlekje). De laster is terstond gereed, om een kwaad gerucht te verbreiden.]

Hij heeft zich dapper geweerd met een' emmer in den brand. (Zie brand.)

Hij staat erbij te kijken als een kalf bij den melkemmer.

Hij steekt hem in den emmer.

Hij zou geene raaf merken in eenen emmer melk.Ga naar voetnoot19

Hoe zou men een' emmer gebruiken, daar geen bodem in is! (Zie bodem.)

Kon hij hem met een' druppel (of: lepel) water verdrinken, hij zou er geen' emmer vol voor gebruiken. (Zie druppel.)

Men moet de keten niet naar den emmer werpen.

Wie kan ook alle dingen onthouden, zei de boerin,

[pagina 184]
[p. 184]

en zij ging uit melken, terwijl zij hare emmers vergeten had. (Zie boerin.)

Encyclopedie.

Het is een wandelende encyclopedie.

Engel.

Al kwam er ook een engel uit den hemel.

Alle blijdschap is vergankelijk, behalve der engelen zang. (Zie blijdschap.)

Als ge meent, den engel bij de voeten te hebben, houdt ge den duivel bij den kop. (Zie duivel.)

Als man en vrouw het malkander brengen, dan lagchen de engeltjes in den hemel.Ga naar voetnoot1

De engelen schudden hun beddeken uit. (Zie bed.)

De engelen wonen in den hemel; hier heeft men met menschen te doen (of: menschen blijven menschen).Ga naar voetnoot2

De Westkappelsche engel rijdt.Ga naar voetnoot3

De ziel is een omvleeschde engel; Het lijf is een onrein gemengel.

Eene dronken vrouw is een engeltje in 't bed. (Zie bed.)

Een engeltje op straat, een duiveltje over den haard. (Zie duivel.)

Elk denkt zijn' duivel een' engel. (Zie duivel.)

Engelen-weldoen is duivels-weedoen. (Zie duivel.)

Het is een engelenkopje.

Het is een engeltje.Ga naar voetnoot4

Het was, of een engeltje in mijnen mond (of: op mijne tong) p.....Ga naar voetnoot5

Hij heeft eenen goeden engel gediend.Ga naar voetnoot6

Hij heeft eens engels wieken, maar eens duivels stem. (Zie duivel.)

Hij is zoo blij als een engel.

Hij spreekt als een engel, En doet als een bengel. (Zie bengel.)

Hij weet, in schijn, een duiveltje tot een engeltje te maken. (Zie duivel.)

Ik heb nog geen' engel van hem gezien.

[Mogelijk is dit spreekwoord ontleend uit Hand. xii: 15.]

Jonge engeltjes zijn gemeenlijk oude duiveltjes. (Zie duivel.)

Menschen zijn geene engelen.Ga naar voetnoot7

Zij zingt als een engel, maar scheldt als een vischwijf.

Engeland.

Die kabeljaauw smaakt wel, zei gekke Fop, en hij at Engelschen bokking. (Zie bokking.)

Hij krijgt er een Engelsch verstand van.

[Dat wil zeggen: de zaak is hem helder, gelijk den Engelschen, die om hun grondig redeneren en handelen geroemd worden.]

Hij stuurt ze naar Engeland om tin.

Hij treedt zoo moedig als een Engelsche haan.Ga naar voetnoot8

Ik zal je in je Engelsche huur brengen.

[Dat is: ik zal je duchtig over je pligt onderhouden. De Engelschen zijn niet gemakkelijk voor hunne onderhoorigen.]

Nu zal ik je opvreten, zei de mof, en hij at een' kikvorsch op voor een' Engelschen bokking. (Zie bokking.)

Spreekt zij Engelsch?

[Dat wil zeggen: is zij goed van geld voorzien? Men gebruikt deze spreekwijze, wanneer er sprake is van een meisje te huwen, oorspronkelijk van de kwistige wijze, waarop de Engelschen doorgaans met hun geld omgaan.]

Uwe hoop is met den stadhouder naar Engeland gevlogen.

[Sedert 1795, toen onze stadhouder willem v naar Engeland de wijk moest nemen, ontstond dit spreekwoord, dat gebruikt wordt bij een onherstelbaar verlies.]

Zend de kat naar Engeland, en ze zegt miau, als ze t' huis komt.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.)

Engelschman.

Dat heb je zoo vast als een' visch in een scheetnetje, zei de Engelschman, en hij meende: een' scheet in een vischnetje.Ga naar voetnoot10

Dat is een schoon pagadetje, zei de Engelschman, en hij zag een' ooijevaar in het veld loopen.Ga naar voetnoot11

Dat is zoo de gewoonte der Engelschen.

[Men bezigt dit spreekwoord, wanneer aan iemand op eene fijne wijze zijn goed is afhandig gemaakt, genomen van de gewoonte der Engelschen, om bij de oorlogsverklaring tevens dadelijk alles in te pakken; waarvan wij meermalen de onaangename gevolgen ondervonden.]

De Engelschen in je goed.

[Dat wil zeggen: het is voor goeden prijs verklaard.]

Engelschman, staartman.Ga naar voetnoot12

[Over den oorsprong van den scheldnaam staartman, door de monniken den Engelschen toegedicht, vergelijke men Navorschers Bijblad, i. bl. xv en cxix, met tuinman, ter aangehaalde plaatse.]

Het is een Engelschman.Ga naar voetnoot13

[Tuinman beweert, dat men dit van een staartje wijn zegt. Ik heb het nooit anders hooren gebruiken dan voor eene tastbare leugen, en vermoed, dat het ziet op de onregtvaardige wijze, waarop de Engelschen doorgaans den oorlog voeren.]

Hij noemt alle Engelschen bij name.

[Dat wil zeggen: hij geeft hoog op van zijne verwanten en vrienden. Het is ontleend van de groote magt der Engelschen, waardoor zij tot hoog aanzien gestegen zijn.]

Nooit zoo goede vrede, of een Engelschman kreeg (of: tikte) wel een' Vlaming.

Op een' witten Spanjaard en op een' zwarten Engelschman moet men achtgeven.Ga naar voetnoot14

Spek is goed voor een' Westfaalder, maar niet voor een' Engelschman, die de koorts heeft.Ga naar voetnoot15

Zich voor een' Engelschman verklaren.

[pagina 185]
[p. 185]

Engte.

Hij is zeer in de engte gedreven (of: zit in de engte).

In engte zijner vijand dringen, Dat doet hem menigmaal ontspringen.Ga naar voetnoot1

Enkhuizen.

Grootebroek ligt bij Enkhuizen, gelijk Buiksloot bij Amsterdam. (Zie amsterdam.)

Hij is van Enkhuizen ten haring gevaren.

[Hier heeft men eene tegenovergestelde beteekenis als bij het spreekwoord: Van Duinkerken ten haring varen. Men doelt er op het glorierijke tijdperk van deze stad, toen de haringbuizen van daar in grooten getale in zee liepen.]

Ik loop met braadharing, zei Jeroen de Plerri, en hij was tot Enkhuizen gebrandmerkt.Ga naar voetnoot2

Nieuwsgierig Aagtje van Enkhuizen. (Zie aagt.)

Zij zijn op hun voordeel uit als de Enkhuizer wijven.

Enter.

Het is enter Onder de twenter.Ga naar voetnoot3

[Dat is: alles onder elkander. Enter beteekent: van één' winter, het éénjarige, en twenter: van twee winters, het tweejarige vee.]

Hij heeft een' slag van het enterveulen gehad.

[Het enterveulen, het éénjarige veulen, is het opbruischend dier, dat den man ter neder werpt.]

Hij is op het enterhok.

Erasmus.

Als Erasmus de klok hoort slaan, dan keert hij een blaadje om. (Zie blad.)

Hij is zoo hard als Erasmus.Ga naar voetnoot4

[Dat wil zeggen: men kan moeijelijk geld bij hem loskrijgen. Geleerdheid brengt geen' rijkdom aan, wat ook erasmus' voorbeeld aantoont. Hij was zoo schraal bij kas, dat hij in eenen brief, omstreeks 1498 geschreven, betuigt: ‘Zoodra ik geld bekom, meen ik een deel Grieksche boeken, en, zoo er wat overschiet, ook nieuwe kleêren te koopen.’]

Hij slacht Erasmus: die leerde zeven jaren over het ABC. (Zie abc.)

Erf.

Dat is op uw erf niet gewassen.

Die op zijn' eigen' grond stout is, dient op anderer lieden erf bloode te wezen. (Zie blood.)

Een haan is stout (of: kraait best) op zijn eigen erf (of: zijn' eigen' mesthoop).Ga naar voetnoot5

Er is een vreemde haan op uw erf.Ga naar voetnoot6

Erfenis.

Bedelaars erf ligt in alle landen. (Zie bedelaar.)

Bij mijn' levenden lijve Moet men om mijn erf niet kijven.Ga naar voetnoot7

De bloedige hand neemt geene erfenis (of: erft niet).Ga naar voetnoot8

Die eene erfenis wil halen, moet het testament lezen.

Die erfenis is als uit den hemel komen vallen.

Die iemand regt kent, moet erfenis met hem gedeeld hebben.Ga naar voetnoot9

Eens eerlijken mans erf ligt in alle landen.Ga naar voetnoot10

Een vriend tot in den tienden graad ontvangt eene erfenis naar regten.Ga naar voetnoot11

Erfenis is geene winst.Ga naar voetnoot12

Genade is geen erfgoed.

Goede wil is geen erf.Ga naar voetnoot13

Hij zal er geen erf om koopen.Ga naar voetnoot14

In het deelen der erfenis staat de vriendschap stil.Ga naar voetnoot15

Nering en heeren-gunst (of: hulde) is geen erf (of: vaste bezitting). (Zie bezitting.)

Vette keuken, magere erfenis.Ga naar voetnoot16

Wilt gij mijn erf? Wacht, tot ik sterf.Ga naar voetnoot17

Erfgenaam.

De erfgenaam krijgt het regt van den doode. (Zie doode.)

Der erfgenamen traan Is maar gemaakte haan.Ga naar voetnoot18

Die wil bederven, Neemt geld op rente en koopt erven.Ga naar voetnoot19

Die wil zalig sterven, Make zijn goed den regten erven.Ga naar voetnoot20

Hier zullen onze erfgenamen niet om kijven.Ga naar voetnoot21

Hij zou liever hebben, dat zijn erfgenaam kommer leed dan hij.

Sterven Maakt erven.Ga naar voetnoot22

Van een' gierig' mensch komt noch deugd noch profijt, voor hij sterft: dan is de erfgenaam verblijd. (Zie deugd.)

Zoo komt de regte erfgenaam aan zijn goed.

Erfhuis.

Wie biedt er geld voor? vroeg Goosen, en hij bragt zijn wijf op het erfhuis.Ga naar voetnoot23

Erg.

Daar ligt (of: schuilt) een ergje achter.Ga naar voetnoot24

Denk geen erg, zei de krokodil al weenende tegen den man, en hij greep hem aan.Ga naar voetnoot25

Erg raakt erg.Ga naar voetnoot26

Hij heeft er geen erg in (of: Hij heeft nog geen erg).Ga naar voetnoot27

Hij is Jan zonder erg.

Hij loopt zonder erg aan een zacht bandje. (Zie band.)

Men mag wel vrolijk zijn zonder erg.Ga naar voetnoot28

Zonder erg of list.Ga naar voetnoot29

Ernst.

Hij kan jok en ernst verstaan.Ga naar voetnoot30

Liefde teelt ernst.Ga naar voetnoot31

Tusschen boert en ernst zegt de zot zijne meening. (Zie boert.)

Wie er zich aan laat gelegen liggen (of: Wien een ding ernst is), die behoeft voor woorden niet te zorgen. (Zie ding.)

[pagina 186]
[p. 186]

Ervaren.

De ervarenste en voorzigtigste kan wel eens missen.Ga naar voetnoot1

Erwt.

De smaak van de peulen doet de erwten verzuren.

Er worden erwten op de kampanje gestrooid.

Erwten zullen smaken, Als ze hare schillen kwijt geraken.Ga naar voetnoot2

Het is kwalijk gedaan, erwten te verkoopen, die niet wel koken.

Het zijn mooije boonen: zij rollen als erwten. (Zie boon.)

Hij babbelt als een oud wijf, dat graauwe erwten knaauwt.Ga naar voetnoot3

Hij heeft beter boonen op zolder dan beschimmelde graauwe erwten. (Zie boon.)

Hij heeft eene blaauwe erwt geslikt.

Hij heeft zijne erwtjes in het groen gegeten.

Hij is in de boonen, en plukt erwten (of: Hij dwaalt in de boonen rond). (Zie boon.)

Hij slacht de erwten: die staan altijd tusschen de takken.Ga naar voetnoot4

Hij slacht de suikerboontjes (of: groene erwtjes): hij heeft zijn' tijd (of: zijne beste dagen) gehad. (Zie boon.)

Hij wordt op blaauwe erwten te gast genood.Ga naar voetnoot5

Lang stroo en geene erwten.Ga naar voetnoot6

Ze gooijen daar met blaauwe erwten.

Zij leven in den peulen- en erwten-tijd.

Escorte.

Weg gaan we, Marcus! met de bokken van Farao, zei dronken Joor, en hij reed onder escorte van schout en dienders naar het verbeterhuis. (Zie bok.)

Escuriaal.

Hoe gelukkig zou hij zijn, die in éénen dag tot in het Escuriaal kon vliegen. (Zie dag.)

Esopus.

Dat is een troostelijk boek, zei de boer, en hij las het zevende boek van Esopus over de kikvorschen. (Zie boek.)

Esopus' kraai.Ga naar voetnoot7

[De fabel van esopus van de kraai getooid in paauwen-vederen wordt toegepast op hen, die pronken, met hetgeen hun niet behoort, en daarom verdienen, dat alle vogelen zich vergaderen, om de geleende pluimen uit te rukken.]

Eten.

Dat eten komt hem in de keel niet.Ga naar voetnoot8

Dat is het regte eijereten niet, zei de vos, en hij zou de hoenderen mores leeren. (Zie ei.)

Drie dingen zijn gezond: Oefen u te aller stond, Weinig eten in den mond, Loop niet als een hond. (Zie ding.)

Een versch ei is een zuiver eten. (Zie ei.)

Er gaat geen rei voor eten.Ga naar voetnoot9

Haas is een lekker eten, zei de jongen, want mijn grootvader heeft ze zien eten.

Het gaat er niet wel toe, daar de muis in de etenskast dood blijft.Ga naar voetnoot10

Het is morgen- en avond-eten. (Zie avond.)

Het zijn zotte lieden, die met hun eten pronken.Ga naar voetnoot11

Hij vindt zijn eten klaar, en zijn bed gespreid. (Zie bed.)

Ja, kool met krenten, meid! dat is een smakelijk eten.

Ik kan het niet dulden, zei Jantje Moed, dat men Gods lieve eten zoo verdauwelt.

Indien ons het eten als gehakt touw smaakte, dan waren wij er ongelukkig aan.

Kool is kost, en warmoes is eten.Ga naar voetnoot12

Laat u drank en eten geven, Niet uit lust, maar om te leven. (Zie drank.)

Men moet toch maken, dat de menschen eten en drinken hebben. (Zie drinken.)

Moeten eten is een duivels-eten. (Zie duivel.)

Om een' maaltijd etens.Ga naar voetnoot13

Slagen zijn haar nutter dan eten.Ga naar voetnoot14

Smijt, dien gij eten geeft.Ga naar voetnoot15

Voor de meisjes luttel eten, maar wel gekleed.Ga naar voetnoot16

Vóór den maaltijd zal men het eten bereiden.Ga naar voetnoot17

Wat van daag goed voedsel is, is morgen goed eten. (Zie dag.)

Wie denkt aan boord om eten: de ratten hebben er wel den kost. (Zie boord.)

Wie geen verstand van het eijereten heeft, die zal den baard of de kale kin beslabben. (Zie baard.)

Wie zonder eten gaat te bed, Dien wordt het slapen ligt belet. (Zie bed.)

Wij wachten u met het eten.Ga naar voetnoot18

Eter.

Een man over boord, een eter te minder. (Zie boord.)

Groote eters hebben roode aangezigten. (Zie aangezigt.)

Het is een doodeter. (Zie dood.)

Het is een kaarseneter.Ga naar voetnoot19

[Men zegt dit van den priester, die traaglijk de mis leest, naardien de kaarsen voor het misoffer dan zooveel langer moeten branden.]

Etmaal.

Voor zware moeite mag men groote belooning eischen, zei de advocaat, en hij nam dubbel geld, omdat hij zekere fideïcommissaire quaestie, daar hij zijn hoofd al drie etmaal meê gebroken had, niet verstond. (Zie advocaat.)

Etna.

Daar is brand in dien schoorsteen, zei de mof, en hij voer voorbij den brandenden berg Etna. (Zie berg.)

Etter.

Dat uitgezworen is, zal niet tot etter zweren.Ga naar voetnoot20

Dat zal u nog tot etter en bloed uitzweren. (Zie bloed.)

Euvel.

Hij gaat aan 'tzelfde euvel mank, En is aan 'tzelfde euvel krank.Ga naar voetnoot21

Hij is van dat euvel nog niet genezen.

[pagina 187]
[p. 187]

Sterke lieden hebben sterk euvel.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.)

Zij maken het euvel erger.Ga naar voetnoot2

Euveldaad.

Ene weldaad wordt haast vergeten, maar eene euveldaad gedenkt men lang.Ga naar voetnoot3

Eva.

Het zijn al Eva's dochteren. (Zie dochter.)

Toen Adam spitte en Eva span, Waar vond men toen den edelman? (Zie adam.)

Wil ik in 't paradijs blijven, dan moet ik geene Eva binnen laten.

Evangelie.

Dat is het evangelie van het spinrokken.Ga naar voetnoot4

Het is geen evangelie.Ga naar voetnoot5

Het is 't evangelie van Palmzondag: de Heer heeft het zelf noodig.Ga naar voetnoot6

[Dit spreekwoord is gegrond op Matth. xxi: 3.]

Zijn woord is een evangelie.Ga naar voetnoot7

Evangelist.

Een woekeraar, een molenaar, een wisselaar en een tollenaar Zijn de vier evangelisten van Lucifaar.Ga naar voetnoot8

Evert.

Dat is goed krotensop, zei Evert, en hij dronk rooden Hooglandschen wijn.Ga naar voetnoot9

De drommel is in de kan, zei Evert, en hij had haar leêg gezopen. (Zie drommel.)

Excellent.

Is hij excellent, men vindt er meer.Ga naar voetnoot10

Excellentie.

Geen vreugd, Geen jeugd, Geen excellentie Voor eene geruste conscientie. (Zie conscientie.)

Het zou hem bollen, zich zijne excellentie te hooren noemen.

Exceptie.

Geen regel zonder uitzondering (of: exceptie).Ga naar voetnoot11

Executie.

Het is uitstel van executie.

Parate executie.

Exempel.

Exempli gratia, zei de boer, eene koe is een groot beest. (Zie beest.)

Expeditie.

Zij hebben menige expeditie met elkander uitgehoofd.

Exploit.

De treffelijkste exploiten van den oorlog geschieden, met den vijand te voorkomen.

Expresse.

Ik ben een expresse, en heb wat haast, zei Maarten de klompmaker, en hij reed in den mallemolen.Ga naar voetnoot12

Extract.

Het is extract van schurken.Ga naar voetnoot13

Ezau.

Bij Jakobs stem moeten geen Ezau's handen wezen.

[Dat wil zeggen: iemand, die op bedriegen uit is, moet zorgen, dat hij zich nict door het een of ander rerrade, moet geene rol spelen, die hij niet kan volhouden. Het spreekwoord is gegrond op Gen. xxvii: 22.]

Wilt Ezau's staat voor u niet kiezen, En zegen voor de jagt verliezen.Ga naar voetnoot14

Ezel.

Al hadt een ezel ook drie ooren, Zoo kon hij nogtans niet veel hooren.

Al kleedt me een' ezel in 't satijn, 't Zal altijd toch een ezel zijn.

Alle ezels heeten geen graauwtje.

Als de ezel iemand liefkoost, zoo schopt hij hem blaauwe leden.Ga naar voetnoot15

Als de ezels malkander kraauwen, dan blijft de liefde in het land.Ga naar voetnoot16

Als de ezel twijfelt, dan heeft hij het zijne niet.

Als een ezel honger heeft, Eet hij, wat zijn meester geeft.Ga naar voetnoot17

Als een ezel speelt voor vos, Gaan straks al zijn banden los. (Zie band.)

Als het den ezel te wel gaat, wil hij op het ijs dansen, en breekt een been. (Zie beenen.)

Als ieder roept, dat gij een ezel zijt, zoo gagel.

Als men den ezel zadelt, dan slepen de riemen langs den grond.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.)

Als twee ezels elkander onderwijzen, dan verkrijgt geen hunner de doctorale waardigheid. (Zie dokter.)

Beter door een' ezel gedragen, Dan door een paard in 't zand geslagen.Ga naar voetnoot19

Beter een half jaar op een goed paard gereden, dan zijn gansche leven op een' ezel.Ga naar voetnoot20

Beter een levende ezel dan een dood paard.

Daar steken veel ezels in één' vos alleen.Ga naar voetnoot21

Dan rijdt de drommel op een' ezel door het land. (Zie drommel.)

Dat de ezels niet weten, zullen de vossen hun wel leeren.Ga naar voetnoot22

Dat gelijkt naar het klappen van het ezelshoofd.

Dat is een ezel aan de luit gesteld.Ga naar voetnoot23

Dat is ezels last.Ga naar voetnoot24

Dat zal op de hazevangst gaan, zei de boer, en hij haalde zijn' ezel voor den dag. (Zie boer.)

Dat zou mij smarten, als een ezel het vasten.

De distels zijn de salade der ezels. (Zie distel.)

De eene ezel heet altijd den anderen eenen lastdrager. (Zie drager.)

De eene ezel heet den anderen langoor.

De eene ezel vrijt den anderen.Ga naar voetnoot25

De ezel en de drijver denken niet eveneens. (Zie drijver.)

De ezels dragen de haver, en de paarden eten die.

De ezels rijden daar op muilen.

De ezel van den koning van Castilië is maar een beest. (Zie beest.)

[pagina 188]
[p. 188]

De ezel weet ook wat.Ga naar voetnoot1

De gekken grijzen niet; maar de ezels worden grijs geboren.Ga naar voetnoot2

De jongste ezel moet het pak dragen.

De molen is gesloten, de ezel vermijdt hem.Ga naar voetnoot3

Den ezel om laken zenden.Ga naar voetnoot4

De verstandigen zullen spreken, als de ezel zijne gebreken kent.Ga naar voetnoot5

De zadel past den ezel niet.Ga naar voetnoot6

De ziekte komt met haast gereden, En gaat met langzame ezels-schreden.Ga naar voetnoot7

Die een ezel geboren is, behoudt zijne ooren.Ga naar voetnoot8

Die een ezelshoofd wil wasschen, verspilt zijn water en zijne zeep.Ga naar voetnoot9

Die eens een ezel wordt, gaat altijd met lange ooren.Ga naar voetnoot10

Die ezel geboren is, moet ezel sterven.Ga naar voetnoot11

Die hier een ezel is, zal geen paard wederkeeren.Ga naar voetnoot12

Die hoeren leidt, of ezels drijft, 't Is vreemd, zoo hij in ruste blijft.Ga naar voetnoot13

Die tot een' ezel geboren is, zal geen paard sterven.Ga naar voetnoot14

Die tot een' ezel is geboren, Moet ezelen, of hij gaat verloren.

Die tot geen paard geboren is, moet ezel sterven.

Die van alles dragen moet, dient eene ezelshuid te hebben.Ga naar voetnoot15

Drie beesten schiep onze Heer: ezels, varkens en posten te voet. (Zie beest.)

Een bediende moet met ezelsooren luisteren. (Zie bediende.)

Een edelman zonder schulden is als een ezel zonder ooren. (Zie edelman.)

Een ezel blijft een ezel, al doet hij ook drie maal de reis rondom de wereld.Ga naar voetnoot16

Een ezel, die vrijt, Die p... (ook wel: schopt) of hij smijt.Ga naar voetnoot17

Een ezel geeft nog gaarne een' dooden leeuw een' schop.

Een' ezel kent men aan zijne ooren.Ga naar voetnoot18

Een ezel, met goud beladen, gaat gemakkelijk over weg.

Een ezel stoot zich geen twee malen aan één' steen.Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.)

Een gouden zadel maakt geen' ezel tot een paard.Ga naar voetnoot20

Een Griek kan leven, waar een ezel van honger zou sterven.

Een haastig (of: jagtig) man moet op geen' ezel rijden.Ga naar voetnoot21 (Zie de Bijlage.)

Een kwezel, een ezel en een notenboom moeten door slagen goed worden. (Zie boom.)

Een os en een ezel dienen niet aan éénen ploeg.Ga naar voetnoot22

[Gelijk het spreekwoord: Gij zult den akker niet bewerken met een' os en een' ezel te zamen, is ook dit op Deutern. xxii: 10 gegrond.]

Een rijke en gierige (of: Een karige rijke) is Salomo's ezel.Ga naar voetnoot23

Eens ezels dankbaarheid is veesten en schoppen. (Zie dankbaarheid.)

Elk mag loopen, zoo als hij wil; maar hij houdt zijn' tred, - hij slacht den ezel.Ga naar voetnoot24 (Zie de Bijlage.)

Elk op zijne manier, en de ezels op de oude.Ga naar voetnoot25

Ezels komen meê op 't kussen.Ga naar voetnoot26

Ezels schouderen, varkens muil, koopmans ooren.Ga naar voetnoot27

Geef een' ezel haver, hij loopt tot de distels. (Zie distel.)

Geen berg zoo steil of hoog, daar een ezel, met goud beladen, niet opklimt. (Zie berg.)

Gelijk de ezels: het oude pad.Ga naar voetnoot28

Gij wilt een' ezel uit zijnen tred leeren gaan!Ga naar voetnoot29

Gij zult den akker niet bewerken met een' os en een' ezel te zamen. (Zie akker.)

Goede trouw is de brug van de ezels. (Zie brug.)

Heb je geen paard, gebruik een' ezel.

Het gaat al verkeerd, als de zakken den ezel dragen.Ga naar voetnoot30

Het gaat met hem als met de ezels, die de haver dragen, en hooi eten.

Het is als de man met zijn ezeltje: zelden pas.

[Dat wil zeggen: het is niet zoo te maken, dat men buiten aanmerkingen blijft. Of de man op zijnen ezel zat, of er zijnen zoon op liet zitten; of zij zich beiden op den ezelplaatsten, of het dier ledig lieten gaan: altijd had men wat aan te merken. Het spreekwoord is uit eene der fabelen van lafontaine ontleend.]

Het is beter, met den uil (of: ezel) gezeten, dan met den valk gevlogen.Ga naar voetnoot31 (Zie de Bijlage.)

Het is beter, op een' ezel te zitten, dan zelf een ezel te zijn.

Het is een domme (groote, leelijke, of: grove) ezel.Ga naar voetnoot32

Het is eene ezelsbrug. (Zie brug.)

Het is een ezel in eene leeuwenhuid.

Het is een ezelskop.

Het is een moord, zei Mourik, al weêr een ezel dood.

[Te Gorinchem wordt alles, wat schade aanbrengt of verdriet veroorzaakt, een moord genoemd. De man, die hier sprekende wordt ingevoerd, klaagde aldus over het verlies zijner ezels; en daar men wist, dat zulks door eigen onachtzaamheid geschiedde, beklaagde men hem weinig, en is zijn gezegde tot een spreekwoord geworden.]

Het is een vergulde ezel.Ga naar voetnoot33

[pagina 189]
[p. 189]

Het is een werkezel (ook wel: werkuil).Ga naar voetnoot1

Het is een wonderlijke strijd, Daar de eene ezel den anderen verwijt.Ga naar voetnoot2

Het is een woudezel.Ga naar voetnoot3

[Dit spreekwoord is genomen uit Gen. xvi: 12.]

Het is kwaad, den ezel ter bruiloft te nooden, als hij hout of water moet dragen. (Zie bruiloft.)

Het kwaad komt moedig aangetreden, En gaat weêr heen met ezels-schreden.Ga naar voetnoot4

Het past hem als een' ezel de laarzen.Ga naar voetnoot5

Het wapen van Brugge: een ezel in een' leuningstoel. (Zie brugge.)

Het woord is eruit, maar de ezel staat er nog.

Het zijn al geene ezels, die ezels heeten.Ga naar voetnoot6

Hier wrijft de eene ezel den anderen.

Hij gaat genoeg ter molen, die daar zijnen ezel zendt.Ga naar voetnoot7

Hij gelijkt Bileams ezel, die wijn draagt, en niet dan water drinkt. (Zie bileam.)

Hij grimlacht als een ezel, die in het bosch van een' wolf wordt gegroet. (Zie bosch.)

Hij heeft er zooveel verstand van, als een ezel van de algebra. (Zie algebra.)

Hij heeft ezelsooren als Midas.Ga naar voetnoot8

[Toen pan uit het riet, waarin de schoone nimf syrinx veranderde, om van zijne vervolgingen ontslagen te wezen, zijne fluitjes maakte, beeldde hij zich in, zulk een groot muzikus te zijn, dat hij zelfs apollo tot den kamp uitdaagde. De berggod tmolus wees aan apollo den prijs toe; maar de Phrygische vorst midas, die mede scheidsregter was, aan pan. De wraak, die de mythologie apollo daarover nemen deed, bezorgde aan midas een paar ezelsooren.]

Hij is beestiger dan een ezel. (Zie beest.)

Hij is beladen gelijk een lastezel.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.)

Hij komt zijns vaders ezels zoeken? zijn ze hier?Ga naar voetnoot10

Hij moest een paardje (of: ezeltje) sch. geld hebben.Ga naar voetnoot11

Hij rijdt op het roode ezeltje.Ga naar voetnoot12

Hij schaamt zich als een ezel, wien de zak ontvalt.Ga naar voetnoot13

Hij slacht Bileams ezel: hij spreekt, voor dat hij gevraagd wordt. (Zie bileam.)

Hij slacht den boer, die naar zijn' ezel zocht, en hij zat er zelf op. (Zie boer.)

Hij slagt zijn' ezel, om de huid te verkoopen.

Hij sloeg den zak, en meende den ezel.

Hij springt van den os op den ezel.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.)

Hij stelt zich zelven voor, gelijk de ezels doen.Ga naar voetnoot15

Hij vergeet als een ezel achter zijne ooren.Ga naar voetnoot16

Hij verstaat het, als een ezel het ABC. (Zie abc.)

Hij verwacht gouden horens aan een' ezelskop.

Hij wil veesten van een' dooden ezel hebben.

Hij wil wol van den ezel scheren.Ga naar voetnoot17

Hoe grooter ezel, hoe grooter geluk.Ga naar voetnoot18

l'Honneur aux dames: de varkens treden vooraan (of: de ezels gaan vooruit). (Zie dame.)

Ik zal met dat beest niet hollen, zei de postillon, en hij ging op een' ezel zitten. (Zie beest.)

Kwade menschen hebben nu eere en pracht; Goede menschen worden als ezels veracht. (Zie eer.)

Loop in een' ezel, of voor een' ezel.Ga naar voetnoot19

Men geeft den ezel de harp.Ga naar voetnoot20

Menigeen draagt een' zak, en noemt zijn' buurman een' ezel. (Zie buurman.)

Men kan een' ezel niet doen drinken, of hij moet dorst hebben. (Zie dorst.)

Men moet den ezels de kaarden laten.

Men moet hem bidden, gelijk men de ezels bidt.Ga naar voetnoot21

Men roept den ezel niet ten hove, dan als hij lasten dragen moet.Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.)

Men vindt meer vossen-vellen dan ezels-vachten in een' bontwerkers-winkel. (Zie bontwerker.)

Men vindt menigen ezel met twee beenen. (Zie beenen.)

Men vindt menigen ezel zonder lange ooren.Ga naar voetnoot23

Men zal hem op eenen blinden ezel laten rijden.

Men ziet wel ezels, die nooit zakken droegen.Ga naar voetnoot24

Met eene kleine els steekt men wel een' grooten ezel. (Zie els.)

Noch vinnig slaan, noch harde dwang doet den ezel drinken. (Zie dwang.)

Om een volmaakte ezel te zijn, heeft hij maar een' staart noodig.Ga naar voetnoot25

Op eenen blinden ezel kan men niet verre rijden.

Stoor u aan het schoppen van den ezel niet: het beest is niet wijzer (of: weet niet beter). (Zie beest.)

Twee gekken (of: hoovaardigen) kunnen het op éénen ezel niet uithouden.Ga naar voetnoot26

Van eenen ezel op eene jaarmarkt gep... zijn.Ga naar voetnoot27

Veel ezels maken den last ligt.Ga naar voetnoot28

Vreemde zorgen dooden den ezel.Ga naar voetnoot29

Wat den hond past, dat past den ezel niet.

Wat de vossen niet zeggen, dat zullen de ezels wel weten.Ga naar voetnoot30

Wat doet de ezel met de zakpijp!

Wat doet de ezel onder de apen? (Zie aap.)

Wat ezels voetschop voor den leeuw!

Wat zal een ezel honig eten!

Wij egels, wij ezels. (Zie egel.)

[pagina 190]
[p. 190]

Zend een' ezel naar Lijfland, hij zal giegagen, als hij t' huis komt.

Zendt men een' ezel naar Parijs, Men krijgt hem weder, even wijs.Ga naar voetnoot1

Zeven dingen peinst de ezel, en de ezeldrijver acht. (Zie ding.)

Zijt gij een ezel, neem dan geen' leeuw tot medemaat.Ga naar voetnoot2

Zing voor den ezel, hij zal u bevijsten.Ga naar voetnoot3

Zoo gij sterft, zal men u met de huid begraven, dat doet men den ezel niet.Ga naar voetnoot4

Ezelin.

Ik ben een zoon van 's konings lijfpaard, zei de muilezel; maar hij vergat te zeggen, dat zijne moeder eene ezelin was.Ga naar voetnoot5

voetnoot15
Tuinman II. bl. 226. Mulder bl. 410.
voetnoot16
v. Eijk I. nal. bl. 35.
voetnoot17
Witsen bl. 503.
voetnoot18
7 Oct. Gruterus I. bl. 106, II. bl. 154. de Brune bl. 113. Mergh bl. 30. Winschooten bl. 55. Willems VI. 17. v. Eijk I. bl. 75. 1 Oct. 53.
voetnoot19
Cats bl. 458. Willems VIII. 203. Bogaert bl. 84.
voetnoot20
Zoet bl. 22.
voetnoot21
2 Nov. Gruterus I. bl. 116. Cats bl. 458, 511. de Brune bl. 477. Mergh bl. 54. Richardson bl. 34. Winschooten bl. 55, 310. Tuinman II. bl. 225. Smids XI. v. Eijk I. bl. 76. Modderman bl. 36.

voetnoot22
Witsen 177. v. Duyse bl. 196.

voetnoot23
v.d. Venne bl. 203.
voetnoot24
Campen bl. 61. Meijer bl. 29.

voetnoot25
Gruterus III. bl. 140.
voetnoot26
Cats bl. 463. Mergh bl. 54. Tuinman bl. 13, I. bl. 204.
voetnoot27
Servilius bl. 54*.

voetnoot28
Witsen 408.
voetnoot29
Witsen 255.
voetnoot30
Campen bl. 35. Meijer bl. 17.
voetnoot1
v. Nyenborgh bl. 133.
voetnoot2
de Brune bl. 462. Sartorius sec. IX. 3.
voetnoot3
Witsen 306.
voetnoot4
Servilius bl. 204.
voetnoot5
Prov. seriosa bl. 24. Gruterus I. bl. 124, II. bl. 148. Mergh bl. 24. 7 Oct. 53.
voetnoot6
Tuinman I. bl. 360, II. bl. 116. Folie I. 324. Gales bl. 16, 41. v. Eijk III. 40.
voetnoot7
Servilius bl. 179*.
voetnoot8
Cats bl. 469.

voetnoot9
Gruterus III. bl. 132. Meijer bl. 104.
voetnoot10
Zegerus bl. 27. 12 Aug. Gruterus I. bl. 102, II. bl. 144. de Brune bl. 249. Mergh bl. 19. Sartorius tert. III. 60. Pagenstecher IV. Tuinman II. bl. 220. Adag quaedam bl. 25. v. Hasselt bl. 2. Lublink Verh. bl. 119. Magazijn I. bl. 3. v.d. Hulst bl. 6. v.d. Willigen 6. v. Duyse bl. 206.
voetnoot11
Prov. seriosa bl. 7.
voetnoot12
Tuinman II. bl. 221.
voetnoot13
Sartorius sec. IV. 14.
voetnoot14
Cats bl. 440. Mergh bl. 57. Tuinman I. bl. 51. Modderman bl. 75.

voetnoot15
Campen bl. 41.
voetnoot16
Tuinman I. bl. 364. Mulder bl. 433.

voetnoot17
v. Eijk II. nal. bl. 6.

voetnoot18
7 Jan. Gruterus I. bl. 106. Cats bl. 409. v.d. Venne bl. 204. Witsen 341. Tuinman I. bl. 177. Wijsheid bl. 135.
voetnoot19
Campen bl. 24. Meijer bl. 12.

voetnoot20
Zegerus 3e. dr. bl. 6. Gruterus I. bl. 94. Adag. quaedam bl. 9.
voetnoot21
Gruterus II. bl. 129. Mergh bl. 6.
voetnoot22
Gruterus III. bl. 140. Meijer bl. 92.
voetnoot23
Prov. seriosa bl. 20. Servilius bl. 42. Zegerus bl. 23. 21 Julij. Gruterus I. bl. 103. de Brune bl. 345. Sartorius pr. V. 100. Tuinman I. bl. 244, II. bl. 95, 183. Lublink Verh. bl. 116. Man bl. 333. v. Waesberge Vrijen bl. 65.
voetnoot24
Sartorius tert. VI. 9.
voetnoot25
Campen bl. 25.
voetnoot26
v. Hall bl. 297.
voetnoot27
Tuinman I. bl. 281. Mulder bl. 425.
voetnoot28
Campen bl. 125. Gruterus II. bl. 164, 165, III. bl. 169. Mergh bl. 40. Everts bl. 348.
voetnoot1
Sartorius tert. VII. 88.
voetnoot2
v. Hall bl. 300.
voetnoot3
Meijer bl. 80.
voetnoot4
Gruterus II. bl. 127. Mergh bl. 4. Tuinman I. bl. 175.
voetnoot5
de Brune bl. 177. Tuinman I. bl. 190. Modderman bl. 145. Bogaert bl. 97.
voetnoot6
Zegerus bl. 22. Gruterus II. bl. 141. Mergh bl. 17.
voetnoot7
Motz bl. 56.
voetnoot8
Gales bl. 17.
voetnoot9
Everts bl. 227.
voetnoot10
Sancho-Pança bl. 37. Bogaert bl. 95. 12 Sept. 53.
voetnoot11
Sartorius sec. V. 71.
voetnoot12
Sartorius sec. VIII. 44.

voetnoot13
6 Mei. Gruterus I. bl. 95. de Brune bl. 483, 496. v. Nyenborgh bl. 132.
voetnoot14
Campen bl. 129.
voetnoot15
Tuinman I. bl. 165.
voetnoot16
Winschooten bl. 235. Tuinman I. bl. 280. Adag. quaedam bl. 3. Adag. Thesaurus bl. 6. v. Eijk II. nal. bl. 54, III. bl. 67.
voetnoot17
Tuinman bl. 82.
voetnoot18
Sartorius pr. X. 93. Tuinman I. bl. 85, 360. v. Eijk II. nal. bl. 26. de Jager Bijdr. bl. 105. Modderman bl. 74.
voetnoot19
3 Mei. Gruterus I. bl. 123. Tuinman I. nal. bl. 17, II. bl. 218. Gales bl. 44. Modderman bl. 83.
voetnoot20
v. Eijk II. bl. 14.
voetnoot21
v. Eijk II. nal. bl. 7.
voetnoot1
Gruterus II. bl. 127. de Brune bl. 466. Mergh bl. 4. Sartorius pr. X. 100, tert. III. 92, V. 58, VI. 13. v. Eijk II. nal. bl. 15. de Jager Bijdr. bl. 103. Bogaert bl. 9.
voetnoot2
Campen bl. 123. Wassenbergh II. bl. 123. Mei jer bl. 59.

voetnoot3
Gruterus III. bl. 143. Cats bl. 531. Meijer bl. 96.
voetnoot4
Servilius bl. 47*. Zegerus bl. 24. Gruterus II. bl. 142. Mergh bl. 18.
voetnoot5
Campen bl. 42. 10 Junij. Gruterus I. bl. 104. Cats bl. 531. de Brune bl. 44. Richardson bl. 32. Witsen 66. Tuinman bl. 39, II. bl. 23. Lublink Verh. bl. 100. Gales bl. 13. Wijsheid bl. 135. Willems VIII. 11. Hornstra 23. Koning bl. 1. Guikema II. 24. Ernst en Luim bl. 63. Modderman bl. 25. v. Sandwijk 13. 1 Junij 53.
voetnoot6
v.d. Venne bl. 178.

voetnoot7
Scheltema I. bl. 25.

voetnoot8
v.d. Venne Voorb. bl. 2.

voetnoot9
16 Jan., 19 Febr. Gruterus I. bl. 104.
voetnoot10
de Brune bl. 301. v. Zutphen II. bl. 86.

voetnoot11
v.d. Venne bl. 110.

voetnoot12
v.d. Venne Voorb. bl. 2.

voetnoot13
Sartorius sec. I. 84.
voetnoot14
Gruterus II. bl. 126. Mergh bl. 3. Tuinman II. bl. 63.
voetnoot15
Campen bl. 53. Meijer bl. 25.
voetnoot16
v.d. Venne bl. 76.
voetnoot17
Sartorius pr. VII. 88. Adag. quaedam bl. 29. v. Eijk II. nal. bl. 48. de Jager Bijdr. bl. 114.
voetnoot18
Cats bl. 472. de Brune bl. 153, 154, 201. Gales bl. 27.
voetnoot19
Motz bl. 48.
voetnoot20
Campen bl. 78.
voetnoot21
Servilius bl. 213. Gruterus II. bl. 127. v.d. Venne bl. 29. de Brune bl. 172, 173. Mergh bl. 4. Tuinman II. bl. 153.
voetnoot22
Gruterus III. bl. 123. Cats bl. 443. de Brune bl. 234. Mergh bl. 5. Sartorius sec. IV. 85. Zoet bl. 236. Tuinman II. bl. 103. Adag. quaedam bl. 16. Adag. Thesaurus bl. 17. v. Waesberge Vrijen bl. 63.
voetnoot23
Motz bl. 45.
voetnoot24
Tuinman II. bl. 103.
voetnoot25
Campen bl. 27. 7 Aug. Gruterus I. bl. 104. Tuinman II. bl. 103. Meijer bl. 13.
voetnoot26
12 Junij. Gruterus I. bl. 96. Cats bl. 459, 503. de Brune bl. 459. Sartorius sec. VII. 83, tert. X. 72. Tuinman II. bl. 159. v. Duyse bl. 194.
voetnoot27
Motz bl. 76.
voetnoot28
Adag. quaedam bl. 19.
voetnoot29
v. Waesberge Vrijen bl. 52.
voetnoot1
Adag. quaedam bl. 10. Adag. Thesaurus bl. 18.
voetnoot2
Motz bl. 69.
voetnoot3
7 Aug., 9 Sept. Gruterus I. bl. 100. de Brune bl. 494. 7 Aug. 53.
voetnoot4
Motz bl. 68.
voetnoot5
Motz bl. 63.
voetnoot6
v. Nyenborgh bl. 132.
voetnoot7
Gruterus II. bl. 139, III. bl. 141, 142. Mergh bl. 15.
voetnoot8
Gruterus III. bl. 143. de Méry Holl. 11.
voetnoot9
Gruterus III. bl. 142.
voetnoot10
Campen bl. 55. Meijer bl. 26.
voetnoot11
Campen bl. 78. Meijer bl. 36.
voetnoot12
Adag. quaedam bl. 22.
voetnoot13
v.d. Venne bl. 37.
voetnoot14
Prov. seriosa bl. 20. 7 Aug. Gruterus I. bl. 104, II. bl. 142. Mergh bl. 18.
voetnoot15
Tuinman II. bl. 33, 104.
voetnoot16
7 Aug. Gruterus I. bl. 104.
voetnoot17
Sartorius pr. VIII. 83, sec. V. 2.
voetnoot18
Tuinman I. bl. 365.
voetnoot19
7 Aug. Gruterus I. bl. 104. Willems VIII. 38.
voetnoot20
Gruterus III. bl. 144. Meijer bl. 69.
voetnoot21
Gruterus III. bl. 145. de Brune bl. 10, 227. Meijer bl. 98.
voetnoot22
Sartorius pr. V. 17, 29. Tuinman I. bl. 365.
voetnoot23
Gruterus III. bl. 147.
voetnoot24
Campen bl. 27. 7 Aug. Gruterus I. bl. 106. Cats bl. 539. v.d. Venne bl. 35.
voetnoot25
17 Dec. Gruterus I. bl. 106. de Brune bl. 492. v. Duyse bl. 201.
voetnoot26
Campen bl. 72.
voetnoot27
Zegerus bl. 26. 9 Oct. Gruterus I. bl. 107, II. bl. 142, 146. v.d. Venne bl. 229. Mergh bl. 18, 22. Adag. quaedam bl. 29. Adag. Theraurus bl.29. Wijsheid bl. 135. Willems VIII.18. v. Waesberge Vrijen bl. 56.
voetnoot28
Adag. quaedam bl. 30. Adag. Thesaurus bl. 29.
voetnoot29
Wassenbergh II. bl. 123.
voetnoot30
Campen bl. 59.
voetnoot31
Man bl. 334.
voetnoot32
Prov. seriosa bl. 33. Servilius bl. 145*. Campen bl. 18. Zegerus bl. 44. 31 Jan. Gruterus I. bl. 116. Cats bl. 425. de Brune bl. 477, 495. Mergh bl. 54. Sartorius sec. VII. 90. Witsen 121. Tuinman bl. 48, I. bl. 357. Sermoen bl. 50. v. Waesberge Vrijen bl. 53. v.d. Bergh bl. 272. v. Vloten bl. 369.
voetnoot33
Posthumus I. bl. 84.
voetnoot34
Servilius bl. 231*. de Brune bl. 230, 467. Sartorius tert. VI. 52.
voetnoot35
Campen bl. 120.
voetnoot36
Campen bl. 115. Meijer bl. 55.
voetnoot1
Adag. quaedam bl. 32.
voetnoot2
Prov. seriosa bl. 48. Gruterus III. bl. 150. 14 Junij 53.
voetnoot3
Tuinman II. bl. 206. Adag. Thesaurus bl. 24.
voetnoot4
Campen bl. 35.
voetnoot5
Modderman bl. 132.
voetnoot6
Gruterus III. bl. 156.
voetnoot7
Adag. quaedam bl. 54.
voetnoot8
Prov. seriosa bl. 28. Servilius bl. 208*. Campen bl. 76. 14 Julij. Gruterus I. bl. 112. Mergh bl. 31. Sartorius tert. VII. 33. Witsen 333. Tuinman I. bl. 132, 365. B. Studeerk. I. bl. 39. Gales bl. 13. v.d. Hulst bl. 13. 1 Julij 53. v. Hall bl. 310.
voetnoot9
v.d. Venne bl. 190.
voetnoot10
Campen bl. 42. 19 Mei. Gruterus I. bl. 113, III. bl. 158.
voetnoot11
Prov. seriosa bl. 28. Gruterus III. bl. 158. Sartorius tert. FX. 67.
voetnoot12
Cats bl. 439. Mergh bl. 57. Ríchardson bl. 38. Willems VIII. 14. v. Waesberge Vrijen bl. 52. Modderman bl. 137.
voetnoot13
Cats bl. 464.
voetnoot14
7 Aug. Gruterus I. bl. 114.
voetnoot15
Campen bl. 55.
voetnoot16
Cats bl. 507. de Brune bl. 155. Mergh bl. 54. Sartorius sec. I. 49. Tuinman I. bl. 257.
voetnoot17
Cats bl. 433. Mergh bl. 54.
voetnoot18
Winschooten bl. 292. Tuinman I. bl. 326, II. bl. 136.
voetnoot19
Cats bl. 518.
voetnoot20
7 Aug. Gruterus I. bl. 116. de Brune bl. 478.
voetnoot21
Cats bl. 518. de Brune bl. 246. Bogaert bl. 78.
voetnoot22
Cats bl. 504. de Brune bl. 182. Harrebomée Tijd 108.
voetnoot23
de Brune bl. 91, 446. Mergh bl. 20. Sartorius sec. IX. 11, quart. 31.
voetnoot24
Campen bl. 53. Harrebomée Tijd 60.
voetnoot25
Prov. seriosa bl. 39.
voetnoot26
Tuinman I. bl. 74. v. Waesberge Geld bl. 166.
voetnoot27
Gruterus III. bl. 129, 170. Tuinman II. bl. 159. Meijer bl. 83.
voetnoot28
Cats bl. 433, 468.
voetnoot29
Cats bl. 434. Mergh bl. 54.
voetnoot30
Campen bl. 77. Meijer bl. 35.
voetnoot31
Willems VIII. 96.
voetnoot32
Tuinman II. bl. 104. Modderman bl. 63.
voetnoot33
Cats bl. 460.
voetnoot34
Richardson bl. 29.
voetnoot35
Gruterus II. bl. 167. Mergh bl. 43.
voetnoot36
Campen bl. 78.
voetnoot37
Campen bl. 13. Meijer bl. 7.
voetnoot38
Adag. quaedam bl. 70.
voetnoot39
Winschooten bl. 120.
voetnoot40
Campen bl. 3.
voetnoot41
Cats bl. 431, 467.
voetnoot42
Motz bl. 5. de Brune bl. 240.
voetnoot43
v.d. Venne bl. 42.
voetnoot44
Tuinman I. nal. bl. 34.
voetnoot45
Campen bl. 8. Meijer bl. 5.

voetnoot1
Rabener bl. 16, 54-87. Magazijn 3. Winterv. bl. 47. v. Waesberge Geld bl. 170. N. Blijg. 9. Vrijmoedige bl. 79. Modderman bl. 82. v. Sandwijk 42.
voetnoot2
Tuinman I. bl. 58, 64. Oct. 7. Loosjes Vee bl. 147. v. Eijk II. bl. 52.
voetnoot3
Adag. quaedam bl. 68.

voetnoot4
v. Eijk bl. 19.
voetnoot5
de Brune bl. 462. Sartorius sec. VIII. 78.

voetnoot6
Cats bl. 451.

voetnoot7
Sartorius sec. VII. 37.

voetnoot8
Tuinman I. bl. 67, 73, 117, 228, II. bl. 53, 123.
voetnoot9
v. Waesberge Geld bl. 168.
voetnoot10
Folie I. 352.

voetnoot11
Folie II. 255. de Jager Bijdr. bl. 102. Modderman bl. 133.

voetnoot12
Bogaert bl. 54.
voetnoot13
Bogaert bl. 54.

voetnoot14
Drenthe bl. 208.
voetnoot15
Halbertsma bl. 31. de Wendt-Posthumus I. bl. 60.
voetnoot16
v. Nyenborgh bl. 134.

voetnoot17
Adag. quaedam bl. 18. Adag. Thesaurus bl. 21.

voetnoot18
Tuinman II. bl. 107.

voetnoot19
v. Eijk bl. 7.

voetnoot20
Servilius bl. 206. Campen bl. 82. Sartorius pr. VI. 49. Tuinman I. bl. 23. Meijer bl. 37. v. Eijk II. nal. bl. 26. de Jager Bijdr. bl. 105.
voetnoot21
Zegerus bl. 22. Idinau bl. 236. de Brune bl. 124, 215.
voetnoot22
Sartorius tert. IX. 84. v. Eijk II. nal. bl. 8. de Jager Bijdr. bl. 101. Modderman bl. 114.
voetnoot23
Campen bl. 23.
voetnoot24
Tuinman II. bl. 213. Folie I. 487. v.d. Hulst XIV. v. Eijk II. bl. 17.
voetnoot25
Folie II. 262.
voetnoot26
de Brune bl. 464, 485. Sartorius tert. VII. 99. Winschooten bl. 170. Tuinman I. bl. 177. Gales bl. 38. Everts bl. 228. v.d. Hulst IV. Posthumus IV. bl. 104. v. Waesberge Geld bl. 161. v. Eijk II. bl. 18. Harrebomée Tijd bl. 299.
voetnoot1
Scheltema I. bl. 45.
voetnoot2
Sartorius tert. III. 98.
voetnoot3
Cats bl. 426. de Brune bl. 74, 143. Tuinman I. bl. 84. v. Eijk II. bl. 30. v. Waesberge Vrijen bl. 65. Mulder bl. 415. Modderman bl. 107. Bogaert bl. 18.
voetnoot4
v. Duyse bl. 216.
voetnoot5
Prov. seriosa bl. 11. Zegerus bl. 8. 24 Jan. Gruterus I. bl. 96, III. bl. 154. de Brune bl. 48. Meijer bl. 87.
voetnoot6
Tuinman I. bl. 84, 286. v. Eijk II. bl. 95. Modderman bl. 18.
voetnoot7
Servilius bl. 139. Zegerus bl. 18. 27 Maart. Gruterus I. bl. 98, II. bl. 134. Cats bl. 475. de Brune bl. 135, 137. Mergh bl. 10. Sartorius pr. VII, 25, sec. X. 12, tert. IV. 37. Tuinman I. bl. 125, 226. Wassenbergh II. bl. 121. Meijer bl. 95. v. Eijk II. bl. 19. Modderman bl. 81. Bogaert bl. 89.
voetnoot8
18 Jan. Gruterus I. bl. 99. Cats bl. 479. de Brune bl. 295, 492. Tuinman I. bl. 226, 344. Bogaert bl. 90.
voetnoot9
Cats bl. 436, 467. Mergh bl. 52. Tuinman I. bl. 233. Willems Reinaert bl. 301. v. Eijk II. bl. 48, 94. Modderman bl. 147. Bogaert bl. 102.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 244. v. Eijk II. nal. bl. 9. Gedachten bl. 754.
voetnoot11
Sartorius pr. V. 25. de Jager Bijdr. bl. 101.
voetnoot12
24 Jan. Gruterus I. bl. 103. Cats bl. 523. de Brune bl. 394. Tuinman I. bl. 96, 226, 361. Lassenius XXXIX. Harrebomée III. 6.
voetnoot13
Motz bl. 50.
voetnoot14
Gruterus III. bl. 143. Meijer bl. 87.
voetnoot15
Cats bl. 504. Sartorius tert. X. 89. v. Eijk II. bl. 14.
voetnoot16
Prov. seriosa bl. 35. Gruterus II. bl. 160. de Brune bl. 463. Mergh bl. 36. Sartorius tert. IV. 22, X. 89. Tuinman I. bl. 88. Meijer bl. 93. v. Eijk II. nal. bl. 8. de Jager Bijdr. bl. 101. Modderman bl. 15. 10 Julij 53. Harrebomée Tijd bl. 297.
voetnoot17
Gruterus III. bl. 142. Cats bl. 545. de Brune bl. 296. Meijer bl. 78.
voetnoot18
Prov. seriosa bl. 20.
voetnoot1
Motz bl. 79.
voetnoot2
de Brune bl. 241. Tuinman I. bl. 360. v. Eijk II. bl. 17.
voetnoot3
Servilius bl. 215*.
voetnoot4
Willems VIII. 91.
voetnoot5
Posthumus IV. bl. 104.
voetnoot6
de Jager Bijdr. bl. 101. Modderman bl. 103.
voetnoot7
de Brune bl. 175.
voetnoot8
Campen bl. 23. 12 Febr. de Brune bl. 482. Mergh bl. 18. Tuinman I. bl. 356. Magazijn 33. Everts bl. 345. Modderman bl. 142. 5 Oct. 53. Raven XXXII.
voetnoot9
v. Eijk II. bl. 19.
voetnoot10
Campen bl. 39. Zegerus bl. 51. Idinau bl. 21. Sartorius sec. VI. 2. Tuinman I. bl. 131, 361. v. Zutphen II. bl. 58. v. Eijk II. nal. bl. 7. de Jager Bijdr. bl. 101. Modderman bl. 114. Bogaert bl. 98.
voetnoot11
de Brune bl. 320.
voetnoot12
Campen bl. 97. Meijer bl. 45.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 96, 113, 226, 344, 368.
voetnoot14
v. Eijk II. nal. bl. 9.
voetnoot15
Motz bl. 27. v.d. Hulst VII. v. Eijk II. bl. 16. Sancho-Pança bl. 59.
voetnoot16
Prov. seriosa bl. 43. Cats bl. 460, 500. Mergh bl. 56. Sartorius tert. II. 20. Wassenbergh bl. 90. Hoeufft XLIV. Halbertsma bl. 30. Modderman bl. 46.
voetnoot17
Servilius bl. 166*. Sartorius sec. VIII. 73. v. Eijk II. nal. bl. 8. de Jager Bijdr. bl. 101.
voetnoot18
Zegerus bl. 23. Gruterus II. bl. 139. de Brune bl. 295. Mergh bl. 15. v. Eijk II. bl. 16. Bogaert bl. 98.
voetnoot19
Servilius bl. 240. Zegerus bl. 31. de Brune bl. 252. Sartorius tert. IX. 89. v. Eijk II. nal. bl. 8. de Jager Bijdr. bl. 101. v. Duyse bl. 218. Bogaert bl. 39.
voetnoot20
Campen bl. 108.
voetnoot21
v. Eijk II. bl. 30.
voetnoot22
de Méry Holl. 16.
voetnoot23
Servilius bl. 30.
voetnoot24
de Brune bl. 241, 487.
voetnoot25
v.d. Willigen 11. v. Eijk II. bl. 20.
voetnoot26
Meijer bl. 70. v. Eijk II. bl. 16.
voetnoot27
v.d. Hulst bl. 143.
voetnoot28
Campen bl. 6.
voetnoot29
Tuinman bl. 18, I. bl. 361. v. Eijk II. bl. 17. Modderman bl. 134.
voetnoot30
Campen bl. 14. Meijer bl. 7. v. Eijk II. bl. 19. Bogaert bl. 111.
voetnoot31
Campen bl. 130. Meijer bl. 63. v. Eijk II. bl. 20.
voetnoot32
v.d. Hulst II. v. Eijk II. bl. 18.
voetnoot33
Campen bl. 97. Meijer bl. 45. de Jager Bijdr. 38. Harrebomée III. bl. 179.
voetnoot34
v. Eijk II. nal. bl. 8. de Jager Bijdr. bl. 101.
voetnoot35
Folie I. 87. v. Eijk II. nal. bl. 7. de Jager Bijdr. bl. 101.
voetnoot36
Tuinman I. bl. 113, 181, 361, II. bl. 31, 190, 191. Gales bl. 25. v.d. Hulst VIII. v. Eijk II. bl. 19. v. Waesberge Vrijen bl. 65. Harrebomée II. bl. 258.
voetnoot37
Motz bl. 77. de Brune bl. 343.
voetnoot38
v.d. Hulst X. v. Eijk II. bl. 20. Bogaert bl. 37.
voetnoot39
Sartorius sec. III. 50.
voetnoot40
Folie I. 177.
voetnoot1
Motz bl. 35.
voetnoot2
Campen bl. 115.
voetnoot3
Tuinman I. bl. 140, II. bl. 176. v. Eijk II. bl. 17. Bogaert bl. 94.
voetnoot4
Tuinman I. bl. 78, 344. v. Eijk II. bl. 19.
voetnoot5
Tuinman I. bl. 361. v. Eijk II. bl. 17. Bogaert bl. 103.
voetnoot6
v. Eijk II. bl. 14.
voetnoot7
Motz bl. 29.
voetnoot8
de Brune bl. 130, 132. Tuinman I. bl. 110. v. Eijk II. bl. 20. Sancho-Pança bl. 46, 47.
voetnoot9
Adag. quaedam bl. 41. Adag. Thesaurus bl. 39.
voetnoot10
Folie II. 14.
voetnoot11
Tuinman II. bl. 31.
voetnoot12
Gruterus II. bl. 153. Mergh bl. 29. Tuinman I. bl. 226. v. Eijk II. bl. 30.
voetnoot13
Gruterus II. bl. 161. Mergh bl. 37. Wijsheid bl. 138.
voetnoot14
Tuinman I. bl. 172. Modderman bl. 145.
voetnoot15
Gruterus III. bl. 157. Tuinman II. bl. 24.
voetnoot16
Servilius bl. 277*. Tuinman I. nal. bl. 14. Folie I. 311. v.d. Hulst XI. v. Eijk II. bl 16.
voetnoot17
de Brune bl. 465. Sartorius tert. IV. 28, VI. 32. v. Eijk II. nal. bl. 8. de Jager Bijdr. bl. 101.
voetnoot18
Cats bl. 513. de Brune bl. 201.
voetnoot19
Servilius bl. 222. Zegerus bl. 39. 8 Sept. Idinau bl. 255. Gruterus I. bl. 114, II. bl. 157. v.d. Venne bl. 38. de Brune bl. 346. Mergh bl. 33. Sartorius pr. VI. 89. Winschooten bl. 47, 341. Tuinman I. bl. 107, 303, 361. Nov. 7. Gales bl. 37. v. Eijk II. bl. 16. Sancho-Pança bl. 23. Modderman bl. 114. Bogaert bl. 98.
voetnoot20
Fakkel bl. 193. Mensinga bl. 217.
voetnoot21
Cats bl. 480, 503. de Brune bl. 335. Mergh bl. 54. Tuinman I. bl. 131. Jan. 19. Verz. 32. v.d. Hulst XVI. Fakkel bl. 193. v. Eijk II. bl. 19. Modderman bl. 82.
voetnoot22
Campen bl. 39. Meijer bl. 19.
voetnoot23
Campen bl. 4.
voetnoot24
Sartorius pr. IX. 64. Tuinman I. bl. 174. v. Eijk II. nal. bl. 15. de Jager Bijdr. bl. 103. Modderman bl. 107. Harrebomée Tijd 220.
voetnoot25
Gruterus II. bl. 157. Mergh bl. 33. Tuinman I. bl. 183. v. Eijk II. bl. 20 en no. 79.
voetnoot26
Motz bl. 81. Cats bl. 545. de Brune bl. 13. Tuinman II. bl. 24.
voetnoot27
Tuinman I. bl. 258.
voetnoot28
Mergh bl. 38. Tuinman II. bl. 155. v. Eijk II. bl. 20, nal. bl. 8. Gedachten bl. 754. Harrebomée II. 11. Bogaert bl. 92.
voetnoot29
Prov. seriosa bl. 4. Idinau bl. 257. Gruterus I. bl. 104. de Brune bl. 114. Sartorius tert. VII. 19. Winschooten bl. 184. Tuinman I. bl. 281. v.d. Hulst VI. v. Eijk II. bl. 15. Bogaert bl. 63.
voetnoot30
Tuinman I. bl. 107. Nov. 8. v. Eijk II. bl. 20. Bogaert bl. 9.
voetnoot31
Zoet bl. 25.
voetnoot32
v.d. Hulst XII. v. Eijk II. bl. 19. Guikema I. 23. Modderman bl. 142.
voetnoot33
Zegerus bl. 62. Gruterus II. bl. 168. de Brune bl. 114. Mergh bl. 44.
voetnoot34
Scheltema II. bl. 2. Wassenbergh III. bl. 100-101.
voetnoot35
Campen bl. 120. Meijer bl. 58.
voetnoot36
Sartorius sec. III. 34.
voetnoot37
Scheltema I. bl. 12.
voetnoot1
de Brune bl. 485.
voetnoot2
Idinau bl. 109.
voetnoot3
Prov. seriosa bl. 8.

voetnoot4
Cats bl. 502.
voetnoot5
Tuinman I. bl. 78. Martinet bl. 23. Koning bl. 25.
voetnoot6
Mergh bl. 33. Tuinman II. bl. 213. Euphonia bl. 515.

voetnoot7
Gruterus II. bl. 142. Mergh bl. 18.
voetnoot8
de Méry Flam. 4.

voetnoot9
Prov. seriosa bl. 15. Gruterus III. bl. 137. Meijer bl. 89.

voetnoot10
Tuinman I. bl. 79.

voetnoot11
Tuinman I. bl. 314, II. bl. 14.
voetnoot12
Campen bl. 57. Meijer bl. 27.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 135.

voetnoot14
de Brune bl. 154.

voetnoot15
Sancho-Pança bl. 57.

voetnoot16
Delf bl. 38.
voetnoot17
Cats bl. 468.
voetnoot18
v. Nyenborgh bl. 131.
voetnoot19
Prov. seriosa bl. 6. Campen bl. 117. 20 Maart. Gruterus I. bl. 91. Mergh bl. 1. Tuinman I. bl. 98, 163, 325. Meijer bl. 57. v. Duyse bl. 216.
voetnoot20
Prov seriosa bl. 8. Campen bl. 35. 9 Maart. Gruterus I. bl. 91. de Brune bl. 184. Tuinman II. bl. 241. Meijer bl. 16.
voetnoot21
Tuinman I. bl. 373. v. Eijk III. 4. Mulder bl. 410.
voetnoot22
Modderman bl. 154.
voetnoot23
Campen bl. 37. 27 Aug. Gruterus I. bl. 91. Cats bl. 503. de Brune bl. 88, 493. Mergh bl. 47. v. Nyenborgh bl. 130. Winschooten bl. 265. Tuinman I. bl. 31. Folie I. 457. v. Duyse bl. 223. Mulder bl. 434. Modderman bl. 91.
voetnoot24
15 Maart, 28 Nov. Gruterus I. bl. 92. de Brune bl. 252.
voetnoot25
Witsen 107.
voetnoot26
Scheltema I. bl. 6.
voetnoot1
v. Eijk bl. 17.
voetnoot2
Winschooten bl. 263.
voetnoot3
Tuinman I. bl. 332, 374. Everts 12.
voetnoot4
de Méry Flam. 10.
voetnoot5
Gruterus III. bl. 132. Folie II. 157. Sermoen bl. 49. de Jager Bijdr. bl. 115.
voetnoot6
Gruterus III. bl. 132. Meijer bl. 105.
voetnoot6
Gruterus III. bl. 132. Meijer bl. 105.
voetnoot7
Gruterus II. bl. 136. Mergh bl. 13.
voetnoot8
Tuinman I. bl. 224, 238, 289. Bogaert bl. 56.
voetnoot9
Prov. seriosa bl. 27. Campen bl. 35. 31 Maart. Gruterus I. bl. 111. Cats bl. 541. de Brune bl. 184. Witsen 477. Winschooten bl. 57, 95. Tuinman I. bl. 240, 374. Folie I. 499. Reddingius 56. v.d. Hulst bl. 6, 18. Raven XXXVI.
voetnoot10
Witsen bl. 490. Winschooten bl. 57.
voetnoot11
Tuinman I. bl. 103, 238, II. bl. 132.
voetnoot12
Prov. seriosa bl. 39.
voetnoot13
Servilius bl. 66, 80. 14 Oct. Gruterus I. bl. 104. de Brune bl. 476. Tuinman II. bl. 138.
voetnoot14
Tuinman I. bl. 342.
voetnoot15
Motz bl. 45. de Brune bl. 183, 184. Witsen 105. Tuinman bl. 114, I. bl. 240, nal. bl. 17. Willems VIII. 59. Modderman bl. 107.
voetnoot16
de Brune bl. 336.
voetnoot17
Campen bl. 58. Winschooten bl. 263.
voetnoot18
v.d. Venne bl. 21.
voetnoot19
Gruterus I. bl. 110.
voetnoot20
Sartorius sec. III. 38.
voetnoot21
Adag. quaedam bl. 32.
voetnoot22
Gruterus I. bl. 112. Tuinman II. bl. 214.
voetnoot23
Tuinman I. bl. 373.
voetnoot24
Sermoen bl. 54.
voetnoot25
Witsen 345.
voetnoot26
Tuinman I. bl. 224. Mulder bl. 410.
voetnoot27
de Wendt-Posthumus I. bl. 51.
voetnoot28
de Brune bl. 470. Sartorius sec. IX. 78, tert. IX. 95.
voetnoot29
Sartorius tert. III. 51. Tuinman I. bl. 152, nal. bl. 22.
voetnoot30
Tuinman II. bl. 175. Gales bl. 12, 22.
voetnoot31
Sartorius pr. VII. 45. Winschooten bl. 57. Tuinman I. bl. 196.
voetnoot1
Mergh bl. 25. Sartorius pr. III. 76, VI. 87, VII. 38, sec. V. 67, IX. 48, tert. II. 53. Tuinman I. bl. 134, nal. bl. 12.
voetnoot2
Campen bl. 94. Sartorius tert. I. 57. Tuinman I. bl. 132. Manvis bl. 123.
voetnoot3
Adag. quaedam bl. 17.
voetnoot4
Winschooten bl. 57.
voetnoot5
Tuinman I. bl. 299. Bogaert bl. 34.
voetnoot6
Sartorius pr. II. 92.
voetnoot7
Prov. seriosa bl. 10, 27.
voetnoot8
Sartorius pr. III. 66.
voetnoot9
Winschooten bl. 130.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 95, 178, 210, nal. bl. 20, II. bl. 141. Mulder bl. 414. Bogaert bl. 24.
voetnoot11
v.d. Venne bl. 182.
voetnoot12
Adag. quaedam bl. 52.
voetnoot13
Sartorius sec. VI. 82.
voetnoot14
Tuinman I. bl. 159.
voetnoot15
Gruterus III. bl. 145.
voetnoot16
Motz bl. 14.
voetnoot17
Bogaert bl. 28.
voetnoot18
Campen bl. 104. Meijer bl. 49. v. Duyse bl. 203.
voetnoot19
Sartorius tert. I. 72.
voetnoot20
Sartorius tert. IV. 55. Tuinman I. bl. 180, II. bl. 132. Adag. quaedam bl. 56. v. Eijk III. 58. Mulder bl. 437. Modderman bl. 47. Bogaert bl. 42.
voetnoot21
Hoffmann bl. XXXIX.
voetnoot22
Motz bl. 58. Gruterus II. bl. 169. de Brune bl. 237, 239. Mergh bl. 45. Adag. Thesaurus bl. 61. Willems V. 10.

voetnoot23
v. Hasselt bl. 11.
voetnoot24
Gruterus I. bl. 118.
voetnoot25
Cats bl. 464. de Brune bl. 274.
voetnoot26
Gruterus III. bl. 174.
voetnoot27
Motz bl. I. de Brune bl. 55, 240.

voetnoot28
Folie I. 305. v. Eijk II. nal. bl. 34. de Jager Bijdr. bl. 109.
voetnoot29
Sartorius sec. V. 37.
voetnoot30
Servilius bl. 145*. Campen bl. 13. Zegerus bl. 14. 30 Jan. Gruterus II. bl. 134. Cats bl. 425. de Brune bl. 292, 482. Mergh bl. 10. Sartorius tert. VIII. 16. Zoet bl. 9. Tuinman I. bl. 370, 371. Adag. quaedam bl. 23. Meijer bl. 9. v. Eijk II. bl. 20. Modderman bl. 18. Bogaert bl. 63.
voetnoot31
de Brune bl. 159.
voetnoot32
Folie II. 466. de Jager Bijdr. bl. 109.
voetnoot33
Campen bl. 93. Cats bl. 523. de Brune bl. 189, 190. Meijer bl. 43.
voetnoot34
Tuinman L. bl. 336. Mulder bl. 435.
voetnoot35
Servilius bl. 115. Sartorius tert. VIII. 76.
voetnoot36
v. Eijk II. nal. bl. 9.
voetnoot37
Folie I. 269.
voetnoot1
de Brune bl. 467. Sartorius tert. IV. 81. v. Eijk II. nal. bl. 9. de Jager Bijdr. bl. 101.
voetnoot2
Cats bl. 469. Adag. quaedam bl. 9. Adag. Thesaurus bl. 10. Everts bl. 317. Willems VII. 9. v. Eijk II. bl. 20, 73.
voetnoot3
Campen bl. 93. Meijer bl. 43. v. Eijk II. bl. 21.
voetnoot4
Servilius bl. 74, 75*. Meijer bl. 98.

voetnoot5
Tuinman I. bl. 117. v. Waesberge Wijn bl. 12.

voetnoot6
Folie I. 250. Adag. Thesaurus bl. 1.
voetnoot7
Tuinman I. bl. 168. Bogaert bl. 75.
voetnoot8
Folie I. 99.
voetnoot9
de Brune bl. 235. Winschooten bl. 165. Tuinman I. bl. 169, 250. B. Studeerk. I. bl. 419. v. Waesberge Vrijen bl. 64. Neus-Spreekw. 3, 69, 80. Sancho-Pança bl. 29.
voetnoot10
Campen bl. 94. Folie II. 328.
voetnoot11
Gruterus III. bl. 159. de Brune bl. 309.

voetnoot12
Tuinman I. bl. 159, 302, II. bl. 105. v. Zulphen II. bl. 84. Modderman bl. 46.

voetnoot13
Sartorius pr. II. 73. Adag. quaedam bl. 55.

voetnoot14
Martinet G1 Lublink Br. bl. 83. Koning bl. 19. Harrebomée IV. bl. 341.
voetnoot15
Sartorius sec. VIII. 8.

voetnoot1
Tuinman II. bl. 16. v. Eijk II. nal. 6.

voetnoot2
Cats bl. 544. Tuinman I. bl. 71. April 12. Mulder bl. 419.
voetnoot3
v. Waesberge Vrijen bl. 66.
voetnoot4
v. Zutphen II. bl. 51.
voetnoot5
Servilius bl. 149*. Idinau bl. 265, Tuinman I. bl. 322.
voetnoot6
Tuinman I. bl. 261.
voetnoot7
Tuinman I. bl. 97, 322.
voetnoot8
Folie I. 7.
voetnoot9
Tuinman II. bl. 58. Gales bl.44. v. Eijk II. nal. 13.

voetnoot10
Tijd bl. 17-19, 27. Harrebomée Tijd 116.
voetnoot11
Cats bl. 465. Bogaert bl. 84.
voetnoot12
Sartorius pr. III. 75.

voetnoot13
v.d. Willigen 20. v. Hall bl. 311.
voetnoot14
Winschooten bl. 223.
voetnoot15
Motz bl. 13.

voetnoot16
Everts bl. 349.

voetnoot17
Folie II. 414.
voetnoot18
Tuinman I. bl. 203, 225, II. bl. 219.
voetnoot19
Motz bl. 32.

voetnoot1
Tuinman I. bl. 92. v. Duyse bl. 209. Modderman bl. 25. Bogaert bl. 52.
voetnoot2
11 Julij. Gruterus I. bl. 105. v. Duyse bl. 209.
voetnoot3
v. Eijk II. nal. 89.
voetnoot4
Tuinman I. bl. 363. v. Duyse bl. 456.
voetnoot5
v. Duyse bl. 209.
voetnoot6
Campen bl. 70. Zegerus bl. 22. Tuinman I. nal. bl. 3. Adag. quaedam bl. 24. v. Duyse bl. 209.
voetnoot7
Gruterus II. bl. 157. Mergh bl. 33. Tuinman I. bl. 94. v. Waesberge Vrijen bl. 66. v. Duyse bl. 209.

voetnoot8
Folie I. 185. v. Eijk II. nal. bl. 12. de Jager Bijdr. bl. 102. Mensinga bl. 214.
voetnoot9
Prov. seriosa bl. 29. 30 Jan. Gruterus I. bl. 124. Cats bl. 425. Tuinman bl. 48, I. bl. 26, 67, 158. v.d. Hulst bl. 16. Loosjes Kat bl. 194. v. Eijk II. bl. 44. Anton bl. 19-25. Harrebomée I. 8. Sancho-Pança bl. 28. Modderman bl. 18.

voetnoot10
(Folie I. 578.)
voetnoot11
Folie II. 257.
voetnoot12
Gruterus III. bl. 145. Tuinman I. bl. 212, II. bl. 26.
voetnoot13
Tuinman II. bl. 26.
voetnoot14
Cats bl. 457.
voetnoot15
Tuinman II. bl. 25.
voetnoot1
Cats bl. 526.

voetnoot2
folie II. 172.

voetnoot3
v. Eijk III. bl. 19.

voetnoot4
v. Waesberge Geld bl. 169.

voetnoot5
Gruterus II. bl. 139. de Brune bl. 77. Mergh bl. 15. Tuinman I. bl. 159, 234, 241, II. bl. 104. v. Eijk II. bl. 26, nal. bl. 13. Mensinga bl. 215.
voetnoot6
Winschooten bl. 75. Tuinman I. bl. 213. v. Waesberge Vrijen bl. 67. Mensinga bl. 215.

voetnoot7
Sartorius pr. VII. 80.
voetnoot8
Matthaeus 6. v. Hall bl. 261-262.
voetnoot9
Cats bl. 498. de Brune bl. 222. Mergh bl. 52. Tuinman II. bl. 56.
voetnoot10
Campen bl. 132. Meijer bl. 63.
voetnoot11
v. Hasselt bl. 7.
voetnoot12
Matthaeus 3.
voetnoot13
Prov. seriosa bl. 23. Gruterus III. bl. 148. Meijer bl. 95.
voetnoot14
Campen bl. 66.
voetnoot15
Cats bl. 498. de Brune bl. 222.
voetnoot16
6 Sept. Gruterus I. bl. 121. de Brune bl. 10. Tainman I. bl. 137. Wijsheid bl. 137. Willems III. 83. v. Waesberge Geld bl. 167. Modderman bl. 83. Bogaert bl. 106.
voetnoot17
Cats bl. 508. de Brune bl. 156. Mergh bl. 58. Sartorius pr. VII. 80.

voetnoot18
Adag. quaedam bl. 11.
voetnoot19
18 Sept. Gruterus I. bl. 101. Tuinman II. bl. 123. Jan. 2. v. Waesberge Geld bl. 163.
voetnoot20
v. Hall bl. 266.
voetnoot21
Servilius bl. 178*. Sartorius tert. I. 44.
voetnoot22
v. Waesberge Geld bl. 168.

voetnoot23
Folie II. 267.

voetnoot24
Tuinman I. bl. 115, 329.
voetnoot25
v. Nyenborgh bl. 133.
voetnoot26
Sartorius sec. V. 4, VI. 86, tert. IV. 76.
voetnoot27
Tuinman I. bl. 172.
voetnoot28
Gruterus III. bl. 160. de Brune bl. 445. Meijer bl. 87.
voetnoot29
Tuinman II. bl. 131.

voetnoot30
Sartorius pr. IV. 37.
voetnoot31
23 Jan. Gruterus I. bl. 113.
voetnoot1
Bogaert bl 94.

voetnoot2
Adag. Thesaurus bl. 23.
voetnoot3
Folie I. 236.
voetnoot4
Motz bl. 75.
voetnoot5
Tuinman I. bl. 110.
voetnoot6
v. Eijk III. bl. 52.

voetnoot7
Tuinman I. bl. 4, 24, 78, II. bl. 8.

voetnoot8
Sartorius sec. VI. 16.
voetnoot9
Campen bl. 73. 1 Oct. Gruterus I. bl. 95. Tuinman II. bl. 26. Mulder bl. 419.
voetnoot10
Wassenbergh bl. 93. Hoeufft LII. Wassenbergh II. bl. 123. Modderman bl. 26.
voetnoot11
Gruterus III. bl. 176.
voetnoot12
Winschooten bl. 122. Tuinman I. bl. 106, II. bl. 39.
voetnoot13
Sartorius pr. IV. 28.
voetnoot14
Campen bl. 61.
voetnoot15
Zegerus 3e. dr. bl. 55.
voetnoot16
de Brune bl. 50. Meijer bl. 110.
voetnoot17
Prov. seriosa bl. 46.
voetnoot18
Campen bl. 108.

voetnoot19
v. Duyse bl. 224.

voetnoot20
v.d. Venne bl. 164.

voetnoot21
Harrebomée V. bl. 286.
voetnoot1
Prov. seriosa bl. 37. Gruterus III. bl. 168.
voetnoot2
Campen bl. 128.

voetnoot3
Campen bl. 50. 14 April. Gruterus I. bl. 122. Meijer bl. 24. Schrant bl. 276. 14 April 53.

voetnoot4
Tuinman I. bl. 8. Meijer bl. 99. v. Eijk II. nal. 27. v. Duyse bl. 217. Bogaert bl. 12.
voetnoot5
Campen bl. 49. de Brune bl. 143, 192. Willems III. 129. v. Duyse bl. 197, 217, 457.
voetnoot6
Sancho-Pança bl. 33.
voetnoot7
Servilius bl. 96, 97. Sartorius pr. VIII. 58. v. Duyse bl. 217.

voetnoot8
Gruterus II. bl. 142. Mergh bl. 18. v. Duyse bl. 230.

voetnoot9
Folie II. 264.

voetnoot10
Sartorius sec. IX. 21.

voetnoot11
Gruterus III. bl. 147. de Brune bl. 179. Tuinman II. bl. 95, 101. Gales bl. VI, VIII, 4. Euphonia bl. 514. Kerkhoven bl. 57. Bogaert bl. 20. v. Hall bl. 310.

voetnoot12
Folie II. 296.

voetnoot13
Tuinman I. bl. 204, II. bl. 86.

voetnoot14
Cats bl. 461.

voetnoot15
Cats bl. 422.
voetnoot16
Tuinman I. bl. 187. Folie I. 405. v. Eijk II. bl. 21, nal. bl. II. de Jager Bijdr. bl. 103. Modderman bl. 18.
voetnoot17
Cats bl. 544.
voetnoot18
Motz bl. 60.
voetnoot19
Cats bl. 431. Mergh bl. 47. Adag. quaedam bl. 7. v. Eijk II. bl. 21. Dogaert bl. 84.
voetnoot20
Witsen 326. v. Eijk II. bl. 71.
voetnoot21
Tuinman II. bl. 11. Willems Reinaert bl. 301. v. Eijk II. bl. 93. Modderman bl. 146.
voetnoot22
Scheltema I. bl. 52.
voetnoot23
de Brune bl. 18, 211.
voetnoot24
Sartorius tert. I. 79.
voetnoot25
Gales bl. 39.
voetnoot1
Sartorius tert. VIII. 2. v. Eijk II. nal. bl. 10. de Jager Bijdr. bl. 102. Modderman bl. 146.
voetnoot2
Gruterus II. bl. 144. Mergh bl. 19. Tuinman I. bl. 273. v. Eijk II. nal. bl. 11.
voetnoot3
Motz bl. 41.
voetnoot4
Servilius bl. 5*.
voetnoot5
Adag. Thesaurus bl. 13.
voetnoot6
de Brune bl. 482.
voetnoot7
Modderman bl. 98.
voetnoot8
Harrebomée Tijd bl. 296.
voetnoot9
Motz bl. 61. de Brune bl. 214.
voetnoot10
Folie I. 365.
voetnoot11
Sancho-Pança bl. 31.
voetnoot12
Gruterus II. bl. 124. Mergh bl. 1.
voetnoot13
Cats bl. 441. de Brune bl. 273, 274. Mergh bl. 48.
voetnoot14
v. Eijk II. bl. 22.
voetnoot15
v.d. Venne bl. 129.
voetnoot16
Modderman bl. 133.
voetnoot17
Cats bl. 421. v. Eijk II. nal. bl. 10.
voetnoot18
8 Mei. Gruterus I. bl. 98. de Brune bl. 272, 401. Sartorius pr. II. 40. Willems IV. 10. v. Eijk II. bl. 66, nal. bl. 10. de Jager Bijdr. bl. 102. 10 Aug. 53.
voetnoot19
Witsen 273. Tuinman I. bl. 370, II. bl. 171. Lublink Verh. bl. 98. v.d. Hulst bl. 11. Sermoen bl. 51. v. Eijk I. nal. 74, II. bl. 22. Sancho-Pança bl. 23, 37. Bogaert bl. 68. v. Sandwijk 28.
voetnoot20
Rabener bl. 16.
voetnoot21
Prov. seriosa bl. 23. Zegerus bl. 23. Gruterus II. bl. 139, III. bl. 149. Cats bl. 465, 512, 528. de Brune bl. 203, 205. Mergh bl. 15. Tuinman I. bl. 174, 275. Wijsheid bl. 136. Harrebomée I. 2.
voetnoot22
Cats bl. 428.
voetnoot23
Campen bl. 65. 10 Sept. 53.
voetnoot24
Campen bl. 107. de Brune bl. 470. Sartorius pr. IV. 29, sec. IV. 93, tert. IX. 24. Winschooten bl. 63. Tuinman I. bl. 175, 275. Reddingius bl. 19. Meljer bl. 51. v. Eijk II. bl. 21. Harrebomés I. bl. 381.
voetnoot25
Motz bl. 10.
voetnoot26
Witsen 34.
voetnoot27
Motz bl. 16.
voetnoot28
Tuinman II. bl. 90.
voetnoot29
Sartorius pr. IV. 97.
voetnoot30
Servilius bl. 4*. Zegerus bl. 32. Gruterus II. bl. 143. de Brune bl. 19. Mergh bl. 19.
voetnoot31
Prov. seriosa bl. 42. 6 Aug. Gruterus I. bl. 94. Cats bl. 430, 469. Tuinman I. bl. 83, 205, 360, II. bl. 116. v. Eijk II. bl. 22. Modderman bl. 74.
voetnoot32
Sartorius sec. VI. 43, tert. IV. 63, VII. 75. v. Eijk II. bl. 21.
voetnoot33
Sancho-Pança bl. 42.
voetnoot1
Tuinman I. bl. 124, 205.
voetnoot2
Prov. seriosa bl. 44.
voetnoot3
Witsen 261. Tuinman I. nal. bl. 18.
voetnoot4
Folqman bl. 125.
voetnoot5
Folie I. 77. v. Eijk II. nal. bl. 11. de Jager Bijdr. bl. 102. Modderman bl. 102.
voetnoot6
v.d. Venne bl. 202.
voetnoot7
Motz bl. 4.
voetnoot8
de Brune bl. 225. Witsen 410. v. Eijk II. nal. bl. 10. Sancho-Pança bl. 58. v. Sandwijk 20.
voetnoot9
Meijer bl. 73.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 4.
voetnoot11
Sartorius pr. II. 38. Tuinman I. bl. 258, 324. v. Eijk II. nal. bl. 40. de Jager Bijdr. bl. 112.
voetnoot12
Sartorius sec. IX. 76. v. Eijk II. nal. bl. 10. de Jager Bijdr. bl. 102. Mulder bl. 431.
voetnoot13
Campen bl. 114, Meijer bl. 55. v. Eijk II. bl. 23.
voetnoot14
Servilius bl. 62. Campen bl. 19. Zegerus bl. 62. Idinau bl. 30. Gruterus II. bl. 152. Mergh bl. 29. Sartorius pr. VII. 95. Tuinman I. bl. 370. Adag. quaedam bl. 64, 67. Alewijn bl. 103. Gales bl. 12. Lublink Br. bl. 93. Loosjes Vee bl. 142. Everts bl. 227. v. Eijk II. bl. 22. Harrebomée II. 7. Verkl. 4. Sancho Pança bl. 34, 36. Bogaert bl. 11.
voetnoot15
Motz bl. 34.
voetnoot16
Campen bl. 69. Meijer bl. 32. v. Eijk II. bl. 22.
voetnoot17
de Brune bl. 211, 453.
voetnoot18
N. Blijg. bl. 63.
voetnoot19
Sartorius tert. VIII. 65.
voetnoot20
Servilius bl. 3*, 77. Zegerus bl. 17. Idinau bl. 118.
voetnoot21
Campen bl. 88. Meijer bl. 41. v. Eijk II. bl. 22. Bogaert bl. 62.
voetnoot22
Prov. seriosa bl. 29. 5 Aug. Gruterus I. bl. 114. Cats bl. 460, 508. de Brune bl. 65, 156, 363. Tuinman I. bl. 257. Wijsheid bl. 135. Meijer bl. 95. Willems Reinaert bl. 298, 299. Modderman bl. 115. 16 Julij 53.
voetnoot23
Gruterus II. bl. 157. de Brune bl. 65. Mergh bl. 33. v. Nyenborgh bl. 133. Meijer bl. 102. v. Eijk II. bl. 21. Schrant bl. 278.
voetnoot24
Prov. seriosa bl. 29. Zegerus bl. 41. Gruterus II. bl. 157. de Brune bl. 460, 474. Mergh bl. 33. v. Eijk II. bl. 21.
voetnoot25
Tuinman I. bl. 212.
voetnoot26
Motz bl. 14. Cats bl. 510. de Brune bl. 201, 284.
voetnoot27
Zegerus bl. 63.
voetnoot28
v. Eijk II. nal. bl. 10.
voetnoot29
Tuinman I. bl. 326. v. Eijk II. nal. bl. 11. Bogaert bl. 100.
voetnoot30
Modderman bl. 59.
voetnoot1
Gruterus II. bl. 124. Cats bl. 453. Mergh bl. 1. Adag. Thesaurus bl. 58.
voetnoot2
Cats bl. 503.
voetnoot3
Motz bl. 11. Adag. Thesaurus bl. 58.
voetnoot4
Campen bl. 65. Mergh bl. 39. Tuinman I. bl. 319. Meijer bl. 30.

voetnoot5
Tuinman II. bl. 57.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken