Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
Afbeelding van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taalToon afbeelding van titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (169.64 MB)

XML (14.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

(1990)–P.J. Harrebomée–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[F]

F.

Er is maar eene F (Effe) in het ABC, en die is kwaad te treffen (of: Effen Is kwaad treffen). (Zie abc.)

Faam.

Goede faam is beter dan geld of goed.Ga naar voetnoot6

Tegenwoordigheid is zonder faam (of: heeft de faam niet van doen).Ga naar voetnoot7

Wee hem, die eens in eene kwade faam komt.Ga naar voetnoot8

Fabel.

Dat was de wolf in de fabel.

Fabriek.

Dat is eene vertelling van zijne eigene fabriek.

Factoor.

Bij ja en bij neen, zei de factoor, koopluî zweren niet.Ga naar voetnoot9

Fakkel.

Het is eene verachte fakkel.Ga naar voetnoot10

[Dit spreekwoord is genomen uit Job xii:5.]

Falikant.

Het komt falikant uit.Ga naar voetnoot11

Familiair.

Niet zoo familiair voor zoo weinig kennis.

Familie.

Als hij aan de galg hing, zou het geene familie wezen.

Als je het van je familie hebben moet, kom je er niet.

Familie-raad kost geld.

Het zit in de familie.

Hij behoort tot de familie van Jan Tabak.

[Dat is: hij vertoeft gaarne lang, onder het bedaard rooken van zijn pijpje: telkens zal hij nog eens twaalf blaadjes stoppen.]

Hij is van de familie van Van Kleef: Liever van de heb dan van de geef.

Hij is zeker van de ratten gemaakt, want zijne familie loopt tegen het dak op. (Zie dak.)

Hij ziet er zoo zwart en verbrand uit, alsof hij familie van Lucifer was.

Ik ga eens zien, of mijne familie slaapt, zei Jorden de boer, en hij keek in het varkenskot. (Zie boer.)

Met dit vleugje naar bed, zei de man tegen zijne familie, en hij leide een' zwavelstok op het vuur. (Zie bed.)

Farao.

Ik heb het wel gedacht, met Farao's bokken. (Zie bok.)

Weg gaan we, Marcus! met de bokken van Farao, zei dronken Joor, en hij reed onder escorte van schout en dienders naar het verbeterhuis. (Zie bok.)

Farmsum.

Zoo scheef als de toren van Farmsum.

[De hervormde kerk van het Groningsche dorp Farmsum, dat onmiddellijk paalt aan de vesting Delfzijl, prijkt met een' hoogen spitsen toren, die naar alle zijden schijnt over te hellen: van welke zijde men den toren nadert, altijd vertoont hij zich in schuine rigting. De bogtigheid van dezen toren, door verzakking ontstaan, heeft aanleiding tot dit gezigtsbedrog gegeven. Van daar dit spreekwoord, dat op voorwerpen wordt toegepast, die een' scheeven stand hebben.]

Fa-sol.

Dat is uit het fa-sol.Ga naar voetnoot12

[Dat wil zeggen: de zaak is uit zijn fatsocn, van zijn stel af. Fa-sol is eene woordspeling met façon, fatsoen, hier gebruikt, omdat men, met het fa-sol bij het ut-re te voegen, het eerste tetrachord volkomen maakt.]

Fatsen.

Hij is op de fatsen.Ga naar voetnoot13

[Dat wil zeggen: hij gaat met spoed heen, zonder terug te keeren; hij is op den loop. Fatsen zijn, volgens winschooten, strooken zeils, die al zeilende worden vastgebonden, om vaart te maken.]

Fatsoen.

Alle fatsoentjes passen niet.Ga naar voetnoot14

Een mensch moet veel doen, om zijn fatsoen te houden.Ga naar voetnoot15

Elk kleedt zijne pop naar zijn fatsoen.Ga naar voetnoot16

Het fatsoen is er maar aan verloren.Ga naar voetnoot17

Het fatsoen kost het meeste geld.

Het is een vreemd fatsoentje.Ga naar voetnoot18

Hij is in zijn fatsoen getast.

Hij komt in zijn fatsoen.

Zij loopt met haar fatsoen te koop.

Feest.

Bij alle feesten dient een zotje.Ga naar voetnoot19

Daar kan geen feest zijn, of hij loopt naar de kerk.Ga naar voetnoot20

De geest Is het beste vrouwefeest.

De paauwen komen in het land met de Walen, op Thorouts feest.

[Omtrent dit spreekwoord vindt men in serrures Vaderl. Museum voor Nederd. Letterk., Oudh. en Gesch., op bl. 214: ‘Dit gezegde, hetwelk eigen is aen West-Vlaenderen,

[pagina 191]
[p. 191]

beteekent zoo veel als: De dazen komen in het Land met de Walen, op Thorouts kermis. - De feest of jaermerkt van thorout, ten halve van Hooimaend, was oudtijds zeer beroemd.’ En verder op het woord dazen: ‘Daes, paerdenvlieg, in het latijn tabanus, in Braband en in Oost-Vlaenderen gebruikelijk, komt voor by kil. maer niet by weiland. - Pauw heb ik in dien zin niet gevonden.’]

De zotten maken de feesten, en de wijzen hebben de geneugten.Ga naar voetnoot1

Die zijne merrie laat drinken bij alle beesten, Die zijne dochter laat gaan tot alle feesten, Heeft binnen 't jaar dit ongeval: Een hoer in huis, een guil op stal. (Zie beest.)

Eens feest, niet altijd feest.Ga naar voetnoot2

Genoeg is even zoo goed als een feest.Ga naar voetnoot3

Het hart van den waard is het halve feest waard.

Het is goed feest houden in eens anders zaal.Ga naar voetnoot4

Het is het beste feest, Dat goed doet aan den geest.Ga naar voetnoot5

Het is kwaad te komen aan het einde van een feest, en in het begin van een gevecht. (Zie begin.)

Het kan altijd geen feest zijn.Ga naar voetnoot6

Het was er dubbel feest.Ga naar voetnoot7

Het was slechts een half dubbel feest, maar toch wel.Ga naar voetnoot8

Hij gedenkt aan het feest.Ga naar voetnoot9

In Italië zijn te veel feesten, Te veel hoofden, te veel tempeesten.Ga naar voetnoot10

Luije luî vinden haast (of: hebben altijd) speel-(heilige, vier-, of: feest-) dagen. (Zie dag.)

Feil.

Als het huis schoon is, mag men de feil te droogen hangen.Ga naar voetnoot11

Elk heeft zijne feilen en boenders, zei Jan de sleper. (Zie boender.)

 

Daar men feil aan ziet, behoort men niet afkeerig te maken.Ga naar voetnoot12

Huiselijke feilen moeten niet op den drempel komen. (Zie drempel.)

Femmetje Evengoed.

Schikt allen wat in, zei Femmetje Evengoed, wij zijn geen van drieën de beste juffers.Ga naar voetnoot13

Feniks.

Het is een eerste feniks in de kronijk.Ga naar voetnoot14

Het is een feniks van een' man.Ga naar voetnoot15

Fideïcommissair.

Voor zware moeite mag men groote belooning eischen, zei de advocaat, en hij nam dubbel geld, omdat hij zekere fideïcommissaire quaestie, daar hij zijn hoofd al drie etmaal meê gebroken had, niet verstond. (Zie advocaat.)

Fielt.

Fielten goed te doen, is water in de zee te dragen.Ga naar voetnoot16

Het is een fielt, die fielterijen doet.Ga naar voetnoot17

Fielterij.

Het is een fielt, die fielterijen doet. (Zie fielt.)

Hij hangt van fielterij aan een.Ga naar voetnoot18

Figuur.

Een kind zou merken, dat dit figuurlijker wijze gesproken is, en dat eene muis geen olifant, en een toren geen horen is.Ga naar voetnoot19

Heden in figuur, morgen in het graf.Ga naar voetnoot20

Het is een ridder van de droevige figuur.Ga naar voetnoot21

[Hij, die daden bedrijft als de dolende ridder don quichot, zal ook even zulke droevige figuur maken, en is de persoon, aan wien het spreekwoord wil gedacht hebben.]

Maak geene figuren.Ga naar voetnoot22

Twee minnaars aan eene figuur, Van eender nering twee gebuur. (Zie buurman.)

Fij.

Gij kalt van oude Fijen-dood. (Zie dood.)

Meent gij, dat het Fijen-brieven zijn? (Zie brief.)

 

Al te vrij is fij (of: wordt onvrij).Ga naar voetnoot23

Beter ei dan fij. (Zie ei.)

Het is te hei of te fij.Ga naar voetnoot24

Hij spreekt boe noch ba (ook wel: ei mij! noch wee mij! of: Noch ei! Noch fij!). (Zie ba.)

Fijn.

De fijnen zijn de mijnen, zei de duivel, en de groven komen van zelf. (Zie duivel.)

Hij hangt den fijne uit (of: Hij speelt den fijne).Ga naar voetnoot25

Hij is zoo fijn, alsof hij door een' trap gezift ware.Ga naar voetnoot26

Wacht u voor den motregen en de fijnen.

 

Al te fijn Is maar schijn (of: verdwijnt).Ga naar voetnoot27

Elk bij 't zijn: Grof bij grof, en fijn bij fijn.Ga naar voetnoot28

Hij komt achter het fijne van de mis.

Fijtje.

Dat gaat zoo, als men Fijtje de voorste wil zijn.

Fijtje bij Fijtje, zei de vrouw, wij Kalissen besch.... malkander niet.Ga naar voetnoot29

Gij hebt gedaan, een ander man in het spel, zei Fijtje tegen Joor, en zij had hem uit de baan geknikkerd. (Zie baan.)

Ik zal het er wat stijf indouwen, zei Ritsert tegen Fijtje, en hij stopte eene pijp tabak.Ga naar voetnoot30

Fikfakkerij.

Het is fikfakkerij.Ga naar voetnoot31

Filebout.

Dat is eene suffisante boterton, zei Filebout, en hij zag een' grooten mortier liggen. (Zie boter.)

Dat is nieuwmodisch lappen, zei Filebout, en hij klopte zijn wijf.Ga naar voetnoot32

Jongen, doe den pot toe, want de geesten zullen evaporeren, zei dokter Filebout, en hij kookte karnemelk. (Zie dokter.)

Filippijn.

De vredelievendheid is uit de wereld, zei Filippijn, en hij zag eene kat met eene rat vechten.Ga naar voetnoot33

[pagina 192]
[p. 192]

Filippijntje.

Dat is ter goeder meening, zei Filippijntje, en zij roerde den hutspot met de tang om.Ga naar voetnoot1

Filistijn.

Ik behoor thans tot de tamme Filistijnen.

[Men zegt dit, wanneer men zich niet meer zoo vlug gevoelt als weleer.]

Filozoof.

Dat staat mij heel schoon, zei de filozoof, en hij zou een' klap voor zijne koon krijgen.Ga naar voetnoot2

Een goed filozoof stoort zich aan geene wereldsche zaken.Ga naar voetnoot3

Wilt gij eene jufvrouw niet meer beminnen, trouw ze, zei de filozoof.

Finis.

Finis is goed voor een' armen bloed, die in druk en pijn is. (Zie bloed.)

Fiscaal.

Hij is er zoo gezien als Groote Watzes jongens bij den fiscaal.

[Te Achlum, een Friesch dorp, in de nabijheid van Franeker gelegen, was het geslacht van groote watze met roem bekend. ‘Zij stonden in zulk een gevestigd vertrouwen onder hunne medeburgers,’ zegt scheltema (Mengelwerk, 3e. Dl., 2e. St., bl. 114), ‘dat men hen als vrederegters en scheidslieden bij erfopvolging kon aanmerken. Ontstond er ergens twist, dan was dadelijk het zeggen: houd u stil, of wij halen een van groote watzes volk. Hiervan was het gevolg, dat er, zooveel bekend is, voorheen nooit eenig proces te Achlum heeft bestaan.’]

Flaauwer.

De haken van flaauwers hechten niet.

Flaauwte.

Zij viel in appelflaauwte. (Zie appel.)

Flakbal.

Wat dunk je van dien orvietan? vroeg dokter Flakbal, en hij vertoonde zijn' patiënt een papiertje met stront. (Zie dokter.)

Flank.

Dat is juist in de flank.

Hij viel hem in de flank.Ga naar voetnoot4

Flap.

Die lang den flap hanteert, vergeet dien te sluiten.

[De drinkebroêr houdt de kan steeds geopend.]

Flep.

Hij is aan de flep.

Flerecijn.

De groote pijn van 't flerecijn Past nimmer op de medicijn.Ga naar voetnoot5

Flerecijnist.

Patiëntie-kruid groeit in den hof van den flerecijnist.Ga naar voetnoot6

Flesch.

Daar verdrinken er meer in wijn- (of: jenever-) flesch (of: glas) dan in de zee.Ga naar voetnoot7

Dat past als eene stop op eene olieflesch.Ga naar voetnoot8

De zot snijdt zich met zijn eigen mes, En maakt zich dronken van zijn eigen flesch.Ga naar voetnoot9

Die bij de flesch (of: aan de lade) zit, zegent zich zelven (of: het eerst).

Door in de flesch te diep te kijken, verdrinkt men dikwijls in een glas.

Een kwade stap, zonder meer, is genoeg, om eene glazen flesch te breken.Ga naar voetnoot10

Gebrek van geld vult de flesch niet.Ga naar voetnoot11

Het is eene goede flesch, die van zelf ligt.Ga naar voetnoot12

Het is een wrange hond, zei de boer, en hij dronk bij vergissing eene flesch wijnazijn voor rijnwijn leêg. (Zie azijn.)

Hier een slokje, daar een fleschje, zoo raakt men zijn boêltje kwijt. (Zie boedel.)

Hij is op de flesch.Ga naar voetnoot13

[Dat wil zeggen: hij is failliet, gaat verloren. Het wordt zelfs op het kaartspel toegepast, wanneer men al zijne fiches, en meer dan deze, kwijt is.]

Hij zit zoo vast als eene gebroken kurk in den hals eener flesch.

Ik heb geen' smaak in dien wijn, zei Flip, en de flesch was leêg.Ga naar voetnoot14

In de kleinste fleschjes is het fijnste vocht.

Schenk de flesch maar uit, zei schele Govert, en ze was leêg.Ga naar voetnoot15

Volle flesschen en glazen Maken vloekers en dwazen. (Zie dwaas.)

Wijn drinken, en met de flesschen betalen.

Wij zullen dat fleschje toeschroeven.

Zij loopen er altijd met de borrelflesch. (Zie borrel.)

Zoo lang de flesch vol wijn is, is zij aangenaam.Ga naar voetnoot16

Fleur.

Hij is regt in zijn' fleur.

Hij vertelt het in zijne geuren (of: kleuren) en fleuren.

Flip.

Alles met maten, zei Flip de hondenslager, en hij mat de stokslagen met de el uit. (Zie el.)

Dat is delicaat, zei Flip, en hij at kruisbeziën met eene mosterd-saus. (Zie bezie.)

Dat is een onwankelbare zuil, zei Flip, en hij zag een' zwavelstok overeind staan.Ga naar voetnoot17

Dat is maar om kennis te maken, zei losse Flip, en hij lichtte zijne vrouw met eene houten lantaarn naar bed, daar de nachtegaal zeven jaren op gezongen had. (Zie bed.)

Dat is point de canaille, zei Flip, en hij had eene gescheurde das om. (Zie canaille.)

De woorden groeijen uit den nagel van den duim niet, zei stomme Flip, en hij kon niet spreken. (Zie duim.)

Die vink ben ik kwijt, zei Flip, en daar sprong eene vloo van zijn' rok op zijns buurmans mantel. (Zie buurman.)

Donnez-moi een' emmer, zei Flip, mijne paardjes moeten drinken (of: hebben zulk een' dorst). (Zie dorst.)

[pagina 193]
[p. 193]

Eén woord zooveel als duizend, zei stomme Flip, en hij kon niet spreken.Ga naar voetnoot1

Ei mij! hoe steekt me de milt, zei domme Flip, en hij voelde naar zijn gat.Ga naar voetnoot2

Einde goed, al goed, zei Flip, en ik zei 't meê; Hoe goed is dan een worst, zei Piet, die heeft er twee. (Zie einde.)

Het is een witte Flip.

Het is met rapen goed reizen, zei Flip, want zij zijn vroeg voor de poort.Ga naar voetnoot3

Het lag er al, zei Flip, en hij stiet den pot in 't roeren om.Ga naar voetnoot4

Het spoedt wel, maar het valt wat ongemakkelijk, zei Flip, en hij rolde van de trappen.Ga naar voetnoot5

Hij slacht pater Flip, en volgt den grooten hoop.Ga naar voetnoot6

[Dat wil zeggen: hij heeft geene gronden voor zijne godsdienst, maar handelt alleen uit gewoonte. Zoo deed ook pater flip, die met den grooten hoop eene processie volgde, zonder te weten, waar ze heen ging, of waartoe ze strekken moest.]

Hoe gaapt dat ding zoo wijd, zei Flip, en hij zag eene open oester op strand liggen. (Zie ding.)

Je slacht manke Neel, zei Flip, die veranderde negen maal op een' dag. (Zie dag.)

Ik heb geen' smaak in dien wijn, zei Flip, en de flesch was leêg. (Zie flesch.)

Ik zal ze wel raken, zei blinde Flip, en hij ging uit schieten.Ga naar voetnoot7

Koken moet kosten, zei Flipje, en hij had eene roggelever te vuur.Ga naar voetnoot8

Wat dunk je van dien tabak? vroeg goelijke Lijs aan Flip, en zij had hem eens laten stoppen.Ga naar voetnoot9

Weg gaan we, zei Flip, en hij reed naar de galg.Ga naar voetnoot10

Zij heeft het zoo druk, zei Flip, als de pan te Vastenavond.Ga naar voetnoot11

Floor.

Ik doe een Ommelands reisje, zei Floor, en hij liep de eene kroeg uit en de andere weêr in.Ga naar voetnoot12

Nu zal ik eens smullen, zei Floor, en hij liet een pintje scharrebier halen. (Zie bier.)

Florence.

Hij heeft den reuk van Florence onder den neus.

[Men zegt dit van den vreesachtige, die bij eene epidemische ziekte zich wegpakt. In 1350 stierven te Florence duizenden aan de pest.]

Floret.

Overal is zijde met floret gemengd.

Fluit.

Dat klinkt als een scheet in een' vilten hoed, zei de boer, en hij speelde op eene gebarsten fluit. (Zie boer.)

De vooglaar, op bedriegen uit, Den vogel lokt met zoete fluit.Ga naar voetnoot13

[Bij de belegering van Leiden door de Spanjaarden, in 1574, wilde men de inwoners overhalen, om de aangeboden goedertierenheid van den Spaanschen bevelhebber te gebruiken, liever dan zich met vrouw en kinderen in een wis verderf te storten. Jan van der does, toen krijgsoverste binnen Leiden, gaf alleen ten antwoord het gezegde van cato, door hooft vertaald, gelijk 't hier staat uitgedrukt, en sedert tot een spreekwoord is geworden, om er arglistige vleijers mede te beschamen.]

Fluiten zijn holle pijpen.Ga naar voetnoot14

Het gaat als een fluitje.

Hij heeft fluitemakers beenen. (Zie beenen.)

Hij is van het hout, daar men de fluiten van maakt.Ga naar voetnoot15

[Met iemand te fluiten, geeft men hem een' wenk, dat men hem gaarne bij zich had; daarom toont dit spreekwoord den persoon aan, die zijn geheele doen en laten aan anderen ten beste geeft.]

Met het trommeltje gewonnen en met het fluitje verteerd.Ga naar voetnoot16

Wat fluit en vedel vergaderen, wordt door de trommel weêr versmeerd.Ga naar voetnoot17

Wie heeft het ooit op de viool (of: fluit) hooren spelen!Ga naar voetnoot18

[Bekende deuntjes speelt men op de viool, ook wel op de fluit; daarom gebruikt men dit spreekwoord, om aan te wijzen, dat eene zaak zeer ongewoon is.]

Zij passen op malkander als Harmen op zijne fluit.

Fluweel.

De koe heeft eene fluweelen huif op.Ga naar voetnoot19

De pijen broek vindt zelden een kussen voor haren aars, - de fluweelen vindt het overal geschud en gereed. (Zie aars.)

't Fluweelen kleed Kent straf noch leed.

Fluweel en zijde is zeldzaam kruid: Het bluscht het vuur der keuken uit.Ga naar voetnoot20

Hij heeft eene fluweelen tong.Ga naar voetnoot21

Hij paait hem met fluweelen woorden.Ga naar voetnoot22

Liever eene verstandige in haar bloote hemd, dan een doetje in een' fluweelen tabbaard. (Zie doetje.)

Men glijdt op fluweelen kussens zoo maar het hemelrijk niet binnen.

Men kan van een varkensoor geene fluweelen beurs maken. (Zie beurs.)

Op eenen buik van fluweel volgt een kleed van pij. (Zie buik.)

Fobert.

Hartjelief, wat wordt ge vet, zei Lijsje tegen haar' man Fobert, je krijgt beenen als zwavelstokken. (Zie beenen.)

Focië.

Het is eene Focische wanhoop.

[De Thessaliërs en Fociërs waren steeds met elkander in oorlog. De eersten wonnen het doorgaans in moed en kracht, de laatsten in list. Toen eens de 300 Fociërs, afgezonden, om de bewegingen der Thessaliërs te bespieden, in handen der Thessaliërs waren gevallen, en deze

[pagina 194]
[p. 194]

met eene groote krijgsmagt op hen afkwamen, werden zij tot wanhoop gebragt. Zij gaven hunne vrouwen, kinderen en bezittingen aan de bewaking van 30 hunner wakkerste mannen over, met bevel: vrouwen en kinderen te dooden en al het andere te verbranden - wanneer de slag verloren werd. Daar, na die wanhopige beschikking, alles afhing van hunnen moed, streden zij zoo onversaagd, dat zij eene volkomene overwinning behaalden.]

Foef.

Hij heeft hem eene foef gedraaid.

Fok.

Dat staat er zoo regt tegenover, als de fokkemast tegen den grooten mast doen mag.

De fok heeft somtijds voor den middag gevat.

De fok op den steven.Ga naar voetnoot1

De stormfok bijzetten.Ga naar voetnoot2

Fok is blind.Ga naar voetnoot3

Haal aan fok en schoot.Ga naar voetnoot4

Hij heeft de fok opgezet.Ga naar voetnoot5

Hij moet de fok uithouden.Ga naar voetnoot6

Hij port zoo heftig, als ware er eene fok in te nemen geweest.

Hij schoot over de fok.

[Dat wil zeggen: het is met hem gedaan. Zóó wordt een doode over boord gezet.]

Hij velt de fok.Ga naar voetnoot7

Hij zal den fokkehals wel halen.

[Daar men dit scheepswerk den baar laat verrigten, duidt men met dit spreekwoord iemand aan, wien men niets gewigtigs kan toevertrouwen.]

Hij zet fok en lul bij.Ga naar voetnoot8

Men moet het zeil naar den wind zetten, zei de man, en hij zette zijne fok op den neus.

Strijk de fok.Ga naar voetnoot9

Voor de fok loopen.Ga naar voetnoot10

Fokke.

Dat is waar ook, zei Fokke.

Fokker.

Het is een rijke fokker.Ga naar voetnoot11

Foliant.

De foliant heeft hem bedrogen (of: gefopt).

Folio.

Het is een aristocraat in folio. (Zie aristocraat.)

Het is een gek in folio.

Folpert.

Hoe kan het beest het zoo net mikken, zei Folpert, en een ekster sch... hem op zijn' neus. (Zie beest.)

Fondament.

Het heeft geen fondament.Ga naar voetnoot12

Op de fondamenten steunt het gansche gebouw.Ga naar voetnoot13

Fonds.

De fondsen beginnen te rijzen.

Fontein.

Geld is de levensfontein.

Het is eene goede fontein, die altijd klaar water geeft.

Het vloeit als eene fontein uit een' bezemstok. (Zie bezem.)

Men schept geen klaar water uit eene vuile fontein.Ga naar voetnoot14

Uit kleine fonteinen drinkt men gemakkelijkst.Ga naar voetnoot15

Waar is de fontein, die altijd vloeit?

Wie geen' dorst heeft, wat doet hij bij de fontein? (Zie dorst.)

Zoo de fontein is, zoo zijn ook de wateren, die daaruit vloeijen.

Fooi.

Hij heeft de fooi beet.Ga naar voetnoot16

Iemand de laatste fooi geven.

Iemand eene Rotterdamsche fooi geven.Ga naar voetnoot17

[Die eene Rotterdamsche fooi krijgt, wordt ongenadig toegetakeld, en komt er op zijn minst met een paar blaauwe oogen af. De Rotterdammers hebben meermalen blijk gegeven, dat zij in 't stuk van oorlog hand en wapen weten te gebruiken, en het niet gemakkelijk gewonnen geven. De geschiedenis toont dit vooral aan ten tijde van de Hoeksche en Kabelijaauwsche partijschappen. Mogelijk is daarvan sedert het spreekwoord ontstaan.]

 

Hij doet het op de bonne fooi.Ga naar voetnoot18

Fop.

Dat sluit, zei Fop, en hij stolpte eene waschtobbe op zijn hoofd.Ga naar voetnoot19

Die kabeljaauw smaakt wel, zei gekke Fop, en hij at Engelschen bokking. (Zie bokking.)

Het is altemaal wind, zei Fop, en hij blies in het zeil.Ga naar voetnoot20

Het maakt eene goede purgatie, zei Fop, en hij at spek met pruimen.Ga naar voetnoot21

't Is schrale Fop: Het geld is op.

Wat is dit een vruchtbaar land, zei blinde Fop, en hij stond midden op de Mookerheide.Ga naar voetnoot22

Fornuis.

Is uw fornuis klein, zoo hebt gij minder hout noodig.Ga naar voetnoot23

Fortuin.

Als de fortuin aan uwe deur klopt, verzuim niet, open te doen. (Zie deur.)

Als de fortuin komt, zoo komt zij niet alleen.Ga naar voetnoot24

Als de fortuin zich presenteert, Neem haar dan waar, eer zij zich keert.Ga naar voetnoot25

Als fortuin is bij den man, Is 't hetzelfde, wat hij kan.Ga naar voetnoot26

De fortuin dient hem.Ga naar voetnoot27

De fortuin draait sneller dan een weêrhaan.Ga naar voetnoot28

De fortuin heeft hem den nek toegekeerd.

[pagina 195]
[p. 195]

De fortuin lacht hem toe.

De fortuin loopt daar op krukken.Ga naar voetnoot1

De fortuin loopt zijn gat uit.

Dien de fortuin een' klap geeft, die krijgt van iedereen den schop.Ga naar voetnoot2

Die op de fortuin wacht, is van zijn middagmaal niet zeker.

Een jong karel moet zijne fortuin zoeken.Ga naar voetnoot3

Een kloek hart is meester van de fortuin.

Een man van groot fortuin Pastop geen' staak of tuin.

Elk is een smid van zijne eigene fortuin.Ga naar voetnoot4

Fortuin verandert als de maan.Ga naar voetnoot5

Het fortuinrad is haast omgekeerd.Ga naar voetnoot6

Het is een soldaat van fortuin.

Hij gaat op zijne fortuin uit.

Hij heeft eene gevoelige neep in zijne fortuin gekregen.

Hij meent, dat hij de fortuin bij het haar heeft, en het is maar bij de bloote billen. (Zie bil.)

Hij schopt zijne fortuin met den voet.

Hij zal het rad van fortuin vernagelen.

Men moet de fortuin grijpen, eer ze den aars toekeert. (Zie aars.)

Ofschoon de fortuin op u lacht, Trekt zij zich ook dikmaals uit uwe magt.Ga naar voetnoot7

Ook de kwaden Komt de fortuin verzaden.Ga naar voetnoot8

Waar de deugd het werk belegt, daar is de fortuin gedienstig. (Zie deugd.)

Waar gij dit het minst verwacht, Glipt fortuin uit uwe magt.Ga naar voetnoot9

Fout.

Als het kleed gemaakt is, dan ziet men de fouten (of: Men ziet de fouten allerbest aan 't einde). (Zie einde.)

Berispt gij iemand van een fout, Zie, dat ge eerst zelf u daarvan houdt.Ga naar voetnoot10

De fouten van de grooten zijn nimmer klein.

Die met kleine fouten begint, leert haast groote.

Fouten zijn (of: Dwalen is) menschelijk.Ga naar voetnoot11

Groote lieden, groote fouten.

Het moet wel een goed meester zijn, die nimmer fouten maakt.Ga naar voetnoot12

Fraai.

Als een vrouw iets fraais komt zien|, Komt zij zelf haar schoonheid biên.Ga naar voetnoot13

Dat is al te fraai.

Dat is eene gedwongen fraaijigheid.

Hoe oubolliger, hoe fraaijer.Ga naar voetnoot14

Onkostelijk fraai is nooit leelijk.Ga naar voetnoot15

Franje.

Het is maar (of: allemaal) franje.

Frankfort.

Wanneer Frankfort mijn was, zoo wilde ik het te Mentz verteren.Ga naar voetnoot16

Frankrijk.

Dat is een Fransche eed. (Zie eed.)

Eet nu soepe, zei gekke Jorden, en hij gooide een' Franschen kok een hammebeen toe. (Zie beenderen.)

Het is geen wonder, dat hij hoven kan: hij is in Frankrijk geweest.Ga naar voetnoot17

Hij is zoo bont als een Fransche marquis, die in den Haag wil vrijen.Ga naar voetnoot18

Hij kent Fransch, als eene koe Spaansch.

Hij leeft als God in Frankrijk.Ga naar voetnoot19

[Toen de Franschen, in 1793, hunne ongodsdienstigheid zoo ver dreven, dat de Christelijke godsdienst werd afgezworen, dacht men niet meer aan God, maar stelde de dienst der Rede in. Het vieren van den zondag werd afgeschaft, en men telde de jaren sedert naar het bestaan der republiek, en niet meer naar de geboorte van christus. Hunne 12 maanden hadden elk 30 dagen (de overschietende 5 dagen werden aan het einde des jaars afzonderlijk gerekend), elke maand bevatte 3 decades, dat is 10 in plaats van 7 dagen voor de week. Daarom wordt dit spreekwoord op den ligtzinnige toegepast.]

Hij legt er de Fransche zweep overheen (of: Hij slaat den Franschen slag).Ga naar voetnoot20

[Vroeger (1731) had dit spreekwoord eene beteekenis ten goede, gelijk men bij j. van effen, in den Hollandschen Spectator, Dl. I, bl. 56 en 80, van den Franschen slag leest, door den een' ‘zelfs uitgevonden,’ en dien een ander ‘niet eens weet ter degen te slaan.’ Later, toen de Nederlanders, in hunnen 20 jarigen omgang met de hen onderdrukkende Franschen, dit volk als wuft en ligtzinnig leerden kennen, dat bij eene meer bezadigde geaardheid wel des te sterker in het oog valt, kreeg dit spreekwoord eene beteekenis ten kwade, en past men het thans bij een oppervlakkig oordeel toe.]

Hij liegt als een Fransch bulletin. (Zie bulletin.)

Hij maakt een Fransch saluut.Ga naar voetnoot21

[Hij betaalt met complimenten.]

Hij maakt er geene Fransche furie van.Ga naar voetnoot22

[Wat de Fransche furie is, kan ons het gebeurde binnen Antwerpen, in 1583, leeren, waar de aanslag van den hertog van anjou evenwel zoo slecht uitviel, dat er van de Franschen 1500 en van de burgers slechts 83 sneuvelden.]

In Frankrijk heeft de onfeilbaarheid zooveel te zeggen, zei Mazarin, als een jongen, die een half van t' huis brengt.Ga naar voetnoot23

Is dat het punt van eer? vroeg een Fransch generaal in de bataille van Senef, en hij stierf op een' mesthoop. (Zie bataille.)

Men bakt hier zoo goed brood als in Frankrijk. (Zie brood.)

Naar alle Fransche gedachten.

[Als de Franschen 't denken, is er weinig kans, dat 't zal gebeuren.]

Wie kent mijn gat in Frankrijk (of: te Keulen)!

Wij zullen je dat Fransch praten wel afleeren.

Zijne ziel is al naar Frankrijk.

[pagina 196]
[p. 196]

Zijn gat staat naar Frankrijk.

Frans.

Dat is de meening niet, zei malle Fransje.

Dat is leep, zei malle Frans, ze maken de schuitjes, en ze varen erin.Ga naar voetnoot1

Dat moet Jupiter met zijn' bliksemschicht scheiden, zei jonker Frans. (Zie bliksem.)

Het is een leven van vrolijke Fransje.Ga naar voetnoot2

Uilen bij uilen, zei stikziende Fransje, en hij zette eene musch bij een' kanarievogel.Ga naar voetnoot3

Voort hoornbeest, zei Frans, en hij schopte eene slak weg. (Zie beest.)

Frans Baltensz.

Al had hij ook een verstand als Frans Baltensz.Ga naar voetnoot4

[Frans baltensz, boekverkooper te Dordrecht, gaf in 1648 een werkje uit, dat letterlijk onzin bevatte, en wel onmogelijk anders dan onzin bevatten kon. In 1635 was baltensz reeds. om de uitgave van zijn zoogenoemd Gulden Kleinoodt, als ‘seer swack ende kranck van herssenen’ door den kerkeraad verklaard. Maar onverbeterlijk en eigenwijs, schreef hij voort, en bragt een nog zinneloozer geschrift voort in zijne Samaritane ofte Spiegel der Godtvreesentheyt en eerbaarheyt, enz. (de titel zelfs toont reeds gekrenkte hersenen), dat om deszelfs ergerlijkheid en aanstootelijkheid voor de uitgave ongeschikt werd verklaard. Baltensz evenwel zou zijne hersenvrucht de wereld inzenden, in spijt van alle bedenkingen. Daarom knipt hij zijn geheele handschrift aan snippers, schudt die in eene mand dooreen, en lapt ze daarna, zoo als ze hem in de hand vallen, weder aan elkander. En het is dit onzinnig zamenstel, hetwelk zooveel gerucht maakte, dat baltensz daardoor tot een spreekwoord werd, om er zulke verstanden door aan te wijzen, die als de ossen den bijbel bestuderen. of bij wie de borrelflesch lustig is rondgegaan.]

Franschman.

Bij den Nederlander vindt men één mes, bij den Schot twee, en bij den Franschman geen.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.)

Geen nieuws, dan dat de Franschen in Parijs zijn.

Heb den Franschman tot uw' vriend, maar niet tot uw' nabuur. (Zie buurman.)

Het helpt zooveel, alsof men een' Franschman (of: eene doode hoer) in de hel schopt.

Hij doet als de Franschen: als hij niets medeneemt, denkt hij, dat hij wat vergeten heeft.

[Dat wil zeggen, hij tracht op eene beleefde wijze eens anders bezittingen in te palmen. Het spreekwoord is ontleend van de ontzettende afzetterijen, waarmede wij, in 1795, van de Franschen de zoogenoemde vrijheid moesten koopen, en den roof, dien napoleon i, tijdens onze inlijving in Frankrijk, aan onze kostbare boekerijen en kunstverzamelingen pleegde.]

Hij kan niet zien van al de Franschen.

[Men vindt hier het beeld van den dronken soldaat, van wiens onwisse schoten men reden geeft.]

Hij liep als de Franschen bij Waterloo.

[Toen, na de verschrikkelijke slagting van den dag, de Engelschen en Nederlanders de Franschen met de gevelde bajonet, en de Pruissen hen in den rug en de flank aanvielen, den 18 Junij 1815, des avonds omstreeks half 10 ure, voegde napoleon i in vertwijfeling zijnen maarschalk bertrand toe: ‘nu is het tijd, om ons te redden,’ en de vlugt was algemeen.]

Je bent maar een spek, zei de Franschman.

[Hij meende: een zwijn, en daarom wordt dit spreekwoord bij soortgelijke vergissingen toegepast.]

Loop naar de Franschen.

Maak, dat het geld opkomt, eer de Franschen terug komen.

Och, snikt het bedrogen meisje, nu zal ik mijn eigen kind niet kunnen verstaan; want het is bij een' Franschman.

Pour moi keen warme bier, zei de Franschman. (Zie bier.)

Terwijl hij het bloed van een' Franschman vergoot, ging hem de eene kleur af, en de andere sloeg hem aan. (Zie bloed.)

Wat is het frisch, als men zich zoo verschoont, zei de Franschman, en hij keerde zijn hemd om, dat hij zes weken had aangehad.

Zij scheuren nu en dan een Franschman de muts af; maar zoo nabij kunnen wij die buitenlanders niet onder de schaar krijgen. (Zie buitenlander.)

Zoo menig een Franschman.Ga naar voetnoot6

[Dat wil zeggen: de goede verwachting, die men van hem had opgevat, is bedrogen uitgekomen, hij blijkt te handelen als zoo menig een Franschman doet: ongestadig en trouweloos.]

Zoo schieten de Franschen.

Frederik.

Dat ding wil niet stil staan, zei Frederik, en hij draaide het kompas om. (Zie ding.)

Ongelukken zijn kwade kansen, zei Frederik, en hij zou op bed een' kabriool dansen, maar stiet zijn hoofd, en viel op den vloer. (Zie bed.)

Frederik Hendrik.

Hij zal er zich met Frederik Hendrik een nachtje op beslapen.

[Dat wil zeggen: hij is voorzigtig, en komt eerst na rijp beraad tot besluit. Het spreekwoord heeft zijn ontstaan te danken aan een gezegde, door frederik hendrik dikwijls geuit, aleer hij een besluit nam: alvorens te teekenen, zal ik er mij eerst eens op beslapen.]

Hij zal zich maar met Frederik Hendrik behelpen.

[Dat is: hij verschuilt zich onder eens anders mantel. Het spreekwoord ontstond ten tijde van den actie-handel van 1720, en werd toegepast op hen, die zich in die windnegotie te veel verdiept hadden. Het zinspeelt op een plakkaat, in 1610 door de Algemeene Staten uitgevaardigd, en later meermalen met nog sterker uitdrukkingen herhaald, een plakkaat, gerigt tegen de gelukzoekers in de actiën op de O.I. Compagnie. En daar frederik hendrik teregt geacht werd, veel deel gehad te

[pagina 197]
[p. 197]

hebben in het nemen van het eerste staatsbesluit, werd het plakkaat naar zijnen naam genoemd. Zie de noot over de spotprent: ‘De verrezen frederik hendrik, ouderwetsch Patroon der verkeerde barmhartigheid,’ in Het leven van blommesteyn, door a. loosjes pz., Dl. ii, bl. 100.]

Freek Koene.

Die koude heeft, moet pompen, zei Freek Koene.Ga naar voetnoot1

Freiburg.

Wanneer Leipzig mijn was, zoo wilde ik het te Freiburg verteren.Ga naar voetnoot2

Fret.

Het gaat als een fret.Ga naar voetnoot3

Hij heeft een' slag weg van een fret, dat altijd lekt en nat geeft.

Freule.

Hebt gij mijne behendigheid gezien? vroeg de freule, van het paard vallende met de billen bloot; ja, antwoordde de lakkei, ik zie ze nog. (Zie behendigheid.)

Het is freule habe nichts.

Fries.

Als de Hollanders van Kenau pogchen, dan pogchen de Friezen van Bauck. (Zie bauck.)

Keizer Karel noemde de Friezen heeren.Ga naar voetnoot4

[Dit spreekwoord doelt op den titel van heeren, vrije lieden, door karel den grooten den Friezen tot belooning hunner dapperheid geschonken. Zie verder scheltema.]

Men kan den Fries gelooven, want hij heeft zijne haren met de vingeren aangeraakt.

[Wanneer de Friezen, in vroegeren tijd, eenen eed deden, trokken zij de hoofdharen aan de linkerzijde iets naar voren, en legden de vingeren der regterhand daarop.]

Friesland.

Daar zit een Friesche kop op.

[Hij is niet gemakkelijk van zijn gevoelen af te brengen, en houdt eene eens geuite meening halsstarrig vol. Het spreekwoord vindt zijnen grond in de fiere geaardheid der Friezen.]

Die koek drijft, zei malle Gijs, en hij zag een' Frieschen turf in het water liggen.Ga naar voetnoot5

Een Friesche schotel is een goede beet. (Zie beet.)

Friesche trouw en Hollandsche dukaten: daarmede kan men ver komen. (Zie dukaat.)

Hij is zoo dom als een Friesche boer. (Zie boer.)

Hij zal dat kunnen omstooten, gelijk een Friesche os den toren van den heiligen Rombout met de hoornen zou kunnen doen.

Neem een Brabandsch schaap, een' Gelderschen os, een Vlaamsch kapoen en eene Friesche koe. (Zie braband.)

Wat duurt er eeuwig, zei de metselaar; toen had hij, om de goedkoopte, een' oven van Friesche turf gemetseld.

Frikkedillen.

Het is geen tijd, om naar de frikkedillen te tasten, als ze een ander tusschen de tanden heeft.Ga naar voetnoot6

Ik heb nooit smakelijker kost gegeten, zei de bestemoêr van Jan Tamboer, en zij bikte frikkedillen en een endje worst van zeven duim. (Zie bestemoeder.)

Frontier.

Die op frontieren wonen, zijn dieven of moordenaars. (Zie dief.)

Fruit.

Die geene fruit heeft, wat doet hij met de pan?Ga naar voetnoot7

Een rotte appel in de mande Maakt al de gave fruit te schande. (Zie appel.)

Ons dienen geen geplukte peren, Want 't is geen fruit, die wij begeeren.Ga naar voetnoot8

Fruitvrouw.

Hij is er gezien als een rotte appel bij eene fruitvrouw. (Zie appel.)

Fuik.

Dat zeilt over fuiken en stokken.Ga naar voetnoot9

Hij is in den knip (het net, of: de fuik) gekomen.Ga naar voetnoot10

Hij ligt eens anders fuiken.

Hij past de fuiken op de stroomen.

Hij praat zich in de fuik.Ga naar voetnoot11

Hij zet fuiken uit.Ga naar voetnoot12

Hij zoekt in eens anders fuiken te visschen.

Mij dat vischje, zei Lena, en zij haalde een' paling uit de fuik van Joris.Ga naar voetnoot13

Van uit het ruime sop wringen de palingen zich in de naauwe fuiken.

Visch, daar je vermoedt en niet vermoedt, zei de gek, en hij zette eene fuik op een kerkhof, en ving er een' paap in.Ga naar voetnoot14

Fulp.

Hij heeft eene fulpen broek verdiend. (Zie broek.)

Functie.

Elk in zijne functie.Ga naar voetnoot15

Furie.

Het gelijkt wel naar de furie van Haultepenne.

[Dit Bredaasch spreekwoord wordt gebezigd bij een' buitengewonen oploop. In 1581 viel Breda, door verraad, den Spanjaarden in handen, ofschoon men de stad, voet voor voet, verdedigde. Op de schoone beloften van haultepenne, den Spaanschen veldheer, gaf men zich eindelijk over. De Spanjaarden, hunne geaardheid getrouw, plunderden en moordden de stad, en ontzagen kunne, ouderdom noch stand, waarom deze gruwelijke handelwijze teregt door de Bredaenaars eene furie wordt genoemd, niettegenstaande de geschiedenis eene andere Spaansche furie, van 1576, in Antwerpen, heeft aan te wijzen, toen zelfs eene jeugdige maagd, in den bruidsnacht, na duizend martelingen, naakt en vermoord op straat werd geworpen.]

Hij maakt er geene Fransche furie van. (Zie frankrijk.)

Fust.

Hij laat het fust zorgen: zijn bed is zijn eigen. (Zie bed.)

Laat het fust maar wentelen.

Men kan den wijn niet naar het fust beoordeelen.

Men kan geen' wijn opdoen zonder fust.

[pagina 198]
[p. 198]

Fut.

Men kan er geene kromme sprongen meer mede maken: het fut is eruit.

voetnoot6
Zegerus bl. 27.
voetnoot7
v.d. Venne bl. 28, 78.
voetnoot8
Servilius bl. 232.

voetnoot9
Gruterus III. bl. 157. Folie I. 261. v. Duyse bl. 200.

voetnoot10
v. Eijk II. nal. 41.

voetnoot11
Tuinman II. bl. 131.

voetnoot12
Tuinman I. bl. 21.

voetnoot13
Winschooten bl. 58.

voetnoot14
v. Waesberge Vrijen bl. 61.
voetnoot15
Sermoen bl. 53.
voetnoot16
Tuinman I. nal. bl. 6. Bogaert bl. 56.
voetnoot17
Mergh bl. 6. Tuinman I. bl. 319, II. bl. 230.
voetnoot18
Sartorius sec. X. 77.

voetnoot19
Gruterus III. bl. 152.
voetnoot20
Sartorius tert. IV. 32.
voetnoot1
Motz bl. 43.
voetnoot2
Modderman bl. 148.
voetnoot3
de Brune bl. 83. Richardson bl. 25.
voetnoot4
Cats bl. 493. de Brune bl. 374.
voetnoot5
Willems VIII. 45.
voetnoot6
de Brune bl. 15, 16, 445, 479.
voetnoot7
v. Duyse bl. 457.
voetnoot8
v. Duyse bl. 457.
voetnoot9
Sancho-Pança bl. 53.
voetnoot10
Cats bl. 457.

voetnoot11
Zoet bl. 21.
voetnoot12
v.d. Venne bl. 40.

voetnoot13
Folie II. 363.

voetnoot14
Everts bl. 349.
voetnoot15
Witsen 289. Tuinman II. bl. 183.

voetnoot16
Tuinman I. bl. 210, nal. bl. 12. Folie I. 278.
voetnoot17
Motz bl. 80. Tuinman I. bl. 210, II. bl. 191.

voetnoot18
Tuinman I. bl. 204.

voetnoot19
v. Nyenborgh bl. 130.
voetnoot20
Motz bl. 22.
voetnoot21
Winschooten bl. 346. Tuinman I. bl. 205.
voetnoot22
Tuinman I. bl. 1.

voetnoot23
Cats bl. 435. v.d. Venne bl. 280. Mergh bl. 47.
voetnoot24
Witsen 277.

voetnoot25
Tuinman I. bl. 12, 179.
voetnoot26
Tuinman I. bl. 326.
voetnoot27
Tuinman I. bl. 322. v.d. Hulst bl. 19.
voetnoot28
v.d. Venne bl. 56.

voetnoot29
Folie I. 409.
voetnoot30
Folie II. 185.

voetnoot31
Tuinman I. nal. bl. 26.

voetnoot32
Folie II. 412.

voetnoot33
Folie II. 404.
voetnoot1
Folie II. 428.

voetnoot2
Folie I. 383.
voetnoot3
Gales bl. 43.

voetnoot4
v.d. Hulst bl. 16.

voetnoot5
Cats bl. 546.

voetnoot6
Adag. Thesaurus bl. 55.

voetnoot7
Tuinman II. bl. 52. Dec. 16. Martinet 69. Euphonia bl. 524. Koning bl. 36. v. Eijk I. bl. 158. v. Waesberge Wijn bl. 15. Modderman bl. 24.
voetnoot8
Gales bl. 28.
voetnoot9
de Brune bl. 196, 198.
voetnoot10
Cats bl. 468.
voetnoot11
Motz bl. 83.
voetnoot12
Gruterus III. bl. 154. Meijer bl. 103.
voetnoot13
Modderman bl. 83.
voetnoot14
Folie II. 129.
voetnoot15
Folie II. 331.
voetnoot16
Adag. quaedam bl. 1. Adag. Thesaurus bl. 6.

voetnoot17
Folie II. 241.
voetnoot1
Folie II. 114.
voetnoot2
Folie I. 497.
voetnoot3
Witsen 314. Tuinman I. bl. 76. Folie II. 103.
voetnoot4
Folie I. 469.
voetnoot5
Folie I. 442.
voetnoot6
Witsen 116. de Jager N. Bijdr. bl. 45.
voetnoot7
Folie II. 175.
voetnoot8
Campen bl. 117. 6 Sept. Gruterus I. bl. 112. Tuinman I. bl. 107. Folie I. 179. de Jager Bijdr. bl. 112. Bogaert bl. 98. 7 Sept. 52.
voetnoot9
Folie II. 76.
voetnoot10
Folie II. 473.
voetnoot11
Tuinman I. bl. 103, II. bl. 32. Folie I. 6. Modderman bl. 149.

voetnoot12
Folie II. 411.

voetnoot13
Tuinman I. bl. 242, II. bl. 217. Adag. quaedam bl. 65. Harrebomée V. bl. 299.
voetnoot14
Sermoen bl. 48.
voetnoot15
de Méry Holl. 13.
voetnoot16
de Brune bl. 59. Adag. Thesaurus bl. 45. Sancho-Pança bl. 22. 18 Sept. 53.
voetnoot17
de Brune bl. 58. Adag. quaedam bl. 46.
voetnoot18
Sancho-Pança bl. 49.

voetnoot19
Tuinman I. bl. 256. v. Zutphen Duivel bl. 418.
voetnoot20
Cats bl. 501. Mergh bl. 51.
voetnoot21
v.d. Hulst bl. 16.
voetnoot22
Folqman bl. 126.

voetnoot1
Winschooten bl. 58.
voetnoot2
v. Eijk II. nal. bl. III.
voetnoot3
Witsen bl. 490.
voetnoot4
Zoet bl. 6.
voetnoot5
Tuinman I. bl. 142. v. Eijk I. bl. 77. Neus-Spreekw. 9. Mulder bl. 423.
voetnoot6
Witsen bl. 487. Winschooten bl. 58. Tuinman I. bl. 142. v. Eijk I. bl. 77, nal. bl. 35. Mulder bl. 431.
voetnoot7
Witsen bl. 512.
voetnoot8
Witsen bl. 512.
voetnoot9
Winschooten bl. 59.
voetnoot10
Witsen bl. 514.

voetnoot11
Sartorius pr. VII. 38. Tuinman I. bl. 55. Oct. 22. v. Eijk II. nal. 20. de Jager Bijdr. bl. 123.

voetnoot12
Campen bl. 24, 25.
voetnoot13
Modderman bl. 107.

voetnoot14
de Brune bl. 385.
voetnoot15
Motz bl. 4. de Brune bl. 403.

voetnoot16
Tuinman I. bl. 43.
voetnoot17
Winschooten bl. 59. Tuinman I. bl. 43, 109, 234, 298, 352, II. bl. 144. Sept. 23.
voetnoot18
Servillius bl. 165. Winschooten bl. 59.

voetnoot19
Folie I. 466.
voetnoot20
Folie I. 275. v. Waesberge Vrijgen bl. 55.
voetnoot21
Folie I. 446.
voetnoot22
Folie II. 197.

voetnoot23
Cats bl. 501. Fakkel bl. 194. Modderman bl. 145

voetnoot24
Motz bl. 66.
voetnoot25
Adag. quaedam bl. 1.
voetnoot26
1 Nov. Gruterus I. bl. 93. Cats bl. 461. Richardson bl. 39. 2 Nov. 53.
voetnoot27
Tuinman I. bl. 87.
voetnoot28
Rabener bl. 16.
voetnoot1
Kerkhoven bl. 55.
voetnoot2
Winschooten bl. 237, 352. Tuinman I. bl. 159.
voetnoot3
Witsen 454.
voetnoot4
de Brune bl. 130.
voetnoot5
de Brune bl. 365.
voetnoot6
Gruterus I. bl. 105.
voetnoot7
Adag. Thesaurus bl. 58.
voetnoot8
Adag. quaedam bl. 63.
voetnoot9
Adag. Thesaurus bl. 15.

voetnoot10
Adag. Thesaurus bl. 9.
voetnoot11
de Brune bl. 224, 322. Magarijn 37. Everts bl. 234. Modderman bl. 8, 95. Bogaert bl. 11.
voetnoot12
de Brune bl. 394.

voetnoot13
Adag. Thesaurus bl. 5.
voetnoot14
Tuinman I. bl. 334.
voetnoot15
v.d. Venne bl. 267.

voetnoot16
Campen bl. 46.

voetnoot17
Zoet bl. 23.
voetnoot18
Folie I. 303.
voetnoot19
Saneho-Pança bl. 44.
voetnoot20
v.d. Hulst bl. 91.
voetnoot21
Bogaert bl. 103.
voetnoot22
Witsen 161.
voetnoot23
Folie II. 27.

voetnoot1
Folie II. 438.
voetnoot2
v.d. Hulst bl. 17. Manvis bl. 123. Modderman bl. 4.
voetnoot3
Folie II. 401.

voetnoot4
Manvis bl. 123.

voetnoot5
Cats bl. 457. Mergh bl. 48. Tuinman II. bl. 33.
voetnoot6
Gales bl. 44. Bilderdijk VI.

voetnoot1
Folie I. 480.

voetnoot2
Campen bl. 46.

voetnoot3
v. Eijk III. bl. II.

voetnoot4
Scheltema II. bl. 40.

voetnoot5
Folie II. 313.

voetnoot6
Folie I. 273. Harrebomée Tijd 168.

voetnoot7
de Brune bl. 315.
voetnoot8
Cats bl. 423.

voetnoot9
v.d. Meer bl. 129.
voetnoot10
Sartorius sec. VI. 49, tert. V. 70. Winschooten bl. 59, 84. Tuinman I. bl. 240, 243, 245, 334. Adag. quaedam bl. 32. Febr. 9, 18. Everts bl. 230. v. Eijk I. nal. 49, III. bl. 76.
voetnoot11
v. Eijk I. nal. bl. 6.
voetnoot12
v. Eijk I. nal. bl. 4, III. bl. 74.
voetnoot13
Folie II. 450.
voetnoot14
Folie I. 204.

voetnoot15
Witsen 239.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken