Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
Afbeelding van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taalToon afbeelding van titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (169.64 MB)

XML (14.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

(1990)–P.J. Harrebomée–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[G]

Gaan.

Allengskens gaat men ook ver.Ga naar voetnoot18

Als het u wel gaat, zoo denk om ons ook. (Zie denken.)

Als het wel gaat, is het goed raden.Ga naar voetnoot19

Als hij gaande is, kan hij niet weder ophouden.Ga naar voetnoot20

[Men zegt dit van een' praatäl.]

Beschikken gaat voor bedenken. (Zie bedenken.)

Daar gaat niets voor weldoen.Ga naar voetnoot21 (Zie de Bijlage.)

Daar ga je nu meê heen.

Daar is wat gaande.Ga naar voetnoot22

Dat gaat mank (of: kreupel).Ga naar voetnoot23

Dat gaat, of 't gesmeerd is.

Dat gaat u voor.Ga naar voetnoot24

Dat gaat zoo schielijk niet, als gij wel denkt. (Zie denken.)

Dat heeft al zoo lang goed gegaan.Ga naar voetnoot25

Dat moet erop staan: het gaat, hoe het gaat.Ga naar voetnoot26

[Dat wil zeggen: om de zaak door te zetten, willen wij niets ontzien, maar het uiterste wagen, daar moge dan van komen, wat wil. Tuinman geeft als oorsprong van dit spreekwoord op: ‘De gelykenis is van een schip, wiens zeilen in top gehyst zyn, en daar men 't, zonder zwichten, mede wil laten doorstaan.’]

Dat zal er wakker op los gaan!Ga naar voetnoot27

Die gaan, komen er eer, dan die loopen.Ga naar voetnoot28

Die kuipen wil, moet rond gaan.Ga naar voetnoot29

Die langzaam gaat, stoot zich niet ligt.Ga naar voetnoot30

Die niet weet en niet durft, wat zegt hij, als hij uit vrijen gaat? (Zie durven.)

Die ongenood (of: ongeroepen) komt, moet onbedankt weg gaan. (Zie bedanken.)

Die verre gaat, mag stijf liegen.Ga naar voetnoot31 (Zie de Bijlage.)

Eénmaal gaat nog, maar kom een andermaal niet wederom.Ga naar voetnoot32

Eer men heen en weder ging.Ga naar voetnoot33

Ergens mede zwanger gaan.

Ga, daar men u zendt; kom, als men u roept.Ga naar voetnoot34

Ga eenvoudig, om niet kwalijk te varen.Ga naar voetnoot35

Ga maar zoo voort; gij zult er wel komen, maar het zal wat laat zijn.Ga naar voetnoot36

[pagina 24]
[p. 24]

Ga, waar gij moogt, en sterf, waar gij moet.Ga naar voetnoot1

Gelukt het de eerste maal niet, een andermaal zal het beter gaan.Ga naar voetnoot2

Gij behoeft niet uit hooijen te gaan.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord hooi aldus: Het is geen hooitijd.]

Gij behoeft voor mij niet mank te gaan.

[Op het woord kreupel komt dit spreekwoord reeds als deel van een ander aldus voor: Gij moet voor mij niet mank gaan: ik heb al mijn leven in de kreupelstraat gewoond.]

Het gaat er alles hobbel-de-bobbel.

[De hier bedoelde wilde, ruwe handelwijze is van de baren der zee genomen.]

Het gaat er al op 't groeten.Ga naar voetnoot3

[De beleefdheid bepaalt zich alleen tot uitwendigheden.]

Het gaat er bij hem nu ruim uit.Ga naar voetnoot4

Het gaat er links en regts overheen.Ga naar voetnoot5

Het gaat hem heun.

[Dat is: hij is in droevige omstandigheden. Heun wordt in de beteekenis van bedroefd, of van sober, ook wel van rouw gebezigd, en geldt als zoodanig nog heden in de provincie Groningen.]

Het gaat kwalijk, daar niemand ontgaat.Ga naar voetnoot6

Het gaat niet regt toe.Ga naar voetnoot7

Het hangen gaat vóór 't wurgen.Ga naar voetnoot8

Het is kwalijk gedaan, dat men dien draagt, die zelf (of: alleen) kan gaan. (Zie doen.)

Het schaadt of baat, Met wien men gaat. (Zie baten.)

Het vallen gaat vóór 't zeerdoen.Ga naar voetnoot9

Het willen gaat vóór 't kunnen.Ga naar voetnoot10

Het zal wel gaan, als 't begint te gaan.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord beenen aldus: Het zal wel gaan, als het aan het gaan is, zei de man, en het kind had maar één been.]

Het zien gaat vóór 't zeggen.Ga naar voetnoot11

Hij doet genoeg, die gaat en wederkeert. (Zie doen.)

Hij druipt, waar hij gaat. (Zie druipen.)

Hij gaat in zich zelven.Ga naar voetnoot12

Hij gaat uit schieten.Ga naar voetnoot13

Hij is bui gegaan.

[Deze spreekwijze is ontleend aan een' vlieger, waarvan het touw breekt, en die daardoor verloren gaat. Men past het op een' oneerlijken knecht toe.]

Hij is gaande en staande.

Hij kan het zoo wat gaande houden.Ga naar voetnoot14

Hij laat het gaan, zoo als het wil.Ga naar voetnoot15

Hij moet uit visschen gaan.

Hij sterft, daar hij gaat.Ga naar voetnoot16

Hij vaart nu wel, het gaat hem nu voorwaarts.Ga naar voetnoot17

Hij vliegt, daar hij gaat.Ga naar voetnoot18

Ik kom nog al gaande vroeg genoeg.Ga naar voetnoot19

Ik weet niet, of ik vooruit of achteruit ga.Ga naar voetnoot20

Kakken gaat voor.Ga naar voetnoot21

Kan ik er niet gaan, ik zal er kruipen.Ga naar voetnoot22

Men moet langzaam gaan en ver zien.Ga naar voetnoot23

[Deze voorzigtigheids-maatregel komt ook aldus voor: Zacht te gaan en ver te zien, Is een daad van wijze liên.]

Men weet wel, wanneer men gaat, maar niet, wanneer men wederkeeren zal.Ga naar voetnoot24

Men wint meer door gaan dan door springen.Ga naar voetnoot25

Men zal het zoo haast gaan als loopen.Ga naar voetnoot26

Men ziet hem zoo lief gaan als komen.Ga naar voetnoot27

Met vragen gaat men ver.Ga naar voetnoot28

Regt uit te gaan, Is best gedaan. (Zie doen.)

Zien gaat boven hooren zeggen.Ga naar voetnoot29

Zij gaat, of zij vernageld was.Ga naar voetnoot30

Zoo als ik ga en sta.

Gapen.

Hij gaapt niet, of hij liegt.Ga naar voetnoot31

Hij gaapt te wijd.

[Deze spreekwijze vindt men reeds als spreekwoord op het woord kaak aldus: Hij gaapt zich de kaak uit het lid.]

Veel gapen Wil eten of slapen. (Zie eten.)

Wijd gapen bijt niet; Fel blazen smijt niet. (Zie bijten.)

Gastereren.

Die veel uitgast, moet veel ingasten.Ga naar voetnoot32

Gebeteren.

Hij hindert wel, die 't niet gebeteren kan.Ga naar voetnoot33 (Zie de Bijlage.)

[Hier wordt, even als bij het spreekwoord: Hij hindert wel, die geene baat aanbrengt, gezinspeeld op de nadeelen, die kunnen worden aangebragt, en die als negatieve voordeelen te beschouwen zijn.]

Hij ziet er uit als iemand, die het niet gebeteren kan.Ga naar voetnoot34

Gebeuren.

Het gebeurde, toen het geschied is.Ga naar voetnoot35

Het is overal gebeurd.

[Even gelijk bij het spreekwoord: Te Leiden is het geschied, en te Delft een jaar geleden, geeft men hier te kennen, dat men de verhaalde anecdote voor eene oude bekende houdt.]

Het zal niet weêr gebeuren.Ga naar voetnoot36

Is 't niet gebeurd, het kan gebeuren.

[Men bezigt deze uitdrukking, wanneer men iemands vertelsel niet gelooft.]

Van gebeuren zegt men wat.Ga naar voetnoot37

[pagina 25]
[p. 25]

Wat gebeurd is, blijft geschied.

Wat maar eens gebeurt, doe dat. (Zie doen.)

Gebieden.

Die gehoorzamen kan, kan gebieden.

Die niet gediend heeft, kan niet gebieden. (Zie dienen.)

Geboren worden.

Die geboren is, om te hangen, verdrinkt niet.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.)

Die tot werken is geboren, Moet werken, of hij gaat verloren.Ga naar voetnoot2

Die zot geboren wordt, geneest daar nimmer van.Ga naar voetnoot3

Het is, alsof hij ervoor geboren is.

Hij is er gewonnen, geboren, geworpen en gemaakt (of: gesmakt).Ga naar voetnoot4

Hij wil niezen, eer hij geboren is.

[Men zegt dit ter beschaming eener vermetele voorbarigheid.]

Ik ken hem niet, dat hij geboren is.Ga naar voetnoot5

Niet met wien gij geboren wordt, maar met wien gij verkeert.

Wel hem, die wel geboren is.Ga naar voetnoot6

Gebruiken.

Dat eerlijk gewonnen is, moet matig gebruikt worden.

Hij heeft hem koud gebruikt.

[De dronkaard behoeft zijn slokje niet te warmen.]

Gedenken.

Aanzien doet gedenken. (Zie aanzien.)

Het gedenkt hem nog: hij is er eens kwalijk geweest.Ga naar voetnoot7

Gedijen.

Dat men zelf wint, gedijt best.Ga naar voetnoot8

Die wel gedijt, Die wordt benijd. (Zie benijden.)

Geduren.

Hij kan daar noch van noch bij geduren.Ga naar voetnoot9

Geeselen.

Zoo gij eens gegeeseld waart, gelijk ik het verdiend had!Ga naar voetnoot10

Geeuwen.

Als er één geeuwt, zoo geeuwen ook de anderen.Ga naar voetnoot11

Hij kan nokken noch geeuwen.

[Dat is: hij heeft tot niets de minste geneigdheid; maar is een toonbeeld van onaandoenlijkheid. Nokken is een bewijs van overstelpende droefheid, en geeuwen (gapen) van verveling.]

Gegerd zijn.

Hij is ermede gegerd.Ga naar voetnoot12

[‘Gegerd,’ zegt winschooten, ‘schijnt mij te sijn het selve met het woord gegord, van gorden, waar van een gordel, naademaal het in de saak oover een komt; want gegerd te sijn, beteekend: zoo stijf vertuid, dat het Schip niet swaajen kan; waar van het spreekwoord: hij is 'er mee gegerd, of, gelijk sommige het uitspreeken, gesjerd, [dat wil zeggen:] hij is 'er meede opgescheept, hij is aan 't teefje vast.’]

Gehoorzamen.

Die gehoorzamen kan, kan gebieden. (Zie gebieden.)

Die moet leeren bevelen, moet eerst leeren gehoorzamen. (Zie bevelen.)

Gehouden zijn.

Hij is aan mij gehouden.Ga naar voetnoot13

Gekken.

Die gekt, wordt begekt. (Zie begekken.)

Weder gekken was nooit verboden.Ga naar voetnoot14

Gelden.

Daar men niet gerekend wordt, behoeft men niet te gelden.Ga naar voetnoot15

Die minst drinkt, geldt meest. (Zie drinken.)

Het zal er gelden.Ga naar voetnoot16

Hij wilde wel, dat het veel gold, en dat hij het won.Ga naar voetnoot17

Mompen geldt mede.Ga naar voetnoot18

Nabij schieten helpt niet: treffen geldt.Ga naar voetnoot19

Van hooren zeggen geldt niet.Ga naar voetnoot20

Wat het hoogst is, moet het meest gelden.

Wat nu is, geldt!

[Men voegt dit den persoon toe, die met groote opgeblazenheid van zijne vroegere daden spreekt; indien zijne tegenwoordige handelingen daarmede in strijd zijn.]

Zij is zoo duur verkocht, als zij gelden mag.Ga naar voetnoot21

[Zij heeft zulk eene goede partij gedaan, dat is: zij is zoo goed gehuwd of verloofd, als zij wenschen of hopen kan.]

Gelijken.

Het is zoo mooi niet, als het wel lijkt.

Wil je me lijken, Eerst moet ik kijken.

Gelooven.

Al gelooft gij het niet, gij zult er nogtans niet om verdoemd zijn.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord zaligheid aldus: Al gelooft gij het niet, de zaligheid is er niet aan verbonden.]

Die het niet gelooven wil, moet het bezien. (Zie bezien.)

Die ligt gelooft, wordt ligt bedrogen. (Zie bedriegen.)

Gevoelen doet gelooven.Ga naar voetnoot22

Hij gelooft het niet, of hij moet het zelf zien.Ga naar voetnoot23

Hij geloove, die 't geloove, ik geloof het niet.Ga naar voetnoot24

Hoe hij zich draait of wendt, hij moet er toch aan gelooven. (Zie draaijen.)

Hoe hooger gezworen, hoe minder geloofd.Ga naar voetnoot25

Ik wil het liever gelooven, dan dat ik het zoude gaan vragen (of: gaan zien).Ga naar voetnoot26

Simpellijk gelooven en weldoen.Ga naar voetnoot27

Wat men zelf ziet, kan men best gelooven.Ga naar voetnoot28

Wilt gij 't niet gelooven, dan moet gij ongeloovig sterven.Ga naar voetnoot29 (Zie de Bijlage.)

[pagina 26]
[p. 26]

Wilt gij 't niet gelooven, zoo moogt gij 't loopen vragen.Ga naar voetnoot1

Zoude men het niet gelooven, als gij het zegt!Ga naar voetnoot2

Gelukken.

Gelukt het de eerste maal niet, een andermaal zal het beter gaan. (Zie gaan.)

Gelukt het met den een niet, dan gelukt het met den ander.Ga naar voetnoot3

Het is luk raak (of: Luk wel, raak wel).Ga naar voetnoot4

Het lukt beter, dan 't geschoren was.Ga naar voetnoot5

Na lang tornen, is het toch eindelijk gelukt.

Generen.

Die zich geneert met stelen, moet zich getroosten met hangen.Ga naar voetnoot6

Genezen.

Dat geneest niet.

Die zot geboren wordt, geneest daar nimmer van. (Zie geboren worden.)

Wat niet bijt, geneest ook niet. (Zie bijten.)

Wel verrezen, Maar niet genezen.

Genieten.

De een beschiet, Maar de aâr geniet. (Zie beschieten.)

Die wil genieten, Moet ook meê schieten.Ga naar voetnoot7

Laat het u niet verdrieten, Dat een ander u moet genieten.Ga naar voetnoot8

Genoegen.

Duiken en genoegen. (Zie duiken.)

Geraken.

Hij geraakt aan het malen.Ga naar voetnoot9

Hij geraakt daar goed te zit.

Hij geraakt eronder.

Hij is erachter geraakt.Ga naar voetnoot10

Geschieden.

Als iets is geschied, Zoo helpt het klagen niet.Ga naar voetnoot11

Al wat zijn zal, moet geschieden.Ga naar voetnoot12

Dat geschieden moet, zal men gaarne lijden.Ga naar voetnoot13

Dat geschied is, kan men niet te niet doen. (Zie doen.)

Dat men zich zelven oplegt, plagt gewoonlijk te geschieden.Ga naar voetnoot14

Dat noodig is, moet geschieden.Ga naar voetnoot15

Geschiedt het, Men ziet het.Ga naar voetnoot16

Het gebeurde, toen het geschied is. (Zie gebeuren.)

Ik wist niet, wat mij geschiedde, noch hoe ik te moede was.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.)

Niemand weet, wat hem zal geschieden.Ga naar voetnoot18

Ongezien Kan geschiên.Ga naar voetnoot19

Waar geschiedde het? ik weet het niet.Ga naar voetnoot20

Wat gebeurd is, blijft geschied. (Zie gebeuren.)

Wat gij niet wilt, dat u geschiedt, Doe dat dan ook een ander niet. (Zie doen.)

Getroosten.

Die het krimpen aanneemt, moet zich het gieren getroosten. (Zie aannemen.)

Die zich geneert met stelen, moet zich getroosten met hangen. (Zie generen.)

Geven.

Aanstonds weigeren is half geven.

Als hij beter heeft, zal hij beter geven.Ga naar voetnoot21

Borgen Maakt (Geeft, of: Verwekt) zorgen. (Zie borgen.)

Dat is te geef.

De een geeft, en de ander belooft. (Zie beloven.)

Die aan een ander wat geeft, behoeft zijns. (Zie behoeven.)

Die bidt, dat niet te geven is, ontzegt zich zelven. (Zie bidden.)

Die heeft, dien zal gegeven worden (of: Men geeft, Die heeft).Ga naar voetnoot22

[Dit spreekwoord is genomen uit Matth. xiii: 12 en xxv: 29, Mark. iv: 25 en Luk. viii: 18 en xix: 26.]

Die mij benijden En niet geven, Moeten mij lijden En laten leven. (Zie benijden.)

Die mij geeft, die leert mij geven.Ga naar voetnoot23 (Zie de Bijlage.)

Die niet en heeft, Ook niet en geeft (of: Niemand geeft, Wat hij niet heeft).Ga naar voetnoot24

Die niet geeft, Die niet heeft.Ga naar voetnoot25

[Dat wil zeggen: die de benoodigde onkosten voor eene zaak niet maken wil, kan op geene groote voordeelen rekenen. Men past dit spreekwoord vooral op het voederen der koeijen toe.]

Die niet nemen wil, durft niet geven.Ga naar voetnoot26

Die niets dan begeeren geleerd heeft, dien is het kwalijk geven te leeren. (Zie begeeren.)

Dien men ontziet, dien geeft men het zijne.Ga naar voetnoot27

Dien men vreest, geeft men het zijne.Ga naar voetnoot28

Die wat geeft, wil betalen. (Zie betalen.)

Geef eerst, neem eerst.Ga naar voetnoot29

Geven of nemen.Ga naar voetnoot30

Geven, wat men kwijt wil zijn.Ga naar voetnoot31

Gij komt, als 't gegeven is.Ga naar voetnoot32

Haastelijk gegeven is dubbel gegeven (of: Die spoedig geeft, geeft dubbel).Ga naar voetnoot33

Het geeft genoeg, zoo lang iemand leeft.Ga naar voetnoot34

Het geeft of neemt niet.Ga naar voetnoot35

Het is zaliger, te kunnen geven, dan te moeten ontvangen.Ga naar voetnoot36

[Dit spreekwoord is ontleend aan Hand. xx: 35.]

Hij gaf hem genoeg te ruiken.Ga naar voetnoot37

Hij gaf hem niet, dat hij uitspuwt.Ga naar voetnoot38

Hij geeft, Wat hij niet heeft.Ga naar voetnoot39

[pagina 27]
[p. 27]

Hij geeft zich gevangen.

Hij heeft het eraan moeten geven.

[Hij is dood.]

Hij is goed geefs.

Hij leeft, Die 't al geeft.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord god aldus: God leeft, Die 't alles geeft.]

Hij weet te nemen en te geven.Ga naar voetnoot1

Houd wat en geef wat.Ga naar voetnoot2

Ik geef er zooveel niet om.Ga naar voetnoot3

Ik geef het u gewonnen.Ga naar voetnoot4

Koop ik duur, ik geef ernaar.Ga naar voetnoot5

Koud en nat Geeft nog altijd wat.Ga naar voetnoot6

Men kan zeggen, wat men niet weet, maar niet geven, wat men niet heeft.Ga naar voetnoot7

Men moet niet al zeggen, wat men weet, noch al geven, wat men heeft.Ga naar voetnoot8

Men moet zoo geven, dat men gevende kan blijven.Ga naar voetnoot9

Men zal niet geven om weder geven.Ga naar voetnoot10

Niemand geeft veel, om 'tgeen hij heeft.

Niemand kan geven en houden.Ga naar voetnoot11

Schrijf, eer dat gij geeft; ontvang, eer dat gij schrijft.Ga naar voetnoot12

[Dit spreekwoord bevat een regel van voorzigtigheid voor den koopman.]

Sla dengenen, dien gij te eten geeft. (Zie eten.)

Spoedig geven is eerlijk geven.

Van geven sterft men.Ga naar voetnoot13

[‘Verstaat: niet van liefdegiften te geven, maar van den geest te geven,’ zegt tuinman. Zóó wordt het echter, ofschoon, mijns inziens, verkeerd, door v. waesberge niet begrepen, daar hij deze spreekwijze den vrek in den mond legt.]

Van zien geeft men niet.Ga naar voetnoot14

Wat hij geeft, dat stinkt.Ga naar voetnoot15

Wat men hem geeft, die getrouwelijk dient, is alles te weinig. (Zie dienen.)

Wat men hem geeft, die ontrouwelijk dient, is alles te veel. (Zie dienen.)

Wij geven het malkander blindelings van boven neêr.Ga naar voetnoot16

Wij zullen 't haar te neem of te geef zetten.Ga naar voetnoot17

Gevoelen.

Al gevoelende verga ik.Ga naar voetnoot18

Dan gevoelt men 't zoo niet.

[De te doene uitgaven nl., die niet in klinkende munt geschieden.]

Die koopt en verkoopt, gevoelt niet, wat hij uitgeeft.Ga naar voetnoot19

Gevoelen doet gelooven. (Zie gelooven.)

Gewennen.

Alzoo te strijden, ben ik niet gewend.Ga naar voetnoot20

Gezeggen.

Die men gezeggen kan, mag men raden.Ga naar voetnoot21

Gezind zijn.

Die wel wint, Is wel gezind.Ga naar voetnoot22

Gieren.

Die het krimpen aanneemt, moet zich het gieren getroosten. (Zie aannemen.)

 

Hij zal er wel op los gieren.

Gieten.

Men kan het er niet in gieten.

Wie haastig giet, Houdt dikwijls niet.Ga naar voetnoot23

Gijpen.

Hij ligt op het gijpen.

[Dat is: hij snakt naar den laatsten ademtogt.]

Gissen.

Al met gissen.Ga naar voetnoot24

Gissen Kan (Doet, of: Is) missen.Ga naar voetnoot25

Glijden.

Hij laat het glijden.Ga naar voetnoot26

Hoe beter gesmeerd, hoe beter gegleden.

Goedvinden.

Beter hebben dan goedvinden.Ga naar voetnoot27

Men kan niet hebben en goedvinden.Ga naar voetnoot28

Gooijen.

Hij gooit alles het onderste boven.

Grabbelen.

Daar valt weinig of niets te grabbelen.

[Dat wil zeggen: daar is niet veel voor 't mes.]

Die meest grabbelt, die meest grijpt.Ga naar voetnoot29 (Zie de Bijlage.)

Greppen.

Greppen en delven Betaalt zich zelven. (Zie betalen.)

Grijpen.

Al wat hij grijpen en vangen kan.Ga naar voetnoot30

Die een ander meent te grijpen, wordt zelf gevat.

Die meest grabbelt, die meest grijpt. (Zie grabbelen.)

Die te veel te gelijk grijpt, maakt het ligt te grof.

Grijpt, Als 't rijpt.Ga naar voetnoot31

[Dat wil zeggen: als eene zaak haar beslag heeft, moet men niet talmen, met andere woorden: men moet te regter tijde toetasten. Het spreekwoord is aan de vruchten ontleend, die men moet plukken of inzamelen, als ze rijp zijn. Het bevat een' raad aan ouders, om hunne dochters in tijds uit te huwen.]

Grijp wat, dan hebt ge wat.Ga naar voetnoot32

Hij heeft het maar voor 't grijpen.Ga naar voetnoot33

Groeijen.

Hij groeit erin (of: ervan).Ga naar voetnoot34

[pagina 28]
[p. 28]

Ik kan groeijen noch bloeijen, omdat gij mij zoo lastert. (Zie bloeijen.)

Wat schielijk groeit, valt schielijk af. (Zie afvallen.)

Groeten.

Als je hem niet aankunt, dan moet je hem maar groeten. (Zie aankunnen.)

Gelijk gij groet, zoo zult gij gegroet worden.Ga naar voetnoot1

Het gaat er al op 't groeten. (Zie gaan.)

Hij groet hem.

[Hij wil voortaan niets meer met hem te doen hebben.]

Grootspreken.

Grootspreken en pogchen - daar zal het hem niet aan ontbreken.Ga naar voetnoot2

Gunnen.

Ik gun het je wel, maar houd het liever zelf.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord beest (i. bl. xxxv) aldus: Mijn hondje, mijn beestje! ik gun het je wel, maar houd het graag zelf.]

voetnoot18
Gruterus I. bl. 92. de Brune bl. 203, 206. Willems III. 37.
voetnoot19
Servilius bl. 35*. Zegerus bl. 2. 26 Nov. Gruterus I. bl. 93. de Brune bl. 127, 471, 493.
voetnoot20
Campen bl. 57.
voetnoot21
Prov. seriosa bl. 10, 45. Gheurtz bl. 14. Gruterus I. bl. 116. de Brune bl. 362. v. Alkemade bl. 98. Meijer bl. 84. Sancho-Pança bl. 39.
voetnoot22
Tuinman I. bl. 247.
voetnoot23
Tuinman I. nal. bl. 29.
voetnoot24
Tuinman I. bl. 46. v. Zutphen I. bl. 90.
voetnoot25
v.d. Willigen 15.
voetnoot26
Tuinman I. bl. 102, 149, nal. bl. 23.
voetnoot27
v.d. Hulst bl. 16.
voetnoot28
Tuinman II. bl. 22.
voetnoot29
v. Alkemade bl. 62.
voetnoot30
de Brune bl. 208.
voetnoot31
Gruterus III. bl. 139. de Brune bl. 187, 189, 190. Tuinman I. bl. 191, II. bl. 56. Meijer bl. 91.
voetnoot32
Campen bl. 45. Meijer bl. 22.
voetnoot33
Campen bl. 59.
voetnoot34
Gruterus III. bl. 146.
voetnoot35
v.d. Venne bl. 246.
voetnoot36
Winschooten bl. 341. Tuinman I. nal. bl. 21
voetnoot1
Motz bl. 79. de Brune bl. 296, 478.
voetnoot2
Campen bl. 105. Meijer bl. 49.
voetnoot3
Meijer bl. 81.
voetnoot4
Sartorius tert. VII. 37.
voetnoot5
Tuinman I. bl. 291.
voetnoot6
Gruterus III. bl. 150.
voetnoot7
Campen bl. 60.
voetnoot8
Sartorius pr. V. 80.
voetnoot9
Sartorius pr. V. 80.
voetnoot10
v.d. Venne bl. 196.
voetnoot11
Campen bl. 75. 25 Jan. Gruterus I. bl. 124. de Brune bl. 458. Sartorius pr. II. 42, sec. VII. 30. v. Alkemade bl. 166. Adag. quaedam bl. 61. Adag. Thesaurus bl. 64. Meijer bl. 34. 25 Jan. 53.
voetnoot12
Sartorius pr. VII. 50.
voetnoot13
Winschooten bl. 230. v. Eijk III. bl. 66.
voetnoot14
Tuinman I. nal. bl. 22.
voetnoot15
Campen bl. 107.
voetnoot16
Campen bl. 69.
voetnoot17
Sartorius sec. VII. 96.
voetnoot18
Campen bl. 55.
voetnoot19
Campen bl. 110. Meijer bl. 52.
voetnoot20
Adag. quaedam bl. 41.
voetnoot21
v. Alkemade bl. 164.
voetnoot22
Tuinman I. bl. 371.
voetnoot23
4 Maart. Gruterus I. bl. 123. de Brune bl. 207. Mergh bl. 56. Tuinman II. bl. 22. Wijsheid bl. 142.
voetnoot24
Gruterus III. bl. 160. de Brune bl. 176.
voetnoot25
Veeteelt bl. 108.
voetnoot26
Campen bl. 12. 23 Maart. Gruterus I. bl. 115. Cats bl. 512. de Brune bl. 207, 479. Sel. Prov. bl. 68. Tuinman II. bl. 177.
voetnoot27
Campen bl. 109.
voetnoot28
Gruterus III. bl. 162.
voetnoot29
Prov. seriosa bl. 48. Servilius bl. 97*. Gheurtz bl. 58. Zegerus bl. 50. v.d. Venne bl. 129. de Brune bl. 294. Adag. quaedam bl. 58. Adag. Thesaurus bl. 61.
voetnoot30
Winschooten bl. 161.

voetnoot31
Sartorius quart. 77.

voetnoot32
19 Sept. Gruterus I. bl. 100.

voetnoot33
Prov. seriosa bl. 24. Gruterus III. bl. 151. Tuinman I. bl. 368. Meijer bl. 83.
voetnoot34
Sancho-Pança bl. 53.

voetnoot35
Tuinman I. bl. 351.
voetnoot36
Campen bl. 72.
voetnoot37
v.d. Venne bl. 256.

voetnoot1
Gruterus II. bl. 134, 137. Mergh bl. 10, 13. Tuinman I. bl. 353.
voetnoot2
v.d. Venne bl. 92. Tuinman I. bl. 365.
voetnoot3
Motz bl. 64.
voetnoot4
Folie I. 137.
voetnoot5
Sartorius pr. VII. 64.
voetnoot6
Gruterus III. bl. 173.

voetnoot7
Sartorius sec. IV. 42.

voetnoot8
v.d. Venne bl. 222.

voetnoot9
Servilius bl. 22*. Zegerus bl. 46.

voetnoot10
Adag. quaedam bl. 68.

voetnoot11
de Brune bl. 24, 493.

voetnoot12
Winschooten bl. 66.

voetnoot13
Sartorius pr. VIII. 9.

voetnoot14
Gruterus III. bl. 173. Meijer bl. 78.

voetnoot15
v.d. Venne bl. 255.
voetnoot16
Tuinman II. bl. 150.
voetnoot17
Campen bl. 94. Meijer bl. 43.
voetnoot18
Mergh bl. 34.
voetnoot19
Campen bl. 49.
voetnoot20
v. Hall bl. 297.
voetnoot21
Tuinman I. bl. 87.

voetnoot22
Prov. seriosa bl. 47. Gruterus III. bl. 148.
voetnoot23
de Brune bl. 144. Andriessen bl. 232.
voetnoot24
v. Alkemade bl. 58.
voetnoot25
Gruterus II. bl. 148. Mergh bl. 25.
voetnoot26
Campen bl. 49. Meijer bl. 23.
voetnoot27
4 April. Gruterus I. bl. 119.
voetnoot28
v.d. Venne bl. 144.
voetnoot29
Campen bl. 49.
voetnoot1
Campen bl. 49.
voetnoot2
Servilius bl. 28.

voetnoot3
Gales bl. 34.
voetnoot4
1 Nov. Gruterus I. bl. 113. v. Alkemade bl. 121. Tuinman I. nal. bl. 10.
voetnoot5
Sartorius sec. X. 55.

voetnoot6
Adag. quaedam bl. 13.

voetnoot7
Sel. Prov. bl. 160.
voetnoot8
Sartorius pr. II. 85.

voetnoot9
Winschooten bl. 150. v. Eijk III. bl. 28.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 233.

voetnoot11
2 Maart. Gruterus I. bl. 92.
voetnoot12
v.d. Bergh bl. 272.
voetnoot13
Zegerus bl. 19. Gruterus II. bl. 129. Mergh bl. 6.
voetnoot14
Gruterus II. bl. 130. Mergh bl. 7. Meijer bl. 88.
voetnoot15
Gruterus III. bl. 129.
voetnoot16
Campen bl. 62.
voetnoot17
Campen bl. 52. Meijer bl. 25.
voetnoot18
Gruterus III. bl. 163.
voetnoot19
Prov. seriosa bl. 35. Gheurtz bl. 55. 8 Nov. Gruterus I. bl. 117. Cats bl. 466. v.d. Venne bl. 80. Sartorius sec. VI. 75, quart. 13. Tuinman I. bl. 241. (Foliè I. 367.)
voetnoot20
Campen bl. 56.

voetnoot21
Sartorius tert. VII. 72.
voetnoot22
Cats bl. 533. de Brune bl. 72, 73, 162. Sel. Prov. bl. 196.
voetnoot23
Servilius bl. 220*, 223*. Gheurtz bl. 13. Zegerus bl. 8, 11. Gruterus II. bl. 135. de Brune bl. 115. Mergh bl. 11. Sel. Prov. bl. 121. Adag. quaedam bl. 20. Willems III. 119.
voetnoot24
20 Oct. Gruterus I. bl. 100. (Folie I. 265.) Willems VIII. 9.
voetnoot25
Veeteelt bl. 119.
voetnoot26
Prov. seriosa bl. 19. Gruterus III. bl. 138.
voetnoot27
Prov. seriosa bl. 16.
voetnoot28
Gruterus III. bl. 137.
voetnoot29
Campen bl. 20.
voetnoot30
Engelen 3. v. Hasselt bl. 12.
voetnoot31
Sartorius pr. X. 75.
voetnoot32
Sartorius pr. X. 21, tert. IV. 96.
voetnoot33
Servilius bl. 171. Zegerus bl. 30. Gruterus II. bl. 147. Mergh bl. 22. Adag. quaedam bl. 35. Adag. Thesaurus bl. 34.
voetnoot34
Campen bl. 59. Meijer bl. 28.
voetnoot35
Campen bl. 121. Winschooten bl. 43. v. Lennep bl. 54.
voetnoot36
Lublink Verh. bl. 108. Harrebomée I. bl. 379.
voetnoot37
Winschooten bl. 230. Tuinman I. bl. 188, 199.
voetnoot38
de Brune bl. 469. Sartorius tert. IV. 27, VIII. 45.
voetnoot39
de Brune bl. 33. Adag. quaedam bl. 39.
voetnoot1
Gheurtz bl. 29. Scheeps-Spreekw. bl. 134.
voetnoot2
(Folie I. 468.)
voetnoot3
Servilius bl. 53*. Tuinman I. bl. 172, 311.
voetnoot4
Campen bl. 71. Sartorius pr. X. 49. v. Alkemade bl. 182.
voetnoot5
Campen bl. 31.
voetnoot6
v. Eijk III. bl. 57.
voetnoot7
Motz bl. 49. Gruterus III. bl. 159. Meijer bl. 90.
voetnoot8
v.d. Venne bl. 137. de Brune bl. 387. Richardson bl. 35.
voetnoot9
Gheurtz bl. 21. Sartorius pr. III. 12, tert. II. 30. Tuinman I. bl. 324.
voetnoot10
Prov. seriosa bl. 33.
voetnoot11
Matthaeus 5.
voetnoot12
Sel. Prov. bl. 178.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 78. v. Waesberge Geld bl. 163.
voetnoot14
Gruterus III. bl. 170.
voetnoot15
Campen bl. 54.
voetnoot16
Sartorius tert. VI. 84, VII. 39.
voetnoot17
Sartorius tert. I. 74.

voetnoot18
Servilius bl. 143.
voetnoot19
Sel. Prov. bl. 174.

voetnoot20
Witsen 235, 464.

voetnoot21
Prov. seriosa bl. 16. Gheurtz bl. 77. Gruterus III. bl. 137.

voetnoot22
Cats bl. 504.

voetnoot23
Cats bl. 487. Hoeufft bl. 24.

voetnoot24
Servilius bl. 235*.
voetnoot25
17 Jan. Graterus I. bl. 106. Cats bl. 459. Witsen 372. Zoet bl. 4. v. Alkemade bl. 3. Tuinman bl. 82. v. Moerbeek bl. 255. Wijsheid bl. 135. Willems III. 24. Modderman bl. 13.

voetnoot26
Tuinman II. bl. 152.

voetnoot27
Sancho-Pança bl. 26.
voetnoot28
Sancho-Pança bl. 37.

voetnoot29
Prov. seriosa bl. 31.

voetnoot30
Tuinman II. bl. 50.
voetnoot31
Cats bl. 438. Willems VIII. 30.
voetnoot32
Modderman bl. 132.
voetnoot33
Harrebomée Tijd bl. 288.

voetnoot34
Campen bl. 69.

voetnoot1
Zegerus bl. 27.

voetnoot2
Campen bl. 6. Meijer bl. 4.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken