Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
Afbeelding van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taalToon afbeelding van titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (169.64 MB)

XML (14.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

(1990)–P.J. Harrebomée–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[H]

Haasten.

Die haast, Komt laatst.Ga naar voetnoot3

[Die alleen denkt, om maar vooruit te komen, vergeet de bijomstandigheden, die hem in zijne werkzaamheden kunnen voorkomen, en doet daardoor zijne zaken niet goed.]

Haast u langzaam.Ga naar voetnoot4

Haast u niet: gij komt nog vroeg genoeg.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.)

Het is hier: haast je, spoed je.

Haken.

Altijd een haken en verweren.Ga naar voetnoot6

Het moet vroeg krommen, dat haken zal (of: Het kromt haast, dat haken wil).

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord haak aldus: Het moet vroeg krommen, zal het een goede hoepel (reep, of: puthaak) worden.]

Waar er één over valt, daar haken ze allen op.Ga naar voetnoot7

Hakken.

Hij hakt erin.

[Hij doet groote uitgaven.]

Halen.

Daar is niets meer te halen.Ga naar voetnoot8

Dien men noodt, roept men; dien men haalt, wil men.Ga naar voetnoot9

Haal je niet, zoo heb je niet.Ga naar voetnoot10

Het eene halen, Het andere betalen. (Zie betalen.)

Het is daar altijd op en haal meer.

[In denzelfden zin zegt men: Het is haal op en breng meer, waarmede men te kennen geeft, dat men maar zorgeloos voortleeft, zonder zich over de toekomst te bekommeren.]

Hij is graag, waar wat te halen is.

Hij is ruim van halen, Maar slecht van betalen. (Zie betalen.)

Hij kan bij hem niet halen.Ga naar voetnoot11

[Hij mag met hem in geene vergelijking gesteld worden.]

Hij weet het wel, als hij 't maar halen mogt.

Ik wil noch daaruit halen, noch daarin schieten.Ga naar voetnoot12

Men weet niet, waar de een het laat, en waar de ander het van daan haalt.

[Er is hier sprake van geld.]

Wat men verre haalt, dat smaakt het zoetst.Ga naar voetnoot13

Handelen.

Al praten wij wat gek, wij willen nogtans wijselijk handelen.Ga naar voetnoot14

Zoo als er een handelt, zoo zegt men 't hem na.Ga naar voetnoot15

Hangen.

Dat hangt er anders in!

Die het breed (of: lang) heeft, laat het breed (lang) hangen.Ga naar voetnoot16

Het hangt al aan een goed beduiden. (Zie beduiden.)

Het hangt noch kleeft.Ga naar voetnoot17

Hij hangt het te luchten.

Hij is eraan blijven hangen.

Wel spannen helpt niet; het hangt al aan wel afschieten. (Zie afschieten.)

 

Die geboren is, om te hangen, verdrinkt niet. (Zie geboren worden.)

Die het ontloopen kan, laat zich niet hangen.Ga naar voetnoot18

Die zich geneert met stelen, moet zich getroosten met hangen. (Zie generen.)

Eer men leert hangen, is men half gewurgd.Ga naar voetnoot19

Heeft hij gestolen, dan moet hij hangen.

[Men zegt dit, indien men wil beproeven, of eene zaak ten goede of ten kwade zal uitloopen. De waag, in de toepassing van dit spreekwoord, blijkt echter niet zoo groot te zijn, als 't wel lijkt; want het spreekwoord wordt bepaaldelijk gebruikt, wanneer men in het kaartspel een' stouten trek speelt.]

Het hangen gaat vóór 't wurgen. (Zie gaan.)

Het is hangen en branden. (Zie branden.)

Hij is gehangen.Ga naar voetnoot20

Laten is goed tegen het hangen.Ga naar voetnoot21

[‘Verstaat: niet het bloedlaaten met een vlym uit de aderen, maar het laaten van 't steelen,’ zegt tuinman. ‘Dan zal men,’ zoo gaat hij voort, ‘niet stikken in den strop, waar aan dieven opgehangen en geworgt worden.’ Men ziet daaruit, dat er eene dubbelzinnigheid schuilt, en men het spreekwoord schertsender wijze heeft op te vatten.]

Meê gevangen, Meê gehangen.

Men kan niemand hangen, eer men hem heeft.Ga naar voetnoot22

[pagina 29]
[p. 29]

Tusschen hangen en wurgen.Ga naar voetnoot1

Hansen.

Hij zal mogen hansen.Ga naar voetnoot2

[Hij zal ‘het gelag betalen,’ zegt willems.]

Zij hansen en dansen. (Zie dansen.)

Hanteren.

Ik ken u niet, zoo ik u niet hantere.Ga naar voetnoot3

Happen.

Hij heeft te diep gehapt.

Hardebollen.

Zij hardebollen met elkander.Ga naar voetnoot4

Haten.

Dat hij haat, dat draagt hij. (Zie dragen.)

Die om weinig haat, heeft nooit veel bemind. (Zie beminnen.)

Gehaat te worden, is erg; maar veracht te worden, nog erger.

Het is al goed, Wat hij doet, Dien men bemint; Het is al kwaad, Dien men haat, Wat hij begint. (Zie beginnen.)

Havenen.

Iemand havenen.Ga naar voetnoot5

Hebben.

Als hij beter heeft, zal hij beter geven. (Zie geven.)

Als wij 't hebben, dan mogen wij 't tellen.Ga naar voetnoot6

Als ze hem is opgeleid, dan zal hij ze hebben.

[Het meisje nl., waarmede hij huwen zal. Is er sprake van iemands lotsbedeeling, dan zegt men tot hem: Wat u opgeleid is, zult gij wel krijgen.]

Al wat gij liefst hebt.Ga naar voetnoot7

Behelp u, met hetgeen gij hebt. (Zie behelpen.)

Betaal, en gij zult weten, wat gij hebt. (Zie betalen.)

Beter hebben dan goedvinden. (Zie goedvinden.)

Beter te hebben dan te leenen.Ga naar voetnoot8

Daar men 't goed heeft, moet men blijven. (Zie blijven.)

Dat is heb; nu op een ander.Ga naar voetnoot9

Dat men aan zich zelven heeft, behoeft men niet te koopen.Ga naar voetnoot10

Dat niet en heeft, dat niet en smeert.Ga naar voetnoot11

Deden wij, dat wij zouden, Wij hadden, dat wij wouën. (Zie doen.)

Die alles wil hebben, krijgt gemeenlijk niets.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.)

Die alles wil hebben, raakt alles kwijt.

Die daarvan hebben wil, laat het mijne staan.Ga naar voetnoot13

Die genoeg heeft, om mede te doen, leeft gerust.Ga naar voetnoot14

Die heeft, dien zal gegeven worden (of: Men geeft, Die heeft). (Zie geven.)

Die heeft, wat er blinkt (of: klinkt), Krijgt, wat er springt. (Zie blinken.)

Die hem laatst spreekt, heeft hem eerst.Ga naar voetnoot15

[Hij speelt met elk mooi weêr, en draait als een weêrhaan.]

Die het breed (of: lang) heeft, laat het breed (lang) hangen. (Zie hangen.)

Die het zijne opheeft, heeft nooit wat gehad.Ga naar voetnoot16

Die het zijne verpruilt, die heeft er niets van.Ga naar voetnoot17

Die langst leeft, Alles heeft.Ga naar voetnoot18

[Men zegt ook in gelijken zin: Die laatst leeft, zal alles erven, en wil ermede zeggen: als allen gestorven zijn, heeft hij geene medeërfgenamen te vreezen, en is de erfenis voor hem alleen. Men bezigt dit spreekwoord al gekkende, wanneer er eene berekening gemaakt wordt, die men bijna zeker is, dat niet verwezentlijkt zal worden.]

Die meest plukt, die meest heeft.Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.)

Die nietavontuurt, die niet heeft. (Zie avonturen.)

Die niet en heeft, Ook niet en geeft (of: Niemand geeft, Wat hij niet heeft). (Zie geven.)

Die niet geeft, Die niet heeft. (Zie geven.)

Die niet heeft, vast genoeg.Ga naar voetnoot20

Die niets heeft, dien ontvalt niets.Ga naar voetnoot21

Die niets heeft, kan ligt vasten.

Die niets heeft, wat kan hij verliezen?Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.)

Dien niemand wederspreekt, die heeft altijd gelijk.Ga naar voetnoot23

Die veel heeft, kan meer verliezen, dan die niet bij kan brengen. (Zie bijbrengen.)

Die veel heeft, waagt veel.Ga naar voetnoot24

Die veel weet, moet veel hebben.Ga naar voetnoot25

Die wat hebben wil, moet er om uitzien.Ga naar voetnoot26

Die wat heeft, die taste toe; die niet heeft, die zie toe.Ga naar voetnoot27

Die wat houdt, die wat heeft.Ga naar voetnoot28

Die wat spaart, die wat heeft.

[Op het woord ham komt dit spreekwoord reeds als deel van een ander aldus voor: Die wat spaart, heeft (of: vindt) wat; maar als het hammetje gekloven is, is het sparen gedaan.]

Die wat verdient, moet wat hebben.Ga naar voetnoot29

[Daar moet afrekening gehouden worden voor het bedrijven van ondeugende daden.]

Die wel doet, die zal wel hebben. (Zie doen.)

Die ze beschijten, hebben zooveel, als die ze schoonmaken. (Zie beschijten.)

Die zooveel heeft, dat hij wel leven kan, wat wil hij meer!

Dok je niet, dan heb je niet. (Zie dokken.)

Elk heeft gaarne het zijne.Ga naar voetnoot30

Gij hebt gelijk; maar ik zal het winnen.

Gij hebt goed fluiten. (Zie fluiten.)

[pagina 30]
[p. 30]

Gij hebt hem nu: nijp hem.Ga naar voetnoot1

Gij hebt zooveel van zitten als van staan.Ga naar voetnoot2

Grijp wat, dan hebt ge wat. (Zie grijpen.)

Haal je niet, zoo heb je niet. (Zie halen.)

Had-ik komt altijd te laat (of: Als hadden komt, is hebben te laat).Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.)

Had ik mij hierdoor, ik zoude mij wachten.Ga naar voetnoot4

Heb je niet, zoo krijg je niet.

Het begeeren is meer dan het hebben. (Zie begeeren.)

Het is alleen voor den heb en den hou.

Het is om het hebben te doen. (Zie doen.)

Het waait te hard, of 't is te stil: Daar 's niemand, die mij hebben wil.Ga naar voetnoot5

Het was: hier had ik u, daar verloor ik u.Ga naar voetnoot6

[‘Dit zegt men van ymand, dien men zo vast heeft als een paling by den steert; of die nu dus, dan zo praat, zo dat men uit zyne woorden geen besluit kan maken,’ zegt tuinman, en hij heeft den twijfelaar, gelijk men dien door dit spreekwoord aanwijst, naar waarheid geteekend. Maar als hij daarbij voegt: ‘Ik zoude schier twyfelen, of dit niet wil zyn eene nabootzing van de woorden des Heilands, Joh. xvi: 16,’ dan is zijn twijfel van allen grond ontbloot.]

Hij bezit niet meer, dan hij om en aan heeft. (Zie bezitten.)

Hij geeft, Wat hij niet heeft. (Zie geven.)

Hij had gaarne, dat men veel van hem hield.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

Hij heeft dubbel en dwars genoeg gehad.Ga naar voetnoot8

[Dubbel en dwars is eene uitdrukking voor van alle kanten, of op alle mogelijke wijzen. Men past dit toe op alle zaken, waarvan men overvloed ontvangt, hetzij ten goede, hetzij ten kwade.]

Hij heeft er schrijvens van.

[Dat wil zeggen: zwart op wit.]

Hij heeft gelijk achterover.

[Dat is: hij heeft ongelijk.]

Hij heeft het maar voor 't grijpen. (Zie grijpen.)

Hij heeft het nakijken.Ga naar voetnoot9

Hij heeft het naloopen.

Hij heeft het niet te breed.Ga naar voetnoot10

Hij heeft het niet van hooren zeggen.Ga naar voetnoot11

[Dat wil zeggen: het is een man, die duchtig onder handen genomen is. Men bezigt het ook van den dronkaard.]

Hij heeft het niet vast.Ga naar voetnoot12

[Dat is: hij praat maar, zonder erbij te denken.]

Hij heeft het van niemand vreemds.

[Dat wil zeggen: zijn vader en zijne moeder zijn als hij. Men bezigt dit zoowel van goed als kwade zaken.]

Hij heeft minder dan niets.Ga naar voetnoot13

Hij heeft niet meer, om bij te zetten. (Zie bijzetten.)

Hij heeft van den dieën.

Hij heeft waarvan (of: waarmede).Ga naar voetnoot14

[Hij heeft ze, waarvan hij ruim teeren kan hij heeft ze, waarmede hij goede sier kan maken; hij is rijk. Ook hij, die van den dieën heeft, is een man, die over ruime middelen beschikken kan.]

Hij heeft zooveel, als hij pikken en maaijen kan.Ga naar voetnoot15

[Pikken en maaijen komen hier in overdragtigen zin voor, en beteekenen zooveel als naar zich toehalen. Daarom heeft tuinman, in onderscheiding van v. eijk, die aan overvloea denkt, waarschijnlijk gelijk, als hij het verstaat van iemand, ‘die het krap heeft, om aan den kost te komen.’]

Hij mag wel weenen, die niemand heeft, die hem paait.Ga naar voetnoot16

Hij moet hebben, wat er bijstaat. (Zie beijstaan.)

Hij weet niet, hoe hij het heeft.Ga naar voetnoot17

Hij wil alles zuiver gelijk hebben.Ga naar voetnoot18

Hij zal ervan hebben!Ga naar voetnoot19

Hoe meer men heeft, hoe meer men begeert. (Zie begeeren.)

Hoe meer men heeft, hoe meer men hebben wil.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord drommel aldus: Hoe meer de drommel heeft, hoe meer hij hebben wil.]

Houd vast, wat gij hebt.Ga naar voetnoot20

Ieder heeft wat, daar hij zich op steunt.Ga naar voetnoot21

Ik behoud, wat ik heb: het krijgen is moeijelijk. (Zie behouden.)

Ik had het wel, ik vind het wel.Ga naar voetnoot22

Ik had liever, dat het vloog.Ga naar voetnoot23

Ik heb dit, gij moogt ernaar zien.Ga naar voetnoot24

Ik weet, wat ik heb; maar niet, wat ik krijgen zou.Ga naar voetnoot25

Ik zal hem hebben!Ga naar voetnoot26

Kijken heb je voor niet.

[Dit staat tegenover: Koopen kost geld.]

Koop je wat, dan heb je wat.

Krijgen is geen hebben.

Kuip je niet, zoo heb je niet.Ga naar voetnoot27

Laat hem spreken, wat hij wil; hij heeft daarom niet, wat hij wil.Ga naar voetnoot28

Loop je niet, zoo heb je niet.Ga naar voetnoot29

Men heeft hem weg gehad.

Men heeft het voor het nemen.

Men heeft niet veel om niet.Ga naar voetnoot30

Men heeft zooveel van wenschen als van vijsten.Ga naar voetnoot31

[pagina 31]
[p. 31]

Menigeen heeft te veel, niemand genoeg.Ga naar voetnoot1

Men kan niemand hangen, eer men hem heeft. (Zie hangen.)

Men kan niet hebben en goedvinden. (Zie goedvinden.)

Men kan zeggen, wat men niet weet, maar niet geven, wat men niet heeft. (Zie geven.)

Men moet het somtijds zoet, somtijds zuur hebben.Ga naar voetnoot2

Men moet niet al zeggen, wat men weet, noch al geven, wat men heeft. (Zie geven.)

Men moet niet te veel willen hebben.Ga naar voetnoot3

Men weigert somtijds, dat men wel gaarne had.Ga naar voetnoot4

Na ebben Komt hebben, Na hebben Komt ebben. (Zie ebben.)

Niemand geeft veel, om 'tgeen hij heeft. (Zie geven.)

Niemand vrage: van waar hebt gij dat? maar gij moet het hebben.Ga naar voetnoot5

[Men zegt dit van schraapzuchtigemenschen.]

Niet hebben doet benijden. (Zie benijden.)

Niet hebben doet wel sparen.Ga naar voetnoot6

Nu hebt gij hem vast.Ga naar voetnoot7

Nu heeft hij het, daar hij zoo lang om heeft geloopen.Ga naar voetnoot8

Nu heeft hij het sober.Ga naar voetnoot9

Nu weet ik, hoe gij het gaarne hadt.Ga naar voetnoot10

Sluit, wat gij hebt.Ga naar voetnoot11

Sparen, als men heeft, en sparen, als men niet heeft, is altijd sparen.Ga naar voetnoot12

Steel wat, zoo hebt gij wat; maar laat ieder het zijne.Ga naar voetnoot13

[Stelen komt hier in den zin van naar zich toe nemen, wat men door anderen goed ziet doen, dat is: hun eene kunstgreep afzien.]

Teel wat, zoo hebt gij wat.Ga naar voetnoot14

Valt het wel, zoo hebt gij 't wel.Ga naar voetnoot15

Waag je niet, zoo heb je niet.Ga naar voetnoot16

Wat heeft men voor niet?Ga naar voetnoot17

[Men past dit toe op den gevangene, die op water en brood zit, en dan nog voor sluiten en ontsluiten betalen moet.]

Wat men niet noodig heeft, dat is altijd te duur.Ga naar voetnoot18

Wie veel heeft, heeft zelden genoeg.

Wij hebben hem binnen.Ga naar voetnoot19

Wilt gij hebben, dat men van u spreekt? trouw of sterf.Ga naar voetnoot20

Zal ik het hebben, zoo zal ik het wel krijgen.Ga naar voetnoot21

Zelf doen, zelf hebben. (Zie doen.)

Zij spelen: raak wel, zoo hebt gij wel.Ga naar voetnoot22

Zooveel als gij hebt, zooveel wordt gij geacht. (Zie achten.)

Heelen.

Heel, en beveel, niemand te heelen. (Zie bevelen.)

Heerschen.

Verdeel en heersch.

Heeten.

Dat heet ik je kolven.

Wat men hem verbiedt, dat heet men hem.

Heffen.

Dat is u te zwaar, om te heffen.Ga naar voetnoot23

Hij kan het heffen noch tillen.Ga naar voetnoot24

Ik kan dat niet heffen of leggen.Ga naar voetnoot25

Heijen.

Daar is ganschelijk niet op te heijen.Ga naar voetnoot26

Helpen.

Als het wel wil, is 't hem goed te helpen.Ga naar voetnoot27

Als iets is geschied, Zoo helpt het klagen niet. (Zie geschieden.)

Begeerig willen kan zelden helpen.Ga naar voetnoot28

Daar is geen helpen aan.Ga naar voetnoot29

Die men raden mag, mag men helpen.Ga naar voetnoot30

Die niet te raden is, is niet te helpen.Ga naar voetnoot31

Die zich zelven helpt, wordt het best geholpen.

Elk helpt de zijnen.Ga naar voetnoot32

Gij hebt hem fijn geholpen, daar hij wezen wilde.Ga naar voetnoot33

Help u zelven, en vertrouw niet op anderen.

Het helpt, wat het kan.Ga naar voetnoot34

Het is beter, zich zelven te helpen dan te schenden.Ga naar voetnoot35

Het kan altemaal niet helpen, waar het komt.Ga naar voetnoot36

[Het is al nuttelooze arbeid, wanneer men daar eenige verbetering zou willen aanbrengen; er is daar geen goed te doen.]

Hij benadeelt wel, die niet zou kunnen helpen. (Zie benadeelen.)

Hij helpt er hem boven op.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord paard aldus: Hij helpt hem op het (of: te) paard.]

Hij kan het niet helpen, dat alles zoo duur is.

Hij zal u met niets helpen.Ga naar voetnoot37

Hij zit, of hij het niet helpen kan.

[In denzelfden zin zegt men van den bloed: Hij ziet er uit als iemand, die het niet gebeteren kan.]

Ik help het je wenschen.

Ik zal er u af of aan helpen.Ga naar voetnoot38

Ik zal mij zelven wel helpen.Ga naar voetnoot39

Nabij schieten helpt niet: treffen geldt. (Zie gelden.)

Wat helpt het, of hij het al weet, als hij het toch niet doet! (Zie doen.)

Wat helpt veel weigeren, als het gedaan moet zijn? (Zie doen.)

Wel spannen helpt niet; het hangt al aan wel afschieten. (Zie afschieten.)

[pagina 32]
[p. 32]

Zuur zien helpt niet.Ga naar voetnoot1

Hengelen.

Ergens naar hengelen.

Hij komt bij mij hengelen.

Zou hij hengelen, en niet vangen!

Herbergen.

Wie laat aankomt, herbergt te slechter. (Zie aankomen.)

Heugen.

Het heugt mij wel, dat men 't plagt te doen. (Zie doen.)

Hijschen.

Hij is weêr aan 't hijschen.

[Hij is bezig met borrels te drinken tot zulk een getal, dat hem weldra al zijne krachten zullen begeven.]

Hikken.

Daar er één op hikt, daar hikken ze allen op.Ga naar voetnoot2

Hinderen.

Hij hindert wel, die 't niet gebeteren kan. (Zie gebeteren.)

Niemand roert het, wat een ander hindert.Ga naar voetnoot3

Wat nooit hindert, kan nooit schaden.

Hinken.

Het eene moet hinken, Of het andere stinken.

Hitten.

Het moest wel hitten.Ga naar voetnoot4

[Dat wil zeggen: het is toevallig. Hitten is hier voor treffen, passen, voegen, dat is: raak zijn, genomen, waarvoor het in oud Nederlandsch bekend is.]

Hobben.

Er is met hem vrij wat te hobben en te tobben.

Hij komt er na veel hobben en tobben.

Men laat hem maar hobben en tobben.Ga naar voetnoot5

Hoeden.

Hoed u voor het eerste uitleggen.Ga naar voetnoot6

Hoed u voor het klappen.Ga naar voetnoot7

Hoed u voor het opklimmen, eer gij dacht. (Zie denken.)

Hoepelen.

Hij hoepelt hem wat.

Loop hoepelen!

Hoesten.

Als gij het niet kunt, zoo hoest eens.Ga naar voetnoot8

[Dat is: laat het niet blijken, dat gij niet gereed zijt. Ondertusschen gebruikt men dit spreekwoord schertsender wijze, wanneer nl. dat niet gereed zijn reeds ten duidelijkste gebleken is.]

Hij hoest hem wat.Ga naar voetnoot9

Hokken.

Het hokt er.

Mag men niet trouwen, dan moet men hokken.Ga naar voetnoot10

[Zoo spreekt de zich aan wet noch orde storende man, om zijn onzedelijk gedrag te vergoelijken.]

Hollen.

Het hollen is hem al benomen. (Zie benemen.)

Het is hollen of stil staan.Ga naar voetnoot11

Hongeren.

Die nooit at, hongerde nooit. (Zie eten.)

Hooijen.

Gij behoeft niet uit hooijen te gaan. (Zie gaan.)

Het is hooijen en weder hooijen.Ga naar voetnoot12

Hij hooit ermede.Ga naar voetnoot13

[Men zegt dit, wanneer iemand iets voor zeer geringen prijs verkoopt.]

Hoopen.

't Mag hoopen, Maar zal niet knoopen.

[Oneerlijk verkregen goed brengt geen voordeel aan.]

Hooren.

Als gij wat hoort, dat gij te voren niet hoordet, en wat ziet, dat gij te voren niet zaagt, dient gij te denken, wat gij te voren niet dacht. (Zie denken.)

Die elk zegt, wat hij wil, moet ook van elk hooren, wat hij niet wil.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.)

Die niet hooren wil, moet voelen.Ga naar voetnoot15

Die schoon wil hooren, spreke schoon.Ga naar voetnoot16

Die wil vragen, wat hij niet behoort, die moet hooren, wat hij niet gaarne hoort.Ga naar voetnoot17

Het is gezien noch gehoord.Ga naar voetnoot18

Hij laat hooren, dat hij er is.Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.)

Hooren en zien vergaat.

[Er is een verschrikkelijk gedruisch.]

Hoor en zegen u.Ga naar voetnoot20

Hoort, ziet, zwijgt en verdraagt, Zoo weet niemand, wat u jaagt.Ga naar voetnoot21

Hoort, zwijgt en ziet; Muist, maar maauwt niet.Ga naar voetnoot22

Hoor veel, spreek weinig.

Ik heb het niet gezien, maar wel gehoord.Ga naar voetnoot23

Laat hooren, om te hooren.Ga naar voetnoot24

Men hoort genoeg, werd het maar geacht. (Zie achten.)

Men moet hooren en wederhooren.Ga naar voetnoot25

Men moet hooren, wie het zegt.Ga naar voetnoot26 (Zie de Bijlage.)

Snel in het hooren, traag in het spreken.Ga naar voetnoot27

Toen ik dat hoorde, ontwaakte ik.Ga naar voetnoot28

Veel hooren doet veel weten.Ga naar voetnoot29

Wie regeren wil, die moet hooren en niet hooren, zien en niet zien.Ga naar voetnoot30

Wie spreekt, die zaait; Wie hoort, die maait.Ga naar voetnoot31

[pagina 33]
[p. 33]

Hopen.

Hopen en duchten Doet velen verzuchten. (Zie duchten.)

Horten.

Hij komt er met horten en stooten.

Hotten.

Het wil niet hotten.Ga naar voetnoot1

Houden.

Als men wel is, kan men zich daar niet houden.Ga naar voetnoot2

Beter verkocht en berouwen, dan gehouden en berouwen. (Zie berouwen.)

Daar is geen houden aan.

Daar men op spuwt, dat houdt men liefst zelf.

Dat ik u beloof, zal ik houden. (Zie beloven.)

Die wat houdt, die wat heeft. (Zie hebben.)

Die wel is, houde zich daar.Ga naar voetnoot3

Die wel is, moet zich wel houden.Ga naar voetnoot4

Die wil, dat men van hem houdt, Maakt, dat men van hem kout.Ga naar voetnoot5

Het is al: houd mij! houd mij! ik wil vechten.

Het is alleen voor den heb en den hou. (Zie hebben.)

Het is niet goed, om te houden, noch om weg te werpen.Ga naar voetnoot6

Het moet houden of afbreken. (Zie afbreken.)

Hij belooft veel, maar houdt weinig. (Zie beloven.)

Hij had gaarne, dat men veel van hem hield. (Zie hebben.)

Hij houdt veel van hem, maar meer van zich zelven.Ga naar voetnoot7

Hij houdt zich dom.

Hij houdt zich groot.

Hij houdt zich luikes.

Hij houdt zich stemmig.Ga naar voetnoot8

Hij houdt zich stiekum.

Hij is aan mij gehouden.Ga naar voetnoot9

[Hij zit onder mij.]

Hij is lief en waard gehouden.Ga naar voetnoot10

Hij kan het zoo wat gaande houden. (Zie gaan.)

Hij mag het zoo wat dragende houden. (Zie dragen.)

Hij wil het staande houden.Ga naar voetnoot11

Hij wordt kort gehouden.

Houd, dat houdbaar is.Ga naar voetnoot12

Houd je maar zoo leuk niet, je weet het immers wel.

Houd je wat laagjes, zoo val je niet hoog.Ga naar voetnoot13

Houd u digt.

Houd u gesloten.Ga naar voetnoot14

Houd u laag, zoo wordt gij niet geschoren.Ga naar voetnoot15

Houd u laag, zoo wordt gij niet geschoten.Ga naar voetnoot16

Houd u maar geregen.

[Word maar niet boos.]

Houd u zoo vreemd niet, van 'tgeen ik u zeg.Ga naar voetnoot17

Houd wat en geef wat. (Zie geven.)

[k gun het je wel, maar houd het liever zelf. (Zie gunnen.)

Niemand kan geven en houden. (Zie geven.)

Niet veel zeggen, Maar houden en beleggen. (Zie beleggen.)

Trouwen Is houën.

Wat hij u zegt en houdt, dat is gewis.Ga naar voetnoot18

Wie haastig giet, Houdt dik wijls niet. (Zie gieten.)

Wij zullen het maar voor ongedaan houden. (Zie doen.)

Houwen.

Daar is niet aan te houwen.

Men is gehouwen of geslagen.Ga naar voetnoot19

[Dat wil zeggen: het komt altijd slecht uit. Het is de voorstelling van een gevecht, waarin of gehouwen of geslagen wordt.]

Hozen.

Eerst dammen, dan hozen. (Zie dammen.)

Huilen.

Zij huilen al met malkanderen.Ga naar voetnoot20

Hurken.

Betrouw niet, dat al hurkende pist. (Zie betrouwen.)

voetnoot3
de Brune bl. 203, 208, 410.
voetnoot4
de Brune bl. 203, 205, 207. Tuinman II. bl. 177. Magazijn II. bl. 203. Willems VIII. 72. N. Blijg. 23. v. Waesberge Vrijen bl. 61. Spreuk X. Veeteelt bl. 113.
voetnoot5
Campen bl. 13.

voetnoot6
Idinau bl. 258.
voetnoot7
Sartorius tert. II. 64.

voetnoot8
Sartorius sec. IV. 32.
voetnoot9
v.d. Venne bl. 226.
voetnoot10
v. Lennep bl. 78.
voetnoot11
v. Moerbeek bl. 271.
voetnoot12
Sartorius pr. VII. 25.
voetnoot13
Prov. seriosa bl. 11. Campen bl. 28. Gheurtz bl. 14. Gruterus III. bl. 129. Meijer bl. 13. Schrant bl. 276.

voetnoot14
Campen bl. 97. Meijer bl. 45.
voetnoot15
Campen bl. 52. Meijer bl. 25.

voetnoot16
Campen bl. 34. 23 Oct. Gruterus I. bl. 101. de Brune bl. 480. Tuinman I. bl. 92. Folie II. 96. v.d. Willigen 18. Meijer bl. 16. v. Eijk II. 50, nal. 95. de Jager Bijdr. bl. 128. Harrebomée II. bl. 254. Sancho-Pança bl. 38. 29 Maart 53.
voetnoot17
de Brune bl. 468. Sartorius tert. X. 51. Tuinman I. bl. 230, II. bl. 18.
voetnoot18
Sel. Prov. bl. 164.
voetnoot19
Prov. seriosa bl. 20. Gheurtz bl. 20.
voetnoot20
v. Moerbeek bl. 256.
voetnoot21
Winschooten bl. 329. Tuinman I. bl. 76, II. bl. 133. April 24.
voetnoot22
Tuinman I. bl. 139, II. bl. 133. Reddingius bl. 108. v. Zutphen I. bl. 88, II. bl. 63.
voetnoot1
Campen bl. 69, 130. Gheurtz bl. 67. Sartorius pr. I. 51. Tuinman I. bl. 268. Adag. quaedam bl. 60. Folqman bl. 126. Adag. Thesaurus bl. 58. v. Moerboek bl. 256. Meijer bl. 63. Posthumus IV. bl. 307.

voetnoot2
Willems J. en H. bl. 167.

voetnoot3
Motz bl. 25.

voetnoot4
de Brune bl. 468. Sartorius tert. VIII. 7. Tuinman I. nal. bl. 32. v. Eijk II. 78.

voetnoot5
Winschooten bl. 77.

voetnoot6
Sartorius pr. V. 77.
voetnoot7
Sartorius quart. 28.
voetnoot8
Sartorius pr. III. 67.
voetnoot9
de Brune bl. 465. Sartorius tert. VII. 22.
voetnoot10
v.d. Venne bl. 275.
voetnoot11
Bogaert bl. 29.
voetnoot12
Prov. seriosa bl. 17. Campen bl. 15. 6 Oct. Gruterus I. bl. 98. de Brune bl. 72, 150, 339, 465. Sel. Prov. bl. 32. Sartorius tert. IV. 14. Witsen 382. Tuinman bl. 39, I. bl. 238. Willems III. 41. 3 Oct. 53.
voetnoot13
Sartorius tert. VIII. 42.
voetnoot14
Gruterus III. bl. 136. Meijer bl. 97.
voetnoot15
Gheurtz bl. 6. Sartorius pr. II. 36.
voetnoot16
Gruterus II. bl. 138. Mergh bl. 14.
voetnoot17
26 Jan. Gruterus I. bl. 100.
voetnoot18
Gruterus II. bl. 135. Mergh bl. 11.
voetnoot19
Gruterus III. bl. 137. Sartorius sec. X, 6, tert. VIII. 71.
voetnoot20
de Brune bl. 82. Sel. Prov. bl. 103.
voetnoot21
Prov. seriosa bl. 15. Gheurtz bl. 77. Zegerus bl. 16. 20 Oct. Gruterus I. bl. 100. de Brune bl. 266, 494. Tuinman II. bl. 176, 212.
voetnoot22
Prov. seriosa bl. 15. Gruterus III. bl. 138. Adag. Thesaurus bl. 14.
voetnoot23
Tuinman I. bl. 229.
voetnoot24
Sel. Prov. bl. 113.
voetnoot25
Servilius bl. 103.
voetnoot26
v. Alkemade bl. 118.
voetnoot27
Campen bl. 120. Meijer bl. 58.
voetnoot28
Gheurtz bl. 15.
voetnoot29
B. Studeerk. II. bl. 324. Everts bl. 314. Sancho-Pança bl. 22 Modderman bl. 135. Bogaert bl. 35.
voetnoot30
Gruterus I. bl. 104.
voetnoot1
Winschooten bl. 166. Tuinman I. bl. 120. v. Eijk I. nal. 28. v. Waesborge Wijn bl. 14.
voetnoot2
Campen bl. 108.
voetnoot3
15 Oct. Gruterus I. bl. 92, II. bl. 125. v.d. Venne bl. 55, 174, 186. Mergh bl. 2. Sel Prov. bl. 224. Tuinman I. bl. 175. v. Waesberge Geld bl. 165. Harrebomée Kind bl. 105.
voetnoot4
Sartorius sec. X. 54.
voetnoot5
Gruterus II. bl. 166. Mergh bl. 42. Tuinman I. bl. 166.
voetnoot6
de Brune bl. 178. Sartorius pr. IX. 90, tert. IV. 34, quart. 34. v. Alkemade bl. 155. Tuinman I. bl. 230, nal. bl. 31.
voetnoot7
Campen bl. 43.
voetnoot8
v. Eijk II. nal. 92.
voetnoot9
Tuinman I. naī. bl. 15, II. bl. 138. Mulder bl. 426.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 105, 140. v. Eijk II. 50.
voetnoot11
Campen bl. 24. Sartorius tert. II. 98.
voetnoot12
Tuinman I. bl. 272. Reddingius bl. 74.
voetnoot13
Sartorius pr. I. 61, tert. x. 12.
voetnoot14
Sartorius pr. III. 84. Tuinman I. bl. 84.
voetnoot15
Tuinman I. bl. 105. v. Eijk III. bl. 28.
voetnoot16
Motz bl. 4.
voetnoot17
Adag. quaedam bl. 37.
voetnoot18
Campen bl. 126.
voetnoot19
Tuinman I. bl. 31, II. bl. 145.
voetnoot20
Campen bl. 50. v. Moerbeek bl. 258.
voetnoot21
v.d. Venne bl. 254.
voetnoot22
Sartorius tert. VII. 56.
voetnoot23
Tuinman I. bl. 331.
voetnoot24
Campen bl. 11.
voetnoot25
Campen bl. 11. Gheurtz bl. 43. de Brune bl. 149. Sartorius sec. X. 62.
voetnoot26
Tuinman II. bl. 145.
voetnoot27
Winschooten bl. 130.
voetnoot28
Campen bl. 41.
voetnoot29
Tuinman I. bl. 46. v. Zutphen I. bl. 90. Roodhuijzen bl. 127.
voetnoot30
Gruterus III. bl. 158.
voetnoot31
Campen bl. 132.
voetnoot1
de Brune bl. 75. Tuinman I. bl. 74, 99. Bogaert bl. 112.
voetnoot2
de Brune bl. 27. Sartorius tert. VII. 3.
voetnoot3
Bogaert bl. 91.
voetnoot4
Gruterus III. bl. 160. Meijer bl. 100.
voetnoot5
de Brune bl. 84, 162, 163. Tuinman I. bl. 78.
voetnoot6
Gheurtz bl. 53. Zegerus bl. 45. 7 Sept. Idinau bl. 267. Gruterus I. bl. 116, III. bl. 158. v.d. Venne bl. 12. Tuinman I. bl. 76. Adag. quaedam bl. 49. Adag. Thesaurus bl. 51.
voetnoot7
Sartorius pr. V. 53.
voetnoot8
Sartorius pr. X. 87.
voetnoot9
Servilius bl. 59, 224*. Sartorius bl. 149.
voetnoot10
Campen bl. 98.
voetnoot11
v.d. Venne bl. 242.
voetnoot12
de Wendt-Posthumus III. bl. 133.
voetnoot13
16 Febr. Gruterus I. bl. 119. Tuinman I. bl. 77. v. Waesberge Geld bl. 171.
voetnoot14
Gruterus I. bl. 120.
voetnoot15
Gruterus III. bl. 170.
voetnoot16
Campen bl. 17, 63. de Brune bl. 126, 366, 480, 494. Sel. Prov. bl. 174. Winschooten bl. 345. Bogaert bl. 85.
voetnoot17
Zoet bl. 13. v. Alkemade bl. 10.
voetnoot18
v.d. Willigen bl. 77.
voetnoot19
Sartorius sec. VI. 49.
voetnoot20
Tuinman I. bl. 95.
voetnoot21
Campen bl. 63.
voetnoot22
Sartorius pr. X. 9, sec. V. 7, tert. V. 35. v. Alkemade bl. 55. Tuinman I. bl. 267.

voetnoot23
Sartorius tert. V. 34. Modderman bl. 82.
voetnoot24
Winschooten bl. 311.
voetnoot25
Tuinman II. bl. 21.

voetnoot26
Campen bl. 25. Meijer bl. 12.

voetnoot27
Prov. seriosa bl. 2. Gruterus III. bl. 135.
voetnoot28
v.d. Venne bl. 174.
voetnoot29
Sartorius sec. I. 63.
voetnoot30
Prov. seriosa bl. 16. Gheurtz bl. 77.
voetnoot31
Campen bl. 3. 22 Febr. Gruterus I. bl. 100. Tuinman I. bl. 261. 22 Febr. 53.
voetnoot32
Gheurtz bl. 17.
voetnoot33
Sartorius pr. VI. 76, tert. VI, 94.
voetnoot34
Campen bl. 48.
voetnoot35
v.d. Venne bl. 71.
voetnoot36
Campen bl. 84.
voetnoot37
Sartorius tert. VI. 74.
voetnoot38
Sartorius sec. VIII. 25.
voetnoot39
Sartorius sec. I. 10.
voetnoot1
Campen bl. 41.

voetnoot2
6 Junij. Gruterus I. bl. 95. Cats bl. 530.

voetnoot3
v.d. Venne bl. 175.

voetnoot4
Tuinman I. bl. 267.

voetnoot5
Winschooten bl. 83.

voetnoot6
Campen bl. 10.
voetnoot7
30 April. Gruterus I. bl. 105. Sel. Prov. bl. 168. Tuinman II. bl. 15. 30 April 53. v. Hall bl. 301.

voetnoot8
de Brune bl. 123. Sartorius sec. X. 22. Tuinman I. bl. 45.
voetnoot9
Everts bl. 313.

voetnoot10
v. Eijk III. bl. 7.

voetnoot11
Tuinman II. bl. 176.

voetnoot12
Gheurtz bl. 38. de Brune bl. 459. Sartorius sec. IV. 88. Tuinman I. bl. 265. v. Eijk III. bl. 27.
voetnoot13
v. Eijk III. bl. 27.

voetnoot14
Campen bl. 21. Zegerus bl. 13. Gruterus II. bl. 133, 137. Mergh bl. 9, 13. Tuinman I. bl. 198. Adag. quaedam bl. 14. Folqman bl. 123. Adag. Thesaurus bl. 19.
voetnoot15
Magazijn 50. v. Zutphen II. bl. 82. Verz. 43. Sermoen bl. 56. Vrijmoedige bl. 86. Spreuk bl. 53. Modderman bl. 134.
voetnoot16
Gruterus II. bl. 138, III. bl. 140. Mergh bl. 14.
voetnoot17
Sel. Prov. bl. 168.
voetnoot18
Sartorius quart. 49.
voetnoot19
Campen bl. 42.
voetnoot20
Motz bl. 16.
voetnoot21
31 Mei. Gruterus I. bl. 109. Cats bl. 477. de Brune bl. 121. Mergh bl. 52. Sel. Prov. bl. 172. Bogaert bl. 93. Schaberg bl. 67.
voetnoot22
Prov. seriosa bl. 32. Campen bl. 123. Gheurtz bl. 26. Zegerus bl. 43. 1 Mei. Gruterus I. bl. 115. Cats bl. 477. de Brune bl. 62, 81, 193. Mergh bl. 52, 58. Sel. Prov. bl. 142, 172. Sartorius tert. LX. 14, 65. v. Alkemade bl. 160. Adag. quaedam bl. 34. v. Moerbeek bl. 268. Wijsheid bl. 136. Willems III. 20. v. Eijk 1. nal. 65. Bogaert bl. 93. Gent bl. 128. Harrebomée Kind bl. 216.
voetnoot23
Campen bl. 24.
voetnoot24
v.d. Venne bl. 16.
voetnoot25
v. Hall bl. 310.
voetnoot26
Witsen 172. Zoet bl. 4. v. Alkemade bl. 3. Fokke 2e. dr. bl. 122.
voetnoot27
Gruterus II. bl. 163. de Brune bl. 80. Mergh bl. 38. Richardson bl. 26. Wijsheid bl. 140.
voetnoot28
Campen bl. 75.
voetnoot29
v.d. Venne bl. 157.
voetnoot30
Campen bl. 39. Sel. Prov. bl. 124.
voetnoot31
Cats bl. 461. Sel. Prov. bl. 167. Willems III. 21.

voetnoot1
Campen bl. 104. Witsen 265. Tuinman I. bl.153.

voetnoot2
de Brune bl. 201. Meijer bl. 71.
voetnoot3
Gruterus III. bl. 140.
voetnoot4
de Brune bl. 491.
voetnoot5
Gruterus III. bl. 140.
voetnoot6
Sartorius pr. VII. 17, sec. VIII. 90.
voetnoot7
Sartorius sec. VI. 32.
voetnoot8
Campen bl. 7.
voetnoot9
Sartorius pr. VIII. 19.
voetnoot10
Campen bl. 71.
voetnoot11
Tuinman I. nal. bl. 22, 34.
voetnoot12
v.d. Venne bl. 19.
voetnoot13
Winschooten bl. 131.
voetnoot14
v. Moerbeek bl. 255.
voetnoot15
Tuinman II. bl. 143.
voetnoot16
Gruterus I. bl. 109. Sartorius tert. I. 65. Winschooten bl. 350.
voetnoot17
Sartorius sec. X. 45.
voetnoot18
Campen bl. 88.

voetnoot19
Tuinman I. nal. bl. 7.

voetnoot20
Campen bl. 102.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken