Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
Afbeelding van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taalToon afbeelding van titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (169.64 MB)

XML (14.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

(1990)–P.J. Harrebomée–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[U]

Uije.

Dat is een uije.

Dat is strekkelijke kost, zei Lourens, en hij at blompap met uijen. (Zie blom.)

De uije, die gegeten is, riekt niet meer.

Het hangt aan elkander als eene rist uijen. (Zie rist.)

Het is zoo vol als geriste uijen. (Zie rist.)

Hij heeft uije gegeten.

Hij is zoo gek als een uije.Ga naar voetnoot6

[Men voert dit aan, wanneer iemands hoofd vol grollen zit, en past het vooral op den pas verloofden jongeling toe, of op hem, die vol is van verliefde droomerijen. Waarom men het gek zijn aan een' uije toekent, en als zoodanig ook van eene aardigheid (geene geestigheid), waarom men lagchen moet, zegt: Dat is een uije, weet ik even min als v. eijk.]

Look en rook, uijen en bruijen, waken en braken Zijn zes zaken, die kwade oogen maken. (Zie look.)

Zij is van onder en boven gekleed als een uije.

Uijer.

Als men de koe verkoopt, raakt men de uijer ook kwijt. (Zie koe.)

Uil.

Alles is verward en alles is verwilderd: Waar Pallas plagt te staan, is nu een uil geschilderd. (Zie pallas.)

Als de kraaijen iemand besch...., straks besch.... hem ook de uilen. (Zie kraai.)

Als de uilen in de kaars vliegen. (Zie kaars.)

Als een uil bij lieden van eere. (Zie eer.)

Bij wolven en uilen Leert men huilen.Ga naar voetnoot7

Daar heeft de eene uil den anderen gevangen.

Daar vliegen geene uilen bij valken.Ga naar voetnoot8

Daar vliegen geene uilen met bonte kraaijen. (Zie kraai.)

Dat is de eigen hond, zei Kaan, En hij zag een' uil voor zijn' broêr aan. (Zie broeder.)

Dat is een uil onder de kraaijen. (Zie kraai.)

Dat is het zoo wel waardig als een uil een pond groot. (Zie pond groot.)

De arend is een uil geworden. (Zie arend.)

De dwaasheid heeft arends vleugelen, maar uils oogen. (Zie arend.)

De nachtegaal moet voor den uil wijken. (Zie nachtegaal.)

De uilen vinden zelfs hunne jongen schoon. (Zie jong.)

De uil is niet wijs genoeg, om een' hond de biecht te hooren. (Zie biecht.)

De uil onder de vogels.Ga naar voetnoot9

De uil vliegt.

De uil zit op de kruk. (Zie kruk.)

Eene gans kan geene uileneijeren leggen. (Zie ei.)

Een uil kan wel eens bij dag zien. (Zie dag.)

Elk denkt, dat zijn uil een valk is.Ga naar voetnoot10

[Dat wil zeggen: elk is met het zijne (zijn kroost, zijn werk, zijn voortbrengsel) ingeno-

[pagina 351]
[p. 351]

men. ‘Bilderdijk heeft aangetoond,’ zoo zegt de jager, ‘dat men in elk waant, dat zijn uil een valk is, niet denken moet aan een' eigenlijken uil, maar aan eene soort van havik, tot het uilengeslacht behoorende, welke vogel, gelijk de valk, tot de jagt werd afgerigt, zie Verkl. Geslachtl. ii. 262. De spreekwijs wordt daardoor duidelijker, dewijl alzoo een gemeene jagtvogel tegen een' edelen wordt overgesteld.’ Ik meen evenwel, dat men wel degelijk aan een' uil in 't algemeen moet denken; want met de eigentlijke uilen vangt men ook vogels.]

Elk heeft een' pik op den uil. (Zie pik.)

Er mag wel eens een uil over de kerk gaan. (Zie kerk.)

Er schuilen uilen onder uwe eigene kraaijen. (Zie kraai.)

Er vliegen zoowel uilen in- als over de kerk. (Zie kerk.)

Het is beter, met den uil (of: ezel) gezeten, dan met den valk gevlogen. (Zie ezel.)

Het is een regte uil (of: een regt uilskuiken). (Zie kuiken.)

Het is een regt uilennest. (Zie nest.)

Het is een werkezel (ookwel: werkuil). (Zie ezel.)

Het moet uilen of valken.Ga naar voetnoot1

Hij gaat in de uilenvlugt.Ga naar voetnoot2

[Beide, zoowel uit jokkernij, wanneer men enkel wil zeggen, dat iemand een avondluchtje gaat scheppen, als om iemands slechte handelwijze aan te duiden, wanneer men te kennen geeft, dat hij het licht schuwt, gebruikt men deze spreekwijze. In den schemeravond verlaten de uilen hunne nesten.]

Hij gaat zoo melancholiek als een uil bij dag. (Zie dag.)

Hij heeft een uiltje geknapt (of: gevangen).Ga naar voetnoot3

[Dat is: hij heeft een middagslaapje genomen. ‘Volgens bilderdijk, Verkl. Geslachtl. iii. 176,’ zegt de jager, ‘is de uil geheel vreemd aan de uitdrukking een uiltje knappen, daar zij zoude beteekenen een oogeltje knippen, welk beweerde aannemelijker schijnt te worden, als men bedenkt, dat in het Hoogd. äugelchen de eerste lettergreep als ons ui wordt uitgesproken.’ Later is de jager van deze zienswijze afgegaan (zie zijn Archief voor Nederl. Taalk., i. bl. 196), en denkt hij aan uiltje in den gewonen zin. Het komt mij ook voor, dat men een uiltje vangt, wanneer men zijn' tijd verslaapt, in plaats van zijn gewone werk te doen. De teleurstelling in de vordering dier werkzaamheid staat dan gelijk met die des vogelaars, als hij voor zijne vangst een' uil in het net krijgt. Winschooten zegt, te gelooven, ‘dat een uil vangen eigendlijk de voogelvangers te beurd valt, als sij haar touwen teegen den aavond gespannen hebbende, daar in eenige beweeging verneemen; dog meenende iets goeds gevangen te hebben, haar met een uil moeten te vreeden houden, waardoor haar werk merkelijk veragterd.’ - Gelijk met meer spreekwoorden het geval is, die men van personen gebruikt, wordt ook dit op zaken toegepast. ‘Een Uil vangen is een bekend spreekwoord bij de seelui,’ zegt winschooten, het toepassende op den onervaren zeeman, die niet kan wenden. Ook v. lennep, in zijn Zeemans-Woordeboek, bl. 232, ofschoon hij het niet als spreekwoord opgeeft, spreekt van een' uil vangen. Volgens hem ‘wordt dit een schip gezegd te doen, wanneer de roerganger en wachthebbende officier onoplettend zijn geweest, en het schip, by-de-wind zeilende, in-de-wind hebben laten loopen, zoo dat het door-de-wind gaat, en men de raas om moet brassen.’]

Hij is van het uilen-gebroedsel. (Zie gebroedsel.)

Hij is zoo beschonken als een uil.

Hij is zoo droefgeestig als een uil.

Hij slacht de uilen: hij vliegt in den nacht. (Zie nacht.)

Hij staat te kijken als een uil op eene kluit. (Zie kluit.)

Hij stond, en keek als een uil.Ga naar voetnoot4

Hij ziet zoo deftig als een uil.

Hij zit als een uil in doodsnood. (Zie dood.)

Hoe komt de uil bij de bonte kraaijen? (Zie kraai.)

IJlen maakt uilen.Ga naar voetnoot5

Ik zie wel, zei Ulrik, krijgslieden zijn bij platters, als uilen bij bonte kraaijen. (Zie kraai.)

In het jaar één, als de uilen preken. (Zie één.)

Knapuilen verkoopen.

[Dat wil zeggen: iemand iets wijsmaken.]

Koekoeken loeren is geen uilen vangen. (Zie koekoek.)

Kraaijen en uilen hebben geen even groot geluk. (Zie geluk.)

Meent gij, dat ik van een' uil gebroed ben?Ga naar voetnoot6

Men ziet aan de veren wel, dat een kerkuil geene duif is. (Zie duif.)

Met den kaaiman hoendereijeren gezocht in een uilennest. (Zie ei.)

Net bij kuisch, en mors bij vuil; Valk met valk, en uil met uil. (Zie kuisch.)

Op valken jagen, en uilen vangen.Ga naar voetnoot7

Schuilt er een uil van binnen, daar zal geen arend uitvliegen. (Zie arend.)

Uilen bij uilen, kraaijen bij kraaijen. (Zie kraai.)

Uilen bij uilen, zei stikziende Fransje, en hij zette eene musch bij een' kanarievogel. (Zie frans.)

Uilen broeijen uilen onder moêrtjes pels. (Zie moeder.)

Uilen en vleêrmuizen schuwen het daglicht (of: vliegen zelden bij dag). (Zie dag.)

Uilen zijn uilen.Ga naar voetnoot8

Van de uilenvlugt en den kalverdans spreken. (Zie dans.)

Vroeg valk, vroeg uil.Ga naar voetnoot9

Wacht u voor de kerkuilen. (Zie kerk.)

Wat baat kaars of bril, Als de uil niet kijken wil? (Zie bril.)

Wij zullen zien, of de uilen geld gelden. (Zie geld.)

Uilespiegel.

Daar het rookt, is het warm, zei Uilespiegel.Ga naar voetnoot10

Dat is op zijn Uilespiegelsch.Ga naar voetnoot11

[pagina 352]
[p. 352]

De boeken maken sommigen wijs en anderen zot, zei Polidorus Virgilius, en hij las Uilespiegel met Hebreeuwsche nooten. (Zie boek.)

De menschen mogen mij niet lijden, zei Uilespiegel; maar ik maak het er ook naar. (Zie mensch.)

Dient je de drek niet, zoo laat ze staan, zei Uilespiegel. (Zie drek.)

Het kan altijd niet regenen, zei Uilespiegel.

Naar het valt, zei Uilespiegel, en besjes neus droop over het beslag. (Zie besje.)

Uitbra aksel.

De hond keert tot zijn uitbraaksel terug. (Zie hond.)

Uitbrander.

Hij heeft een' fermen uitbrander gehad.

Uiterlijk.

Het uiterlijk is bedriegelijk.

Men moet niet naar het uiterlijke oordeelen.

Uiterste.

De uitersten raken steeds elkander.Ga naar voetnoot1

Die ligt op zijn uiterste, zei de meid, en zij zag een botertonnetje, dat ten naastenbij leêg was. (Zie boter.)

Het is tot het uiterste gekomen.Ga naar voetnoot2

Men moet steeds op de vier uitersten peinzen.Ga naar voetnoot3

Op het uiterste van de wereld.Ga naar voetnoot4

Vermijd alle uitersten.Ga naar voetnoot5

Uitgaaf.

Waar uitgaven zijn, zijn inkomsten onontbeerlijk. (Zie inkomen.)

Uitgang.

Sterven is onze laatste uitgang.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.)

Uitgeester.

Het is een Uitgeester.

[Men zinspeelt in deze spreekwijze op de wijnflesch, waaruit de geest geweken is, als het vocht de flesch heeft verlaten. Het Noord-Hollandsche dorp Uitgeest komt hier als woordspeling voor.]

Uithaalder.

Dat is een uithaalder.

[Dat wil zeggen: het is eene buitengewone zaak, en die men zich zóó goed, als ze blijkt te zijn, niet had kunnen of durven denken. Wanneer er gasten zijn, wordt er beter opgedischt dan anders. Dit noemt men uithalen.]

Uithangbord.

De uithangborden bedriegen.Ga naar voetnoot7

Goede waar behoeft geen uithangbord.

Groote beuzelingen: men behoeft geen uithangbord, daar goede wijn te koop is. (Zie beuzeling.)

Het uithangbord belooft meer, dan de winkel bevat.Ga naar voetnoot8

Het uithangbord doet veronderstellen, wat er in den winkel te vinden is.Ga naar voetnoot9

Hij heeft een paar goede uithangborden. (Zie paar.)

Zijn uithangbord is slecht.

Uitkijk.

Hij zit (of: staat) op den uitkijk.Ga naar voetnoot10

[Dat is: hij hoopt op eene of andere zaak, die hij gaarne zou bezitten, en waartoe hij de gelegenheid niet voorbij wil laten gaan. ‘Hij zit op den uitkijk,’ zegt v. eijk, ‘wordt ontleend van den matroos, die zich boven in het tuig van het schip of op de voorbram-zeiling ophoudt, om naar land of schepen uit te zien.’]

Hij zou zijnen rok uittrekken, en geven dien voor een' deerlijken uitkijk. (Zie rok.)

Zij kennen malkander niet bij den uitkijk.

Uitkomst.

De uitkomst van den oorlog hangt aan den Heer. (Zie heer.)

De uitkomst van een slagveld hangt aan het geval, niet aan het geweld. (Zie geval.)

Die te naauw onderzoekt, heeft geene uitkomst.Ga naar voetnoot11

God zal ons hierin eene blijde uitkomst verleenen. (Zie god.)

Waar inkomst is, daar is ook uitkomst. (Zie inkomen.)

Uitlander.

Vrome uitlanders zijn beter dan inlandsche ondeugden. (Zie land.)

Uitleg.

Hij geeft hem tekst en uitleg (of: den tekst met de glos). (Zie glos.)

Uitlegger.

Daar ligt veel aan een' goed' uitlegger.Ga naar voetnoot12

Elk is de beste uitlegger van zijne eigene woorden.Ga naar voetnoot13

Uitschot.

Dat is uitschot van mannen. (Zie man.)

Uitschot schiet alom over.Ga naar voetnoot14

Uitspanning.

Het is eene uitspanning.Ga naar voetnoot15

Uitspanning is geoorloofd.

Uitspraak.

Het weten is wel goed, maar de uitspraak deugt niet.

Uitstel.

Die veel verzet en uitstel vindt, Is steeds tot geven ongezind. (Zie ongezind.)

Een uur uitstel geeft somtijds wel een' grooten slag. (Zie slag.)

Het is uitstel van executie. (Zie executie.)

Uitstel is de dief van den tijd. (Zie dief.)

Uitstel is geen afstel (of: kwijtschel). (Zie afstel.)

Van uitstel komt afstel. (Zie afstel.)

Uitvaart.

Liever ter uitvaart dan ter bruiloft genood. (Zie bruiloft.)

Ter bruiloft en ter uitvaart kent men vrienden en magen. (Zie bruiloft.)

Uitvaart, zuipvaart.Ga naar voetnoot16

[De brasserijen, waartoe het doodmaal in vroegeren tijd aanleiding gaf, hebben dit spreekwoord doen ontstaan.]

Uitval.

Invallen doen uitvallen. (Zie inval.)

Uitvlugt.

Het is eene blaauwe uitvlugt.

Hij betaalt met kale uitvlugten.

Hij zoekt altijd uitvlugten.

Op eene uitvlugt.Ga naar voetnoot17

Uitwa seming.

Hij wil der huid alle uitwaseming benemen (of: beletten). (Zie huid.)

[pagina 353]
[p. 353]

Uitweg.

Overal weten zij uitwegen op.

Uitwerking.

Geene uitwerking zonder oorzaak. (Zie oorzaak.)

Uitzet.

Dat is het laatste uitzet.

Hij heeft eene dragt slagen voor zijn uitzet gekregen. (Zie dragt.)

Hij krijgt zijn uitzet.

Uitzigt.

Deugd is een vrolijk uitzigt. (Zie deugd.)

Uitzinnig.

Men mag uitzinnig zijn.

[Mogelijk is dit spreekwoord aan 2 Cor. v: 13 ontleend.]

Uitzondering.

Geen regel zonder uitzondering (of: exceptie). (Zie exceptie.)

Uitzuiger.

Hij is een uitzuiger van weduwen en weezen.

Ulk.

Hij is ulke-doof.

[Deze Geldersche spreekwijze geeft hetzelfde te kennen als hoorende doof. De ulk is een bunsing.]

Ulm.

Wees zoo dankbaar als de inwoners van Ulm voor een stuk hout. (Zie hout.)

Ulrik.

Ik zie wel, zei Ulrik, krijgslieden zijn bij platters, als uilen bij bonte kraaijen. (Zie kraai.)

Urias.

Het is een Urias-brief. (Zie brief.)

Urk.

Het is het genootschap van Urk. (Zie genootschap.)

Usage.

Het is eene sententie van d'usage. (Zie sententie.)

Utrecht.

Die komt van Utrecht.

[Men zegt dit bij het biljarten, wanneer een bal van achteren geraakt wordt.]

Die te Gent is geboren, te Utrecht ligt ter schole, en te Luik leert zijn Walsch, Is een muitmaker door zijn' hals; En komt gij dan nog wat te kort, Zoo moogt gij aanspreken die van Dord. (Zie dordrecht.)

Het is schelvisch, die van Utrecht naar Amsterdam is gebragt. (Zie amsterdam.)

Het is zoo zeldzaam als een Uitersche duit. (Zie duit.)

Van Utrecht naar Vollenhove gaat niet gemakkelijk; maar van Vollenhove naar Utrecht heeft men 't voor den wind.Ga naar voetnoot1

[Posthumus ziet in dit spreekwoord ‘eene bloote woordspeling met die twee plaatselijke namen, om te leeren, dat het veel ligter valt, om te dalen, dan om te klimmen, of van rijk arm, dan van arm rijk te worden].’]

Wanneer Amsterdam mijn was, zoo wilde ik het te Utrecht verteren. (Zie amsterdam.)

Zoo hoog als de dom van Utrecht. (Zie dom.)

Utrechtenaar.

Hoed u nu, hoed u dan, Hoed u voor een' Utrechtschman.

Uur.

Binnen vier en twintig uren genezen, of het vuur daarin.Ga naar voetnoot2

Daar is een uur van eten in den dag. (Zie dag.)

Daar is maar één kwaad uur in den dag. (Zie dag.)

Dat duurt van twaalf uren tot den middag. (Zie middag.)

Een Christen zal arbeiden, alsof hij eeuwig leven wilde, en toch gezind zijn, alsof hij dit uur zoude sterven. (Zie christen.)

Een uur doet al het kwaad.Ga naar voetnoot3

Een uur heeft somtijds weggenomen, Wat m' in veel jaren heeft bekomen. (Zie jaar.)

Een uur uitstel geeft somtijds wel een' grooten slag. (Zie slag.)

Een uur van geluk ten hove Gaat een jaar wijsheid ver te boven. (Zie geluk.)

Het begint te avanceren, zei meester Tijl tegen zijn' knecht, en hij schoor drie uren over een' baard. (Zie baard.)

Het is elf ure, elk naar huis. (Zie huis.)

Het is om een kwaad half uurtje te doen.Ga naar voetnoot4

[Tuinman zegt: ‘Hier mede troosten zich hardnekkige quaaddoenders tegen de gerichtsstraffen.’ Of dit zoo is, kan ik niet beoordeelen, maar wel weet ik, dat dit niet de uitsluitende toepassing dezer spreekwijze is, daar ik die menigmaal heb hooren bezigen, wanneer men zich bovenmate vervaard betoond had over eene zaak, die vrij gemakkelijk ten einde liep.]

Het is ter goeder ure.Ga naar voetnoot5

[‘Dit is,’ zegt tuinman, ‘uit het Heidendom. De Heidenen plagten zorgvuldig en naauwkeurig door verscheide wichelaaryen na te speuren, wat dagen en uuren gelukkig of ongelukkig waren tot eenige zaak. Zo wierd ook gepleegt van onze aaloude Voorvaderen, en wel byzonder omtrent den avond, dewijl zy, gelijk de Hebreen, den dag daar van begonden te rekenen. Hier van is noch het spreekwoord by avontuur, dat zeggen wil: by een goede en gelukkige avonduur. Dat dan wel gelukt, en op zyn rechte tyd komt, werd gezegt ter goeder uure te geschieden.’ Hoewel het op de deugdelijkheid van tuinmans verklaring niet van invloed behoeft te zijn, mag de opmerking gelden, dat avon-tuur en avond-uur bloot in klank gelijk zijn, zonder dat die woorden iets met elkander gemeen hebben.]

Hij draagt een Chineesch horologie, dat elk uur gezet wordt. (Zie china.)

Hij gaat naar Bommelskonten, drie uren boven de hel, daar de honden met het gat blaffen. (Zie bommelskonten.)

Hij is aan het uur niet gebonden.

Hij is zoo mager, dat hij met zijn gebeente wel twaalf uren kan luijen. (Zie gebeente.)

Hij past op het malle getij, dat alle uren vloeit. (Zie getij.)

[pagina 354]
[p. 354]

Hij schreit van twaalf uren tot den middag. (Zie middag.)

Hij stinkt drie uren in den wind.

Hij weet van uur noch tijd. (Zie tijd.)

Hij ziet er uit als een elf-uren-lijk. (Zie lijk.)

Hoe laat is het? vroeg grootje aan Joris van der Peer; Het is zes uren besje, zei hij, want de wijzer hangt op en neêr. (Zie besje.)

Huishuur slaapt niet (of: Rent en huur Slaapt geen uur, ook wel: Of wij slapen of waken, altijd loopen de renten). (Zie huis.)

Ik kan niet begrijpen, hoe mijn rok zoo nat is, zei dronken Joost, en hij had drie uren door een' slagregen gegaan. (Zie joost.)

Ik weet er zooveel van als van het uur van mijn' dood. (Zie dood.)

't Kan somtijds in een uur geschiên, Wat zeven (of: honderd) jaar niet deden zien. (Zie jaar.)

Neê is hier twee uren van daan. (Zie neede.)

Neem een ei van een uur, vleesch van een jaar, en visch, die tien jaar oud is. (Zie ei.)

Niets is zekerder dan de dood, niets onzekerder dan het uur. (Zie dood.)

Om duits-waar een half uur dingen. (Zie duit.)

Om het uur eene kuur, om het half uur een kleintje. (Zie kuur.)

Ontwaak (of: Bekeer u) ter elfder ure.

Vecht koel en een half uur te langer.Ga naar voetnoot1

[Een koddig gezegde, om iemand aan te sporen, de wederwaardigheden dezer wereld niet te zwaar op te nemen.]

't Verandert somtijds in een uur, Wat zeven jaar ons was zoo zuur. (Zie jaar.)

Verlies geen uur, omdat gij niet zeker zijt van eene minuut. (Zie minuut.)

Wanneer het elf uren is, zoekt men den middag te vergeefs. (Zie middag.)

Wat ben ik gaauw ter pen, zei lamme Dries, en hij had een half uur noodig, om eene letter te schrijven. (Zie dries.)

Wouw ligt een uur achter Roosendaal. (Zie roosendaal.)

Zijn laatste uurtje heeft geslagen.

Zorg voor de minuten, de uren zullen voor zich zelven wel zorgen. (Zie minuut.)

Uurwerk.

Als de roest zich eens in een uurwerk zet, daar is geen regel meer in zijne beweging, noch zekerheid in zijnen wijzer. (Zie beweging.)

Goede scholen en goede uurwerken zijn twee kenteekens van eene goede stadsregering. (Zie regering.)

Het is een onrustig (of: razend) uurwerk.Ga naar voetnoot2

[Die man kan niet in rust leven, hij moet altijd razen.]

Mensch en uurwerk, zullen ze gaan, moeten opgewonden worden. (Zie mensch.)

Zijn uurwerk is afgeloopen.

[Zijn tijd is ten einde; hij is dood.]

voetnoot6
v. Eijk III. bl. 54.

voetnoot7
Cats bl. 452. Mergh bl. 47. Richardson bl. 25. Modderman bl. 137. Bogaert bl. 67. Gent bl. 125.
voetnoot8
1 Julij. Gruterus I. bl. 105. Sel. Prov. bl. 61. Zoet bl. 3. v. Alkemade bl. 2.
voetnoot9
Adag. quaedam bl. 10.
voetnoot10
Gheurtz bl. 17. 15 Julij. Gruterus I. bl. 104. Cats bl. 417. de Brune bl. 43, 462. Sel. Prov. bl. 24. v. Alkemade bl. 76. Tuinman bl. 17, I. bl. 83. Folqman bl. 124. Gales bl. 26. Wijsheid bl. 141. Fokke 6. Euphonia bl. 517. Everts bl. 210. Kerkhoven bl. 54. v. Eijk II. bl. 84, nal. bl. 48. v. Waesberge Vrijen bl. 61. de Jager Bijdr. bl. 114. Spreuk VII. Manvis bl. 124. Modderman bl. 3, 22. 26 Dec. 53. Raven V. Harrebomée Kind bl. 93, 105.
voetnoot1
v. Eijk III. bl. IV.
voetnoot2
Tuinman I. bl. 205, nal. bl. 11. Mulder bl. 423.
voetnoot3
Winschooten bl. 333. Tuinman I. bl. 80, 140, 244, II. bl. 36. v. Eijk II. bl. 85, nal. bl. 48. de Jager Bijdr. bl. 114. Sancho-Pança bl. 43. Winschooten bl. 333.
voetnoot4
Winschooten bl. 333.
voetnoot5
21 Maart. Gruterus I. bl. 123. Tuinman II. bl. 177. v. Eijk II. bl. 85.
voetnoot6
Tuinman I. nal. bl. 19, II. bl. 69.
voetnoot7
Sartorius sec. VI. 81. Tuinman I. bl. 244. v. Eijk II. nal. bl. 49. de Jager Bijdr. bl. 114. Modderman bl. 103. Bogaert bl. 96.
voetnoot8
v. Eijk II. bl. 85.
voetnoot9
Cats bl. 413. Mergh bl. 57. v. Eijk II. bl. 85.

voetnoot10
Tuinman I. bl. 94, 125, II. bl. 17. v. Zutphen II. bl. 56.
voetnoot11
Sartorius tert. VII. 100. Tuinman I. bl. 51, 206. v.d. Hulst bl. 16.

voetnoot1
v. Waesberge Geld bl. 164.
voetnoot2
Harrebomée Kind bl. 219.
voetnoot3
Adag. Thesaurus bl. 57.
voetnoot4
Sartorius tert. VI. 2.
voetnoot5
v. Waesberge Vrijen bl. 53.

voetnoot6
Gruterus III. bl. 168.

voetnoot7
Modderman bl. 122.
voetnoot8
Guikema I. 40.
voetnoot9
Modderman bl. 96.

voetnoot10
Everts bl. 231. v. Eijk I. nal. bl. 53. Roodhuijzen bl. 16.

voetnoot11
Sel. Prov. bl. 70.

voetnoot12
v. Nyenborgh bl. 131.
voetnoot13
Sermoen bl. 56.

voetnoot14
v.d. Venne bl. 154.

voetnoot15
Tuinman I. bl. 374.

voetnoot16
Gruterus III. bl. 174. Tuinman I. bl. 321.

voetnoot17
Sartorius sec. I. 94.

voetnoot1
de Wendt-Posthumus II. bl. 62.

voetnoot2
Tuinman I. bl. 313, 346.
voetnoot3
Gruterus III. bl. 143.
voetnoot4
Gruterus II. bl. 152. Mergh bl. 29. Witsen 453. Tuinman I. bl. 317.
voetnoot5
de Brune bl. 416. Tuinman I. bl. 13, 125. v. Zutphen I. 13. Braakënburg IV. 1.
voetnoot1
28 Mei. Gruterus I. bl. 120. Cats bl. 512. de Brune bl. 207, 479. Sel. Prov. bl. 169. Tuinman II. bl. 177. Wijsheid bl. 141. Bogaert bl. 82.

voetnoot2
Sartorius pr. I. 42, sec. IX. 96. Winschooten bl. 217.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken