Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
Afbeelding van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taalToon afbeelding van titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (169.64 MB)

XML (14.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

(1990)–P.J. Harrebomée–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[N]

N.

Die wil stelen en niet hangen, Kome te N, en late zich vangen.Ga naar voetnoot12

Het is met eene N.

Na.

Wel vóór, wel na.Ga naar voetnoot13

Zoo vóór, zoo na.Ga naar voetnoot14

Naad.

Bij een' sterken naad eene hevige scheur.Ga naar voetnoot15

De naad breekt den zak.Ga naar voetnoot16

Het is een dubbele striknaad.Ga naar voetnoot17

Hij krabbelt op den naad.

Hij naait zijn naadje.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.)

Hij wil het naadje van de kous weten. (Zie kous.)

Iemand een' nieuwen naad knijpen.

[Men zegt dit, wanneer iemand in den arm wordt geknepen, als hij een' nieuwen rok of jas voor de eerste maal aanheeft.]

Iemand in het naadgaren komen. (Zie garen.)

Op zoomen na: dat is de langste (of: laatste) naad.

Naaister.

De naaister, die geen' knoop in den draad legt, verliest een' steek. (Zie draad.)

Wel nazien, gelijk de naaister.Ga naar voetnoot19

Naakt.

De naakte is kwaad te berooven.Ga naar voetnoot20

Het is kwaad worstelen met den naakte, of haar plukken met den kaalkop. (Zie haar.)

Hij is zoo naakt, als hij van zijn moeders ligchaam gekomen is. (Zie ligchaam.)

Hij wil den naakte ontkleeden.Ga naar voetnoot21

Twee naakten kunnen elkander niet dekken (of: kleeden).Ga naar voetnoot22

Wat ontjaagt gij den naakte!Ga naar voetnoot23

[Daar valt niets te ontnemen.]

Naald.

Alle baat helpt, zei de bagijn, en zij roeide met eene naald. (Zie baat.)

Alle baat helpt, zei de bagijn, en zij roerde hare pap met eene naald. (Zie baat.)

[pagina 113]
[p. 113]

Dat gaat er diep in, zei Joor, en hij stak eene naald in zijn vrijsters naaldenkoker. (Zie joor.)

Dat is heet van de naald (of: met de heete naald gemaakt).Ga naar voetnoot1

Dat is met elzen en naalden al wel doornaaid en doorstoken. (Zie els.)

De naald en draad is 't halve kleed. (Zie draad.)

Die de naald wel weet te roeren, Kan haar rokje dubbel voeren.

Draait uw naalde, eer gij naait, Anders is de steek bekaaid.

Eene naald in een voeder hooi zoeken. (Zie hooi.)

Een naaldenprik kan doodelijk zijn.

Een paard door eene naald steken.

[Versta erdoor: een paard met eene naald door het oog eener andere naald steken.]

Het is, alsof er met spelden en naalden in geprikt wordt.

[Men zegt dit van eene pijnlijke wond.]

Het is door het oog van eene naald gekropen.Ga naar voetnoot2

[Dit spreekwoord is waarschijnlijk oorspronkelijk uit Matth. xix: 24.]

Hij heeft de naald in 't spek gestoken.

[Om den roest voor te komen, smeert men het staal met vet in. Door de naald in 't spek te steken, wordt alzoo te kennen gegeven, dat men zijn bedrijf of ambt nederlegt, en van zijne renten gaat leven. Van den schilder zegt men in dat geval: Hij steekt het penseel in het spek.]

Hij kijkt als een snijder, die zijne naald verloren heeft.Ga naar voetnoot3

Hupsche en nette vrouwen dragen staâg naald en garen bij zich. (Zie garen.)

Iets verhalen van de naald tot den draad. (Zie draad.)

Men bergt geene naalden in een' zak.Ga naar voetnoot4

Twee kramers kennen wel den prijs van eene naald. (Zie kramer.)

Twee naalden, die op elkander steken, hechten niet.Ga naar voetnoot5

Twee snijders kennen wel eene naald.Ga naar voetnoot6

Vlooijen en naalden steken beide.

Voor elke naald eenen draad. (Zie draad.)

Weet gij eene naald, ik weet eenen draad. (Zie draad.)

Zij is zoo scherp als eene naald.

Naam.

Al eer de leugen is ten end, Zoo is uw goede naam geschend. (Zie einde.)

Alle molenaars zijn geene dieven, schoon ze den naam voeren. (Zie dief.)

Alle naam Is God bekwaam. (Zie god.)

Booze lieden voeren kwade namen. (Zie lieden.)

Dat is een polder van namen.

Dat is ook eerst naar den naam vragen, en dan: uwe broek brandt. (Zie broek.)

De aalmoezen, die naar de hand rieken, verliezen kracht en naam. (Zie aalmoes.)

De naam doet niets tot de zaak.Ga naar voetnoot7

Die den naam heeft van hoogloopers te gebruiken, zei de valsche speler, vindt moeite, om klanten te krijgen. (Zie hooglooper.)

Die den naam van vroeg opstaan heeft, mag wel lang slapen (of: te bed liggen, ook wel: slaapt zelden te lang). (Zie bed.)

Die deugd zaait, plukt goeden naam. (Zie deugd.)

Die door de deugd sterft, diens naam vergaat niet. (Zie deugd.)

Die haren goeden naam niet acht, acht ook de deugd niet. (Zie deugd.)

Die in een kwaad gerucht komt (of: Die eenen kwaden naam heeft), is half gehangen. (Zie gerucht.)

Een goede naam Is beter dan een zilverkraam. (Zie kraam.)

Een goede naam is beter dan geld. (Zie geld.)

Een goede naam is beter dan goede olie.Ga naar voetnoot8

[Dit spreekwoord is genomen uit Pred. vii: 1.]

Een goede naam is goud waard. (Zie goud.)

Een koekoek roept zijn' eigen' naam. (Zie koekoek.)

Ga in den naam des kievits, dan besch.... de ooijevaars u niet. (Zie kievit.)

Geef eens een' hond een' kwaden naam, dan mag hij wel over boord springen. (Zie boord.)

Geef het kind een' naam. (Zie kind.)

Geef mijn' zoon mijn' naam maar, zei Hans, ik zal mij zonder naam wel behelpen. (Zie hans.)

Geen eerlijk man schame zich zijne kunst of zijnen naam. (Zie kunst.)

Geene namen noemen.

Gekken en kwasten Schrijven hun namen op tafels en kasten. (Zie gek.)

Gods naam te nemen in den mond, Past alle plaats noch allen stond. (Zie god.)

Goede naam boven goed. (Zie goed.)

Het is een goede zoon: hij wil zijnen vader deszelfs goeden naam niet benemen.Ga naar voetnoot9

Het komt er niet op aan, hoe het kind heet, als het maar een' naam heeft (of: Het kind moet een' naam hebben, al heette het dan ook Roeltje). (Zie kind.)

Het zijn mannen van naam. (Zie man.)

Hij geeft hem eenen naam, en laat hem loopen.Ga naar voetnoot10

Hij heeft een' kwaden naam.Ga naar voetnoot11

Hij heeft zijn' goeden naam verbeurd.

Hij kan niet eens zijn' naam zetten.

Hij noemt alle Engelschen bij name. (Zie engelschman.)

Hij noemt alles (de dingen, of: het kind) bij den regten naam. (Zie ding.)

Hij zou zijn' eigen' naam vergeten.Ga naar voetnoot12

Hoer is een vrouwenaam. (Zie hoer.)

Ik heb dat zoo vast als mijn' naam.Ga naar voetnoot13

In Gods naam: dunkt het u goed, zoo ben ik ook tevreden. (Zie god.)

Kwade namen moet men overslaan.

Kwade namen stichten niet, zei de voorlezer, en hij sloeg maar over, die hij niet lezen kon.Ga naar voetnoot14

[Terwijl men, in het vorige spreekwoord, het oog heeft op eenig zedelijk kwaad, en wel bepaaldelijk op de lastering van zijn' naaste, ziet men hier meer op het rabraken van vreemde woorden.]

[pagina 114]
[p. 114]

Lieven kinderen geeft men vele (of: lieve) namen. (Zie kind.)

Malkander geen Elizabeth te noemen: dat is een vrouwenaam. (Zie elizabeth.)

Men geeft het kind een' anderen naam. (Zie kind.)

Namen noemen is zonde.

Nieuwe dingen worden met nieuwe namen benoemd. (Zie ding.)

Ondeugd wil in 't gemeen den naam van dengd hebben. (Zie deugd.)

Op den kogel, waarmede iemand getroffen wordt, staat zijn naam geschreven. (Zie kogel.)

Op een' goeden naam is 't goed zoudigen.

Stiefmoeder is een kwade naam; nogtans kan ze wel goed zijn.Ga naar voetnoot1

Velen voeren den naam, en maar weinigen de daad. (Zie daad.)

Wel aan, in nomine Domini. (Zie dominus.)

Wel de hel, zei Baksje, en hij kon op den drommel zijn' naam niet komen. (Zie baksje.)

Wij speelden suiker-naampje: slabber op, slabber neêr.

Zich eenen naam maken.Ga naar voetnoot2

[Dit spreekwoord is genomen uit Gen. xi: 4.]

Zijn naam wordt niet genoemd dan met den hoed in de hand. (Zie hand.)

Naarstigheid.

De naarstigheid is de moeder van het geluk. (Zie geluk.)

Door naarstigheid groeit de wijsheid.Ga naar voetnoot3

Naarstigheid gaat het al te boven.Ga naar voetnoot4

Naaste.

Als het den naaste geldt, worden alle tongen rad.

De naaste in den graad, De oudste op de straat, Mannen vóór vrouwen: Zullen 't leen behouën (of: Het naaste lijf, De man vóór 't wijf, De oudste op de straat: Komt het leen te baat). (Zie baat.)

Die zijne naasten weldoet, komt naast bij God. (Zie god.)

Een mensch heeft altijd liefde voor zijne naasten, zei Govert, en hij likte der kat de kruimelen van den baard. (Zie baard.)

Hij is petemoei de naaste. (Zie moei.)

Men is zich zelven de naaste.Ga naar voetnoot5

Rigten tusschen den man en zijn' naaste. (Zie man.)

Naauw.

Al te naauw is niet goed. (Zie goede.)

Eene kat, die in 't naauw zit, maakt vieze sprongen. (Zie kat.)

Hij brengt hem in het naauw.

Nabal.

Het is een Nabal.Ga naar voetnoot6

[Deze spreekwijze ziet op het voorgevallene met david en nabal, dat 1 Sam. xxv: 2-38 vermeld wordt, en teekent den onverstandigen gierigaard.]

Naberouw.

Naberouw doet zeer.Ga naar voetnoot7

Naberouw is vrouwen berouw. (Zie berouw.)

Naberouw komt te laat.

Naberouw, Spa berouw. (Zie berouw.)

Nabij.

Nabij kwam er niet.Ga naar voetnoot8

Nabij kwam nooit toe.Ga naar voetnoot9

Nabijheid.

De vos jaagt nimmer op zijn eigen veld (of: in de nabijheid van zijn hol). (Zie hol.)

Naboth.

Als Izebel eene vasten uitroept, dat Naboth voor zijnen wijngaard zorge. (Zie izebel.)

Het is een kind van Naboth: vroeg groot en laat wijs. (Zie kind.)

Nacht.

Als de storm zoo aanhoudt, dan zijn wij vóór middernacht reeds in den hemel, zei de boer; daar beware ons God voor, antwoordde de dominé. (Zie boer.)

Als gij in de derde nachtwake zult sterven, leeft gij niet tot de vijfde.

[Elk sterft, wanneer zijn tijd daar is. Men brengt dit spreekwoord bij, wanneer er van een' plotselijken dood sprake is.]

Al wat hij 's nachts droomen mag.Ga naar voetnoot10

Bij nacht schijnt alle koren meel. (Zie koren.)

Bij nacht zijn alle katjes graauw, En alle mondjes even naauw. (Zie kat.)

Daar hij 's nachts van droomt, dat heeft bij over dag. (Zie dag.)

Daar is van nacht meer dan de molen in het woud omgegaan. (Zie molen.)

Daarmeê had je genacht.Ga naar voetnoot11

Dat is eene brandende kaars in den nacht. (Zie kaars.)

De eerste nacht van het huwelijk is somtijds de laatste van de liefde. (Zie huwelijk.)

De landman slaapt maar drie geruste nachten. (Zie landbouwer.)

De nacht heeft raad in.Ga naar voetnoot12

De nacht is moeder van gedachten. (Zie gedachte.)

De nacht is niemands vriend.Ga naar voetnoot13

De nacht is om de rust gemaakt.Ga naar voetnoot14

De nacht Is verdacht.Ga naar voetnoot15

De nacht is voor de muzen. (Zie muze.)

De nacht verzwaart.Ga naar voetnoot16

Den ganschen nacht gevochten, en niemand dood gebleven.Ga naar voetnoot17

Die bij dag in huis is, valt bij nacht niet in de gracht. (Zie dag.)

Die bij nacht in geelgieters stoffe werken, kunnen naar geene muskus rieken. (Zie geelgieter.)

Die des nachts eene kat koopt, zal haar over dag wel weêr laten loopen. (Zie dag.)

Die 't betuigen der oogen acht, Die timmert op ijs van éénen nacht. (Zie ijs.)

Die u 's daags zag, zoude u 's nachts niet willen. (Zie dag.)

Die wil slapen zacht, Make zijn bedje tegen den nacht. (Zie bed.)

Duivelsbrood groeit in éénen nacht. (Zie brood.)

Een oud man is één nacht ijs. (Zie ijs.)

Geen dag zonder nacht. (Zie dag.)

Geene zwarigheid op den nacht.Ga naar voetnoot18

[pagina 115]
[p. 115]

Geen parel dient bij nacht gekocht, Geen vrijster bij de kaars gezocht. (Zie kaars.)

Gij schijnt van den ligten slag, Tot uw werk bereid, bij nacht en bij dag. (Zie dag.)

God beschikt over nacht. (Zie god.)

Goede dagen van de vrijers worden gevolgd door kwade nachten. (Zie dag.)

Goeden nacht Nies (of: Nel)! ik heb je billen gezien. (Zie bil.)

Het gebed moet zijn de sleutel van den dag en het slot van den nacht. (Zie dag.)

Het is allerliefst mooi weêr, zei de vrouw; ja, wel allerliefst mooije nachtvorstjes, antwoordde de man. (Zie man.)

Het is beter gezegd: nacht man, dan nacht schoorsteen. (Zie man.)

Het is daar nacht meê (of: Het is nacht bij hem).Ga naar voetnoot1

Het is eene nachtraaf.Ga naar voetnoot2

Het is er nacht, zei de chemist, en hij stak zijn hoofd in den distilleer-ketel. (Zie chemist.)

Het is geen ijs van één' nacht. (Zie ijs.)

Het is nog vroeg genoeg, om een' kwaden nacht te hebben.

Het zal van nacht een koekje bakken, zei de mof, en het was Sint Jan in den zomer. (Zie koek.)

Hij doet zijnen mond op het nachtslot. (Zie mond.)

Hij gaat uit als een eindje nachtkaars. (Zie einde.)

Hij heeft den ganschen nacht gebanketteerd.Ga naar voetnoot3

[Dit spreekwoord is eene bespotting voor den armen man, die altijd van zijne vermaken spreekt. Banketteren zegt hier niet: gasterij houden, maar op eene bank liggen slapen.]

Hij heeft een' kwaden nacht gehad.Ga naar voetnoot4

Hij heeft het studeren (of: de school) goeden nacht gezegd.Ga naar voetnoot5

Hij heeft niemand goeden nacht gezegd.Ga naar voetnoot6

[Dit spreekwoord zegt zooveel als: Hij is met stille trom vertrokken, en ziet op hem, die zich wegpakt, zonder zijne schulden te voldoen. Zoo deed alva, die, met schulden overladen, heimelijk des nachts Amsterdam verliet; ofschoon hij, door het steken der trompet, had laten aankondigen, dat elk, die iets van hem te vorderen had, den volgenden dag betaling zou verkrijgen. Maar hij is de eenige niet, die niemand goeden nacht heeft gezegd: vóór hem deed men zulks, en na hem even zoo.]

Hij heeft te nacht op de lange veren geslapen.Ga naar voetnoot7

[In dit spreekwoord teekent men den grootspreker, die niets bezit. Met de lange veren wordt het stroo bedoeld.]

Hij is geboren op Sint Galperts nacht, drie dagen voor 't geluk. (Zie dag.)

Hij is zoo duister als de nacht.Ga naar voetnoot8

Hij is zoo kwaad als de nacht.

Hij komt als een dief in den nacht. (Zie dief.)

Hij komt uit de nachtschuit.Ga naar voetnoot9

Hij slaapt haast geen' nacht op bed. (Zie bed.)

Hij slacht de uilen: hij vliegt in den nacht.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.)

Hij weet er niet meer (of: zoo weinig) van dan (als) een pas geboren kind (of: als het kind, dat te nacht geboren is). (Zie kind.)

Hij zal er 's nachts nog van droomen.Ga naar voetnoot11

Hij zal er zich met Frederik Hendrik een nachtje op beslapen. (Zie frederik hendrik.)

Hij zal vóór den nacht wel bijdraaijen, om den wal niet te na te komen.Ga naar voetnoot12

Hij zal zijne moeder gaauw op het nachtijs hebben. (Zie ijs.)

Iemand goeden nacht wenschen.Ga naar voetnoot13

Ik heb een' vroom' man, zei Lijsje de nachtloopster, mijn man timmert aan de kerk. (Zie kerk.)

Ik versta je wuiven wel, je zult van nacht niet t'huis komen, zei de vrouw, en zij zag haar' man aan de galg hangen. (Zie galg.)

Ik wil hem heden nacht om geene dochter bidden. (Zie dochter.)

In den nacht Heb ik 't bedacht.Ga naar voetnoot14

[Dit zegt hij, die er zich met Frederik Hendrik een nachtje op beslaapt, dat is: die niet naar den eersten indruk handelt, maar zich eerst rijpelijk bedenkt.]

In die slaapbank zal ik mij van nacht wel behelpen, zei dronken Tijs, en hij ging in een' varkenstrog liggen. (Zie bank.)

Interest is een invretende kanker, zoo bij nacht als bij dag. (Zie dag.)

't Komt dikwijls wel bij nacht, Waaraan de verstandigste niet dacht.

Lang discoureren maakt korte nachten.Ga naar voetnoot15

Men gaat niet over ijs van één' nacht. (Zie ijs.)

Menigeen zoekt goede nachten, en verliest goede dagen. (Zie dag.)

Nacht en dag scheelt veel; maar dat ook (of: Dat scheelt als nacht en dag). (Zie dag.)

Nachtloopen is nooit goed.Ga naar voetnoot16

Nacht Nel! er is eene nieuwe klink aan de deur. (Zie deur.)

Nachtwerk schaamt zich gaarne.Ga naar voetnoot17

Stijntje zal een' naren nacht hebben.

Tegen den nacht wendt hij van den wal af.Ga naar voetnoot18

Trek ik een' grooten prijs, zei Jantje van der Lit, Dan steek ik door de vreugd van nacht mijn wijf aan 't spit. (Zie jantje van der lit.)

Verdriet en plagen Maakt lange dagen, En kwâ gedachten Maakt lange nachten. (Zie dag.)

Voor nacht in, voor dag uit. (Zie dag.)

Waarover men des daags peinst, dat rijst dikwijls des nachts voor onze zinnen. (Zie dag.)

Wie goede dagen wil, moet kwade nachten doorwaken. (Zie dag.)

Wij hebben Sint Jans nacht gehad.Ga naar voetnoot19

[Dat is: wij hebben den nacht slapeloos doorgebragt, daar het aanhoudend geraas ons alle rust heeft benomen. Het spreekwoord is ontleend aan de feesten, die Joden, Christenen en Mahomedanen, op den 24 Junij, den geboortedag van johannes den Dooper, plagten te houden. Zie over die feesten de jager.]

Wind in den nacht Is water in de gracht. (Zie gracht.)

[pagina 116]
[p. 116]

Wintersche nachten, Vrouwen-gedachten En gunst van heeren Ziet men weldra keeren. (Zie gedachte.)

Zij is zoo leelijk als de nacht.

Zij maken van den dag een' nacht, en van den nacht een' dag. (Zie dag.)

Zij slapen allen nog niet, die eenen boozen nacht zullen hebben.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.)

Zoo de wind gaat liggen, zult gij van nacht nog moeten boomen.Ga naar voetnoot2

Nachtegaal.

Dat is maar, om kennis te maken, zei losse Flip, en hij lichtte zijne vrouw met eene houten lantaarn naar bed, daar de nachtegaal zeven jaren op gezongen had. (Zie bed.)

De ekster wil zingen tegen den nachtegaal. (Zie ekster.)

De groote paauw heeft zooveel met zijne veren te doen als de kleine nachtegaal.Ga naar voetnoot3

De nachtegaal moet voor den uil wijken.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.)

De raaf heeft de eere van den zang boven den nachtegaal. (Zie eer.)

Die nachtegaal zingt wel, zei dronken Goosen, en hij hoorde eene musch tjilpen. (Zie goosen.)

Eene musch tot een' nachtegaal verheffen. (Zie musch.)

Een kwaad wijf is een kwade nachtegaal.Ga naar voetnoot5

Een nachtegaal is er maar een beestje bij. (Zie beest.)

Elk meent, dat zijn koekoek fraaijer zingt dan eens anders nachtegaal. (Zie koekoek.)

Het is een nachtegaaltje op de peluw.Ga naar voetnoot6

[Dat is: moeder zingt 's nachts haar kind in slaap.]

Hij leert den nachtegaal zingen.Ga naar voetnoot7

Hij lust wel tongetjes van nachtegalen.

Zij heeft een' nachtegaal in de wieg.Ga naar voetnoot8

[Hier is de nachtegaal het schreeuwend kind, dat moeder met wiegen niet in slaap kan krijgen.]

Nachtmerrie.

Die gedachte jaagt mij de nachtmerrie op 't lijf. (Zie gedachte.)

Houd u op de beenen, dan wordt gij van de nachtmerrie niet bereden. (Zie beenen.)

Nadeel.

Die het voordeel heeft, moet het nadeel lijden.Ga naar voetnoot9

Een aarden pot bij een' metalen, Kan nimmer iets dan nadeel halen. (Zie aarde.)

Geeft niemand eenig kwaad te denken, zoo wordt er tot nadeel niet gedacht. (Zie kwaad.)

Geen voordeel zonder nadeel.

Nadering.

Elke trede is eene nadering tot den dood. (Zie dood.)

Nagel.

Dat zal u nog ten nagelen uitzweren.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.)

De woorden groeijen uit den nagel van den duim niet, zei stomme Flip, en hij kon niet spreken. (Zie duim.)

Die vrijdags zijne nagels knipt, heeft geene tandpijn.Ga naar voetnoot11

Het brandt hem niet op den nagel.Ga naar voetnoot12

[Men zegt dit van een' vermogend' man.]

Het scherp der nagelen is afgeloopen.Ga naar voetnoot13

[Men past dit spreekwoord toe op den man van jaren, die in zijne jeugd zijne rolletjes goed heeft laten afloopen.]

Hij gelijkt de roofvogels: hij heeft kromme nagels.

Hij heeft geene nagels, om zijn gat te kraauwen. (Zie gatten.)

Hij heeft het zoo benaauwd als eene vloo tusschen twee nagels.

Hij heeft zijne nagels gescherpt.

Hij zit gelijk eene luis tusschen twee nagelen. (Zie luis.)

Iemand de nagelen korten.Ga naar voetnoot14

Iets met neb en nagel vasthouden.

Over den nagel werpen.

[Gul zijn, vooral in 't geld uitgeven.]

Zij heeft scherpe nagels.

[Men zegt dit van eene booze vrouw.]

Zoo hij niets te bijten heeft, dat hij dan de nagels knaauwe.

 

Dat is de nagel, dien men slaan moet.

Dat is een nagel aan zijne doodkist. (Zie dood.)

De eene nagel doet den anderen wagen.Ga naar voetnoot15

[Het eene kwaad wordt door het andere verdreven.]

De eene nagel drijft den anderen uit.Ga naar voetnoot16

De een slaat den nagel, en de ander hangt den hoed eraan. (Zie hoed.)

De kaars is tot op den nagel verbrand. (Zie kaars.)

De nagel heeft het zoo kwaad als het gat. (Zie gaten.)

Die eene gouden poort wil maken, brenge er elken dag één' nagel toe. (Zie dag.)

Die een' gouden wagen volgt (of: naar een' gouden wagen staat), krijgt er wel eene as (een rad, of: een' nagel) van. (Zie as.)

Een nagel doet wel een hoefijzer verliezen, een hoefijzer het paard, hetwelk dan wel den ruiter doet sneuvelen. (Zie hoef.)

Het is geen nagelschraapsel waard.

Het wil niet, gelijk ik wil, zei de Indiaan; toen wilde hij met zijne tanden de ijzeren nagels uit het schip trekken. (Zie ijzer.)

Hij houdt altijd een' slag om den nagel.Ga naar voetnoot17

Hij schiet over nagel.Ga naar voetnoot18

Hij zou niemand een schraapsel van een' nagel te kort doen.Ga naar voetnoot19

Op denzelfden nagel kloppen.Ga naar voetnoot20

Weet gij een gat, ik weet een' nagel. (Zie gaten.)

Weet gij een' nagel, hij weet een gat. (Zie gaten.)

Wist men een lek, zij wisten een nagelgat. (Zie gaten.)

[pagina 117]
[p. 117]

Zijne nagelen scherpen.

Zijn lel is aan geen' nagel te beleggen. (Zie lel.)

Najaar.

Hij speelt ermede als de wind met de najaarsbladeren. (Zie blad.)

Nakomeling.

Eerlijk geslacht baat geen' oneerlijken nakomelingen. (Zie geslacht.)

Nalatigheid.

Gerustheid maakt nalatigheid. (Zie gerustheid.)

Nalezing.

De nalezing moet niet beter zijn dan de oogst.

[Dit spreekwoord is ontleend aan Richt. viii:2.]

Nap.

Hij gooit het van het bakje in het napje. (Zie bak.)

Ieder bedelaar prijst zijn' nap. (Zie bedelaar.)

Men mag geene vlieg uit zijn' nap krijgen.Ga naar voetnoot1

[Hij geeft niets weg, maar behoudt alles voor zich zelven.]

Napoleon.

Die wil, die kan, zei Napoleon.

Een leeuw in zijn hok is een Napje op Sint Helena. (Zie hok.)

Nar.

Allemans vriend is veelmans gek (of: iedermans nar). (Zie gek.)

Daar zijn veel narren zonder kolven. (Zie kolf.)

Door al te groote wijsheid wordt men een nar.Ga naar voetnoot2

Een blinde zou 't wel zien, en een nar bemerken. (Zie blind.)

Een narrenstreek wordt dikwijls door eene gelukkige gebeurtenis opgevolgd. (Zie gebeurtenis.)

Groote narren moeten groote bellen hebben. (Zie bel.)

Het is eene groote kunst, om narren te voldoen. (Zie kunst.)

Het is hem zoo eigen, als de muts met bellen aan den nar. (Zie bel.)

Hij zoekt een' nar; maar zoo hij in den spiegel kijkt, zal hij er een' vinden.

Men kan wel een wijs hoofd uit eene narrenkap steken. (Zie hoofd.)

Men mag geen' nar op eijers zetten. (Zie ei.)

Men moet eerst een paar narrenschoenen verslijten, zal men wijs zijn.Ga naar voetnoot3

Oude narren zijn de beste.Ga naar voetnoot4

Twee narren in één huis: Dat maakt te groot gedruisch. (Zie gedruisch.)

Uit eene wijze kaproen een' narrenkop steken. (Zie kaproen.)

Wat ziet men nu veel narrensleden!Ga naar voetnoot5

Nat.

Dat is eene zeef, die geen nat houdt.

Donder op den naakten tek, 't Heele jaar geen nat gebrek. (Zie donder.)

Het is al één pot nat.Ga naar voetnoot6

Het is een lastige pot nat.

Het is gewis een gek, die den kok in den aars blaast, om een' schotel vol vleeschnat. (Zie aars.)

Hij heeft een' slag weg van een fret, dat altijd lekt en nat geeft. (Zie fret.)

Hij is achter nat.Ga naar voetnoot7

[Hij zal bankeroet maken.]

Hij is gaarne met den neus in 't nat.Ga naar voetnoot8

[Zoowel hier als in het spreekwoord: Hij zit in 't nat, heeft men door 't nat den jenever te verstaan.]

Hij mag zijn natje en droogje wel; maar niet boven den neus. (Zie droog.)

Hij spuwt ook niet in het lieve nat (of: Hij spuwt er niet in).

[Dat wil zeggen: het is hem verre van verachtelijk te zijn. Het spreekwoord ziet op den likkebroêr.]

Hij zit in 't nat.Ga naar voetnoot9

Indien gij gooit met groen of nat, Dat is gezegd: kom fool mij wat. (Zie groen.)

Koop ik huizen, dan heb ik steen; koop ik vleesch, dan heb ik been; doch koop ik van dit edele nat, dan heb ik wat, zei Pieter Sloköp. (Zie beenderen.)

Koud en nat Geeft altijd wat. (Zie koud.)

Wat door groote droogte vergaat, kan met nat weêr te regt komen; maar wat door nat vergaat, is verloren. (Zie droogte.)

Wat eendenhemeltje is dat, Gestadig met den bek in 't nat! (Zie bek.)

Nathals.

Dat is zooveel als een roemer wijn voor een' nathals.Ga naar voetnoot10

Die zich voor de druppels kan wachten, is vrij van nat te worden, ten ware hij in de gracht liep. (Zie druppel.)

Hij is nat in top: hij zal schippers dochter hebben. (Zie dochter.)

Hij is van binnen en buiten nat.

Te dieper wij zwemmen, te natter wij worden.

Natuur.

Aanwenst (of: Gewoonte) wordt (of: is) eene tweede natuur. (Zie aanwenst.)

Dat in de natuur is, is kwaad te verdrijven.Ga naar voetnoot11

De natuur helpt (of: redt) zich zelve.

De natuur is met weinig tevreden.Ga naar voetnoot12

De natuur moet altijd balanceren.

De natuur (of: Het moederhart) kan niet legen (of: verloochent zich niet). (Zie hart.)

Den tol der natuur betalen.Ga naar voetnoot13

De paap wordt bij stemmen aangesteld, de keizer met geweld, en de koning door de natuur. (Zie geweld.)

Die iets heeft van nature, Zal 't tot in 't graf hem duren. (Zie graf.)

Die te veel lacht, heeft eens zots natuur; die niet lacht, heeft eener katte natuur. (Zie kat.)

Die zich niet verheugt in schoone vrouwen of goeden wijn, Die moet kwaad van nature zijn.Ga naar voetnoot14

Die zijne natuur kan overwinnen, is sterker dan Simson.Ga naar voetnoot15

Eene vrouw versiert zich van nature gaarne.Ga naar voetnoot16

Het is tegen de natuur der hoenderen: hooi te eten. (Zie hoen.)

[pagina 118]
[p. 118]

Het moet in tijds naturen, dat van goede stof opgeleid is.Ga naar voetnoot1

[Een goede aard of eene edele inborst komt al spoedig voor den dag.]

Hetzij in schande of eer: Natuur gaat boven leer. (Zie eer.)

Hij is zot van natuur, En wijs in Schriftuur.Ga naar voetnoot2

Kunst volgt natuur. (Zie kunst.)

Men ontwent de leer, Natuur nimmermeer. (Zie leer.)

Natuur begaaft, Oefening beschaaft.Ga naar voetnoot3

Natuur doet den hond sporen. (Zie hond.)

Natuur doet hare keur. (Zie keur.)

Natuur Heeft duur. (Zie duurzaamheid.)

Natuur Is onze naaste gebuur. (Zie buurman.)

Natuur trekt meer dan zeven paarden (of: ossen).Ga naar voetnoot4

Onthoud je je natuur niet.

[Dat is: toom je niet in tegen je aard aan.]

't Volk dient zich met 't gebruik veel meer, Dan van natuur en goede leer. (Zie gebruik.)

Waar natuur heeft ramp, Zet vernuft een' klamp. (Zie klamp.)

Wachtje voor degenen, die van de natuur geteekend zijn, zei Willem Spek, en hij zelf zag scheel, had kromme beenen en een' scheeven mond. (Zie beenen.)

Wat de natuur den paauwen aan den kam onthoudt, geeft zij hun weder aan den staart. (Zie kam.)

Zijne natuur pruilt.Ga naar voetnoot5

Zoodra men zijn hart begint te voelen, heeft de natuur ons mondig verklaard. (Zie hart.)

Zoo men de natuur met eene vork drijft, zij zal staâg wederkeeren.

Zout en zuur Krenkt de natuur.Ga naar voetnoot6

Navigatie.

Hij verstaat zich op de navigatie.

Navolger.

Een goed voorbeeld vindt navolgers.

Navolgers zijn geene voorgangers.Ga naar voetnoot7

Nazareth.

Hoe ziet Nazareth er zoo uit?

[Men bezigt dit spreekwoord, wanneer men iemand in zijn werk bespottelijk wil maken.]

Kan ook iets goeds uit Nazareth komen? (Zie goede.)

Neb.

Hij kalt, als hem de nebbe gewassen is.Ga naar voetnoot8

[Dat wil zeggen: hij brengt niet dan zotteklap voort, en staat met de dieren gelijk, die geluiden voortbrengen, zoo als ze hen in den bek groeijen.]

Iets met neb en nagel vasthouden. (Zie nagel.)

Jonge vogels hebben weeke nebben.Ga naar voetnoot9

Men ziet het wel aan uwe nebben, dat uwe moeder geen eendvogel was. (Zie eend.)

Nebukadnezar.

Hij kent de kinderen van Nebukadnezar. (Zie kind.)

Nederig.

God wederstaat den hoovaardige, maar den nederige geeft Hij genade. (Zie genade.)

Nederigheid.

De nedrigheid is zulk een schat, Dat niemand zijne waarde vat.

Men kent eens mans nederigheid, als hij groot is. (Zie man.)

Nederlaag.

Zij hebben de nederlaag gekregen.Ga naar voetnoot10

Nederlander.

Bij den Nederlander vindt men één mes, bij den Schot twee, en bij den Franschman geen. (Zie franschman.)

Neede.

Neê is hier twee uren van daan.

[Men zegt dit te Groenlo, als iemand eene vraag kort af met neê, voor neen, beantwoordt. De woordspeling ziet op het twee uren van Groenlo gelegen dorp Neede, in de wandeling Neê genoemd.]

Neef.

Arme lieden hebben nergens neven en nichten. (Zie lieden.)

Gij zult mijn zoon (of: mijn neef) niet langer zijn.Ga naar voetnoot11

Haanneef sprak tot zijne hennen: Elk moet zich zelven kennen. (Zie haan.)

Het is neef, neef, Zoo lang als ik geef.Ga naar voetnoot12

Hij is van Loenen, 't is mijn neef. (Zie loenen.)

Kunt gij niet meer (of: Houdt gij op met) geven, Weg zijn de neven.Ga naar voetnoot13

Men zegt nog neef; maar het is van Adams wege. (Zie adam.)

Met leenen volle neef, en met weêrom geven hoerenkind. (Zie hoer.)

Schenken en geven Maakt nichten en neven.Ga naar voetnoot14

Voor al die zure appelen geeft hij hem nu weder een zoet neefje. (Zie appel.)

Zij sparen voor neefjes en nichtjes.Ga naar voetnoot15

Neeltje.

Drink hartig, zei Neeltje tegen haar' man, En zij gaf hem de ledige kan. (Zie kan.)

Je slacht manke Neel, zei Flip, die veranderde negen maal op een' dag. (Zie dag.)

Wat is het ruig in dat gat, zei blinde Neel, en zij voelde in een' schoorsteen, die in geene negen en dertig jaren geveegd was. (Zie gaten.)

Zij schuurde hare billen met biksteen als zindelijke Neeltje. (Zie bil.)

Neeltje Ligtebil.

De liefde springt hem in den buik als de karpers op onzen zolder, zei Neeltje Ligtebil, en zij werd wat gefoold. (Zie buik.)

Neen.

Beter enkel ja dan dubbel neen. (Zie ja.)

Bij ja en bij neen, zei de factoor, koopluî zweren niet. (Zie factoor.)

Het is een koud hart, dat om het eerste neen eene lieve vrijster laat. (Zie hart.)

Hij verkoopt neen.

[Men zegt dit, wanneer van een' koopman iets geëischt wordt, dat op den oogenblik niet voorhanden is.]

[pagina 119]
[p. 119]

Ja en neen is een lange strijd. (Zie ja.)

Ja en neen is kooplieden voêr, koot en bikkel der kinderen. (Zie bikkel.)

Ik wil er neen noch ja op zeggen. (Zie ja.)

Mijn ja is zoo goed als zijn neen. (Zie ja.)

Uw ja zij ja, uw neen zij neen; Zoo acht en mint u iedereen. (Zie ja.)

Van neen wordt ja met geld gemaakt, En 't ja door 'tzelfde neen geraakt. (Zie geld.)

Vrijsters liegen, als zij neen voor ja zeggen. (Zie ja.)

Zijn neen is zijn ja. (Zie ja.)

Neep.

Die greep Werd de neep. (Zie greep.)

Hij heeft eene gevoelige neep in zijne fortuin gekregen. (Zie fortuin.)

Neer.

Hij is in de neer geraakt.Ga naar voetnoot1

Neet.

Als men uit de luizen is, dan komt men in de neten (of: Die al van de luizen verlost zijn, worden nog van de neten geplaagd). (Zie luis.)

Daar neten zijn, moeten luizen komen. (Zie luis.)

Men komt ligter uit de luizen dan uit de neten. (Zie luis.)

Negen.

Hij zit op de goede (of: kwade) negen.

[Dat is: hij heeft veel voor- of nadeel; het loopt hem meê of tegen. Het spreekwoord is, zoowel als het volgende, aan het Ganzenspel ontleend.]

Ik wensch je de goede negen: dan ben je digt bij den pot.

Negen en negentig.

Dat is er één van de negen en negentig. (Zie één.)

 

Ik stond op negen en negentig.

[Men zegt dit, wanneer men het van den rand des grafs heeft afgehaald.]

Negenmanneken.

Ik geef er nog geen negenmanneken voor.

[Men zegt dit van dingen van geringewaarde. Zie over het negenmanneken, als Nedersaksische munt, hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen, op het woord.]

Negenoog.

Het is een negenoog.Ga naar voetnoot2

[Dat wil zeggen: hij ziet zeer naauwkeurig, maar 't zijn altijd kleinigheden, waarop hij zijne opmerkzaamheid gevestigd houdt. In denzelfden zin spreekt men van een' haarklover en een' muggezifter. Men noemt zulk een' persoon negenoog, omdat hij meer wil zien dan een gewoon mensch, die twee oogen heeft. Dat men hem juist negen oogen geeft, zal wel ontstaan zijn, om hem met eene kwaadaardige bloedvin, onder den naam van negenoog bekend, te vergelijken: zoo lastig die kwaal is voor het ligchaam, zoo drukkend is het bijzijn van den bedoelden opmerker voor den gezelligenomgang. Deze dubbelzinnigheid zou niet bestaan, indien men hem bijvoorbeeld een' zevenoog of tienoog noemde.]

Negentien.

Eene stijg is twintig, en toch telt de boer altijd negentien vóór twintig. (Zie boer.)

Negotie.

Daar de negotie slap gaat, heeft de kat in den ketel gejongd. (Zie kat.)

De negotie vervalt.Ga naar voetnoot3

Geene conscientie in de negotie. (Zie conscientie.)

Geld is de ziel van de negotie. (Zie geld.)

Nek.

Als men de zog in den nek kittelt, gaat zij in het slijk liggen.Ga naar voetnoot4

Daar zijn al wat woorden den nek om gebroken.

Dat zal hem den nek breken.

De duivel heeft hem bij den nek. (Zie duivel.)

De een moet dikwijls een' arm of een been breken, om den nek van zijn' buurman te sparen. (Zie arm.)

De fortuin heeft hem den nek toegekeerd. (Zie fortuin.)

De zon schijnt in den nek, zoodat de neus ervan druipt.Ga naar voetnoot5

Die matig den darm vult, van pas den nek warm houdt, en zijne vrouw verre van zijne zijde verwijdert, leeft in gezondheid. (Zie darm.)

Een haastig woord heeft er menigeen den nek gebroken.Ga naar voetnoot6

Het is al een: sla mij aan den nek of aan den hals. (Zie hals.)

Hij geeft hem den nekslag.

Hij heeft den nek gekromd.Ga naar voetnoot7

Hij heeft ook oogen in zijn' nek.Ga naar voetnoot8

Hij heeft wel een haar in den nek, dat hem daarvan zal terughouden. (Zie haar.)

Hij kraauwt den nek.Ga naar voetnoot9

Hij wordt in den nek gezien.

Iemand bij den nek pakken.Ga naar voetnoot10

Iemand den nek breken.

Iemand den voet op den nek zetten.Ga naar voetnoot11

[Dat wil zeggen: iemand met de grootste minachting bejegenen. Dat men in vroegeren tijd deze smaadheid den overwonnen vijand werkelijk aandeed, blijkt uit Joz. x: 24.]

Iemand het vel over het hoofd (of: den nek) stroopen. (Zie hoofd.)

Iemand met den nek aanzien (ook wel: den nek toekeeren (of: bieden)).Ga naar voetnoot12

Iemand tusschen hals en nek slaan. (Zie hals.)

Men kan hem wel met eene meid in den nek slaan. (Zie meisje.)

Op je nek (of: neus) geturfd: dan heb je geen zoldertje van doen.Ga naar voetnoot13

Zoo gij een' stok geeft aan den gek, Gewis hij slaat u in den nek. (Zie gek.)

Nel.

De gezondheid van dokter Snel, Of van dokters Nel. (Zie dokter.)

Goeden nacht Nies (of: Nel)! ik heb je billen gezien. (Zie bil.)

Nacht Nel! er is eene nieuwe klink aan de deur. (Zie deur.)

[pagina 120]
[p. 120]

Nemer.

Geene grootere kunst, dan van nemers gevers te maken. (Zie gever.)

 

De nemers hangt men bij de dieven. (Zie dief.)

Nergens.

Boven uit en nergens aan. (Zie boven.)

Nergenshuizen.

Het zijn heeren van Nergenshuizen in Geenland. (Zie geenland.)

Nering.

Aan het volk kent men de nering.

Als hoeren spinnen, dan is de nering krank. (Zie hoer.)

Andere nering, Andere tering.Ga naar voetnoot1

Bier tappen (of: Jenever schenken) is de laatste nering voor den broodzak. (Zie bier.)

Bij het volk is de nering, zei de mosselman, en hij kwam met de mosselen in de kerk. (Zie kerk.)

De loterij is eene hoeren-nering, zei Jan de Bander; Want wat men in de eene wint, verliest men in de ander. (Zie hoer.)

De nering is verloopen.Ga naar voetnoot2

De nering zit op haar gat. (Zie gatten.)

Die lieden hebben goede nering. (Zie lieden.)

Die zich zijne nering (of: zijn ambacht) schaamt, gedijt niet. (Zie ambacht.)

Drukke nering, maar weinig verdiensten.

Eenige huisnering doen. (Zie huis.)

Een man van alle nering Vindt ligtlijk zijne tering. (Zie man.)

Elk is een dief in zijne nering, zei de prediker, en hij stootte aan den zandlooper. (Zie dief.)

Geene nering zonder liegen.Ga naar voetnoot3

Goede nering, maar slappe winst.

Het is een goed ding, een man van veel nering te zijn. (Zie ding.)

Het zijn lieden van eender nering. (Zie lieden.)

Hij laat het hem aan geene nering ontbreken.Ga naar voetnoot4

Kleine winkel, groote nering; Rijke staatsie, smalle tering.

Men moet de tering naar de nering zetten.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.)

Neringachtig en teringachtig.Ga naar voetnoot6

Nering en heeren-gunst (of: hulde) is geen erf (of: vaste bezitting). (Zie bezitting.)

Nering is allen man wel even na, maar niet even nut. (Zie man.)

Nering (of: IJver), zonder verstand, Is schade voor de hand. (Zie hand.)

Niemand is met zijne nering tevreden.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

Sobre nering, Slechte tering.Ga naar voetnoot8

Twee minnaars aan eene figuur, Van eender nering twee gebuur. (Zie buurman.)

Van ééne nering onder malkanderen: De eene haat den anderen.Ga naar voetnoot9

Waar volop is, komt nering.Ga naar voetnoot10

Wie zou Sint Pieters nering dan waarnemen?

Zij verstaat zich op de nering.

[Die vrouw heeft vrij wat ondervinding opgedaan!]

Nero.

Het is Nero niemands vriend.Ga naar voetnoot11

Nest.

Alle ding met vriendschap, zei Govert, en hij nam de eijeren uit zijns buurmans hoendernest. (Zie buurman.)

Als de jongen vliegen kunnen, verlaten zij het nest. (Zie jong.)

Als het nest gereed is, vliegt het vogeltje eruit.Ga naar voetnoot12

Bij gebrek van tarwe maakt een leeuwerik zijn nest in de haver. (Zie gebrek.)

Daar blijft geen ei in 't nest. (Zie ei.)

Daar weet men niet van die eksternesten. (Zie ekster.)

Dat is een vette brok in zijn nest gesleept. (Zie brok.)

Dat is, om den kievit van het nest te leiden. (Zie kievit.)

Dat is op het nest gevangen.

[Men zegt dit, wanneer een perceel bij den verkoop dadelijk wordt afgemijnd voor den prijs, waarop het is opgehangen.]

De een klopt op de haag, terwijl de ander vogels vangt (of: het nest heeft). (Zie haag.)

De mensch heeft dikwijls zijn nest, waar de beer het niet zou verkiezen. (Zie beer.)

De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten. (Zie hemel.)

Die geene eijeren heeft, broedt het nest. (Zie ei.)

Die het nestje (of: het vogeltje) weet, heeft het niet, maar die het rooft (vangt).Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.)

Die het nestje weet, vreest voor de roovers.Ga naar voetnoot14

Die te huis blijft, sterft in zijn nest. (Zie huis.)

Eene oude zwaluw weet haar nest.Ga naar voetnoot15

Een hond is stout op zijn' eigen' dam (of: in zijn eigen nest). (Zie dam.)

Een klein vogeltje in een klein nestje rustig leeft, Daar menige grootere vogel in zijn groot nest van onrust beeft.Ga naar voetnoot16

Elke vogel prijst zijn nest.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.)

Er is geen ekster zoo loos, of zijne jongen (ook wel: zijn nest) worden (wordt) hem wel ontnomen. (Zie ekster.)

Het is al op, hij houdt niet ééne veêr in zijn nest.Ga naar voetnoot18

Het is één nest, en blijft één koek. (Zie koek.)

Het is een paddenest.

[Men zegt dit van eene vuile plaats.]

Het is een regt uilennest.

[Men zegt dit van eene vervallen, donkere woning.]

[pagina 121]
[p. 121]

Het is een vuile vogel, die zijn eigen nest ontreinigt.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.)

Het is spek uit het hondennest. (Zie hond.)

Het moet een ruige hond wezen, die twee nesten warm kan houden. (Zie hond.)

Hij bewaart zijn nest wel.Ga naar voetnoot2

Hij duldt ook geen vreemd vogeltje in zijn nest.

Hij heeft het nest-ei verloren. (Zie ei.)

Hij heeft het nestje uitgehaald.

Hij heeft het wespennest verstoord.

Hij heeft zijne nestharen nog. (Zie haar.)

Hij is digt voor zijn nest.

Hij is een haan, maar op zijn nest. (Zie haan.)

Hij laat geen rattennest in de wrangen onbezocht.

Hij legt zijne eijeren buiten zijn nest. (Zie ei.)

Hij ligt op zijn nest.Ga naar voetnoot3

Hij schiet hem op zijn nest.Ga naar voetnoot4

Hij slacht het nest, waar hij uitgebroeid is.

Hij sleept alles in zijn nest.Ga naar voetnoot5

Hij spreidt zijne vleugelen wijder uit dan over zijn nest.Ga naar voetnoot6

Hij verlaat (of: vliegt van) het nest, voor hij slagpennen heeft.Ga naar voetnoot7

Hij vindt het nest ledig.Ga naar voetnoot8

Hij was gewoon, zijne eijeren in anderer lieden nest te leggen. (Zie ei.)

Hij wil de mieren met blazen in haar nest doen blijven. (Zie mier.)

Hij zit daar in geen eksternest. (Zie ekster.)

Hij zit op den kant van het nest. (Zie kant.)

Hoe ver de vogel vliegt, hij komt op zijn nest terug.Ga naar voetnoot9

Ik behoor in dit nest evenmin t' huis, als eene duif in het gierennest. (Zie duif.)

Kleine vogeltjes maken kleine nestjes.Ga naar voetnoot10

Men heeft hem uit het nest geligt.Ga naar voetnoot11

Men kent den vogel aan zijne veren (ook wel: aan zijn nest).Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.)

Men moet geen wespennest storen (of: niet in een wespennest wroeten).

Men moet zich niet te vroeg uit het nest begeven.Ga naar voetnoot13

Men moet zijn eigen nest niet bevuilen.

[Dit spreekwoord wordt gebruikt als waarschuwing tegen een' al te vertrouwelijken omgang met zijne vrouwelijke dienstboden.]

Men zal geen spek zoeken in het nest van den hond, of worsten in den hondenstal. (Zie hond.)

Met den kaaiman hoendereijeren gezocht in een uilennest. (Zie ei.)

Strek uwe vleugelen naar uw nest uit.Ga naar voetnoot14

Verliest eene kip hare veren, men weet, uit welk nest zij ontvloden is. (Zie kip.)

Vier gelouterde zuivere kievits-eijeren op een' hoek lands in één nest. (Zie ei.)

Vindt gij het ei niet, zoo moogt gij het nest braden. (Zie ei.)

Wie in zijn eigen nest sch.., die ligt onzacht, en is geene eere waard. (Zie eer.)

Wonderlijke huisvesting, zei Trui, en zij vond een rattennest in haren klomp. (Zie huisvesting.)

Zie, dat het niet op een eksternest uitkomt. (Zie ekster.)

Zij is een regt nest.Ga naar voetnoot15

Zoo zou men den rekel uit zijn nest jagen.Ga naar voetnoot16

Zuidewest, Regennest.Ga naar voetnoot17

Nestel.

Dat hij een' nieuwen nestel had, men zoude het moeten weten.Ga naar voetnoot18

[Men past dit spreekwoord op den onbeschaamde toe.]

Iemand den nestel knoopen.

[Dat is: hem door tooverij bezweren.]

Nestelaar.

Hangbroeken worden nestelaars. (Zie hangbroek.)

Nesteling.

Hij is geene nesteling waard.Ga naar voetnoot19

Nestor.

Nestor leefde wel drie honderd jaren; Waarom zou God u ook niet lang in 't leven sparen! (Zie god.)

Net.

Alle vogels schuwen de openbare netten.Ga naar voetnoot20

Beter één vogel in de hand (of: in 't net) dan twee (of: tien) in de lucht (of: over 't land). (Zie hand.)

Daar men zich naar zet, Dat valt ons in 't net.Ga naar voetnoot21

Dat heb je zoo vast als een' visch in een scheetnetje, zei de Engelschman, en hij meende: een' scheet in een vischnetje. (Zie engelschman.)

Dat is een net zonder visch.

Dat is zoo zeker als een scheet in een netje.Ga naar voetnoot22

Dat valt in mijn net.

De netten schieten.Ga naar voetnoot23

Des slapenden net vangt.

De wolf is in het net (het want, of: den strik) geraakt.Ga naar voetnoot24

Die een ander vangen wil, geraakt zelf eerst in 't net.Ga naar voetnoot25

Die met gulden netten visschen, Zullen zeker nimmer missen. (Zie goud.)

Die netten zijn van eng beslag, Daar geen aal door de maas mag. (Zie aal.)

Groote visschen, groote netten.Ga naar voetnoot26

[pagina 122]
[p. 122]

Groote visschen scheuren het net.Ga naar voetnoot1

Haal over het net.

Hang vrij netten: geen vogel, of men kan hem vangen.Ga naar voetnoot2

Het is al visch, wat in de netten komt.

Het is te vergeefs het net te spannen, als de vink reeds weggevlogen is.

Het is verloren gepepen, als de vink het net ontsnapt.Ga naar voetnoot3

Het ligte kurkje staat boven, maar het geloode net gaat te gronde. (Zie grond.)

Het zal hem geen zalmpje meer in het net brengen.

Hij breit (of: boet) netten.Ga naar voetnoot4

Hij brengt (of: werkt) zich zelven in het net (of: Hij loopt in het net).

Hij droogt zijne netjes.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.)

[Men bezigt dit spreekwoord van hem, die zich tijdelijk in zijne uitgaven van weelde bekrimpt, om den wagen in het regte spoor te kunnen houden; gelijk het mede op den dronkaard, die zijn' roes uitslaapt, wordt toegepast.]

Hij haalt hem het net over het hoofd. (Zie hoofd.)

Hij heeft een stuk van een oud net gegeten, waardoor hem de ziel in het lijf verward is. (Zie lijf.)

Hij is door alle netten gevlogen.Ga naar voetnoot6

Hij is in den knip (het net, of: de fuik) gekomen. (Zie fuik.)

Hij spant hem een net.

Hij spreidt zijn net voor eenen ouden kraan. (Zie kraanvogel.)

Hij vangt den wind met het net.

[Het is te vergeefs, dat hij zich inspant.]

Hij vischt achter het net.Ga naar voetnoot7

Hij vloeit door als een net.

[Hij is zeer vergeetachtig.]

Hij werpt het net uit.Ga naar voetnoot8

Hij ziet hem in zijn net te krijgen (of: Hij lokt hem in zijn net).Ga naar voetnoot9

Iemand in zijne eigene netten vangen.

Ik heb mijn netje vergeten.Ga naar voetnoot10

Meestal spint de spin het net, waarin zij zelve gevangen wordt.

Men moet de netten uitspannen, wil men den vogel vangen.

Men vangt geen' papegaai in een vinkenet.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.)

[‘Men vind, bij voorbeeld,’ zegt v. alkemade, ‘geen eerlijk man in een hoerhuijs.’]

Oude netten, kwade mazen. (Zie maas.)

Roep geen haring, eer gij ze in het net (of: gevangen) hebt (ook wel: voor ze in de ton is). (Zie haring.)

Vrijers! wilt uw netten hangen, Want alle vrijsters zijn te vangen.Ga naar voetnoot12

Wat gisteren voorbij vloog, valt heden ligt in 't net. (Zie gisteren.)

Zijne netten zijn zoo digt gebreid, dat er niet één vischje door kan.

Zij visschen met drooge netten.Ga naar voetnoot13

[Dat is: zij verkrijgen hunne vangst zonder moeite, nl. door die te koopen; ofschoon men het spreekwoord mede toepast op de zulken, die door slinksche streken zich met anderer vangst verrijken.]

Zij zwemmen in het net.Ga naar voetnoot14

Zoo de mensch zich zet, Waait het in zijn net. (Zie mensch.)

Netel.

Brandnetels is zuiver kruid, zei de drommel, want daar veegt niemand zijn gat aan. (Zie drommel.)

Brandnetels kunnen geene leliën voortbrengen. (Zie lelie.)

Dat eene netel zal worden, brandt haast.Ga naar voetnoot15

De netels maken geene goede saus.Ga naar voetnoot16

Eene wijze hen legt wel een ei in de brandnetels. (Zie ei.)

Hij eet als een bok, die brandnetels kaauwt. (Zie bok.)

Hij is zoo vriendelijk als eene hand vol brandnetels. (Zie hand.)

Men doet beter, geene bloemen te plukken, als er brandnetels gewied moeten worden. (Zie bloem.)

Nette.

Beter net Dan vet.Ga naar voetnoot17

Eerst net, Daarna een slet.Ga naar voetnoot18

[Met dit spreekwoord geeft men eenvoudig te kennen, dat pronksters op rijperen leeftijd veelal sloddervossen worden; ofschoon v. alkemade eene meer bepaalde toepassing maakt, als hij zegt: ‘De Maegden der Oude Duijtschen gingen in den blooten en hangende haire, met een kransje daer op; maer de eerloose wierd het hair en klederen afgesneden, dat groote schande was.’]

Geen beter blanket Dan gezond en vet, En in kleeding net. (Zie blanket.)

 

Buiten net En binnen vet.Ga naar voetnoot19

Net bij kuisch, en mors bij vuil; Valk met valk, en uil met uil. (Zie kuisch.)

Net is mooi, en mooi is net. (Zie mooi.)

Neurenburg.

Hij zal hem de wijsheid door den Neurenburger trechter in den kop gieten. (Zie kop.)

Wanneer Neurenburg mijn was, zoo wilde ik het te Bamberg verteren. (Zie bamberg.)

Neus.

Alle ding is mogelijk, behalve zijn neus af te bijten. (Zie ding.)

Als de neus jeukt, zal men drek ruiken of wijn drinken. (Zie drek.)

Als een hondenneus in den maneschijn. (Zie hond.)

Als het een hond (of: wolf) was, had hij u in de beenen (of: in den neus) gebeten. (Zie beenen.)

[pagina 123]
[p. 123]

Als men u dikwijls bij den neus grijpt: het is al geene schade.Ga naar voetnoot1

Berg uw' neus!Ga naar voetnoot2

Beter mottig dan zonder neus. (Zie mottig.)

Daar is een neus aan de lamp. (Zie lamp.)

Daar wil ik den duivel mijn' neus niet op geven. (Zie duivel.)

Dat gaat zijn' neus (of: mond) voorbij. (Zie mond.)

Dat gaat zoo tusschen neus en mond. (Zie mond.)

Dat is geene snuif voor zijnen neus.Ga naar voetnoot3

Dat is nog zoo vast niet als je neus.

Dat is zoo klaar als een neus in een zangstuk.Ga naar voetnoot4

Dat komt ervan, dat hij al te veel op zijn' neus gelegen heeft.Ga naar voetnoot5

Dat kwam, vloog hem in den neus.Ga naar voetnoot6

Dat zal hem bevallen als eene vuist op den neus.Ga naar voetnoot7

Dat zal hem in den neus vliegen.Ga naar voetnoot8

Dat zullen wij nog eens naneuzen.Ga naar voetnoot9

De deur wordt hem voor den neus toegedaan. (Zie deur.)

De kaars, die duister brandt, moet men den neus afnijpen. (Zie kaars.)

De meid ligt altijd met den neus over de onderdeur. (Zie deur.)

De mostaard kriebelt hem in den neus. (Zie mosterd.)

De neus is het kompas van den lekkerbek. (Zie kompas.)

De neus ontspringt hem.Ga naar voetnoot10

Den neus snuiten.Ga naar voetnoot11

De schelpen wassen op zijn' neus.Ga naar voetnoot12

[Men zegt dit van janmaat, als hij lang ter zee heeft gevaren.]

De stank verdwijnt zoo gezwind, als een veest in de kerk: daar heeft ze de ruimte van neusgaten. (Zie gaten.)

De zon schijnt in den nek, zoodat de neus ervan druipt. (Zie nek.)

Die aan eene witte roos ruikt, krijgt de roos aan den neus.Ga naar voetnoot13

[De roos nl., waaraan hij ruikt, - en geene ontsteking aan de oppervlakte van de huid, mede onder den naam van roos bekend.]

Die al te hard (te lang, of: te veel) snuit, dien bloedt de neus.Ga naar voetnoot14

Die den laatsten druppel uit de kan wil hebben, krijgt het deksel op den neus. (Zie deksel.)

Die geen' houten neus heeft, kan dat wel ruiken. (Zie hout.)

Die het gat onder den neus veel opendoet, moet gescheurde schoenen dragen. (Zie gaten.)

Die lange neuzen hebben, lijden veel aanstoot. (Zie aanstoot.)

Die maar een ongeluk zal hebben, kan den neus wel in zijn bed breken. (Zie bed.)

Die maar een ongeluk zal hebben, kan ligt op den rug vallen, en breken den neus.

Die op zijn' rug valt, kan toch zijn' neus bezeeren.Ga naar voetnoot15

Die te hard loopt, valt op den neus.

Die wat hebben wil, die moet erom uitzien, zei Geurt, en hij kreeg een' dikken neus en twee blaauwe oogen. (Zie geurt.)

Die weten wil, wat er in de worst gekapt is, moet een penswijf den worm uit den neus halen.

Die zijn' neus afsnijdt (of: schendt), schendt zijn aangezigt. (Zie aangezigt.)

Die zijn' neus overal in wil steken, haalt hem er dikwijls bestruifd uit.Ga naar voetnoot16

Die zijn' neus steekt in alle gaten, haalt ze er dik besch.... uit. (Zie gaten.)

Een afgesneden neus heeft geen' bril van doen. (Zie bril.)

Eene vijg op uw' neus.Ga naar voetnoot17

[De vrees is ijdel; omdat het gevaar denkbeeldig is.]

Een hond ruikt nimmer aan den kant, Daar hij den neus eens heeft gebrand. (Zie hond.)

Een spitsche neus en spitsche kin: Daar zit sinjeur de duivel in. (Zie duivel.)

Eer men den neus geveegd heeft, is men uit den brand. (Zie brand.)

Eerst een' neus, en dan een' bril. (Zie bril.)

Er valt altijd nog meer af dan van kneutjes neus. (Zie kneu.)

Geen' steek door den neus kunnen zien.Ga naar voetnoot18

Gij behoeft er den neus niet voor op te trekken.Ga naar voetnoot19

Gij hebt maar uw' neus te volgen, zoo valt gij niet over de huizen. (Zie huis.)

Gij moest veel was hebben, zoudt gij God een' wassen neus maken. (Zie god.)

Groote neusgaten opzetten. (Zie gaten.)

Hem het vel over den neus halen.

Het blaauw-geneusd oud-wijf Zoekt de aarde voor haar lijf. (Zie aarde.)

Het is een man als een kind: hij veegt zijn' neus aan zijne mouw af. (Zie kind.)

Het is een neuskijker. (Zie kijker.)

Het is een scheeve roode-wijns neus.Ga naar voetnoot20

Het is geen neus, om een' bril te dragen. (Zie bril.)

Het is hem bij den neus langs gegleden.Ga naar voetnoot21

Het is het neusje van den zalm.Ga naar voetnoot22

Het komt op een' haringneus niet aan. (Zie haring.)

Het ligt vlak vóór zijn' neus.Ga naar voetnoot23

Het scheelt je daar niet, zei besje tegen haar' man, en zij zag hem in zijn' neus peuteren. (Zie besje.)

Het scheelt veel: een' voet op een' neus.Ga naar voetnoot24

Het stormt hem tegen den neus aan.Ga naar voetnoot25

Het stroopt hem tegen den neus op.Ga naar voetnoot26

Het wordt hem van onder (of: voor) den neus weggevaagd (of: weggekaapt).Ga naar voetnoot27

[pagina 124]
[p. 124]

Hij boort hem een gat door den neus. (Zie gaten.)

Hij brengt er een' wassen neus aan.Ga naar voetnoot1

Hij geeft hem een' knip voor den neus. (Zie knip.)

Hij grijpt zich zelven bij den neus.Ga naar voetnoot2

Hij haalt hem eene pier uit den neus.Ga naar voetnoot3

Hij haalt hem het brood voor den neus weg. (Zie brood.)

Hij haalt zijn' neus onder.Ga naar voetnoot4

Hij heeft den neus gebrand.

Hij heeft den reuk van Florence onder den neus. (Zie florence.)

Hij heeft de vonk in den neus.

[Nadat bilderdijk, in zijne Verkl. Geslachtlijst, op het woord vonk, over de gewone beteekenis van dat woord gehandeld heeft, gaat hij aldus voort: ‘Doch de vonk in den neus hebben is ons vonk niet, maar 't Engelsche funk, dat is stank, en 't zelfde als de snof in den neus hebben, gelijk ons Gemeen zegt. - Dat Engelsche funk, is van 't Latijnsche fumus en fimus.’]

Hij heeft eenen brandewijns (of: jenever-) neus. (Zie brandewijn.)

Hij heeft eenen fijnen (of: goeden) neus.Ga naar voetnoot5

Hij heeft eenen hondenneus. (Zie hond.)

Hij heeft eenen kouden neus gehaald.

Hij heeft eene sneê door den neus (of: het gezigt). (Zie aangezigt.)

Hij heeft een kostelijk gat onder zijn' neus (of: in zijn hoofd). (Zie gaten.)

Hij heeft een' kroten-neus. (Zie kroot.)

Hij heeft een' neus van de broederschap. (Zie broederschap.)

Hij heeft een' schoot in den neus.

[Men zegt dit van den borreldrinker, wanneer die wat te veel heeft gebruikt.]

Hij heeft er het neusje van.Ga naar voetnoot6

Hij heeft geen' neus.Ga naar voetnoot7

Hij heeft hem eene pen (of: een' prik) op den neus gezet.Ga naar voetnoot8

Hij heeft hem in den neus (of: de buis). (Zie buis.)

Hij heeft nog geene voering (of: geen' zolder) in den neus.

Hij heeft wild haar in den neus. (Zie haar.)

Hij is altijd met den neus in het vocht.Ga naar voetnoot9

Hij is bij den neus gepakt.

Hij is door den neus geboord.Ga naar voetnoot10

[Dat wil zeggen: hij is door den wijn bedrogen, die heeft hem beet, en daardoor heeft hij het te kwaad gekregen; ofschoon men 't ook op andere zaken, zelfs op personen, toepast, waardoor, of door wie, men is beetgenomen. Zie over dit boren tuinman. Men moet dit spreekwoord niet verwarren met een ander van dit onderwerp, dus luidende: Iemand iets door den neus boren, dat is: hem eene zaak ontfutselen. Dit staat in beide spreekwoorden gelijk: men komt er met verlies af.]

Hij is er met een' blaauwen neus afgekomen.Ga naar voetnoot11

Hij is gaarne met den neus in 't nat. (Zie nat.)

Hij is geen' knip voor zijn' neus waard. (Zie knip.)

Hij is met den neus in het bed geraakt. (Zie bed.)

Hij is op zijn' neus gepikt.Ga naar voetnoot12

Hij is op zijn' neus gevallen.

Hij is overal bij met zijn' neus.Ga naar voetnoot13

Hij kijkt bij zijn' neus neêr.Ga naar voetnoot14

Hij kijkt op zijn' neus.Ga naar voetnoot15

[Dat wil zeggen: hij is beschaamd wegens eene tegen zijne verwachting slecht afloopende zaak. Op zijn' neus zien, volgens bilderdijk, in zijne Aant. op c. huygens' Koren-bloemen, v. bl. 32, zegt men ‘by een verlies, 't geen men spottender wijze aanmerkte, als of men 't daar nog bewaren wilde.’]

Hij kon wel meenen, dat zijn neus eene metworst is.

Hij krijgt een' houw over den neus. (Zie houw.)

Hij krijgt een' neus van eene el lang (of: een' langen neus). (Zie el.)

Hij krijgt er de lucht van in den neus. (Zie lucht.)

Hij laat den neus hangen.Ga naar voetnoot16

Hij laat over alles zijn' neus gaan.Ga naar voetnoot17

Hij laat zich bij den neus leiden, gelijk een buffel. (Zie buffel.)

Hij laat zijn' neus te dikwijls in het glas kijken. (Zie glas.)

Hij luistert toe met neus en mond. (Zie mond.)

Hij maakt van zijn' neus een anker. (Zie anker.)

Hij maakt van zijn' neus een' kattebak. (Zie bak.)

Hij mag zijn natje en droogje wel; maar niet boven den neus. (Zie droog.)

Hij meende zich wel te wachten, en hij sloeg zich zelven op den neus.Ga naar voetnoot18

Hij neemt het hem voor den neus weg.

Hij praat tegen zijn' eigen' neus aan.

Hij praat zijn' neus voorbij.

Hij schort zijn' neus op.Ga naar voetnoot19

Hij slacht de eenden: hij is op den neus geteekend. (Zie eend.)

Hij spoelt lustig zijn' neus.Ga naar voetnoot20

Hij spreekt door den neus.Ga naar voetnoot21

Hij steekt den neus in eens andermans pot. (Zie man.)

Hij steekt overal zijn' neus in (of: tusschen).Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.)

Hij steekt zijn' neus in den wind.Ga naar voetnoot23 (Zie de Bijlage.)

[Dit is het gebaar van den hoovaardige.]

Hij stond er met den neus bij.Ga naar voetnoot24

Hij trekt een' langen neus.

Hij trekt er den neus voor op.Ga naar voetnoot25

Hij valt met zijn' neus in den stront.

Hij valt met zijn' neus in het vet (of: de boter). (Zie boter.)

[pagina 125]
[p. 125]

Hij vat zich zelven bij den neus.Ga naar voetnoot1

Hij veegt zijn' neus aan anderer lieden slippen. (Zie lieden.)

Hij volgt zijn' neus.

Hij zal er zijn' neus niet aan vuil maken.Ga naar voetnoot2

Hij zal er zijn' neus wel buiten houden.Ga naar voetnoot3

Hij zal nog eens geducht zijnen neus stooten.

Hij zegt het bij zijn' neus neêr (of: langs).Ga naar voetnoot4

Hij zet hem eene klem op zijn' neus (of: staart). (Zie klem.)

Hij zette zijn' hoed op den neus. (Zie hoed.)

Hij ziet met zijn' neus.Ga naar voetnoot5

Hij ziet (of: denkt) niet verder, dan zijn neus lang is (of: dan van den neus tot den mond). (Zie mond.)

Hij zit altijd met zijn' neus in de boeken. (Zie boek.)

Hij zoekt zijn' smerigen neus aan mijne mouw af te vegen. (Zie mouw.)

Hoe kan het beest het zoo net mikken, zei Folpert, en een ekster sch... hem op zijn' neus. (Zie beest.)

Hoeveel neuzen zijn er? (of: Neuzen tellen).Ga naar voetnoot6

Hussen, Met je neus ertusschen. (Zie hussen.)

Iemand bij den neus krijgen (vatten, hebben, of: trekken).Ga naar voetnoot7

Iemand een' bril op den neus zetten (of: Iemand brillen). (Zie bril.)

Iemand een' neus aandraaijen.Ga naar voetnoot8

Iemand een' ring door den neus steken.

Iemand het hoofd (of: den neus) tusschen twee ooren zetten. (Zie hoofd.)

Iemand iets door den neus boren.Ga naar voetnoot9

Iemand iets onder den neus wrijven.Ga naar voetnoot10

Iemand iets voor den neus wegvisschen.

Iemand met een' avegaar door den neus boren. (Zie avegaar.)

Ik had hem dadelijk in den neus.Ga naar voetnoot11

Ik heb volop gehad, zei de jongen tegen zijn' vaâr, en hij kwam met twee blaauwe oogen en een' dikken neus t' huis. (Zie huis.)

Ik moet hem zijnen neus snuiten.Ga naar voetnoot12

Ik snuit het liefst mijn' eigen' neus.Ga naar voetnoot13

Ik zie het aan uw' neus (of: aan uw aangezigt). (Zie aangezigt.)

Korte neuzen zijn gaauw gesnoten.

[Een schrale maaltijd is spoedig afgeloopen.]

Leg een' knoop in uw' neus. (Zie knoop.)

Maak de Schrift, of trek geen' wassen neus.Ga naar voetnoot14

Men behoeft hem niet alle dingen aan den neus te hangen (of: onder den neus te houden). (Zie ding.)

Men kan het den menschen niet aan den neus zien. (Zie mensch.)

Men kan het zoo tusschen neus en lippen vatten. (Zie lip.)

Men moet het zeil naar den wind zetten, zei de man, en hij zette zijne fok op den neus. (Zie fok.)

Men moet niets verzeggen, dan zijn' neus af te bijten.Ga naar voetnoot15

Men zal hem over zijn' neus zien.Ga naar voetnoot16

[Hij maakt zich boos over eene nietige zaak.]

Men ziet aan zijn' neus wel, hoe na bij land. (Zie land.)

Mijn neus is geen kapstok: dus wil ik er alles niet aan gehangen hebben. (Zie kapstok.)

Mijn neus is te gast. (Zie gast.)

Naar het valt, zei Uilespiegel, en besjes neus droop over het beslag. (Zie besje.)

Na rijp beraad, zei Joost, en hij wachtte zoo lang, om zijns buurmans dochter te vragen, tot een ander ze hem voor den neus weghaalde. (Zie beraad.)

Op den neus is 't zorgelijk of hagchelijk hakken.Ga naar voetnoot17

Op je nek (of: neus) geturfd: dan heb je geen zoldertje van doen. (Zie nek.)

Op uwen neus geborduurd.Ga naar voetnoot18

Oremus, zei de bagijn, en zij vatte den pater bij zijn' neus. (Zie bagijn.)

Scherp geneusd (of: Spits gekind) en dun gelipt: hangen! hangen! (Zie kin.)

Snij mij den neus af, en blaas mij dan in de ooren.Ga naar voetnoot19

Snoepende katten klopt men op den neus. (Zie kat.)

Snuit eerst uw' eigen' neus, eer gij een ander het snot doet afvagen.

Toen hij dat hoorde, peuterde hij in zijn' neus.Ga naar voetnoot20

Tusschen neus en tusschen lippen Kan een goede kans ontglippen. (Zie kans.)

Veeg uws buurmans kind den aars (of: neus), en neem het in huis. (Zie aars.)

Wat behoeft hij er zijn' neus in te steken!

Wat je wou? - dat je neus een hitje was: wat zou je rijden! (Zie hit.)

Wat maakt hij veel van zijnen neus.Ga naar voetnoot21

[Men zegt dit van een' trotschaard.]

Wat stank is dat: men zou er den kanker van in den neus krijgen. (Zie kanker.)

Wie den neus te hoog draagt, valt hem aan stukken.Ga naar voetnoot22

Wrijf hem dat eens onder den neus, en blijf goede vrienden met hem.

Zie vóór uw' neus.Ga naar voetnoot23

Zij draagt eene lantaarn aan den neus. (Zie lantaarn.)

Zij draagt haar neusje vrij hoog.

[Dat wil zeggen: zij is vrij kieskeurig, en heeft al voor menigen vrijer den neus opgetrokken.]

Zij geven malkander den neus vol bloed. (Zie bloed.)

Zij kijkt net, alsof ze met eene trul op den neus wordt geslagen.

Zij leidt hem bij den neus rond als een' kermisbeer. (Zie beer.)

Zijn neus is verstopt.Ga naar voetnoot24

[pagina 126]
[p. 126]

Zijn neus past hier op mijn aangezigt. (Zie aangezigt.)

Zoo neus, zoo voorhoofd, zoo geest. (Zie geest.)

Neuswijs.

Bezet geld is maar neuswijzen werk. (Zie geld.)

Het is een neuswijs (of: wijsneus).Ga naar voetnoot1

Nevel.

Hij is met de nevelkar verhuisd. (Zie kar.)

Newcastle.

Zend geene steenkolen naar Newcastle.

Nicht.

Alle rijke luî nichten haar. (Zie lieden.)

Al te voldoende, zei nichtje, en zij kreeg zooveel water op haar dak, dat het haar de schoenen weêr uitliep. (Zie dak.)

Arme lieden hebben nergens neven en nichten. (Zie lieden.)

Dat is tante Bloemkool, een nichtje van grootje uit den pottekelder. (Zie bloemkool.)

Giften en gaven maken nichten en magen. (Zie gaaf.)

Het is een kind van Abigeltje-nicht. (Zie abigaïl.)

Hij kijkt als een schelvisch, die zijn nichtje ten doop houdt. (Zie doop.)

Hij meent, dat 's keizers kat zijne nicht is. (Zie kat.)

Schenken en geven Maakt nichten en neven. (Zie neef.)

Zij sparen voor neefjes en nichtjes. (Zie neef.)

Niemendal.

Al te mal Of niemendal. (Zie mal.)

Dat is een lekker niemendalletje.

De een heeft het al, En de ander niemendal.Ga naar voetnoot2

Het is een groot onderscheid, koning zijn of niemendal. (Zie koning.)

Houd daar, zei de man, en hij gaf niemendal. (Zie man.)

Ik plagt voor dezen mijn glaasje wel uit te drinken, zei Jan Droogkeel, maar nu laat ik er niemendal in. (Zie glas.)

Met niemendal begint men niet.Ga naar voetnoot3

Niemendal op een oorlogschip.

[Men zegt dit tot iemand, die veel dacht te ontvangen, maar niets verkrijgt.]

Ondieft of niemendal.Ga naar voetnoot4

[Dat is: veel of niets. Ondiefte wil zooveel zeggen als vreugde of schalkheid, in tegenstelling van diefte, dat neêrslagtigheid beteekent. Zie bilderdijks Verkl. Geslachtlijst, op ondiefte, waar gezegd wordt, dat ‘te ondiefte een zeer gewone uitdruking plach te zijn voor lief of aardig.’ Op het woord diep verklaart bilderdijk ‘de spreekwijze niet te ondieft'’ voor ‘schalks.’ De spreekwijze Ondieft of niemendal bezigt men van menschen, die zeer ongelijk van humeur zijn.]

Van pas maken (of: komen) is het al, Anders krijgt men niemendal.Ga naar voetnoot5

Nier.

Dat zal hem dun door de nieren (of: ribben) loopen.

Eene nier is een arm dier: ze ligt in het vet, en is er niet te beter om. (Zie dier.)

Hij heeft het voor de nieren.

Overdreven lust is der nieren kwaad. (Zie lust.)

Zijne niertjes liggen warm (of: zacht).Ga naar voetnoot6

Niesje.

Goeden nacht Nies (of: Nel)! ik heb je billen gezien. (Zie bil.)

't Is altijd goed, Wat Niesje doet.Ga naar voetnoot7

Nood breekt wet, zei Niesje; daarom moet ik mijn' man eene kornetmuts opzetten. (Zie kornet.)

Niet.

Hetgeen hij heeft, is al zooveel, als schipper Jan uit de loterij kreeg: dat was een groote niet. (Zie jan.)

Het is een schoone, vergulde en opgepronkte niet.Ga naar voetnoot8

Het is maar een niet, Als men 't wel beziet.Ga naar voetnoot9

Hij heeft twee blaauwe nieten: in elke hand éénen. (Zie hand.)

Twee nieten in een bodemloos mandje. (Zie bodem.)

Van niet komt niet.Ga naar voetnoot10

Niets.

Beter iets Dan niets. (Zie iets.)

Nieuw.

De nieuwen verbeteren de ouden niet.Ga naar voetnoot11

Het is een oud-maak-nieuw.

[Dat is: hij maakt van oude stoffen nieuwe voorwerpen.]

 

Al weêr wat nieuws; maar zelden wat goeds. (Zie goede.)

Antwoord den koekoek niet, of zeg wat nieuws. (Zie koekoek.)

Dat is oud nieuws.Ga naar voetnoot12

De nieuwigheden doen den man van zijn geld scheiden. (Zie geld.)

De zee zal wat nieuws opwerpen.Ga naar voetnoot13

[Dat wil zeggen: er zou iets groots geschieden; maar dat niet voor den dag komt.]

Er is niets nieuws onder de zon, zei Salomo.Ga naar voetnoot14

[In Pred: i: 9 werd dit door salomo gezegd.]

Geen nieuws, dan dat de Franschen in Parijs zijn. (Zie franschman.)

Het is een nieuwtje, smid.

Het is het nieuws van den dag. (Zie dag.)

Het is spiksplinter (of: spikspelder) nieuw.Ga naar voetnoot15

[Spiksplinter nieuw, zegt bilderdijk, in zijne Aant. op c. huygens' Koren-bloemen, vi. bl. 223, ‘is (en 't wordt eigenlijk van een vaartuig gezegd,) nieuw van spijker tot splinter, d.i. waarin alles tot ieder spijker, en ieder splinter, nieuw is. Spijker voor ijzeren nagel, en splinter voor hout genomen.’ Spikspelder nieuw, hoewel ouder, wordt door bilderdijk, t.a.p., voor ‘wanspraak’ gehauden.]

[pagina 127]
[p. 127]

Het nieuws van den dag wordt daar uit den dop gebroken. (Zie dag.)

Het nieuwtje is er nog niet af.Ga naar voetnoot1

Ik zie wat nieuws, zei dronken Joost, en hij zag eene nieuwe deur aan een oud varkenskot. (Zie deur.)

Men zal wat nieuws zien.Ga naar voetnoot2

Op een nieuw, of 't nooit geschied ware.Ga naar voetnoot3

Voor oud en nieuw betalen.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.)

Vreemde spijze deert de maag; Nieuwigheid is 't land een plaag. (Zie land.)

Wat nieuws doet het oude vergeten.Ga naar voetnoot5

Wat nieuws moet er wezen, zeiden de dieven, en zij hingen den beul aan de galg. (Zie beul.)

Wat nieuws verblijdt, zei de zot, en hij draaide zijne muts. (Zie muts.)

Wat nieuws verfraait (of: verkwikt) het harte, en verjongt den ouderdom. (Zie hart.)

Wil nimmer met al wat nieuw is wegloopen.

Nieuwjaar.

Dat is een wensch, die tot de heilige nieuwjaarsdagen behoort. (Zie dag.)

Het is nog geen nieuwjaars-avond. (Zie avond.)

Het scheelt maar acht dagen, of 't met Kersmis op is of met Nieuwjaar. (Zie dag.)

Is er ongeluk of kwade maar, Dan heb ik den droes tot een Nieuwjaar. (Zie droes.)

Laat hem maar schreeuwen: het is nog geen Nieuwjaar.

Met Nieuwjaar zijn de dagen eene haneschrede gelengd. (Zie dag.)

We zullen het maar op de Nieuwjaars rekening stellen.

Zij hebben elkander het Nieuwjaar afgewonnen.

Nieuwkoop.

Nieuwkoop draaft eerst.

Nieuwmarist.

Klappers en nieuwmaristen Doen anders niet dan tijd verkwisten. (Zie klapper.)

Nieuwsgierig.

Zij is niet nieuwsgierig, maar zij weet gaarne alles.

Nieuwsgierigheid.

De nieuwsgierigheid bedriegt de wijsheid.

Nieuwsgierigheid Wacht kwaad bescheid. (Zie bescheid.)

Nihil.

Hij krijgt nihil op het request.Ga naar voetnoot6

Nijd.

Al is er strijd, Er is geen nijd.Ga naar voetnoot7

De bliksem en de nijd gaan de kleine buisjen voorbij, en slaan op de groote torens. (Zie bliksem.)

De nijdigaard moge sterven, maar de nijd is daarom niet gestorven.Ga naar voetnoot8

De nijd in het prentje.

De nijd is groot; Maar neemt een einde met den dood. (Zie dood.)

De nijd verteert zich zelven.

De nijd wordt in het hof geboren, erft in het klooster en sterft in het hospitaal. (Zie hof.)

De nijd ziet hem de oogen uit.

De waarheid gezeid, Maakt haat en nijd. (Zie haat.)

Doe wel, en wandel in den dag, De nijd mag zeggen, wat hij mag. (Zie dag.)

Geen ambt zonder nijd. (Zie ambt.)

Gunst baart nijd. (Zie gunst.)

Haat en nijd is een kwaad beest. (Zie beest.)

Haat en nijd sterft nimmer. (Zie haat.)

Hem rijdt De nijd.

Het geluk baart nijd en haat: Eet je vlooijen, je sch.. geen muskaat. (Zie geluk.)

Het is de eerste kunst van een' eerlijken staat, Dat men kan verdragen nijd en haat. (Zie haat.)

Hij doet het niet uit haat of nijd, Maar wel om eigen profijt. (Zie haat.)

Lijd mijd, Al grijpt bij wijd.Ga naar voetnoot9

Luiheid met nijd fokt luizen als kameelen. (Zie kemel.)

Mijd Nijd.Ga naar voetnoot10

Na eer en staat Volgt nijd en haat. (Zie eer.)

Nijd Baart spijt.

Nijd Bijt.Ga naar voetnoot11

Nijd gunt niemand deugd. (Zie deugd.)

Nijd krijt van spijt, Waar eere rijdt. (Zie eer.)

Nijd Loopt niet wijd.Ga naar voetnoot12

Winst baart nijd.Ga naar voetnoot13

Nijdigaard.

De nijdigaard moge sterven, maar de nijd is daarom niet gestorven. (Zie nijd.)

De nijdige is gestorven, maar heeft veel broeders achtergelaten. (Zie broeder.)

De nijdige kwelt zich zelven het meest.Ga naar voetnoot14

Nijpaars.

Wel lieve nijpaars, het wordt den ganschen dag wijder. (Zie dag.)

Nijper.

Dat is op het nijpertje.

[De zaak lijdt geen uitstel. Voor nijpertje zegt men gewoonlijk nippertje.]

Nijptang.

Hij ribbezakt de goudtasch met de scherpste nijptang. (Zie goud.)

Men zou het er met geene nijptang uithalen.Ga naar voetnoot15

[Hij zou zich laten martelen, in plaats van 't geheim verraden.]

Nikker.

Daar wordt een nikker gebraden.

De donder verdrijft den nikker niet. (Zie donder.)

Die van Gods geest verwarmd is, behoeft de klaauwen van den nikker niet te vreezen. (Zie geest.)

Het is het schuim van den ketel, waarin de nikker gezoden is. (Zie ketel.)

Hij ziet zoo zwart als een nikker.

[Onze Heidensche voorouders kenden de nikkers als watergeesten, die zwart waren, omdat ze tot de helsche wezens behoorden. Zie de jagers Taalk. Magazijn, ii. bl. 209.]

Laat de donder den nikker niet schenden. (Zie donder.)

[pagina 128]
[p. 128]

Men zou haar op een' driesprong zetten, om jonge nikkers te vangen. (Zie driesprong.)

Nimmer.

Beter ten ontijde dan nimmermeer (of: Beter immer Dan nimmer). (Zie immer.)

Het is vrij ver: van heden tot nimmermeer. (Zie heden.)

Ninivé.

Het is een kind van Ninivé. (Zie kind.)

Noach.

Cham is met Noach in de ark geweest. (Zie ark.)

Dat is er een uit de arke Noachs. (Zie ark.)

Noachs gildekamer is afgeschaft, maar de gildebroeders leven nog. (Zie broeder.)

Wat heeft het Cham gebaat, dat hij van Noach geboren was! (Zie cham.)

Nobis.

Eer en trouw is in nobiskroeg verzopen. (Zie eer.)

Hij is nobis.

[Hij is dronken; afgeleid van nobiskroeg, voor nebkruik of hel. Zie de beide verklaringen van 't vorige en volgende spreekwoord.]

Hij zit in nobiskroeg, onder Lucifers staart. (Zie kroeg.)

Noen.

De vrouw maakt den noen, de heer den avond. (Zie avond.)

Men zal den knaap uitzenden op den noen. (Zie knaap.)

Nok.

Giet in de nok: 't is scherpe wind.Ga naar voetnoot1

[Men zegt dit, wanneer men door den nood tot iets gedrongen wordt, waartoe men anders niet zoude overgaan.]

Hij versiert de nokken van de ree met zulke wimpels.

Nol.

Het is een goede Nol.

Hij is van Nolletje geprikt.

Nominatie.

Hij staat op de nominatie.Ga naar voetnoot2

Nommer.

Elf is het gekken-nommer. (Zie elf.)

Er is nog een nommer op Meerenberg voor hem open. (Zie meerenberg.)

Het komt op nommer één aan (of: Nommer één is ermede gemoeid). (Zie één.)

Hij behoorde in nommer elf te zitten. (Zie elf.)

Hij is bang voor nommer één. (Zie bang.)

Hij is van nommer tien.

[Men zegt dit van den Roomschgezinde. Het maken van een kruis (X) is er de oorzaak van.]

Hij moet in (of: Hij heeft) nommer zeven.

[Men bezigt dit voor erg krankzinnig. Het spreekwoord is mogelijk afkomstig van maria magdalena, uit wie jezus 7 duivelen wierp. Zie Mark. xvi: 9 en Luk. viii: 2.]

Hij past op nommer één. (Zie één.)

Hij wordt op zijn nommer gezet.

[Dat is: men wijst hem te regt. Het spreekwoord wordt gebezigd van den man, die zich te veel aanmatigt.]

Knecht (of: Meid)! loop, en tap van nommer zooveel. (Zie knecht.)

Nommer één gaat vóór de jufvrouw. (Zie één.)

Non.

De papen, nonnen (of: monniken) en bagijnen Zijn niet zoo heilig, als zij schijnen. (Zie bagijn.)

Geene oude geit zonder baard, of nonne zonder gemompel. (Zie baard.)

Hij doet nonnen-werk.

[Nonnen-werk is onderscheiden van monniken-werk. Door nonnen-werk verstaat men, den tijd doorbrengen met beuzelingen, en door monniken-werk, het verrigten van overbodigen arbeid.]

Hij zou wel eene non uit het klooster kallen. (Zie klooster.)

 

Hij is op zijne non.

[Dat wil zeggen: hij is gramstorig, wrevelig. Non is hier de kop van een' tol.]

Non plus ultra.

Dat is het regte non plus ultra, zei dronken Gijsje, en hij liep met zijn hoofd tegen den muur. (Zie gijs.)

Nood.

Als de nood overwonnen is, volgt de dood. (Zie dood.)

Daar de meijers tappen wijn, De burgemeesters koornkoopers zijn, En de schepens bakken brood, Daar is de gemeente in grooten nood. (Zie brood.)

Dat gij aan de muis geven zoudt, geef dat aan de kat, en maak van den nood eene deugd. (Zie deugd.)

Dat is eens menschen regte vriend, Die hem in last en nooden dient. (Zie last.)

Dat zijn noodschoten.Ga naar voetnoot3

De dood is een goed ding: hij helpt ons uit allen nood. (Zie ding.)

De een dood, De ander is in grooten nood. (Zie doode.)

De nood doet ook versaagde knechten Met groote kracht en ijver vechten. (Zie ijver.)

De nood dwingt.Ga naar voetnoot4

De nood gaat (of: komt) aan den man. (Zie man.)

De nood geeft kracht. (Zie kracht.)

De nood heeft scherpe tanden, en bijt fel.Ga naar voetnoot5

De nood Is de bittere dood. (Zie dood.)

De nood leert wondren doen: Hij maakt den bloode koen. (Zie blood.)

De nood toont den man. (Zie man.)

De nood Vindt brood. (Zie brood.)

De nood voorbij, God staat ter zij. (Zie god.)

De waarheid is dood geslagen: de justitie is in grooten nood. (Zie justitie.)

Die den honger doodt, Die heeft grooten nood. (Zie honger.)

Die is in nood, Die vreest geen' dood. (Zie dood.)

Die nood heeft, moet pompen.Ga naar voetnoot6

Die op eens dooden (of: eens anders) schoenen hoopt, Heeft nood, dat hij lang blootsvoets loopt. (Zie doode.)

Die zich uit den nood kan redden, is een gaauwerd. (Zie gaauw.)

Eeden van schippers en beloften van vrijers zijn maar wind, als de nood over is. (Zie belofte.)

Een kleintje deert mij niet, zeggen de wijzen; daar-

[pagina 129]
[p. 129]

entegen ontstellen zich de dwazen over dingen zonder nood. (Zie ding.)

Een vriend in nood, Een vriend in dood. (Zie dood.)

Eet gij salade zonder wijn, Gij zijt in nood, om ziek te zijn.Ga naar voetnoot1

Er gaat geen nood vóór (of: boven) den nood van den aars. (Zie aars.)

Geen beter meesters dan armoede en nood. (Zie armoede.)

Geen goud zoo rood, Of 't moet om brood (ook wel: Of 't is voor nood). (Zie brood.)

Hangen heeft geen' nood: Worgen brengt den dood. (Zie dood.)

Het been moet doen, wat de knie wil, en de knie, wat de nood gebiedt. (Zie beenen.)

Het doet het harte goed, dat de mond zijnen nood klaagt. (Zie hart.)

Het is beter een goed vriend in den nood, dan de man zelf. (Zie man.)

Het is genoeg geëischt, als men zijnen nood te kennen geeft.Ga naar voetnoot2

Het is niet al verloren, dat in nood is.Ga naar voetnoot3

Het was zulk een nood niet, anders zouden ze wel: help, help! geroepen hebben.

Hij, die een man was in den nood, Die blijft wel onder weelde dood. (Zie dood.)

Hij helpt hem uit den nood.Ga naar voetnoot4

Hij is dood Of in grooten nood. (Zie doode.)

Hij zit als een uil in doodsnood. (Zie dood.)

Hoe grooter nood, hoe nader bij God. (Zie god.)

Iemand in den nood laten.Ga naar voetnoot5

In den nood bezoekt men de vrienden.Ga naar voetnoot6

In den nood grijpt men zoowel naar een' stront als naar een' puthaak, zei Dries, en hij lag in het water. (Zie dries.)

In den nood is een getrouw gebuur beter dan een broeder, die verre is. (Zie broeder.)

In den nood is genade beter dan regt. (Zie genade.)

In den nood zijn alle goederen gemeen. (Zie goed.)

In nood Is alle ding brood. (Zie brood.)

Klagers lijden zelden nood; Pogchers hebben schaars het brood. (Zie brood.)

Koop het in den tijd, en gebruik het in den nood.Ga naar voetnoot7

Leiden in nood. (Zie leiden.)

Leugen, zonder nood, Brengt de ziel ter dood. (Zie dood.)

Men kan in nood wel water drinken, maar geen aarde eten. (Zie aarde.)

Men kent den vriend in nood, Den rijke na den dood. (Zie dood.)

Men kent eens mans geduld, als hij in nood is. (Zie geduld.)

Niemand kwam in nood, of hij bragt er zich zelven in.Ga naar voetnoot8

Nood breekt eed. (Zie eed.)

Nood breekt ijzer. (Zie ijzer.)

Nood breekt wet, zei Niesje; daarom moet ik mijn' man eene kornetmuts opzetten. (Zie kornet.)

Nood doet kreupelen opstelten gaan. (Zie kreupel.)

Nood doet oude knollen (of: een oud wijf) draven. (Zie knol.)

Nood doet veel meer dan goede reden.

Nood doet wonderen.

Noodgasten, druilgasten. (Zie gast.)

Nood gebiedt.Ga naar voetnoot9

Nood heeft geen wet.Ga naar voetnoot10

Nood is de sterkste vesting.

Nood is een bitter kruid. (Zie kruid.)

Nood is een groot kruis. (Zie kruis.)

Nood Is sterker dan de dood. (Zie dood.)

Nood leert bidden.Ga naar voetnoot11

Nood leert uitvinden.Ga naar voetnoot12

Nood leert veel kunsten. (Zie kunst.)

Nood lijdt geen gebod. (Zie gebod.)

Nood moet de schaamschoenen aan eene zijde zetten.Ga naar voetnoot13

Nood Stoot.Ga naar voetnoot14

Nood Zoekt brood. (Zie brood.)

Nood zoekt list. (Zie list.)

Oost heeft geen' nood: Hij waait zich dood.Ga naar voetnoot15

Spaar in tijds, zoo hebt gij wat in den nood.Ga naar voetnoot16

Trouw heeft brood, Als ontrouw ligt in grooten nood. (Zie brood.)

Uit nood Roert de kat haar' poet. (Zie kat.)

Voorzigtigheid in nood Redt menig van den dood. (Zie dood.)

Vrienden in den nood: Vier en twintig in een lood. (Zie lood.)

Vrienden zijn goed; maar wee! die ze behoeft in den nood.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.)

Wanneer de nood op het hoogst is, is de redding nabij.

Wat nood is 't, dat gij mijne laarzen vet maakt? (Zie laars.)

Wel broodvrienden, maar geene noodvrienden. (Zie brood.)

Zoo iemand is in nood, Wenscht hij zijn' vijand dood.Ga naar voetnoot18

Nooddruft.

De mensch leeft gelukkig, dien God zijne nooddruft geeft. (Zie god.)

Schamelen nooddruft is geene weelde (of: lekkernij). (Zie lekker.)

Noodig.

Het is noodig; maar 't kan wachten.

Het noodigste eerst, zei de boer, toen hem zijne buren haalden, om zijne koe uit de sloot te trekken, en hij stak zijne pijp aan. (Zie boer.)

Noodwendigheid.

Eéns te trouwen, is noodwendigheid; tweemaal, is malligheid; driemaal, is dolligheid. (Zie dolheid.)

Nooit.

Beter laat dan nooit. (Zie laat.)

Noorden.

De wind is Noord.Ga naar voetnoot19

[Men zegt dit van iemand, die in eene kwade luim is.]

[pagina 130]
[p. 130]

Het is goed Noords.Ga naar voetnoot1

[Die zaak is zeer onvriendelijk of vrij onbeleefd.]

Hij bromt als een Noordsche beer. (Zie beer.)

Hij is al verder geweest, dan daar de zon bij Noorden scheen.

Hij is met de noorderzon verhuisd (of: vertrokken).Ga naar voetnoot2

[Dat wil zeggen: hij is, bij nacht, in alle stilte, heengegaan, en zonder zijne schulden te voldoen. Prof. visscher teekent hierbij aan: ‘Zoo wij meenen is Noorderzon kortaf nacht, cigenlijk een zeemanswoord, toen het aan boord van onze schepen, en dat vond nog plaats ten tijde van de ruiter, algemeen gebruikelijk was, het etmaal volgender wijze te verdeelen: Noorderzon middernacht, Oosterzon morgen, Zuiderzon middag, Westerzon avond; thans zijn die uitdrukkingen buiten gebruik, en men heeft daarvoor even zoovele wachten.’]

Ik ben Noords, als 't zoo niet is.

[Eene verwensching, waarmede men zich met de Noren vergelijkt.]

In die wateren heeft men veel noordenwind.Ga naar voetnoot3

Mijn geld rammelt in mijn' zak, zei kale Geurt, als Noordsche bokkenkeutels in een' vilten hoed. (Zie bok.)

Noordenwind, Akens kind, Luiks bloed: Nooit deed zulks goed. (Zie aken.)

Noordenwind geeft niets, maar neemt ook niets.

[Dit landbouwkundig spreekwoord geldt den groei der gewassen.]

Van noorderstof Komt mooi weêr of.Ga naar voetnoot4

[‘Een stofregen bij Noordewind,’ zegt v. hall, ‘geeft binnen drie dagen goed weder, hoorde ik dikwijls zeggen, en veelal naar waarheid.’ Alzoo is 't niet goed gezegd: ‘Van noorder stof komt regen of,’ gelijk men bij modderman leest, - stofregen behoeft immers geen regen meer voort te brengen.]

Noordkaper.

Hij blaast als een noordkaper.Ga naar voetnoot5

Noordoosten.

Hij gaf hem een' opzetter, dat hij Noordoost lag.Ga naar voetnoot6

[De een heeft den ander zoo geducht geraakt, dat deze niet wist, waar hij te land kwam.]

Zuidwesten snee, Noordoostenwind in zee.Ga naar voetnoot7

[v. Eijk zegt, ter opheldering van dit spreekwoord: ‘Veelal volgt op jagtsneeuw, uit het zuidwesten, noordooste wind met vorst, en van daar zegt men: Z.W. sneeuw, N.O. vorst.’]

Noordstar.

Hij is de noordstar, waarop ik mij rigt.Ga naar voetnoot8

Wat weet de os van de noordstar!

Noordwijk.

Het is goed Noordwijksch.Ga naar voetnoot9

[Dat wil zeggen: het is niet van ijdelheid vrij te pleiten. Mogelijk is de spreekwijze ontstaan, omdat Noordwijk binnen de stedelijke regten van de hand wees, die hetzelve, in 1398, werden aangeboden. Het dorp, om zijne kruiden alom bekend, is schoon gelegen, en heeft verschillende fraaije gebouwen, die eene stad niet zouden ontsieren.]

Noorman.

Dat is een zoet lief beestje, zei Pieter de Noorman, en hij zag eene platluis. (Zie beest.)

Hij riekt naar de Noormannen.Ga naar voetnoot10

Hij slacht den Noorman: hij kan niet beloven en houden.Ga naar voetnoot11

[De beide laatste spreekwoorden toonen aan, gelijk dit reeds is opgemerkt bij de spreekwoorden: Hij kijkt als een bok in Noorwegen en De duivel voere hem in Noorwegen, dat de Noormannen bij ons te regt een' slechten naam verkregen.]

Noorwegen.

Bergen ligt in Noorwegen. (Zie bergen.)

De duivel voere hem in Noorwegen. (Zie duivel.)

Hij kijkt als een bok in Noorwegen. (Zie bok.)

Hij zendt ze met hulken naar Noorwegen. (Zie hulk.)

Men zou eerder met eene lekke schuit naar Noorwegen varen.

Sparren naar Noorwegen brengen (of: zenden).Ga naar voetnoot12

Nooten.

Hij heeft veel nooten in (of: op) zijn' zang.Ga naar voetnoot13

Hij zingt een' toon boven de noot.

Niet al de maten van de nooten onderhouden. (Zie maat.)

Ons leven is een muziekstuk, daar de zwarte en witte nooten ondereen gemengd zijn, om een goed akkoord te maken. (Zie akkoord.)

 

De boeken maken sommigen wijs en anderen zot, zei Polidorus Virgilius, en hij las Uilespiegel met Hebreeuwsche nooten. (Zie boek.)

Nop.

Daar zijn al wat noppen aan.Ga naar voetnoot14

Hij is in zijne nopjes.Ga naar voetnoot15

[Dat wil zeggen: hij is regt verheugd. Noppen is de pluis van het laken, gelijk aangemerkt is bij het spreekwoord: Kinderen zijn een zegen des Heeren; Maar zij houden de noppen van de kleêren. Hier wordt nopjes genomen voor de kleederen zelven, waarop de pluis nog aanwezig is, dus voor nieuwe kleederen, of eigentlijk voor het feestgewaad, in tegenstelling van de grove werkpij.]

Kinderen zijn een zegen des Heeren; Maar zij houden de noppen van de kleêren. (Zie heer.)

Weinig winnen, veel verteren, Vreet de noppen van de kleêren. (Zie kleed.)

Nork.

Hevige norken zijn haast geraakt.Ga naar voetnoot16

[Een nork is een knorrepot, en die kan weinig velen.]

Nota.

De gekken geven gastmalen, de wijzen nemen er nota van. (Zie gast.)

[pagina 131]
[p. 131]

Notaris.

Dat lijkt wel een verguld ABC-bordje, zei de boer, en hij zag een notaris-bord met vergulde letteren uithangen. (Zie abc.)

De schrijfkoker maakt geen' notaris. (Zie koker.)

Mij notaris onbekend.

Noten.

Alle winden schudden geene noten af.

Al noten gelijk een ander.Ga naar voetnoot1

Dat is andere koek dan peperneuten. (Zie koek.)

Dat is de noot niet, die ons staat te kraken.

Dat is de smaak van de noot.

Dat riekt naar muskus, als de duivel naar notenmuskaat. (Zie duivel.)

De roep is meer dan de noten.Ga naar voetnoot2

De slechtste noten kraakt men 't laatst.

Die de pit wil hebben, moet den dop (of: de noot) kraken (of: Die noten wil smaken, Die moet ze kraken). (Zie dop.)

Die noot kan (of: mag) hij nu wel eens kraken.

Die smaak is goed, zei notenkraker, en hij at zijns vaders vinken. (Zie kraker.)

Een banket van drie hazelnoten. (Zie banket.)

Een kwezel, een ezel en een notenboom moeten door slagen goed worden. (Zie boom.)

Een nootje te grabbel werpen. (Zie grabbel.)

Elke noot heeft haren dop. (Zie dop.)

Er zit geen pit in (of: De pit is uit de noot).Ga naar voetnoot3

Heeft hij nootjes, bij zal wel doppen maken. (Zie dop.)

Het is eene oude neut.Ga naar voetnoot4

[Zoo benoemt men eene oude vrijster.]

Het is geen oud mans doen, harde noten te kraken. (Zie man.)

Het kost meer dan notendoppen. (Zie dop.)

Het zijn mooije noten; waren ze maar gekraakt.

Het zijn nootjes met gaatjes. (Zie gaten.)

Hij geeft hem van de neut.

[De neut, waarvan hij krijgt, is de beste niet, maar in hare soort gelijk de taart, die men iemand bakt.]

Hij heeft zijne nootjes wel gekraakt.Ga naar voetnoot5

Hij is van het notenbooms geslacht. (Zie boom.)

Hij kraakt kwade (of: harde) noten.Ga naar voetnoot6

Hij krijgt van de neut.

Hij loopt als eene kat, die men, met notendoppen onder de pooten gebonden, op het ijs heeft gezet. (Zie dop.)

Hij lust wel peperneuten.

[Men geeft deze den dronkaard te eten.]

Hij slacht milden Sint Egbert: hij geeft noten met klaauwen. (Zie klaauw.)

Hij valt erin als een ekster in een' notenboom. (Zie boom.)

Hij weet, wie die noot gekraakt heeft.Ga naar voetnoot7

Hij wil de noot wel kraken.

Hij zal noten eten.Ga naar voetnoot8

Hij zou zich beslabben, al at hij hazelnoten.Ga naar voetnoot9

Ik geef er geene doove neut om.Ga naar voetnoot10

Ik zal met uwe schonken nog noten (of: peren) afknuppelen (of: van den boom werpen). (Zie boom.)

Ik zit hier niet voor doove neuten.Ga naar voetnoot11

Loop naar Gogum, en haal nieuwe noten. (Zie gogum.)

Notenkrakers moeten jonge tanden hebben. (Zie kraker.)

Noten op visch, kaas op vleesch. (Zie kaas.)

Om eene hazelnoot zoude hij wel een proees voeren.Ga naar voetnoot12

Veel noten, veel ijs. (Zie ijs.)

Waag u nimmer in den droom Onder eenen notenboom. (Zie boom.)

Waarom wil hij noten kraken, als hij geene kiezen meer heeft! (Zie kies.)

Zijn hart is zoo klein als eene hazelnoot. (Zie hart.)

Notitie.

Wij zullen er geen notitie van nemen.

Nuchter.

Het is kwaad, nuchteren mal te wezen. (Zie mal.)

Wat de nuchtere denkt, dat spreekt de dronkaard. (Zie dronkaard.)

Wie dronken steelt, moet nuchteren hangen (ook wel: Wat men dronken doet, moet men nuchteren boeten (of: ontgelden)). (Zie dronkaard.)

Nuf.

Het is een nufje Dundoek. (Zie dundoek.)

Nuk.

De bok verandert wel van haar, maar niet van nukken. (Zie bok.)

Nul.

Die op een nulletje ziet, is een knijsoor. (Zie knijsoor.)

Het is altijd: nul, ik houd er één. (Zie één.)

Het is er één van het jaar nul. (Zie één.)

Hij is eene nul in 't cijfer. (Zie cijfer.)

Nut.

Dat is een lust zonder vrucht of nut. (Zie lust.)

Die tegen zijnen wil ter kerke gaat, die heeft geen nut van de mis. (Zie kerk.)

Die zich zelven kwaad is, is niemand nut. (Zie kwaad.)

God geeft ons niet, wat wij verlangen, maar wel, wat ons tot nut is. (Zie god.)

Het geld, al tappende ontvangen, is niemand nut. (Zie geld.)

Het ongeval doet somtijds nut.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.)

Het regte regt ziet gunst noch gaven, vriendschap noch eigen nut aan. (Zie gaaf.)

Hij is der wereld niet langer nut.Ga naar voetnoot14

Noodig nut veilt zich zelf.Ga naar voetnoot15

Ongestadig, maar nut.Ga naar voetnoot16

Varkens doen niemand nut, voor zij dood zijn.Ga naar voetnoot17

Wat nut heeft het geld, dat in de kist gestapeld wordt! (Zie geld.)

Wie te goed is, om te dienen, doet nergens nut dan voor zich zelven. (Zie goede.)

voetnoot12
Tuinman II. bl. 133.

voetnoot13
Sartorius pr. I. 71.
voetnoot14
12 Jan. Gruterus I. bl. 125. Cats bl. 425, 458. Sel. Prov. bl. 97.

voetnoot15
Motz bl. 13.
voetnoot16
Tuinman I. nal. bl. 17.
voetnoot17
Campen bl. 93. Meijer bl. 43.
voetnoot18
Servilius bl. 15*. de Brune bl. 458. (Sartorius sec. VII. 25.) Winschooten bl. 160, 161. Tuinman I. bl. 130. Everts bl. 231. Bogaert bl. 49,93.

voetnoot19
Bogaert bl. 92.

voetnoot20
Prov. seriosa. bl. 11. Gheurtz bl. 14. Zegerus bl. 14. 20 Oct. Gruterus I. bl. 96, II. bl. 158, de Brune bl. 496. Mergh bl. 34.
voetnoot21
Sartorius pr. V. 34. Tuinman I. bl. 140.
voetnoot22
Cats bl. 531. Sel. Prov. bl. 36. Tuinman I. bl. 84, 260.
voetnoot23
Sartorius tert. II. 32.

voetnoot1
Sancho-Pança bl. 42.
voetnoot2
Tuinman I. bl. 9, 325. Braakënburg I. 9. Koning bl. 14. v. Duyse bl. 199. v. Eijk bl. 10. Sancho-Pança bl. 48. v. Sandwijk 4.
voetnoot3
Tuinman I. bl. 311.
voetnoot4
de Brune bl. 17.
voetnoot5
Campen bl. 126. Meijer bl. 61.
voetnoot6
Gedachten bl. 756.

voetnoot7
Euphonia bl. 522. Harrebomée Kind bl. 221.
voetnoot8
Schaberg bl. 68.
voetnoot9
Servilius bl. 62*.
voetnoot10
Campen bl. 93. Meijer bl. 42.
voetnoot11
Tuinman II. bl. 73.
voetnoot12
de Brune bl. 459.
voetnoot13
Servilius bl. 190. Sartorius sec. V. 66. Tuinman I. nal. bl. 13.
voetnoot14
Tuinman II. bl. 73. Gales bl. 23. Modderman bl. 139.
voetnoot1
Sel. Prov. bl. 94.
voetnoot2
Euphonia bl. 519, 524, 525. v. Eijk bl. 7.

voetnoot3
Adag. Thesaurus bl. 14.
voetnoot4
Gruterus III. bl. 162.

voetnoot5
de Brune bl. 40. Tuinman II. bl. 155. Everts bl. 233. v.d. Willigen 7. Modderman bl. 23.

voetnoot6
Schaberg bl. 70.

voetnoot7
Zwitzers bl. 79.

voetnoot8
Tuinman I. bl. 175, II. bl. 177.
voetnoot9
Gruterus II. bl. 158. Mergh bl. 34.

voetnoot10
Sartorius pr. VI. 65.
voetnoot11
Tuinman I. bl. 374.
voetnoot12
Motz bl. 45. de Brune bl. 330.
voetnoot13
Magarijn 25.
voetnoot14
Gruterus III. bl. 131.
voetnoot15
Cats bl. 468.
voetnoot16
Gruterus III. bl. 131.
voetnoot17
v. Alkemade bl. 113.
voetnoot18
Gruterus III. bl. 170.
voetnoot1
Winschooten bl. 162. Tuinman I. bl. 178.
voetnoot2
Tuinman I. bl. 205. Bogaert bl. 21, 40.
voetnoot3
Sartorius sec. X. 43. Tuinman I. bl. 72. April 18.
voetnoot4
Campen bl. 128.
voetnoot5
Servilius bl. 201. de Brune bl. 63. Sartorius sec. III. 78.
voetnoot6
Campen bl. 61.
voetnoot7
Sartorius sec. X. 43, quart. 63. Tuinman I. bl. 72, 304.
voetnoot8
Gheurtz bl. 79.
voetnoot9
v. Lennep bl. 145.
voetnoot10
Servilius bl. 212*. Gheurtz bl. 26.
voetnoot11
Servilius bl. 288*. Gheurtz bl. 30.
voetnoot12
v. Lennep bl. 48.
voetnoot13
Winschooten bl. 162.
voetnoot14
Sartorius sec. III. 17.
voetnoot15
Sel. Prov. bl. 167.
voetnoot16
Gruterus III. bl. 128.
voetnoot17
Prov. seriosa bl. 33. Gheurtz bl. 53.
voetnoot18
v. Lennep bl. 9.
voetnoot19
de Jager Bijdr. 35. v. Duyse bl. 313.
voetnoot1
Motz bl. 16. Campen bl. 64. Gheurtz bl. 29. Meijer bl. 30.
voetnoot2
Winschooten bl. 32.

voetnoot3
v.d. Venne bl. 92.
voetnoot4
Sartorius pr. IX. 52. v. Eijk II. nal. bl. 36. de Jager Bijdr. bl. 111. Modderman bl. 92.
voetnoot5
Campen bl. 61.
voetnoot6
Cats bl. 500. Mergh bl. 49. Tuinman I. bl. 88. Mei 17. v. Eijk II. bl. 65. Mulder bl. 432.
voetnoot7
Gheurtz bl. 37.
voetnoot8
v. Eijk II. bl. 65.

voetnoot9
v. Hall bl. 309.

voetnoot10
Campen bl. 103. Zegerus bl. 54. Idinau bl. 205. Sartorius pr. II. 32, sec. IX. 53. Winschooten bl. 160. v. Alkemade bl. 176. Tuinman I. bl. 294.
voetnoot11
Tuinman I. bl. 72. April 16.
voetnoot12
Drenthe bl. 208.
voetnoot13
Idinau bl. 264.
voetnoot14
Winschooten bl. 122, 160. Tuinman I. nal. bl. 29, II. bl. 161.
voetnoot15
Sartorius pr. II. 46.
voetnoot16
Idinau bl. 106.
voetnoot17
Campen bl. 98.
voetnoot18
Witsen bl. 503.
voetnoot19
Tuinman I. bl. 362.
voetnoot20
Tuinman I. bl. 254.

voetnoot1
Sartorius tert. I. 63. de Jager Bijdr. bl. 116.

voetnoot2
Tuinman I. bl. 166.
voetnoot3
Cats bl. 412. Sel. Prov. bl. 4. Tuinman II. bl. 12. Fakkel bl. 184. Modderman bl. 95. Bogaert bl. 110.
voetnoot4
Gruterus II. bl. 160. Mergh bl. 36.
voetnoot5
Tuinman bl. 108.

voetnoot6
Tuinman I. bl. 204, II. bl. 76.
voetnoot7
Tuinman I. bl. 138, nal. bl. 7, II. bl. 247.
voetnoot8
Winschooten bl. 163.
voetnoot9
Bogaert bl. 25.

voetnoot10
Gales bl. 37.

voetnoot11
Gruterus II. bl. 130. de Brune bl. 357, 358. Mergh bl. 6.
voetnoot12
de Brune bl. 193, 358, 359, 451, 452. Tuinman I. bl. 304, II. bl. 43.
voetnoot13
v. Moerbeek bl. 246.
voetnoot14
Gruterus II. bl. 134. Mergh bl. 11.
voetnoot15
Gruterus III. bl. 137. Meijer bl. 105. v. Duyse bl. 195.
voetnoot16
Campen bl. 81.
voetnoot1
Sartorius pr. IV. 25. Harrebomée Tijd 24.
voetnoot2
Motz bl. 28.
voetnoot3
Reddingius 53.
voetnoot4
Prov. seriosa bl. 33. Gheurtz bl. 53. Zegerus bl. 47. 30 Jan. Idinau bl. 283. Gruterus I. bl. 116. Cats bl. 424. de Brune bl. 359, 469, 477. Sel. Prov. bl. 199. Tuinman I. bl. 371, 22 Julij 53.
voetnoot5
Tuinman I. bl. 308.
voetnoot6
Tuinman I. bl. 133.

voetnoot7
v.d. Venne bl. 36.

voetnoot8
Campen bl. 58. Meijer bl. 28.
voetnoot9
Gheurtz bl. 44. de Brune bl. 474. Wassenbergh bl. 89. Hoeufft XXVI. Modderman bl. 131.

voetnoot10
Sartorius bl. 141.

voetnoot11
Compen bl. 105.
voetnoot12
Cats bl. 498. de Brune bl. 222, 223. Mergh bl. 56. Sel. Prov. bl. 13. Tuinman I. bl. 117, II. bl. 198. Willems VIII. 213. Modderman bl. 109.
voetnoot13
Adag. quaedam bl. 9. v. Waesberge Wijn bl. 13.
voetnoot14
Sel. Prov. bl. 197. Sartorius pr. III. 65. Tuinman I. bl. 117. Adag. quaedam bl. 56. Gales bl. 44. v. Waesberge Wijn bl. 13.
voetnoot15
v. Waesberge Geld bl. 164.

voetnoot1
v. Lennep bl. 146.

voetnoot2
Campen bl. 94. Meijer bl. 43.

voetnoot3
Euphonia bl. 518.

voetnoot4
Cats bl. 411. Mergh bl. 53. Sel. Prov. bl. 143. Tuinman II. bl. 215. v. Fijk II. bl. 99. Mulder bl. 412. Veeteelt bl. 129.
voetnoot5
Tuinman I. bl. 369. Mulder bl. 415.
voetnoot6
Gent bl. 128.
voetnoot7
Schaberg bl. 66.
voetnoot8
Gheurtz bl. 30.
voetnoot9
Gheurtz bl. 12.
voetnoot10
Sartorius quart. 55.
voetnoot11
Tuinman I. bl. 36.
voetnoot12
Campen bl. 109, 119. Tuinman I. bl. 280, 327. Everts bl. 317. v.d. Hulst bl. 16. Meijer bl. 52. de Jager Bijdr. bl. 473.
voetnoot13
v. Eijk II. nal. 56.

voetnoot1
Sartorius pr. IX. 75.
voetnoot2
v. Lennep bl. 240.
voetnoot3
Zoet bl. 9. v. Alkemade bl. 5.
voetnoot4
Campen bl. 115. Meijer bl. 55.
voetnoot5
Servilius bl. 194*. Campen bl. 27. Zegerus bl. 39. 11 Sept. Idinan bl. 253. Gruterus I. bl. 120, 124, III. bl. 144. Cats bl. 459, 479, 501. de Brune bl. 185, 270. Mergh bl. 25. Sel. Prov. bl. 134, 205. Sartorius pr. VII. 52. Richardson bl. 30. Winschooten bl. 164, 193, 248, 309. v. Alkemade bl. 49, 119. Tuinman bl. 90, 100, I. bl. 105, II. bl. 26, 103. Adag. quaedam bl. 61. Adag. Thesaurus bl. 64. v. Moerbeek bl. 269. Magazijn 81. Wijsheid bl. 140. Fokke 2e. dr. bl. 214, 215. Willems VII. 5. Kerkhoven bl. 53. v. Waesberge Geld bl. 169. Sancho-Pança bl. 54. de Wendt-Posthumus II. bl. 62. Modderman bl. 45, 82. Bogaert bl. 50. 9 Sept. 53. Landbouwer bl. 70. Schaberg bl. 66.
voetnoot6
Gheurtz bl. 52.
voetnoot7
Servilius bl. 161. Zegerus bl. 45. Gruterus II. bl. 159, III. bl. 163. Mergh bl. 35. Sartorius pr. VII. 34.
voetnoot8
(Folie I. 330.)
voetnoot9
Adag. quaedam bl. 64. Folqman bl. 127.
voetnoot10
v.d. Venne bl. 111.

voetnoot11
Tuinman I. bl. 52, 255. Gales bl. 44.

voetnoot12
Sel. Prov. bl. 193.
voetnoot13
Gruterus III. bl. 135, 139. Cats bl. 423. Sel. Prov. bl. 159. Tuinman I. bl. 126. Fakkel bl. 194. Meijer bl. 89. v. Eijk II. bl. 65. Modderman bl. 145. Bogaert bl. 108.
voetnoot14
v.d. Venne bl. 239.
voetnoot15
Witsen 119.
voetnoot16
Mergh bl. 16. v. Eijk II. bl. 92. Bogaert bl. 27.
voetnoot17
Motz bl. 3. Cats bl. 453, 502. de Brune bl. 358, 413, 463. Willems VIII. 7. Modderman bl. 52, 70. Gent bl. 127.
voetnoot18
Veer bl. 271.
voetnoot1
Prov. seriosa bl. 41. Gheurtz bl. 63. Zegerus bl. 59. de Brune bl. 385. Sel. Prov. bl. 102. Tuinman I. bl. 344. Adag. quaedam bl. 63. Adag. Thesaurus bl. 65. v.d. Hulst IX. v. Eijk II. nal. bl. 37. 24 Aug. 53.
voetnoot2
v. Eijk II. bl. 65.
voetnoot3
v. Eijk II. bl. 65.
voetnoot4
v. Eijk II. nal. bl. 37.
voetnoot5
Winschooten bl. 210. Gales bl. 35.
voetnoot6
Servilius bl. 28.
voetnoot7
Bogaert bl. 16.
voetnoot8
Tuinman I. bl. 242.
voetnoot9
v. Eijk II. nal. bl. 54.
voetnoot10
Prov. seriosa bl. 9. Servilius bl. 193*. Campen bl. 117. Gheurtz bl. 5. Zegerus bl. 7. 11 Sept. Idinau bl. 57. Gruterus I. bl. 112. Cats bl. 479. de Brune bl. 309, 473. Sel. Prov. bl. 81, 131. Sartorius pr. VIII. 29. v. Alkemade bl. 116. Tuinman bl. 89, I. bl. 163, II. bl. 43. Adag. quaedam bl. 9. v. Eijk II. nal. bl. 54. de Jager Bijdr. bl. 116. Mulder bl. 419. Modderman bl. 81. Bogaert bl. 83.
voetnoot11
Winschooten bl. 138. Tuinman I. bl. 348, nal. bl. 13, II. bl. 119.
voetnoot12
Prov. seriosa bl. 41. Servilius bl. 48*. Campen bl. 117. Gheurtz bl. 43. Zegerus bl. 2, 41. 10 Julij. Idinau bl. 282. Gruterus I. bl. 115, II. bl. 126, 157. de Brune bl. 6, 401. Mergh bl. 3, 33. Sel. Prov. bl. 51. Sartorius pr. X. 3, tert. IX. 78. v. Alkemade bl. 108. Tuinman II. bl. 43, 75. Adag. quaedam bl. 5, 48. (Folie I. 182.) Adag. Thesaurus bl. 1. v. Moerbeek bl. 269. Euphonia bl. 522. Everts bl. 344. Willems VIII. 121. Veer bl. 270. Kerkhoven bl. 55. v. Eijk II. bl. 88, nal. bl. 54. de Jager Bijdr. bl. 116. Sancho-Pança bl. 31. Modderman bl. 3, 81, 121.
voetnoot13
Tuinman bl. 80, I. bl. 129.
voetnoot14
Servilius bl. 26*.
voetnoot15
v. Eijk II. bl. 65.
voetnoot16
Gheurtz bl. 60.
voetnoot17
v. Hall II. bl. 5. Modderman bl. 120.

voetnoot18
Sartorius tert. V. 30.

voetnoot19
Gheurtz bl. 35.

voetnoot20
Prov. seriosa bl. 36. Gruterus III. bl. 165. Cats bl. 476. Adag. quaedam bl. 49. Adag. Thesaurus bl. 50. Bogaert bl. 93.
voetnoot21
Winschooten bl. 165.
voetnoot22
de Brune bl. 18, 211, 485. Folie I. 211.
voetnoot23
Winschooten bl. 164, 230.
voetnoot24
Gheurtz bl. 10. Tuinman I. bl. 334. v. Eijk II. bl. 97, III. bl. 75.
voetnoot25
Folqman bl. 123.
voetnoot26
Cats bl. 458. Bogaert bl. 90.
voetnoot1
5 Oct. Gruterus I. bl. 107. Cats bl. 486, 504. de Brune bl. 312, 405, 476. Sel. Prov. bl. 130. Richardson bl. 24. v. Alkemade bl. 79. Tuinman I. bl. 131, II. bl. 160. d'Escury bl. 20. v. Eijk I. nal. bl. 6, II. bl. 89. Modderman bl. 81. Bogaert bl. 90. v. Hall bl. 289. v. Lennep bl. 244.
voetnoot2
Cats bl. 464.
voetnoot3
v.d. Venne bl. 125.
voetnoot4
Winschooten bl. 164. Everts bl. 227, 229.
voetnoot5
Cats bl. 544. Sel. Prov. bl. 3. Winschooten bl. 164. Tuinman I. nal. bl. 23. v. Eijk I. nal. bl. 6. v. Waesberge Wijn bl. 12. v. Eijk III. bl. 74. v. Lennep bl. 146.
voetnoot6
Sancho-Pança bl. 36.
voetnoot7
Campen bl. 70. Gheurtz bl. 28, 38. Idinau bl. 38. de Brune bl. 26. Sartorius pr. II. 11, sec. VIII. 67. Winschooten bl. 165, 332. Tuinman bl. 86, I. bl. 239. Adag. quaedam bl. 3. Febr. 5. (Folie I. 109.) v. Moerbeek bl. 240. Fischer bl. 107. v. Eijk I. nal. bl. 5, III. bl. 73. Guikema I. 24. Sancho-Pança bl. 29. v. Lennep bl. 146, 244.
voetnoot8
Winschooten bl. 164.
voetnoot9
Winschooten bl. 165. v. Eijk III. bl. 74.
voetnoot10
Winschooten bl. 165.
voetnoot11
Zoet bl. 13. v. Alkemade bl. 12.
voetnoot12
Winschooten bl. 164.
voetnoot13
Tuinman II. bl. 136. Mulder bl. 437.
voetnoot14
v. Eijk I. nal. bl. 4.

voetnoot15
Sel. Prov. bl. 199.
voetnoot16
Motz bl. 44.

voetnoot17
Gent bl. 125.
voetnoot18
v. Alkemade bl. 61.
voetnoot19
Adag. quaedam bl. 7.

voetnoot1
Cats bl. 453.
voetnoot2
Neus-Spreekw. 39.
voetnoot3
Neus-Spreekw. 36.
voetnoot4
Neus-Spreekw. 15.
voetnoot5
Winschooten bl. 165.
voetnoot6
Neus-Spreekw. 35.
voetnoot7
Neus-Spreekw. 18.
voetnoot8
Neus-Spreekw. 17.
voetnoot9
Neus-Spreekw. 37.
voetnoot10
Neus-Spreekw. 8.
voetnoot11
Neus-Spreekw. 1.
voetnoot12
v. Lennep bl. 195.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 71. April 14. v. Eijk III. 13. v. Duyse bl. 219.
voetnoot14
Campen bl. 5. Zegerus bl. 8. 19 April. Idinau bl. 151. Gruterus I. bl. 98, II. bl. 165. Cats bl. 515. de Brune bl. 304, 305. Mergh bl. 40. Sel. Prov. bl. 66. Tuinman II. bl. 15. Wijsheid bl. 140.
voetnoot15
Neus-Spreekw. 73.
voetnoot16
Tuinman II. bl. 7.
voetnoot17
Sartorius tert. III. 23.
voetnoot18
Tuinman I. bl. 270.
voetnoot19
Neus-Spreekw. 28.
voetnoot20
Neus-Spreekw. 74.
voetnoot21
Huisvriend II. bl. 359.
voetnoot22
Tuinman I. bl. 99. v. Eijk II. bl. 99, III. bl. 103. Neus-Spreekw. 7.
voetnoot23
Sartorius tert. VII. 95. Neus-Spreekw. 24.
voetnoot24
Tuinman I. bl. 250, II. bl. 92. v. Eijk II. 54.
voetnoot25
Winschooten bl. 298.
voetnoot26
Tuinman I. bl. 194, nal. bl. 35.
voetnoot27
Tuinman I. bl. 98, 239, II. bl. 119. Everts bl. 229. Neus-Spreekw. 77.
voetnoot1
de Brune bl. 138, 432. Tuinman I. bl. 224. Gales bl. 17. Neus-Spreekw. 78. Modderman bl. 92.
voetnoot2
Servilius bl. 193. de Brune bl. 368, 377. Sel. Prov. bl. 49. Sartorius pr. VII. 12.
voetnoot3
de Brune bl. 386. v. Eijk II. nal. bl. 41. Bogaert bl. 34.
voetnoot4
Witsen bl. 507. Winschooten bl. 166.
voetnoot5
Neus-Spreekw. 4, 11, 45.
voetnoot6
Neus-Spreekw. 75.
voetnoot7
Neus-Spreekw. 12.
voetnoot8
Everts bl. 315. Neus-Spreekw. 52.
voetnoot9
Neus-Spreekw. 79.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 120, 181, 319, II. bl. 112. Mulder bl. 427.
voetnoot11
Neus-Spreekw. 38.
voetnoot12
Tuinman I. bl. 276, 278.
voetnoot13
Neus-Spreekw. 57.
voetnoot14
Winschooten bl. 165.
voetnoot15
Winschooten bl. 165, 266. Tuinman I. nal. bl. 24. Gales bl. VI. Everts bl. 347. Neus-Spreekw. 25.
voetnoot16
Campen bl. 96.
voetnoot17
Neus-Spreekw. 30.
voetnoot18
Motz bl. 78.
voetnoot19
Gheurtz bl. 10. Tuinman I. bl. 310.
voetnoot20
Winschooten bl. 166.
voetnoot21
Neus-Spreekw. 10.
voetnoot22
Tuinman I. bl. 329, II. bl. 233. v.d. Hulst bl. 16. Neus-Spreekw. 55, 56.
voetnoot23
Neus-Spreekw. 33, 34. v. Lennep bl. 146.
voetnoot24
Tuinman II. bl. 233.
voetnoot25
Schaberg bl. 66.
voetnoot1
Gheurtz bl. 27.
voetnoot2
Neus-Spreekw. 51.
voetnoot3
Tuinman I. bl. 329.
voetnoot4
Gheurtz bl. 32. Sartorius pr. VI. 35. Winschooten bl. 356. Tuinman I. bl. 335.
voetnoot5
Campen bl. 107.
voetnoot6
Tuinman I. bl. 117, II. bl. 233. Neus-Spreekw. 65.
voetnoot7
Gheurtz bl. 64. Winschooten bl. 268. Tuinman I. bl. 23, 182, nal. bl. 13, II. bl. 118. Everts bl. 232. v. Zutphen Duivel bl. 708. v. Waesberge Geld bl. 162. v. Duyse bl. 232. Neus-Spreekw. 13, 54.
voetnoot8
Neus-Spreekw. 76.
voetnoot9
Winschooten bl. 32, 165. v. Moerbeek bl. 248. Neus-Spreekw. 26.
voetnoot10
Winschooten bl. 265. Tuinman I. bl. 39, 199. Sermoen bl. 47. v. Eijk III. 41. Neus-Spreekw. 27. Manvis bl. 124. Bogaert bl. 10.
voetnoot11
Neus-Spreekw. 71.
voetnoot12
Servilius bl. 28.
voetnoot13
Neus-Spreekw. 47.
voetnoot14
Sartorius sec. VI. 11.
voetnoot15
Neus-Spreekw. 72.
voetnoot16
Sartorius tert. II. 92.
voetnoot17
v. Nyenborgh bl. 133.
voetnoot18
Sancho-Pança bl. 53.
voetnoot19
Motz bl. 73.
voetnoot20
Neus-Spreekw. 43.
voetnoot21
Sancho-Pança bl. 44.
voetnoot22
6 Aug. 53.
voetnoot23
Neus-Spreekw. 23.
voetnoot24
Tuinman I. bl. 182.

voetnoot1
Tuinman I. bl. 182. v. Eijk I. nal. 33. Neus-Spreekw. 58, 59.

voetnoot2
de Brune bl. 143. Sartorius pr. VI. 7.
voetnoot3
de Brune bl. 475.
voetnoot4
Sartorius pr. VI. 7, tert. III. 32.
voetnoot5
v.d. Venne bl. 264. de Brune bl. 31. Winschooten bl. 185. v. Alkemade bl. 103. Tuinman I. bl. 175, II. bl. 177. Gales bl. 24. Wassenbergh I. bl. 91. Bogaert bl. 86.

voetnoot6
Tuinman I. bl. 303. Maart 6. v. Eijk II. nal. 33. Godachten bl. 756.

voetnoot7
Zoet bl. 19. v. Alkemade bl. 17.

voetnoot8
Tuinman I. bl. 361.
voetnoot9
Adag. quaedam bl. 63.
voetnoot10
Prov. scriosa bl. 44. v.d. Venne bl. 172. Euphania bl. 518. Harrebomée IV. bl. 340.

voetnoot11
Tuinman II. bl. 4.
voetnoot12
Tuinman I. bl. 95. Dogaert bl. 47.
voetnoot13
Sartorius sec. VII. 3.
voetnoot14
Tuinman I. bl. 356. Gales bl. 2, 5, 8, 10, 20, 21, Tijd bl. 1. Scheltema I. bl. 59. Schaberg bl. 71.
voetnoot15
Sartorius tert. IX. 80. Tuinman I. nal. bl. 35. v. Eijk 1 nal. 66.
voetnoot1
Tuinman I. bl. 96, 177, II. bl. 2, 65, 66.
voetnoot2
Sartorius sec. VII. 3, 97, tert. VII. 88.
voetnoot3
Sartorius pr. VII. 21.
voetnoot4
de Brune bl. 472. Sartorius guart. 25.
voetnoot5
v.d. Venne bl. 240.

voetnoot6
Sartorius tert. VII. 38. Tuinman I. bl. 80, 170, 245, II. bl. 60. Gales bl. 40.

voetnoot7
Gruterus III. bl. 123. Meijer bl. 88.
voetnoot8
Motz bl. 19, 41. de Brune bl. 244, 245.
voetnoot9
Cats bl. 459. Willems VII. 4.
voetnoot10
Cats bl. 459.
voetnoot11
15 April. Gruterus I. bl. 117. Cats bl. 459, 460. de Brune bl. 245. Wijsheid bl. 139. 15 April 53.
voetnoot12
Sartorius tert. I. 100.
voetnoot13
v. Alkemade bl. 110.

voetnoot14
15 April. Gruterus I. bl. 97. de Brune bl. 496.

voetnoot15
Tuinman I. bl. 150. Martinet bl. 70.

voetnoot1
Zoet bl. 17. v. Alkemade bl. 1.

voetnoot2
Everts bl. 349.

voetnoot3
v.d. Hulst bl. 15. v. Eijk I. bl. 127. v. Leenep bl. 147.
voetnoot4
Sancho-Pança bl. 39.
voetnoot5
Tuinman I. bl. 344.
voetnoot6
v.d. Hulst bl. 15. v. Lennep bl. 147, 167.
voetnoot1
Sel. Prov. bl. 45.
voetnoot2
Gruterus III. bl. 147. Meijer bl. 83.
voetnoot3
Motz bl. 50.
voetnoot4
Winschooten bl. 167.
voetnoot5
Adag. Thesaurus bl. 39.
voetnoot6
Prov. scriosa bl. 26. Gruterus III. bl. 152, 155.
voetnoot7
Magazijn 74. Scheltema II. bl. 58. Harrebomée Tijd 26.
voetnoot8
Gruterus I. bl. 116.
voetnoot9
v. Hall bl. 277-280.
voetnoot10
Richardson bl. 33.
voetnoot11
de Brune bl. 330. Winschooten bl. 167. Tuinman II. bl. 222. Magazijn 84. Verz. 44. Everts bl. 234. Modderman bl. 150.
voetnoot12
Verz. 45.
voetnoot13
Servilius bl. 241.
voetnoot14
Cats bl. 526. Richardson bl. 33.
voetnoot15
v. Hall III. bl. 5.
voetnoot16
Magazijn 75. Modderman bl. 114. Harrebomée Tijd 28.
voetnoot17
Campen bl. 9. Cats bl. 507. v.d. Venne bl. 174. de Brune bl. 37. Sel. Prov. bl. 14. Meijer bl. 5. Schrant bl. 275.
voetnoot18
Adag. Thesaurus bl. 4.

voetnoot19
v. Lennep bl. 147.
voetnoot1
Sartorius sec. I. 67.
voetnoot2
Winschooten bl. 270, 300. Tuinman I. bl. 139, II. bl. 26. Reddingius 52. v. Zutphen II. 20. Everts bl. 234. v.d. Hulst bl. 12. v. Eijk I. nal. 30. v. Waesberge Geld bl. 168. Visscher bl. 214, Landbouwer bl. 71. v. Lennep bl. 148.
voetnoot3
v. Lennep bl. 253, 265.
voetnoot4
v. Hall III. bl. 5. Modderman bl. 120.

voetnoot5
Everts bl. 315.

voetnoot6
v. Lennep bl. 148.
voetnoot7
v. Eijk III. bl. 59.

voetnoot8
v. Lennep bl. 148.

voetnoot9
Sartorius tert. I. 20.

voetnoot10
v. Duyse bl. 194.
voetnoot11
Campen bl. 87. Meijer bl. 40.

voetnoot12
Servilius bl. 4, 10*. Gheurtz bl. 59. Mergh bl.24. Sel. Prov. bl. 41. Sartorius pr. II. 54, VIII. 24. Tuinman I. bl. 229.

voetnoot13
Campen bl. 113. Gheurtz bl. 29. Tuinman I. bl. 88, 259. Everts bl. 230. Modderman bl. 44.

voetnoot14
Campen bl. 53. Meijer bl. 25.
voetnoot15
Everts bl. 230.

voetnoot16
v.d. Venne bl. 105.

voetnoot1
Adag. quaedam bl. 4.
voetnoot2
Sel. Prov. bl. 141.
voetnoot3
Tuinman I. bl. 21.
voetnoot4
Winschooten bl. 166. v. Lennep bl. 147.
voetnoot5
Tuinman I. bl. 323.
voetnoot6
Winschooten bl. 166, 171. Tuinman I. bl. 112. v. Moerbeek bl. 263. v. Waesberge Vrijen bl. 65. Guikema II. 12.
voetnoot7
Gheurtz bl. 29.
voetnoot8
Tuinman I. bl. 112.
voetnoot9
Sartorius sec. VI. 31. Tuinman I. bl. 112, II. bl. 198. Folie I. 124.
voetnoot10
Gheurtz bl. 43.
voetnoot11
v. Lennep bl. 147.
voetnoot12
Servilius bl. 217.

voetnoot13
Cruterus III. bl. 165, Meijer bl. 99.
voetnoot14
Tuinman I. bl. 34.
voetnoot15
v.d. Venne Voorb. bl. 12.
voetnoot16
v. Alkemade bl. 49.
voetnoot17
Tuinman I. bl. 169.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken