Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
Afbeelding van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taalToon afbeelding van titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (169.64 MB)

XML (14.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

(1990)–P.J. Harrebomée–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[D]

Dammen.

Eerst dammen, dan hozen.

 

Kan je dammen, dan kan je ook blazen. (Zie blazen.)

Danken.

Wie een ander dient, denke niet, dat men hem danken zal.Ga naar voetnoot12

Dansen.

Gij danst niet, naar gij pijpt.Ga naar voetnoot13

Haar is haast genoeg gepijpt, die gaarne danst.Ga naar voetnoot14

Hij mogt pijpen of dansen, hij moest eraan.Ga naar voetnoot15

Hij zou een ander wel doen dansen, gelijk hij zelf schuifelen wil.Ga naar voetnoot16

Men zal hem wel anders leeren dansen.Ga naar voetnoot17

Na het schransen Gaat men dansen.Ga naar voetnoot18

Wil zij dansen, hij wil vêlen.

Zij hansen en dansen.Ga naar voetnoot19

[Hansen is: den heer spelen, dus: veel geld verteren, en dansen: er zijn vermaak van nemen. Men zegt dit van hen, die het leven doordartelen, en zich verder om niets bekommeren.]

Zoo hij pijpt, zoo moet men dansen.Ga naar voetnoot20

Zoo vóór gepijpt, zoo na gedanst.Ga naar voetnoot21

Deballotteren.

Hij is gedeballotteerd.

[Hij is weggejaagd.]

Deelen.

Elk wat, deelt het schoonst.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op de woorden deel en man aldus: Elk zijn deel Is niet te veel en Alle man wat, deelt het best.]

Hij wordt dood gedeeld.Ga naar voetnoot22

[Hij wordt voor dood gehouden, en krijgt dus bij 't ronddeelen niets.]

Kies of deel; die vooruit neemt, heeft reeds gekozen.Ga naar voetnoot23 (Zie de Bijlage.)

[Bilderdijk, in zijne Aant. op c. huygens' Koren-bloemen, vi. bl. 317, zegt, dat ‘Gy moet kiezen of deelen, meermalen verkeerdelijk gebruikt wordt, waar niets te deelen, maar alleen een deel te kiezen is, even als of ('t geen de onderscheidende copula-zelve tegenspreekt) kiezen en deelen eenerlei was. De grond dezer uitdrukking ligt in het oude Hollandsche Recht, volgens 't welke, by een scheiding van erfenis of andere gemeenschap tusschen twee personen, de een de verdeeling maakte, en de ander de keuze had; maar deelen en kiezen niet in de zelfde hand mocht zijn. Dit beteekent het kies of deel.’ Gruterus en meijer, als puttende uit dezelfde bron, hebben ook het bijvoegsel: die nemt voren heeft gekoren, en dat zal willen zeggen, dat het kies of deel in dat geval noodeloos wordt, of mogelijk ook, om het kies of deel nader aan te dringen.]

[pagina 16]
[p. 16]

Deinzen.

Het is goed achterwaarts te deinzen, om beter te springen.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.)

Dekken.

Die u dekt, die ontdekt u.

Hij is helder gedekt.Ga naar voetnoot2

Ik ben genoeg gedekt.

Zij dekken hem heerlijk.Ga naar voetnoot3

Delven.

Greppen en delven Betaalt zich zelven. (Zie betalen.)

Wieden en delven Beloont zich zelven. (Zie beloonen.)

Dempen.

Zij slempen En dempen.Ga naar voetnoot4

[Dat wil zeggen: zij gaan door hunne gasterijen en brasserijen te gronde. Zij slempen, dat is: zij smullen; zij dempen, dat is: zij verslinden.]

Denken.

Als gij wat hoort, dat gij te voren niet hoordet, en wat ziet, dat gij te voren niet zaagt, dient gij te denken, wat gij te voren niet dacht.Ga naar voetnoot5

Als het u wel gaat, zoo denk om ons ook.Ga naar voetnoot6

[Dit spreekwoord is ontleendaan Gen. xl: 14.]

Al zegt hij niet veel, hij denkt niet te minder.Ga naar voetnoot7

Beter veel te denken dan te spreken.Ga naar voetnoot8

Dat gaat zoo schielijk niet, als gij wel denkt.

Denk bij alles, wat gij zegt; maar zeg niet alles, wat gij denkt.Ga naar voetnoot9

Denk niet, wat erin was.Ga naar voetnoot10

[Beoordeel de zaken en personen, naar 'tgeen ze thans zijn.]

Denk vrij, dat hij niet weinig weet, Die weinig zegt en weinig eet.Ga naar voetnoot11

Denk, wat men van u zal zeggen.Ga naar voetnoot12

Die denken kan, Is goed daaran.

Die hetzelfde denken, zullen niet te gelijk sterven.

Die kwaad denkt, die kwaad spreekt (of: doet).

Die kwaad van anderen zeggen wil, behoort eerst op zich zelven te denken.Ga naar voetnoot13

Eerst den ken, dan doen.

Eerst denken en dan spreken.

Eet, wat gij vindt; denk, wat gij wilt.Ga naar voetnoot14

Elk denkt aan zich zelven.Ga naar voetnoot15

Gij kunt wel zooveel denken.

Het is zoo goed gedaan als gedacht.Ga naar voetnoot16

Hij dacht hem vervaard te maken; maar 't scheen zoo.

Hoed u voor het opklimmen, eer gij dacht.Ga naar voetnoot17

Ik denk er het mijne van.Ga naar voetnoot18

Spreken vóór denken is schieten zonder zien.Ga naar voetnoot19

Wie een ander dient, denke niet, dat men hem danken zal. (Zie danken.)

Zij denken, dat er geen doorkomen aan is.Ga naar voetnoot20

Zooveel te meer zeg ik het, als ik het denk.Ga naar voetnoot21

Zwijgen en denken Kan niemand krenken.Ga naar voetnoot22

Deren.

Dat niet en weet, dat niet en deert.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op de woorden hart en leed aldus: Hetgeen men niet weet, kan het hart niet deren en Wat men niet weet, Doet ons geen leed.]

Een luttel iets kan maar luttel deren.Ga naar voetnoot23

Hij zet hem in zijn deren.Ga naar voetnoot24

Ik zet hem in mijn deren.Ga naar voetnoot25

[Sartorius zegt, dat deze beide spreekwijzen de hoogst mogelijke verachting aantoonen.]

Men voelt, dat deert, En niet, dat smeert.

[De ongemakken des levens worden wel bejammerd; maar de geriefelijkheden niet geprezen.]

Veel kraauwen zeert, Veel spreken deert. (Zie bezeeren.)

Wat kan deren, Moest men weren.

Wat schaadt, Dat baat; Wat deert, Dat leert. (Zie baten.)

Derven.

Derven Is geen erven.Ga naar voetnoot26

Deugen.

Al te haastig deugt niet.Ga naar voetnoot27

Dat niet deugt, dat werpt men weg.Ga naar voetnoot28

Deugt hij niet, men vindt er meer.Ga naar voetnoot29

Die een ander niet vertrouwt, deugt zelf niet.

Die voor zich zelven niet deugt, deugt ook voor een ander niet.Ga naar voetnoot30

Het deugt niet, en is zijn straffen niet waardig.Ga naar voetnoot31

Hij zal beginnen te deugen.Ga naar voetnoot32

Niemand behoeft te deugen, als hij niet wil.

Te veel spreken deugt niet.Ga naar voetnoot33

Van elkander mogen zij niet, en bij elkander deugen zij niet.

[Men zegt dit van twee personen, die zeer verschillende geaardheid bezitten, en toch elkanders gezelschap zoeken.]

Wat niet kost, dat deugt niet.Ga naar voetnoot34

Wien zal hij deugen, die zich zelven niet deugt!Ga naar voetnoot35

Dienen.

Die daar dient, die dient daar (of: Die dient, moet dienen).Ga naar voetnoot36

Die niet gediend heeft, kan niet gebieden.Ga naar voetnoot37

Dien, om weêr gediend te worden.Ga naar voetnoot38

Die wel dient, eischt met stilzwijgen.Ga naar voetnoot39

Die zich zelven dient, dient zich 't best (of: Wilt gij wel gedient zijn, dien u zelven).Ga naar voetnoot40

[pagina 17]
[p. 17]

Het dient hem niet, en evenwel leent hij het niet gaarne aan een ander.Ga naar voetnoot1

Waartoe dient hij, die zich zelven niet dient?Ga naar voetnoot2

Wat men hem geeft, die getrouwelijk dient, is alles te weinig.Ga naar voetnoot3

Wat men hem geeft, die ontrouwelijk dient, is alles te veel.Ga naar voetnoot4

Wie een ander dient, denke niet, dat men hem danken zal. (Zie danken.)

Diepen.

Het kan daar niet diepen of droogen.Ga naar voetnoot5

[Winschooten zegt, dat dit ‘eigendlijk beteekend: of er soo veel meer of minder Modder of Sand leit, daar is weinig aangeleegen, oneigendlijk: die saak is van weinig belang.’ Men bezigt dit spreekwoord van zaken, die noch voordeel noch nadeel kunnen aanbrengen, en waarmede men dus noch voorwaarts kan komen, noch achteruit geraken.]

Het zal wel droogen of diepen.

Dijen.

Dat moet veel dijen, zal het goed dijen.

Men kan er alles niet aan koopen: het moet er wat aan dijen.Ga naar voetnoot6

Dijken.

Die niet wil dijken, Moet wijken.

Dingen.

Daar een ander op dingt, dat behoort men niet te koopen.Ga naar voetnoot7

Die borgen wil, zal niet lang dingen. (Zie borgen.)

Naauw te dingen, en wel te betalen, dat is niemand verboden (dat kan wel, of: dat schikt wel, ook: dat is goed). (Zie betalen.)

Wat zal men dingen, als men toch niet wil koopen!Ga naar voetnoot8

Dobbelen.

Die winnen (spelen, dobbelen, troeven, wedden, of: minnen) wil, moet bijzetten. (Zie bijzetten.)

Doen.

Aan beter gedaan dan gelaten: zooveel.Ga naar voetnoot9

[Bij het opmaken der rekening worden de verschillende posten geboekt. Daarom trekt men in 't verrekeningsboek van 't verloopen leven den post uit: Aan beter gedaan dan gelaten: zooveel; waarmede men te kennen geeft, dat men ook verantwoording verschuldigd is, van 'tgeen men niet heeft verrigt, als men ertoe in staat was, zoowel als van 'tgeen men wel heeft gedaan.]

Aan veel belast, wordt 't minst gedaan; Want de een laat 't op den ander staan. (Zie belasten.)

Al doende leert men.Ga naar voetnoot10

Als het op is, is het koken gedaan.Ga naar voetnoot11

[Die geen geld heeft, is vrij van 't bereiden der spijze. Ziet het op den inslag van nieuwen voorraad, dan zegt men: Als het op is, is het koopen gedaan.]

Als het op is, is het koopen gedaan.

Als het te doen is, heeft hij daar niemand gezien.Ga naar voetnoot12

Als je liegt, moet je het goed doen.

[Al spottend voegt men dit den aartsleugenaar toe; omdat deze zijne grove leugens nog voor waarheid wil doen doorgaan.]

Als iemand moet: Zie, wat hij doet.Ga naar voetnoot13

Als men maar moet, kan men veel doen.

Altijd heeft het een ander gedaan.Ga naar voetnoot14

Beter gek gesproken dan gek gedaan.

Betrouw u niet aan dengenen, dien gij kwaad gedaan hebt. (Zie betrouwen.)

Daar is wat te doen.

[Men zegt dit, wanneer een kind de wereld staat in te treden.]

Daar is weinig voor te doen, maar veel voor te laten.

Daar valt niets aan te doen, dan hard voor te bidden. (Zie bidden.)

Daar zal niets gedaan worden, voor dat ik er ben.Ga naar voetnoot15

Dan zult gij met mij te doen krijgen.Ga naar voetnoot16

Dat gedaan is, moet gedaan blijven.Ga naar voetnoot17

Dat geschied is, kan men niet te niet doen.Ga naar voetnoot18

Dat zal zeer doen.

[Die zaak is pijnlijk.]

Deden wij, dat wij zouden, Wij hadden, dat wij wouën.Ga naar voetnoot19

Die den eenen hoort spreken, heeft nog maar half gedaan.Ga naar voetnoot20

Die doet, wat hij wil, doet niet, wat hij moet.Ga naar voetnoot21

Die er niet te doen heeft, komt er niet.Ga naar voetnoot22

Die goed doet, Dien goed ontmoet.Ga naar voetnoot23

Die het zegt, die moet het doen.Ga naar voetnoot24

Die kwaad denkt, die kwaad spreekt (of: doet). (Zie denken.)

Die niet doet, feilt niet, en die niet feilt, verbetert zich niet.Ga naar voetnoot25

Die u schreijen doet, doet u goed.

Die voor een auder niet van sparen weet, zal het vervolgens voor zich zelven ook niet doen.Ga naar voetnoot26 (Zie de Bijlage.)

Die wel doet, die zal wel hebben.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord blind aldus: Die wel doet, die zal wel vinden, Zoo sprak de kreuple tot den blinde.]

Doe het al weenende, en gij zult het al lagchende verkrijgen.Ga naar voetnoot27

Doe mij goed, ik doe u kwaad.Ga naar voetnoot28

[Aan iemand goed te doen, en daarvoor kwaad te ontvangen, is de gewone loop der wereldsche zaken.]

Doet het geen goed, het doet geen kwaad.

Doe, wat gij moet, daar kome van, Wat dat er ook van komen kan.

Doe, zoo als ge zegt, dan liegt ge niet.

[pagina 18]
[p. 18]

Eéns betrapt, negen- (of: tien-) maal gedaan. (Zie betrappen.)

Eerst denken, dan doen. (Zie denken.)

Eer 't meer doet.Ga naar voetnoot1

Elk doet wat.Ga naar voetnoot2

Elk heeft genoeg te doen met zich zelven (of: het zijne).Ga naar voetnoot3

Elk moet doen, hetgeen hem opgelegd is.

Gelijk men anderen doet, wordt men weêr gedaan.Ga naar voetnoot4

Graag gedaan is half gedaan.

Het bogchelt mij niet (of: Wat kan 't mij bogchelen); ik doe het toch. (Zie bogchelen.)

Het doet zoo zeer niet, als 't wel diep ingaat.Ga naar voetnoot5

Het eene moet men doen, en het andere niet nalaten.Ga naar voetnoot6

[Dit spreekwoord is ontleend aan Matth. xxiii: 23 en Luk. xi: 42.]

Het heugt mij wel, dat men 't plagt te doen.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

Het is al goed, Wat hij doet, Dien men bemint; Het is al kwaad, Dien men haat, Wat hij begint. (Zie beginnen.)

Het is al om niet, dat ik het doe.Ga naar voetnoot8

Het is eerder (of: gemakkelijker) gezegd dan gedaan.Ga naar voetnoot9

Het is erom te doen.

Het is goed te lijden, dat geen zeer doet.Ga naar voetnoot10

Het is hem om het hebben te doen.

Het is kwaad te doen, niet goed te weigeren.Ga naar voetnoot11

Het is kwaad te weigeren, wat men gaarne doet.Ga naar voetnoot12

Het is kwalijk gedaan, dat men dien draagt, die zelf (of: alleen) kan gaan.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.)

Het is ligt gezegd; maar doen is iets anders.

Het is maar zitten, en niet doen.Ga naar voetnoot14

Het is met hard loopen niet te doen.Ga naar voetnoot15

Het is met zeggen niet te doen.Ga naar voetnoot16

Het is te vergeefs gepreekt voor hem, die geen goed wil doen.

Het is tot het doen toe gekomen.Ga naar voetnoot17

Het is zeer wel gezegd; maar zoek iemand, die het doet.Ga naar voetnoot18

Het is zoo goed gedaan als gedacht. (Zie denken.)

Het was zoo haast niet gezegd, of het was nog spoediger gedaan.Ga naar voetnoot19

Het wil van elk een niet gedaan zijn.Ga naar voetnoot20

Hij doet af en aan.Ga naar voetnoot21

[Men past deze spreekwijze toe op den persoon, die in zijne redeneringen telkens op het vorige terugkomt, en daardoor in gedurige herhalingen vervalt. ‘Het is,’ zegt v. eijk, ‘ontleend van een schip, 't welk, alvorens de haven in te zeilen, om de gelegenheid, nu eens nadert, dan weder terugwijkt.’]

Hij doet genoeg, die gaat en wederkeert.Ga naar voetnoot22

Hij doet veel, maar luttel beschut hij. (Zie beschutten.)

Hij doet zich eens regt te goed.

Hij heeft aanstonds gedaan.Ga naar voetnoot23

Hij heeft niet gedaan, die eerst begint. (Zie beginnen.)

Hij is doen.

[Men zegt dit te Groningen van een' dronkaard.]

Hij is er doen en laten.

[Deze spreekwijze vindt men reeds als spreekwoord op het woord pieter aldus: Hij is doen en laten bij Peter.]

Hij is in goeden doene.Ga naar voetnoot24

Hij kan het ermeê doen.

[Dat wil zeggen: hij heeft genoeg gedronken, om zijne bewustheid te verliezen.]

Hij kan het goed doen.

[Die het goed doen kan, heeft ruime middelen van bestaan, zoowel als hij, die in goeden doene is.]

Hij weet het wel; maar hij doet het niet.Ga naar voetnoot25

Hij zal daar niet veel zeer aan doen.

Hij zal ze dood doen!

Hoog opgenomen is niet al gedaan.Ga naar voetnoot26

Ieder weet, wat hij te doen heeft.Ga naar voetnoot27

Ik doe niemand kwaad.

[Men zegt dit, als men achter de hand in het omberspel eene ligte vraag heeft.]

Kan het erbij, doe het erbij.

[Men zegt dit al gekkende, wanneer iemand zeer ongelijksoortige zaken tot een geheel brengt.]

Laten is goed, als men het niet doen kan.Ga naar voetnoot28

Men doet haast (of: Het is haast gedaan), wat lang berouwt. (Zie berouwen.)

Men kan daar noch af noch aan doen.Ga naar voetnoot29

[Die zaak is voor geene verbetering vatbaar; maar zal wel altijd slecht blijven.]

Men moet alles ter dege doen.

Men moet daar wat toe doen.Ga naar voetnoot30

Men moet jokken zonder zeer doen.Ga naar voetnoot31

Men moet niet al doen, wat men mag (of: kan).Ga naar voetnoot32 (Zie de Bijlage.)

Niets doen leert kwaad doen.Ga naar voetnoot33

Noode gedaan is ook gedaan.Ga naar voetnoot34 (Zie de Bijlage.)

Om één meer of min, noch gedaan, noch gelaten.Ga naar voetnoot35

Om goed te doen, is 't nooit te laat.Ga naar voetnoot36

Regt uit te gaan, Is best gedaan.

Veel doens doet doen laten.Ga naar voetnoot37

Vóór gedaan en na berouwd, is menigeen kwalijk bekomen. (Zie bekomen.)

Vóór gedaan is na geleerd.Ga naar voetnoot38

[pagina 19]
[p. 19]

Voor wel gedaan, kwalijk beloond. (Zie beloonen.)

Was het met zeggen te doen!Ga naar voetnoot1

Wat gij alleen kunt doen, roep daar geen ander bij.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord hulp aldus: Wat gij alleen kunt doen, roep daar geene hulp van anderen bij.]

Wat gij niet wilt, dat u geschiedt, Doe dat dan ook een ander niet.Ga naar voetnoot2

[Dit spreekwoord komt in bevestigenden zin voor in Matth. vii: 12 en Luk. vi: 31, gelijk het zóó mede in eenige verzamelingen van spreekwoorden is opgenomen.]

Wat heerlijks bestaan, Is veel gedaan. (Zie bestaan.)

Wat helpt het, of hij het al weet, als hij het toch niet doet!Ga naar voetnoot3

Wat helpt veel weigeren, als het gedaan moet zijn?Ga naar voetnoot4

Wat kan ik eraan (of: ertegen) doen!Ga naar voetnoot5

Wat maar eens gebeurt, doe dat.

Wat men uit best wil doet, is wel gedaan.Ga naar voetnoot6

Wat men zelf doet, Wat men zelf boet. (Zie boeten.)

Wel bestaan, Half gedaan. (Zie bestaan.)

Wel gedaan is veel gedaan.Ga naar voetnoot7

Wel hier, wel dáár: Doe het hier, indien 't is waar.Ga naar voetnoot8

Wie zich zelven geen goed doet, hoe zoude die een ander goed doen?Ga naar voetnoot9

[Er is niets goeds te verwachten van den man, die zijne eigene zaken veronachtzaamt. Daarom vraagt men op gelijke wijze: Waartoe dient hij, die zich zelven niet dient? of bezigt men den twijfelenden uitroep: Wien zal hij deugen, die zich zelven niet deugt!]

Wij doen het ons zelven.Ga naar voetnoot10

Wij hebben 't altijd gedaan.Ga naar voetnoot11

Wij zullen het maar voor ongedaan houden.

[Dat is: vergiffenis schenken.]

Zeggen is goed; maar doen is beter.Ga naar voetnoot12

[Men past dit spreekwoord toe op menschen, die wel zeggen, dat ze dit of dat zullen doen; maar waarvan niets komt. Altijd is het bij hen tot het doen toe gekomen. Daarom zegt een ander spreekwoord: Het is met zeggen niet te doen.]

Zelf doen, zelf hebben.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.)

Zelf gedaan is wel gedaan.Ga naar voetnoot14

Zelf gedaan, niemand te wijten.Ga naar voetnoot15

Zie, wat gij doet, en niet, wat een ander doet.Ga naar voetnoot16

Zij deden, gelijk hun geleerd was (of: gelijk zij geleerd waren).Ga naar voetnoot17

Zij doen niet dan lossen en laden.Ga naar voetnoot18

[Dit van vrachtschepen afgeleide spreekwoord wordt op de vrouwen, ten aanzien van haar kroost, gelijk ook op onmatige eters toegepast. In het laatste geval zegt men mede: Laden en lossen: Dat doen de ossen.]

Zijn best gedaan is genoeg gezorgd.Ga naar voetnoot19

Zoo gezegd, zoo gedaan.Ga naar voetnoot20

Zoo gij doet, Zoo ge outmoet.Ga naar voetnoot21 (Zie de Bijlage.)

Dokken.

Dok je niet, dan heb je niet.

Het is dokken of snijden.Ga naar voetnoot22

Dolen.

Die veel vraagt, doolt veel.Ga naar voetnoot23

Die wel verbeidt, doolt niet geheel.Ga naar voetnoot24

Het wordt donker, waar hij doolt.Ga naar voetnoot25

[Men zegt dit van een' geestig' man.]

Hij doolt (of: dwaalt) niet geheel, die ten halve keert.Ga naar voetnoot26 (Zie de Bijlage.)

Hoe meerder men twijfelt, hoe dieper men doolt.Ga naar voetnoot27

Dompelen.

Zij hebben hem al onder gedompeld.Ga naar voetnoot28

[Spreek je van dien man? zij hebben hem al onder gedompeld, dat is: zij hebben hem al begraven; hij bestaat niet meer. Het spreekwoord is aan de scheepsgebruiken bij 't begraven ontleend.]

Donderen.

Als het wel gedonderd heeft, zoo moet het wel regenen.Ga naar voetnoot29

Het regent zoo hard niet, als het dondert.Ga naar voetnoot30

[Men zegt dit van snoevers.]

Dooden.

Hij heeft hem in eens gedood.

[Dat wil zeggen: van de ongegrondheid zijner bewering overtuigd.]

Doodverwen.

Hij wordt ermede gedood verwd.

[Dat wil zeggen: hij wordt algemeen aangewezen als de persoon, die eene of andere betrekking zal verkrijgen. Indien de schilder zijn ontworpen portret met eene grijze loodachtige kleur afzet, dan zet hij het in de doodverw (grondverw voor een schilderstuk).]

Doordraven.

Hij draaft er maar op door.Ga naar voetnoot31

Doordrijven.

Drijf het zelf door, wat gij zelf hebt aangedraaid. (Zie andraaijen.)

Doorgaan.

Het zal met één stoken doorgaan.Ga naar voetnoot32

Hijlaat veel ongemerkt doorgaan.Ga naar voetnoot33 (Zie de Bijlage.)

Doorkammen.

Ik heb hem wel zoo doorkamd, dat ik hem wel ken.Ga naar voetnoot34

[pagina 20]
[p. 20]

Doorkomen.

Zij denken, dat er geen doorkomen aan is. (Zie denken.)

Doorloopen.

Het loopt bij hem door.

[Hij ijlt; zijn verstand heeft hem begeven.]

Hij zal er wel mede doorloopen.

Doornemen.

Hoe zou men ze doornemen?Ga naar voetnoot1

Doorrollen.

Hij zal er wel doorrollen.

Doorschrijven.

Ik had u al doorgeschreven.Ga naar voetnoot2

[Men zegt dit van iemand, dien men zedelijk verloren acht; ofschoon het mede wordt toegepast op den gast, die lang op zich liet wachten. Het spreekwoord is afgeleid van de rekeningen, waardoor men de pen haalt, omdat men op geene betaling meer kan hopen.]

Doorslaan.

Hij zal er wel doorslaan.Ga naar voetnoot3

Doorslepen.

Hij heeft er hem doorgesleept.

Doorstaan.

Hij wil het laten doorstaan.Ga naar voetnoot4

[Men zegt dit van den onverschrokken of ook wel van den stij hoofdigen man, die niet wil zwichten, maar zich tegen alle moeijelijkheden aankant, even gelijk de moedige, maar niet altijd even voorzigtige zeeman, die zijn zeil in top voert, hoe 't ook moge waaijen. ‘Door laeten staen,’ zegt witsen, beteekent: ‘zonder zeil te minderen, voort zeilen, by harde wint, ofte oock, in plaets van iemandt te wachten, voort zeilen.’]

Doorsteken.

Hij heeft hem heimelijk doorgestoken.Ga naar voetnoot5

Doortrekken.

Hij trekt ervan door.Ga naar voetnoot6

Draaijen.

Beter te draaijen dan te tuimelen.Ga naar voetnoot7

Grof gesponnen en fijn (of: slap) gedraaid, is onsterk.Ga naar voetnoot8

Het beviel mij daar niet; daarom draaide ik er mij spoedig weder uit. (Zie bevallen.)

Hij draait zoo lang, als ik sla.

Hoe hij zich draait of wendt, hij moet er toch aan gelooven.

Met draaijen valt men neder.Ga naar voetnoot9

Dragen.

Dat hij haat, dat draagt hij.Ga naar voetnoot10

Die niet draagt, dien ontvalt niet.Ga naar voetnoot11

Het is kwalijk gedaan, dat men dien draagt, die zelf (of: alleen) kan gaan. (Zie doen.)

Het is zoo hoog gekomen, dat het zich zelf niet langer dragen kan.Ga naar voetnoot12

Hij draagt dubbel, die onwillig draagt.

Hij laadt meer, dan hij dragen kan.

Hij mag het zoo wat dragende houden.Ga naar voetnoot13

Kwalijk verkregen, draagt niet ver.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.)

Wij moeten goed en kwaad te zamen dragen.Ga naar voetnoot15

Zoo iemand zich zwaar laadt, hij moet ook zwaar dragen.

[Die zich onnoodige bezwaren in het hoofd haalt, moet den ballast zelf torschen.]

Draven.

Die doet loopen, moet zelf draven.Ga naar voetnoot16

Die niet stappen kan, moet wel draven.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.)

Hij zal hem wel eens anders doen draven.Ga naar voetnoot18

Dreigen.

Die dreigt en niet slaat, die vreest.Ga naar voetnoot19

Die dreigt, slaat niet.Ga naar voetnoot20

Het dreigt, dat vallen zal.

[Er gaan kenteekenen vooraf, wanneer iemand eer en goeden naam, aanzien en invloed verliest.]

Menigeen dreigt, die zelf vreest.Ga naar voetnoot21

Drijven.

Dat hij drijft, dat drijft hij.Ga naar voetnoot22

Hij is gepikt en gedreven.Ga naar voetnoot23

Iemand laten vlotten en drijven.Ga naar voetnoot24 (Zie de Bijlage.)

Ik zal 't er hem nog eenmaal weder in drijven.Ga naar voetnoot25

Kwalijk verkregen, omverre gedreven; kwalijk vergaârd, onlangs verjaard.Ga naar voetnoot26

Drillen.

Men zal hem wel drillen.

Drinken.

Die meê wil drinken, Moet ook meê klinken.Ga naar voetnoot27

Die minst drinkt, geldt meest.Ga naar voetnoot28

Eens gedronken en eens gepist, en dan gekeken, hoe laat het is.Ga naar voetnoot29

Eerst drinken en dan praten.

Eten en drinken Doet klinken.Ga naar voetnoot30

Het is beter, dat het drinkt, Dan dat het stinkt.

[Beter te sterk gezouten dan te gering.]

Het is nat: ik drink het, voor dat het is.Ga naar voetnoot31 (Zie de Bijlage.)

Het kan niet missen: Die veel drinkt, moet ook veel pissen.Ga naar voetnoot32

Kleed u warm, eet sober, drink redelijk, en gij zult lang leven.Ga naar voetnoot33

Men moet niemand toespreken, terwijl hij drinkt.Ga naar voetnoot34

Veel drinken en eten Doet weinig weten.Ga naar voetnoot35

Waar men goed op drinkt, dat valt gewoonlijk goed uit.

Zoet gedronken, zuur betaald. (Zie betalen.)

[pagina 21]
[p. 21]

Zoo kwalijk varen zij, die 't tappen, als die 't drinken.Ga naar voetnoot1

Droogen.

Daar het druipt, zal het niet droogen.

[Waar de bron van 't goede vloeit, brengt zij 't goede voort.]

Hang op en laat droogen.Ga naar voetnoot2

Het heeft lang gedroogd, het moest eens regenen.Ga naar voetnoot3

Het kan daar niet diepen of droogen. (Zie diepen.)

Het zal wel droogen of diepen. (Zie diepen.)

Hij hangt zich te droogen.Ga naar voetnoot4

Droomen.

Al, wat men droomen mag.Ga naar voetnoot5

Hij kan het wel droomen.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.)

Hij zal er nog van droomen.

[Deze spreekwijze vindt men reeds als spreekwoord op het woord nacht aldus: Hij zal er 's nachts nog van droomen.]

Ik wilde niet, dat ik dat droomde.Ga naar voetnoot7

Ik wil het mij niet eeuwig laten droomen.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.)

Druipen.

Daar het druipt, zal het niet droogen. (Zie droogen.)

Hij druipt, waar hij gaat.

Hij is gedropen.Ga naar voetnoot9

[Bij de jager leest men omtrent deze spreekwijze het volgende: ‘In het Maandschrift voor Christenen, i. 412, zegt de heer riehm: “Zou hiermede (t.w. met het doorvloeijen, Hebr. ii: 1) ook ons druipen, in de beteekenis van in eenig onderzoek niet bestaan, overeenkomen? In het Hoogduitsch bezigt men, in dezen zin, durchfallen.” Ik zou echter in bedenking geven, of het woord niet zoo veel zegt als druipstaarten, van de dieren ontleend, die met een' druipstaart wegloopen. Deszelfs beteekenis ligt dan in de verlegenheid van den weggezondene.’]

Drukken.

Het is zoo duidelijk, of het gedrukt is.

Hij liegt, of het gedrukt is.Ga naar voetnoot10

[Sancho-pança merkt op: ‘als deze uitdrukking voor de eerste mael ingevoerd is geweest, bestonden er zeker nog geene dagbladeren.’]

Men moet zetten, vóór men drukt.

Druppelen.

Regent het dáár, het zal hier haast druppelen.Ga naar voetnoot11

Duchten.

Hopen en duchten Doet velen verzuchten.Ga naar voetnoot12

Duiken.

Duiken en genoegen.Ga naar voetnoot13

[Men moet zijne zaken afdoen, zonder daarbij veel beweging te maken.]

Duik, wijk, laat overgaan.

[Op het woord bui komt dit spreekwoord reeds als deel van een ander aldus voor: Daar komt eene bui: duik, laat overgaan.]

Hij kan duiken noch zwemmen.Ga naar voetnoot14

Wilt gij niet geschoten worden, duik neder.Ga naar voetnoot15 (Zie de Bijlage.)

Duimelen.

Gij zult daarvan niet veel duimelen.

Dunken.

Dunkt het u goed, het dunkt mij niet kwaad.Ga naar voetnoot16

Elk dunkt het zijne 't best.Ga naar voetnoot17

Het dunkt hem, dat niemand iets weet, dan hij alleen.Ga naar voetnoot18

Hij laat hem dunken, dat hij 't al vermoorden zal.Ga naar voetnoot19

Duren.

Al zoetjes woelen, zoo kan het duren.Ga naar voetnoot20

Dat zal niet duren, maar u spoedig ontslippen.Ga naar voetnoot21

Hetgeen te lang duurt, verveelt.

Hij kan rusten noch duren.

Wat eeuwig duren moet, Dat is alleen maar waarlijk goed.

Wat lang duurt, wordt goed.Ga naar voetnoot22

Wat veel kost, duurt lang.

Durven.

Die niet weet en niet durft, wat zegt hij, als hij uit vrijen gaat?Ga naar voetnoot23

Dwalen.

Beter ten halve gekeerd, dan geheel gedwaald.Ga naar voetnoot24

[Men zegt in gelijken zin: Hij doolt (of: dwaalt) niet geheel, die ten halve keert, en drukt erdoor uit, dat een slecht mensch nog wel op het pad der deugd kan terugkeeren.]

Hij doolt (of: dwaalt) niet geheel, die ten halve keert. (Zie dolen.)

Wie dwaalt, maar haastig wederkeert, Die heeft daar beter door geleerd.Ga naar voetnoot25

Dwingen.

Het schijnt, dat hij 't al dwingen zal.Ga naar voetnoot26

Hij laat zich wel leiden, maar niet dwingen.Ga naar voetnoot27

Men kan het niet dwingen.

voetnoot12
Campen bl. 50. Meijer bl. 24.

voetnoot13
Sartorius pr. VI. 6.
voetnoot14
Prov. seriosa bl. 26. Gheurtz bl. 40. Gruterus III. bl. 149. Sartorius sec. I. 28. Modderman bl. 79.
voetnoot15
Wassenbergh II. bl. 123.
voetnoot16
Bogaert bl. 46.
voetnoot17
Tuinman I. bl. 176, II. bl. 165.
voetnoot18
Gruterus III. bl. 162.
voetnoot19
Willems J. cn H. bl. 167.
voetnoot20
Gheurtz bl. 60.
voetnoot21
12 Jan. Gruterus I. bl. 125. Cats bl. 425. de Brune bl. 468. Sel. Prov. bl. 97. Sartorius tert. IX. 94. Bogaert bl. 65.

voetnoot22
Tuinman I. bl. 103.
voetnoot23
Gruterus III. bl. 156. Sartorius tert. I. 74. Engelen 2. v. Hasselt bl. 12. Meijer bl. 97.
voetnoot1
Motz bl. 36.

voetnoot2
v. Moerbeek bl. 250.
voetnoot3
Winschooten bl. 42.

voetnoot4
de Brune bl. 56. Winschooten bl. 260.

voetnoot5
Sel. Prov. bl. 189.
voetnoot6
Campen bl. 71.
voetnoot7
Tuinman I. bl. 150.
voetnoot8
v.d. Venne bl. 16.
voetnoot9
de Brune bl. 280. Sartorius sec. I. 21. Hornstra 9.
voetnoot10
v. Alkemade bl. 60.
voetnoot11
Cats bl. 459.
voetnoot12
Adag. quaedam bl. 17. Adag. Thesaurus bl. 20.
voetnoot13
Motz bl. 59.
voetnoot14
30 April. Gruterus I. bl. 104. de Brune bl. 473.
voetnoot15
Servilius bl. 193.
voetnoot16
Witsen 92.
voetnoot17
Gheurtz bl. 28.
voetnoot18
v.d. Willigen 12.
voetnoot19
Sel. Prov. bl. 169.
voetnoot20
v. Waesberge Geld bl. 166.
voetnoot21
Campen bl. 99. Meijer bl. 46.
voetnoot22
Campen bl. 20. Gheurtz bl. 58. 30 Mei. Gruterus I. bl. 125. Cats bl. 461. de Brune bl. 325. Sel. Prov. bl. 172. Richardson bl. 26. Tuinman II. bl. 212. Martinet bl. 50. Wijsheid bl. 142. Euphonia bl. 514. Willems III. 22. Koning bl. 22. Meijer bl. 10. Gent bl. 128.

voetnoot23
Meijer bl. 111.
voetnoot24
Sartorius sec. V. 41.
voetnoot25
Sartorius sec. V. 42.

voetnoot26
v.d. Venne bl. 39.

voetnoot27
Witsen 197. Magazijn 62. Everts bl. 315.
voetnoot28
Gruterus III. bl. 129.
voetnoot29
Servilius bl. 204*. Sartorius tert. I. 15. Witsen 361. Posthumus I. bl. 92.
voetnoot30
Prov. seriosa bl. 14. Gheurtz bl. 77. Tuinman II. bl. 155.
voetnoot31
Sartorius sec. VIII. 10.
voetnoot32
Sartorius tert. X. 66.
voetnoot33
Hoffmann bl. XXXVIII.
voetnoot34
Campen bl. 117. 15 Febr. Gruterus I. bl. 122. Cats bl. 535. Richardson bl. 29. Bogaert bl. 18.
voetnoot35
Gruterus II. bl. 168. Mergh bl. 44.

voetnoot36
Campen bl. 119. Gruterus III. bl. 135.
voetnoot37
Motz bl. 66.
voetnoot38
v.d. Venne bl. 7.
voetnoot39
Cats bl. 464. de Brune bl. 82, 153, 478.
voetnoot40
Sel. Prov. bl. 23.
voetnoot1
Sartorius pr. X. 84.
voetnoot2
Servilius bl. 236*. Zegerus bl. 61. Gruterus II. bl. 166. Mergh bl. 42. Sel. Prov. bl. 24. Tuinman II. bl. 155. Adag. quaedam bl. 70.
voetnoot3
Campen bl. 37.
voetnoot4
Campen bl. 37.

voetnoot5
Winschooten bl. 43, 51. Tuinman I. bl. 151. v. Moerbeek bl. 251. Mulder bl. 415. v. Lennep bl. 54.

voetnoot6
v. Eijk III. bl. 17.

voetnoot7
v.d. Venne bl. 268.
voetnoot8
Prov. seriosa bl. 45.

voetnoot9
Tuinman I. bl. 135.
voetnoot10
Servilius bl. 30*. Motz bl. 16. Campen bl. 131. Zegerus bl. 4. 6 Jan. Idinau bl. 152. Gruterus I. bl. 91. de Brune bl. 61, 483. Sartorius pr. VI. 93. v. Alkemade bl. 8. Tuinman bl. 51, II. bl. 173, 174. Adag. quaedam bl. 2. Adag. Thesaurus bl. 1. Gales bl. 12. Wijsheid bl. 134. Reddingius 23. Everts bl. 227. Hornstra 25. Sancho-Pança bl. 29. Bogaert bl. 81. 6 Jan. 53.
voetnoot11
Sancho-Pança bl. 35. Bogaert bl. 38.
voetnoot12
Sartorius tert. V. 8.
voetnoot13
Cats bl. 526. Sel. Prov. bl. 200.
voetnoot14
v. Alkemade bl. 77.
voetnoot15
Witsen 103.
voetnoot16
Tuinman II. bl. 182. Bogaert bl. 37.
voetnoot17
Servilius bl. 202*.
voetnoot18
v. Hasselt bl. 9.
voetnoot19
Motz bl. 59. 7 Dec. Gruterus I. bl. 122. Tuinman II. bl. 225. Willems VI. 5. Modderman bl. 104.
voetnoot20
Gruterus III. bl. 135. de Brune bl. 80, 139. Meijer bl. 96.
voetnoot21
Sel. Prov. bl. 25.
voetnoot22
Gruterus III. bl. 134.
voetnoot23
Modderman bl. 25.
voetnoot24
16 April. Gruterus I. bl. 101.
voetnoot25
Motz bl. 61.
voetnoot26
Gruterus III. bl. 139. Meijer bl. 85.
voetnoot27
Sel. Prov. bl. 158.
voetnoot28
Campen bl. 26.
voetnoot1
v. Alkemade bl. 50.
voetnoot2
Zoet bl. 6. v. Alkemade bl. 4.
voetnoot3
Gruterus II. bl. 143. v.d. Venne bl. 92. Mergh bl. 18. Sel. Prov. bl. 66.
voetnoot4
v.d. Venne bl. 269. de Brune bl. 240.
voetnoot5
Gheurtz bl. 65.
voetnoot6
v. Eijk bl. 13.
voetnoot7
Servilius bl. 107.
voetnoot8
Sartorius tert. IV. 42.
voetnoot9
Gheurtz bl. 69.
voetnoot10
Gheurtz bl. 65.
voetnoot11
Sartorius tert. II. 76.
voetnoot12
Gheurtz bl. 65. Gruterus III. bl. 155. 12 Maart 53.
voetnoot13
Campen bl. 73. 14 Mei. Gruterus I. bl. 111. Tuinman II. bl. 167. Meijer bl. 33.
voetnoot14
Wassenbergh II. bl. 118.
voetnoot15
v. Moerbeek bl. 256.
voetnoot16
v. Alkemade bl. 57. Tuinman II. bl. 205. Scheltema II. bl. 17.
voetnoot17
3 April. Gruterus I. bl. 111.
voetnoot18
Motz bl. 11.
voetnoot19
Servilius bl. 93.
voetnoot20
Witsen 118.
voetnoot21
v. Eijk I. nal. bl. 20.
voetnoot22
Gruterus III. bl. 151.
voetnoot23
Meijer bl. 80.
voetnoot24
Tuinman I. bl. 116, 303.
voetnoot25
Campen bl. 30.
voetnoot26
Sartorius tert. I. 97.
voetnoot27
Motz bl. 10.
voetnoot28
Gruterus II. bl. 155. de Brune bl. 422. Mergh bl. 31. v. Nyenborgh bl. 134. Tuinman I. bl. 76.
voetnoot29
Servilius bl. 222*.
voetnoot30
Sartorius sec. VII. 80.
voetnoot31
25 Mei. Gruterus I. bl. 110, II. bl. 150. de Brune bl. 494. Mergh bl. 27. Sel. Prov. bl. 167. Tuinman II. bl. 15.
voetnoot32
Campen bl. 106. Gheurtz bl. 6. 28 Junij. Gruterus I. bl. 115. de Brune bl. 228, 387, 476. Richardson bl. 35. Adag. quaedam bl. 68. Wijsheid bl. 135. Willems VIII. 60.
voetnoot33
Cats bl. 502. Mergh bl. 54. Tuinman I. bl. 140, II. bl. 154. v. Zutphen II. bl. 68. Bogaert bl. 70.
voetnoot34
Gruterus II. bl. 159. Mergh bl. 35. v.d. Bergh bl. 272. Sancho-Pança bl. 31.
voetnoot35
Gruterus III. bl. 165.
voetnoot36
Richardson bl. 38. Adag. Thesaurus bl. 53.
voetnoot37
v.d. Venne Voorb. bl. 11.
voetnoot38
Gruterus II. bl. 166. v.d. Venne bl. 111, 125. Mergh bl. 41.
voetnoot1
v.d. Venne bl. 99.
voetnoot2
de Brune bl. 139. Verz. 10. Willems VIII. 223. Hornstra 29. Koning bl. 35. Guikema II. 50. Bogaert bl. 75. Schaberg bl. 68, 72.
voetnoot3
Campen bl. 30. Meijer bl. 14.
voetnoot4
Gruterus III. bl. 173.
voetnoot5
v.d. Willigen 16. Modderman bl. 63.
voetnoot6
v.d. Venne bl. 223.
voetnoot7
Prov. seriosa bl. 45. 2 April. Gruterus I. bl. 122. Willems VIII. 6.
voetnoot8
Folqman bl. 127.
voetnoot9
Campen bl. 75. de Brune bl. 85, 86. Meijer bl. 34.
voetnoot10
v. Alkemade bl. 171.
voetnoot11
Adag. quaedam bl. 69.
voetnoot12
Gent bl. 128.
voetnoot13
Prov. seriosa bl. 47. Zegerus bl. 51. 10 Febr. Gruterus I. bl. 124, III. bl. 175. de Brune bl. 369.
voetnoot14
Servilius bl. 71*. de Brune bl. 368.
voetnoot15
v. Alkemade bl. 113.
voetnoot16
20 Jan. Gruterus I. bl. 124. de Brune bl. 27, 146. v. Alkemade bl. 103.
voetnoot17
Witsen 327.
voetnoot18
Winschooten bl. 131, 145. Fischer bl. 108.
voetnoot19
Zeepl. bl. 79.
voetnoot20
Gales bl. III. Everts bl. 316. Bogaert bl. 37.
voetnoot21
Witsen 286, 428. Zoet bl. 242. Sancho-Pança bl. 38.

voetnoot22
v. Waesberge Geld bl. 165.

voetnoot23
7 Febr. Gruterus I. bl. 100.
voetnoot24
Gruterus III. bl. 140. Meijer bl. 106.
voetnoot25
Idinau bl. 138.
voetnoot26
Prov. seriosa bl. 13. Servilius bl. 252*. Campen bl. 89. Gheurtz bl. 15, 37. Zegerus bl. 34. 14 Maart. Idinau bl. 231. Gruterus I. bl. 108, III. bl. 139. v.d. Venne bl. 1. Sartorius pr. X. 1. Tuinman I. bl. 111, nal. bl. 5, II. bl. 171. Gales bl. 18. Euphonia'bl. 524. Meijer bl. 41. Bogaert bl. 68.
voetnoot27
Gruterus III. bl. 150. Meijer bl. 70.

voetnoot28
Winschooten bl. 45. v. Lennep bl. 56.

voetnoot29
Motz bl. 57.
voetnoot30
Sel. Prov. bl. 141.

voetnoot31
Tuinman I. bl. 163. Kerkhoven bl. 58. v. Eijk I. nal. 2. Harrebonnee IV. bl. 353.

voetnoot32
Winschooten bl. 16.
voetnoot33
Campen bl. 28, 102. Witsen 31. Winschooten bl. 155. Meijer bl. 48.

voetnoot34
Campen bl. 2. Meijer bl. 2.

voetnoot1
Sartorius tert. I. 30.

voetnoot2
de Brune bl. 471. Sartorius tert. X. 96. Tuinman I. bl. 45.

voetnoot3
Tuinman II. bl. 137.

voetnoot4
Witsen bl. 488. Tuinman I. bl. 149.

voetnoot5
Servilius bl. 260*.

voetnoot6
Sancho-Pança bl. 47.

voetnoot7
Scheltema I. bl. 22. Modderman bl. 145.
voetnoot8
Tuinman I. bl. 134, II. bl. 141.
voetnoot9
Gruterus III. bl. 161.

voetnoot10
Campen bl. 85.
voetnoot11
Motz bl. 70.
voetnoot12
Campen bl. 27.
voetnoot13
Witsen bl. 489. Winschooten bl. 48. Tuinman I. nal. bl. 22.
voetnoot14
Gruterus III. bl. 167. de Brune bl. 426. Meijer bl. 69.
voetnoot15
Sartorius sec. I. 82.

voetnoot16
v.d. Venne bl. 226.
voetnoot17
Prov. seriosa bl. 18.
voetnoot18
Sartorius sec. IX. 69.

voetnoot19
Sel. Prov. bl. 145.
voetnoot20
Bogaert bl. 97.
voetnoot21
Gruterus III. bl. 161.

voetnoot22
de Brune bl. 412. Winschooten bl. 50, 303. Tuinman I. bl. 5.
voetnoot23
Witsen 355.
voetnoot24
Campen bl. 123. Witsen bl. 496. Winschooten bl. 339. Tuinman I. bl. 152, nal. bl. 28. Gales bl. 35. v. Eijk I. bl. 74, nal. bl. 54. Meijer bl. 60. v. Eijk II. nal. bl. IV. Modderman bl. 106. v. Lennep bl. 61, 248.
voetnoot25
Campen bl. 95. Meijer bl. 44.
voetnoot26
Gruterus II. bl. 161. Mergh bl. 37.

voetnoot27
v. Moerbeek bl. 261.
voetnoot28
Gruterus III. bl. 162.
voetnoot29
Gruterus III. bl. 144.
voetnoot30
Gruterus III. bl. 145.
voetnoot31
Campen bl. 20. Meijer bl. 10.
voetnoot32
Gruterus II. bl. 143. Mergh bl. 19. Tuinman I* bl. 138. Folie I. 328.
voetnoot33
Motz bl. 80.
voetnoot34
Gruterus III. bl. 160. Meijer bl. 101.
voetnoot35
Wijsheid bl. 142.
voetnoot1
Prov. seriosa bl. 6.

voetnoot2
Servilius bl. 141.
voetnoot3
Zoet bl. 27. v. Alkemade bl. 24.
voetnoot4
v. Waesberge Wijn bl. 18.

voetnoot5
Sartorius pr. VIII. 54.
voetnoot6
Campen bl. 75. Sartorius tert. IV. 59. Tuinman I. bl. 325. Meijer bl. 34.
voetnoot7
Zegerus bl. 36. Sartorius pr. IV. 13.
voetnoot8
Gheurtz bl. 42.

voetnoot9
Gheurtz bl. 3. Tuinman I. bl. 326. v. Eijk II. nal. 37. de Jager Bijdr. bl. 123 en no. 8.

voetnoot10
Gales bl. 43. Sancho-Pança bl. 44.

voetnoot11
Gruterus III. bl. 123. Tuinman I. bl. 370, nal. bl. 22.

voetnoot12
Gruterus III. bl. 151. Meijer bl. 108.

voetnoot13
v. Alkemade bl. 52.
voetnoot14
de Wendt-Posthumus I. bl. 51.
voetnoot15
Cats bl. 539. Sel. Prov. bl. 132. Halbertsma bl. 31.

voetnoot16
de Brune bl. 460. Sartorius sec. II. 5.
voetnoot17
Servilius bl. 228*. Gheurtz bl. 18.
voetnoot18
Servilius bl. 86.
voetnoot19
Servilius bl. 28*.

voetnoot20
v.d. Venne bl. 213.
voetnoot21
Sartorius sec. III. 15.
voetnoot22
Winterv. bl. 46. N. Blijg. 18.

voetnoot23
Prov. seriosa bl. 19. Gruterus III. bl. 138. Meijer bl. 110.

voetnoot24
de Brune bl. 431. v. Alkemade bl. 109. Folie II. 6. v.d. Hulst bl. 8. Braakënburg VI. 4. Koning bl. 31. Sermoen bl. 53. Spreuk bl. 63. Manvis bl. 123. Raven XXIX. v. Hall bl. 291.
voetnoot25
Cats bl. 534.

voetnoot26
Servilius bl. 159*.
voetnoot27
Scheltema II. bl. 45.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken