Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar
Afbeelding van Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van CalcarToon afbeelding van titelpagina van Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (34.03 MB)

Scans (73.16 MB)

ebook (21.27 MB)

XML (2.58 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

bloemlezing
non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar

(1997)–Piet Couttenier, Lia van Gemert, Karel Porteman, M.A. Schenkeveld-van der Dussen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 602]
[p. 602]

Van epica tot bestseller-auteur
Margareta Geertruid van der Werken
(Gouda, gedoopt 29 september 1734 - ?, ca. 1800)

Margareta Geertruid van der Werken was de dochter van een remonstrants predikant. Over haar jeugd is verder niets bekend. Ze moet een zorgvuldige opvoeding hebben gehad: waarschijnlijk kende ze zelfs Latijn. In 1756 verschijnt van haar hand en met voluit haar naam op het titelblad een epos Willem IV, en wel te Leiden. Kennelijk was ze daar toen gevestigd, want ook het opdrachtsgedicht aan prinses Anna, de weduwe van Willem IV, is daar gedagtekend, 16 februari 1756. Mogelijk was ze als gouvernante in Leiden werkzaam. Het boek is waarschijnlijk voor eigen rekening uitgegeven, niet zonder pretenties gezien het feit dat een speciaal ontworpen frontispice en de wapenschilden van prins Willem en prinses Anna het geheel sieren. Achterin staat de verklaring dat de dichteres geen exemplaar als echt erkent dat niet door haarzelf gesigneerd is, en inderdaad volgt daarop haar handtekening. Een aantal dichters, vooral afkomstig uit het Utrechtse genootschap ‘Tempore et studio’, levert lofdichten.

Bijna allen hebben het over de ‘nijd’ waar de dichteres onder heeft geleden, zó vaak dat het waarschijnlijk om meer dan een topos gaat, maar wat daar achter zit ontgaat ons. Een familieconflict? Is ze daarom verhuisd? Het is allemaal intrigerend: een 21-jarige dichteres komt met een compleet epos voor de dag, iets dat nog nooit door een vrouw vertoond was, in een welverzorgde uitgave. Wie heeft die bekostigd? Waren de Utrechtse heren zo van haar onder de indruk? In hun lofdichten kunnen ze er niet over uit dat een vrouw niet de liefde maar de oorlog als onderwerp heeft gekozen. Zo zong W. Kroon:

 
Wat gaf u moeds genoeg, roemwaarde kunstheldin
 
[...]
 
Gij hebt aan mannenwerk uw teedre hand geslagen!

Gerard Muyser plaatst haar in een vrouwelijke literaire traditie:

 
Volg dus na het loflijk spoor
 
Van drie schrandere Katrijnen
 
Die als flonkerstrarren schijnen
 
In Apollo's tempelkoor.
 
Tracht, in 't zingen wel bedreven,
 
Deze in vlucht voorbij te streven.

Hij bedoelt hiermee Catharina Questierso, Katharina Lescailjeo en Katharina Johanna de Witho. Bij die nagevolgden had trouwens ook de naam van Lucas Rotgans wel mogen staan, want die dichter is met zijn epos over Willem III wel het grote voorbeeld van Van der Werken geweest.

De jonge schrijfster is zelf onvervaard. Met een Horatiaanse tournure spreekt ze haar muze toe:

 
Zo voer 'k u onbevreesd ter vlucht,
 
Met wassen vleuglen, naar de lucht,
 
En verge u 't starrenlicht geheel naarbij te komen.

Er klinkt niets door van vrouwelijke bescheidenheid of onzekerheid over het hooggenoteerde onderwerp.

Een paar jaar later, in 1759, trouwt Van der Werken met M.G. de Cambon, een veel oudere Franse officier in Nederlandse dienst en er wordt een zoon geboren in 's-Hertogenbosch. Dan ontbreken weer

[pagina 603]
[p. 603]



illustratie

109 H Roosing (naar Lapis), Margareta Geertruid van der Werken Met haar ganzenveer noteert de schrijfster ‘Kleijne Clarissa’, de titel van haar boek uit 1790


[pagina 604]
[p. 604]

biografische sporen totdat in 1781 kapitein De Cambon overlijdt en in Den Haag pro deo wordt begraven: het lijkt er dus op dat er ernstige financiële problemen waren. Vanaf 1791 was de weduwe Cambon-van der Werken lid van het Haagse kunstgenootschap ‘Kunstliefde spaart geen vlijt’, hetgeen op een min of meer gevestigd auteurschap wijst.

Van der Werken had inderdaad niet stilgezeten. Na het epos verschijnt te 's-Hertogenbosch een heroïde, Brief van Abelard aan Eloiza, en daarop volgen met een zekere regelmaat gelegenheidsgedichten, voornamelijk met betrekking op het Oranjehuis. Ze werkt ook voor het toneel, met eigen werk als het ‘nastukje’ De zege-praal der min, maar vooral met vertalingen uit het Frans (!), zoals Hamlet en Koning Lear. Er is reden aan te nemen dat dit dicht- en vertaalwerk mede of misschien wel vooral om financiële redenen werd aangepakt. Verreweg haar succesvolste werk was het jeugdboek De kleine Grandisson, of de gehoorzame zoon In eene reeks van Brieven en Saamenspraaken, dat in twee delen in 1782 in Den Haag verscheen, later gevolgd door nog eens twee delen onder de titel De jonge Grandisson (1786). Er verschenen enkele herdrukken van en er werd ook een leerboek van gemaakt, ‘verkort, en in themata's of kleine leeslesjes verdeeld’. Bovendien verschenen er vertalingen in het Engels en het Frans en vandaaruit in het Duits en het Zweeds. Die Franse vertaling is een eeuw lang heel Europa door eindeloos herdrukt, helaas niet onder de naam van de Hollandse schrijfster, maar meest onder die van de Franse vertaler, Arnauld Berquin, in zijn tijd zeer bekend. Kortom, Van der Werken was een van de weinige Nederlanders die een internationale bestseller hebben geproduceerd, maar vrijwel niemand weet dat.

Qua opzet en inhoud is het een eenvoudig boek. Willem, uit logeren bij de familie Grandisson, doet verslag aan zijn moeder van wat hij zoal meemaakt, waaronder ervaringen in de natuur. In een brief wordt bijvoorbeeld iets verteld over het leven der mieren. Zijn beste vriend is de edele Karel en ook van diens zuster Emilia houdt hij veel. De oudste broer Eduard daarentegen vertolkt vaak de slechte rol. De titel van het boek sluit uiteraard aan bij de befaamde roman van Samuel Richardson, The history of Sir Charles Grandison (1753-1754). Toch is Van der Werken een eigen, vooral didactische weg gegaan. Ze heeft de titel, zoals ze vertelt, gekozen om de lezer een indicatie te geven van wat te verwachten viel. Zoals Sir Charles een deugdheld is, zo is ook zijn ‘zoon’ Karel dat.

Een ander boek in dezelfde trant, De kleine Klarissa (1790), heeft het eerdere succes niet kunnen evenaren, al heeft het toch wel een Engelse vertaling gekend, die zelfs ook nog in de Verenigde Staten is uitgegeven. Op de titelpagina van die vertaling krijgt ze dan toch de haar toekomende eer: ‘translated from the Dutch of Madam de Cambon’, zoals dat trouwens ook op de Engelse vertaling van De kleine Grandisson al te lezen stond.

1. Willem de IV

(fragment uit boek VI). In verband met de oorlog tegen Frankrijk (1747) is het stadhouderschap erfelijk verklaard, wat de Oranjeklant Van der Werken uiteraard zeer toejuichte.

Willem de IV
 
Nauw was het krijgsalarm dus hoog in top gestegen,
 
Of Neêrlands wijze staat, na ernstig overwegen,
 
Vond goed, de vrijheid, en haar duur verkregen erf,
 
Tot in alle eeuwen te beschermen voor 't bederf:
5[regelnummer]
Men heeft hiertoe een held, een opperhoofd van noden,
 
Dus roept men al den raad bijeen, en noodt de godenGa naar voetnoot6
 
Van 't land te samen, om, met wijselijk beleid,
 
Te zorgen voor elks nut, en heil, en zekerheid.
 
't Stadhouderlijk gezag, 's lands veldheer opgedragen,
[pagina 605]
[p. 605]
10[regelnummer]
Wordt door de hoofden, met een algemeen behagen,
 
Voor eeuwig toegewijd aan 't vorstelijk geslacht,
 
Van dien beroemden held; die marGa naar voetnoot12, gans onverwacht,
 
Klonk ras door 't ruime rond; men zag aan alle kanten
 
Nu weer d' oranje vlag op 't hoogst der torens planten.
15[regelnummer]
De liefde en 't heus ontzag voor dien volmaakten vorst,
 
Op 't allerdiepste reeds geworteld in elks borst,
 
Kreeg meer en meerder kracht: de muitzucht werd verdreven:
 
En d' eendracht schijnt opnieuw door gans Euroop te leven.
 
't Vernoegen groeit, door een zo zegenrijken tijd,
20[regelnummer]
En bant de zorgen, door den fellen oorlogsstrijd,
 
Geteeld in elks gemoed, ter vlucht uit de gedachten:
 
Men schijnt nu niet dan heil en voorspoed te verwachten.

2. De kleine Grandisson (1782).

a. [Voorrede]

De schrijfster legt uit dat ze opzettelijk gewone gebeurtenissen heeft verwerkt.

De kleine Grandisson [Voorrede]

De zaak was hier te onderwijzen, en niet iets wonderbaars te vertellen: ongemene gebeurtenissen zouden den geest ten enemaal hebben ingenomen, en van het eenvoudige hebben afgeleid: dezelve zouden met den gewonen levensloop der kinderen strijdig zijn geweest, dewijl zeldzame ontmoetingen weinig voorkomen in die tedere jaren, die nog aan gene grote lotverwisselingen zijn blootgesteld. De kleine Grandisson moest een voorbeeld strekken tot ieders navolging: elk jongeling moest zich in zijnen dagelijksen levensloop in deszelfs plaats kunnen stellen, om dus zijne eigene plichtsbetrachtingen met de zijne in vergelijking te kunnen brengen. 't Zij aan een kundig algemeen te beoordelen of mijne gevoelens gegrond zijn.

Heeft Richardson zijnen Grandisson geschreven, ter verbetering van 't mensdom; ik trachtte van verre zijn voetspoor na te treden, om den kinderen een voorbeeld tot deugdmin voor te stellen. De oprechte vlijt mijner poging, de tedere genegenheid voor mijne jonge landsgenoten, die altoos ene ruime plaats in mijn hart heeft gehad, hoopt op toegevenheid.

[pagina 606]
[p. 606]

b. [Enkele fragmenten uit brief XXIII en XXIV]

In de eerste brief doet Willem verslag van de manier waarop een dienstbode behandeld wordt en beklaagt hij zijn moeder dat die maar zo weinig huishoudelijke hulp heeft; in de antwoordbrief gaat de moeder daarop in. Er lijken autobiografische trekjes in deze brieven aanwezig. Willem heeft geen vader meer, en inderdaad was kapitein De Cambon al voor het verschijnen van het boek gestorven. De vader van Willem was ‘kolonel’ - dus een beetje hoger in rang dan de echtgenoot van Van der Werken. De moeder wijst er trots op dat zij door haar naarstigheid in het onderhoud van haar gezin heeft voorzien. Dat zou goed stroken met de literaire activiteiten van De Cambon-Van der Werken.

De kleine Grandisson [Enkele fragmenten uit brief XXIII en XXIV]

Willem aan zijne moeder. Den 24 juli.

 

Een van de dienstmeiden hier in huis is zeer ziek. Zie nu, lieve Mama, hoe goed Emilia is. Zij was des morgens al vroeg op om zelf aan die meid een kommetje kalfsnat te brengen; en zij was niet tevreden, voordat zij het haar had zien uitdrinken; er werd terstond op haar bevel een doctor gehaald, en zij laat de zieke oppassen als of het hare zuster ware. Hoe beminnelijk is het in een jonge juffer zo menslievend te wezen. Eduard verweet het haar: ‘Het staat u mooi’, zeide hij ‘uwe meid te dienen’. ‘En waarom niet, broeder?’, antwoordde zij. ‘Gij speelt wel met een knecht op het kegelspel; en ik draag zorg voor ene meid uit medelij. Ene dienstmeid is een mens gelijk wij: ik bedenk hoe blij ik zou zijn, als ik in hare plaats ware, dat men mij liefde bewees.’ Eduard werd wat beschaamd en sloop uit de kamer. Mijne moeder doet ook gelijk Emilia, dacht ik hier op. Het heugt mij nog, dat onze Hanna de koorts had, en dat gij toen ook zorg voor haar droeg. Maar dit geheugen brengt mij iets te binnen, dat mij bedroefd maakt: hoe ongelukkig zijt gij! hier zijn zovele dienstboden, en gij, arme Mama! hebt maar een enkel meisje: gij moet zelf zo vele bezigheden waarnemen, die zo weinig passen aan de weduwe van een kolonel. [...]

 

Mevrouw D... aan Willem, den 6 augustus.

 

[...] Maar waarom bedroeft het u lieve Willem, dat ik niet dan een enkel dienstmeisje hebbe; de veelheid der bedienden maakt het geluk niet uit; zij strekken veelal meer tot staatsie dan tot gemak. Een iegelijk bediende kan tot nut zijn in de huishouding, maar hij vermeerdert teffens de zorg van den meester en meesteresse; indien ik de vermogens hadde, zoude ik mij gewisselijk in dat geval naar mijn staat schikken. 't Is ene deugd, zovele bedienden te houden als onze middelen toelaten; men verschaft daardoor aan zijne behoeftige medeschepselen het levensonderhoud, waaraan zij anderszins mogelijk gebrek zouden lijden; doch dewijl het de hemel niet behaagd heeft, mij die vermogens te geven, smart het mij in genen delen, niet meer

[pagina 607]
[p. 607]

als een enig jong meisje tot mijne hulp te hebben. Ik ben vergenoegd: ik hebbe gene andere diensten nodig dan de hare. En wat zijn nu die bezigheden, die niet passen, zegt gij, aan de weduwe van een kolonel? Dit zeggen is onbedacht Willem! 't is geen oneer zichzelven te bedienen, als men geen geld heeft om eens anders diensten te betalen; 't zal u, na mijne dood meer vergenoeging geven, te mogen denken, mijne moeder bezorgde haar eigen eenvoudige maaltijden: onze kledinge was het werk harer handen: hare naarstigheid verschafte ons het nodige; dan indien gij u hoorde verwijten: uwe ouders leefden volgens hunnen rang en geboorte; zij hadden ene prachtige woning, fraaie huisraden en een groot gevolg van bedienden, maar zij hebben u niets laten overhouden, als een menigte schulden. Wat is dan de zoon eens kolonels? een veracht jongeling, die, schoon onschuldig, de schande zijner ouderen draagt, terwijl een eerlijk burger hem nauwlijks voor zijn gelijk wil erkennen. [...]

Bronnen
(1) Margareta Geertruid van der Werken, Willem de IV. Leiden 1756.
(2) Mevrouwe de Weduwe de Cambon, Gebooren van der Werken, De kleine Grandisson, of de gehoorzame zoon. In eene reeks van Brieven en Saamenspraaken. 's-Gravenhage 1782.

Literatuur
J.P.M. Groot, ‘Voorlopige bibliografie van M.G. de Cambon-van der Werken’. Documentatieblad achttiende eeuw 30 (1976), p. 10-37.
G. Tigges-Drewes en J.P.M. Groot, ‘Een eeuw Kleine Grandisson’. Documentatieblad achttiende eeuw 45 (1980), p. 21-64.
W.A.P. Smit, Kalliope in de Nederlanden. Deel II. Groningen 1983. Hoofdstuk XXII: ‘Willem de IV’ van M.G. van der Werken, 1756, p. 479-494.
RS
voetnoot6
bestuurders; de regenten werden wel vaker ‘goden’ genoemd
voetnoot12
mare, tijding

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Willem de IV

  • De kleine Grandisson of De gehoorzaame zoon


auteurs

  • M.A. Schenkeveld-van der Dussen

  • over M.G. de Cambon-van der Werken

  • beeld van M.G. de Cambon-van der Werken