Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
Afbeelding van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taalToon afbeelding van titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (169.64 MB)

XML (14.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

(1990)–P.J. Harrebomée–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[L]

Laarzen.

Iemand laarzen.Ga naar voetnoot27

[Winschooten zegt: ‘Dewijl laarsen te

[pagina 42]
[p. 42]

draagen ridderlijk is, en sulks ieder niet gebeuren mag, soo segt men spots gewijs: iemand laarsen, als men hem met het nattegat voor de mast set, en met een endje dags, dat is: endje touws, ridder slaat, het welk van sommige (op sijn Engels) bridsen genaamd werd; want niet op de bloote billen, maar op een dun broekje, dat den misdaadiger aan heeft, geslaagen werd.’ Verder vindt deze spreekwijze ruime toepassing bij ligchamelijke en zedelijke kastijdingen.]

Laden.

Als men te veel voorop laadt, valt het er achter weêr af. (Zie afvallen.)

Hij heeft hem geladen.

[Hij heeft zijn ligchaam vol geestrijk vocht gegoten.]

Hij heeft het op mij geladen.Ga naar voetnoot1

Hij laadt meer, dan hij dragen kan. (Zie dragen.)

Ik heb geladen, daar ik meê overmoet.Ga naar voetnoot2

Wij zien niet, wat wij zelven geladen hebben.Ga naar voetnoot3

Zij doen niet dan lossen en laden. (Zie doen.)

Zoo iemand zich zwaar laadt, hij moet ook zwaar dragen. (Zie dragen.)

Lagchen.

Die het laatst lacht, lacht het best (of: Beter na dan vóór lagchen).Ga naar voetnoot4

Die ligtelijk lagchen, schreijen ligtelijk.Ga naar voetnoot5

Die na lagchen, lagchen zoowel, als die vóór lagchen.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.)

Die zich zelven kittelt, lacht, als hij wil (ook wel: lacht graag, of: om niet). (Zie kittelen.)

Doe het al weenende, en gij zult het al lagchende verkrijgen. (Zie doen.)

Gij zult haar lang slaan, eer zij lagchen zal.Ga naar voetnoot7

Het is al veel, om te lagchen.Ga naar voetnoot8

Het lagchen zal hem wel vergaan.

Hij kittelt zich zelven, dat hij lacht. (Zie kittelen.)

Hij lacht, dat hij schudt.Ga naar voetnoot9

Hij lacht, omdat een ander lacht.

Hij lacht zoo witjes; wat mag hij gevonden hebben?Ga naar voetnoot10

[Wit geldt hier voor blank, dat is: rein of onbezoedeld, en niet, zoo als meijer zegt, voor ‘haastig, eensklaps.’ Wit lagchen is zoo hartelijk lagchen, dat de tanden zigtbaar worden. Men bezigt dit spreekwoord dan ook van een' blijmoedig', opgeruimd' en vriendelijk' mensch; terwijl men iemand, die te voorbarig zich verheugt, toespreekt met de spreekwijze: Lach niet te wit.]

Hij zou zich te barsten lagchen (of: Hij zou barsten van 't lagchen). (Zie barsten.)

Ik lach wat met je.Ga naar voetnoot11

Kunt gij het wel zonder lagchen zeggen?Ga naar voetnoot12

Lach niet te wit.Ga naar voetnoot13

Men zou zich dood lagchen.Ga naar voetnoot14

[Van hem, wiens lachspieren zoo zijn aangedaan, dat hij er in eene zenuwachtige aandoening door geraakt, zegt men, dat hij zich dood zou lagchen.]

Wij zijn daar niet al lagchende aan gekomen. (Zie komen.)

Ze zullen wel na weenen, die vóór gelagchen hebben.Ga naar voetnoot15

Laken.

Het is beter te laken Dan na te maken.Ga naar voetnoot16

Ik kan (of: wil) het prijzen noch laken.Ga naar voetnoot17

Lappen.

Het is bijeen gelapt.Ga naar voetnoot18

Ik zal hem dat wel lappen.

Lasteren.

Ik kan groeijen noch bloeijen, omdat gij mij zoo lastert. (Zie bloeijen.)

Wie alles lastert, verstaat gewoonlijk niets.

Laten.

Aan beter gedaan dan gelaten: zooveel. (Zie doen.)

Daar is weinig voor te doen, maar veel voor te laten. (Zie doen.)

Daar men 't wel gelaten heeft, daar vindt men 't niet kwalijk weder.Ga naar voetnoot19

Die wel wil zijn bemind, Laat het al, gelijk hij 't vindt. (Zie beminnen.)

Het is goed, dat men 't laten mag.Ga naar voetnoot20

Hij is er doen en laten. (Zie doen.)

Iets blaauw, blaauw laten.

Ik zal het daar laten.Ga naar voetnoot21

[Daar doelt op dit leven, in onderscheiding van hiernamaals, en dan beteekent de spreekwijze: ik moet alles, waaraan ik hier meerder of minder waarde hechtte, achterlaten, als de dood mij uit dit leven roept. Maar daar ziet ook op eene in onderhandeling zijnde zaak, en dan zegt men met deze spreekwijze: ik wil mijn hoogste regt niet zoeken, daar ik van kibbelen een' afkeer heb.]

Laat ieder, voor hetgeen hij is.Ga naar voetnoot22

Laat wat, voor die nog nakomen.Ga naar voetnoot23

Laten is goed, als men het niet doen kan. (Zie doen.)

Laten is goed tegen het hangen. (Zie hangen.)

Men vindt hem niet, waar men hem laat.Ga naar voetnoot24

Men weet niet, waar de een het laat, en waar de ander het van daan haalt. (Zie halen.)

Om één meer of min, noch gedaan, noch gelaten. (Zie doen.)

Steel wat, zoo hebt gij wat; maar laat ieder het zijne. (Zie hebben.)

Te veel krabben en praten Moet men beide laten. (Zie krabben.)

Veel doens doet doen laten. (Zie doen.)

Wij laten het maar la, la.Ga naar voetnoot25

Zij kan haar knikken niet laten. (Zie knikken.)

Laveren.

Hij laveert.Ga naar voetnoot26

[De beweging, welke een zeilend schip-maakt,

[pagina 43]
[p. 43]

dat men beurtelings over den eenen en anderen boeg doet wenden, heet laveren. Men bezigt deze spreekwijze van iemand, die zich, in nood, naar de omstandigheden weet te schikken; maar ook van den dronkaard.]

Leenen.

Beter te hebben dan te leenen. (Zie hebben.)

Het dient hem niet, en evenwel leent hij het niet gaarne aan een ander. (Zie dienen.)

Hij leent van den een, om den ander te betalen. (Zie betalen.)

Leeren.

Al doende leert men. (Zie doen.)

Daar men meê converseert, Daar men van leert. (Zie converseren.)

Die moet leeren bevelen, moet eerst leeren gehoorzamen. (Zie bevelen.)

Die niets dan begeeren geleerd heeft, dien is het kwalijk geven te leeren. (Zie begeeren.)

Die wel onderscheidt, leert wel.Ga naar voetnoot1

Feilen doet wel leeren. (Zie feilen.)

Gij, die anderen leert, leer eerst u zelven.Ga naar voetnoot2

Het is kwaad sterven, voor die het niet geleerd heeft.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.)

Hij zal daarbij geleerd wezen.Ga naar voetnoot4

Leer wat, zoo kent gij wat. (Zie kennen.)

Niets doen leert kwaad doen. (Zie doen.)

Oefenen doet leeren.

Vóór gedaan is na geleerd. (Zie doen.)

Waar men bij zit, waar men bij leert.Ga naar voetnoot5

Wanneer men 't een of 't ander mist, Dan leert men, wat men nog niet wist.Ga naar voetnoot6

Wat iemand kan, dat kan hij ook een ander leeren. (Zie kunnen.)

Wat let, dat leert.Ga naar voetnoot7

Wat schaadt, Dat baat; Wat deert, Dat leert. (Zie baten.)

Wat verzeert, Dat leert.Ga naar voetnoot8

Wie dwaalt, maar haastig wederkeert, Die heeft daar beter door geleerd. (Zie dwalen.)

Wou je ze loopen leeren?

Zij deden, gelijk hun geleerd was (of: gelijk zij geleerd waren). (Zie doen.)

Zoo lang men leeft, leert men.Ga naar voetnoot9

Leggen.

Hij kakelt vroeg, maar legt laat. (Zie kakelen.)

Ik kan dat niet heffen of leggen. (Zie heffen.)

Leiden.

Hij laat zich wel leiden, maar niet dwingen. (Zie dwingen.)

Lepelvliegen.

Hij lepelvliegt.

[Dat wil zeggen: hij is zijne beminde kwijt. Men zegt dit te Gent. Zie het Belgisch Museum, 1844, bl. 18.]

Letten.

Wat let, dat leert. (Zie leeren.)

Leuteren.

Begint het u te leuteren?

Leven.

Alles leeft, wat aan hem is.

Alsof het leefde.Ga naar voetnoot10

Die dan leeft, die dan zorgt!Ga naar voetnoot11

Die een ander jaagt, leeft zelden gerust. (Zie jagen.)

Die genoeg heeft, om mede te doen, leeft gerust. (Zie hebben.)

Die laatst leeft, zal alles erven. (Zie erven.)

Die langst eet, zal langst leven. (Zie eten.)

Die langst leeft, Alles heeft. (Zie hebben.)

Die mij benijden En niet geven, Moeten mij lijden En laten leven. (Zie benijden.)

Die niet kan vragen, kan niet leven.Ga naar voetnoot12

Die zich schaamt te eten, die schaamt zich te leven. (Zie eten.)

Die zooveel heeft, dat hij leven kan, wat wil hij meer! (Zie hebben.)

Het geeft genoeg, zoo lang iemand leeft. (Zie geven.)

Hij heeft sterk geleefd.

Hij kan leven noch sterven.Ga naar voetnoot13

Hij krijgt te veel, om te sterven, en te weinig, om te leven. (Zie krijgen.)

Hij leeft, als men het leven noemen mag.

Hij leeft, Die 't al geeft. (Zie geven.)

Hoe blijder leven, hoe droever sterven.Ga naar voetnoot14

Kleed u warm, eet sober, drink redelijk, en gij zult lang leven. (Zie drinken.)

Kwalijk leeft hij, die zich niet betert. (Zie beteren.)

Leef als voorheen, spreek als nu.Ga naar voetnoot15

Leef, zoo als gij sterven wilt.Ga naar voetnoot16

Men eet, om te leven, en men leeft niet, om te eten. (Zie eten.)

Men moet leven en laten leven.Ga naar voetnoot17

Men moet zoo leven, dat men het kan uithouden.

Niets voor een goed leven en zalig sterven.Ga naar voetnoot18

Sterven, om te leven.Ga naar voetnoot19

Wel leven doet wel sterven.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.)

Wel leven is tweemaal leven.Ga naar voetnoot21

Wie leeft er onbenijd!Ga naar voetnoot22

Zeg mij, met wien gij leeft, ik zal u zeggen, hoe gij leeft.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord aard aldus: Zeg mij, met wien dat gij verkeert, Zoo heb ik uwen aard geleerd.]

Zoo lang men leeft, leert men. (Zie leeren.)

Zulk een leven, zulk een sterven.

Leveren.

Het is verkocht, maar nog niet geleverd.

Hij is al verkocht; ware hij maar geleverd.Ga naar voetnoot23

Hij is reeds geleverd.

Lever mij, zoo lever ik u.Ga naar voetnoot24

Wat iemand verkocht heeft, dat moet hij leveren.Ga naar voetnoot25

Lezen.

Dat kan lezen en schrijven.Ga naar voetnoot26

[pagina 44]
[p. 44]

[Men zegt dit van een kleeding- of meubelstuk, dat langen tijd goede diensten heeft gedaan, en nog overal tegen kan. In vroegeren tijd was het iets zeldzaams, dat iemand lezen en schrijven kon, en werd hij, welke die kunst zich had eigen gemaakt, boven anderen geroemd en geprezen.]

Het is diepgrondig, en wil wel gelezen zijn.Ga naar voetnoot1

Het is droevig, om te lezen.

Lichtmissen.

Ik zal eens lichtmissen.

[Men zegt dit, wanneer men eene te ligte vraag in het omberspel doet.]

Liefhebben.

Die mij liefheeft, heeft ook lief, wat mij aangaat. (Zie aangaan.)

Elk prijst, wat hij liefheeft.Ga naar voetnoot2

Liegen.

Als je liegt, moet je het goed doen. (Zie doen.)

Dat lieg je; Stuif je op, zoo vlieg je.

Dat liegt er niet om.Ga naar voetnoot3

[‘Dus drukt men uit,’ zegt tuinman, ‘dat iets goed is, en voldoet, 't geen men daar van verwachtte en begeerde. 't Geen dus niet liegt, bedriegt niet.’ Mij dunkt, dat deze verklaring natuurlijk is. Bilderdijk is van gevoelen, dat men ligt in plaats van liegt moet lezen. In zijne Aant. op c. huygens' Koren-bloemen, v. bl. 255, zegt hij: ‘'t Ligt aan dit of dat, is: Deoorzaak of hapering is daaraan (daarby, daarin) gelegen. Echter heeft men dit ligt wel met liegt verward, hetgeen te loor stelt en bedriegt is. Als by voorb. wanneer men in gewone spreekwijze zegt: Het liegt er niet om, tot lof of goedkeuring van iets. 't Zeggen is: Het ligt er niet om, d.i. 't is niet omme en by, 't is de zaak-zelve, het juiste punt, waar 't op aankoomt.’]

Die veel klappen, liegen gaarne. (Zie klappen.)

Die veel luisteren, plegen veel te liegen.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.)

Die veel spreekt, liegt veel.Ga naar voetnoot5

Die verre gaat, mag stijf liegen. (Zie gaan.)

Die zóó liegt, kan ook stelen.

Doe, zoo als ge zegt, dan liegt ge niet. (Zie doen.)

Gij zult niet liegen.Ga naar voetnoot6

Goed vrijen is zachtkens praten en hard liegen.

Het schijnt somtijds gelogen, wat nogtans waar is.Ga naar voetnoot7

Hij gaapt niet, of hij liegt. (Zie gapen.)

Hij kan liegen en verzaken.Ga naar voetnoot8

Hij liegt, dat het barst. (Zie barsten.)

Hij liegt, dat het rookt.Ga naar voetnoot9

Hij liegt, dat men het voelen en tasten kan.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord leugen aldus: Die leugen kan men voelen en tasten.]

Hij liegt, of het gedrukt is. (Zie drukken.)

Leer mij liegen, ad mendacem.Ga naar voetnoot10

[Dat is: ik wil nog grover leugens zeggen, dan de leugenaar voortbrengt. Om den leugenaar te overbluffen, moet men sterker liegen dan hij.]

Van hooren zeggen liegt men veel (of: Hooren zeggen is half gelogen).Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.)

Van verre liegt men veel.

Lieven.

Lang wachten doet wel lieven.

Wat men lieft, dat volgt men na.

Liggen.

Als een ander valt, dan ligt hij reeds.

Daar ligt het hem.Ga naar voetnoot12

Die valt, die ligt, En wordt van niemand opgerigt.Ga naar voetnoot13

Het ligt ertoe.Ga naar voetnoot14

[Dat wil zeggen: het is niet meer te veranderen. Deze spreekwijze is genomen van de geworpen dobbelsteenen. In gelijken zin zegt men: Het zit ertoe, dat van een aan den grond geraakt vaartuig is afgeleid.]

Hij heeft het daar slecht (of: leelijk) laten liggen.Ga naar voetnoot15

Hij laat hem links liggen.

Hij ligt op het gijpen. (Zie gijpen.)

Hij moet er krom om liggen.

Hij zal daar onder of boven liggen.Ga naar voetnoot16

Wie wil daarvoor niet krom liggen!

[Dat is: iets opofferen. Er is hier sprake van een groot voorregt.]

Wij lagen wel beschanst. (Zie beschansen.)

Lijden.

Als men 't lijden mag, zoo zal men 't loven.Ga naar voetnoot17

Beter eens te lijden, dan altijd te vreezen.Ga naar voetnoot18

Beter te lijden dan te keeren. (Zie keeren.)

Dat geschieden moet, zal men gaarne lijden. (Zie geschieden.)

Die kan lijden en verdragen, Weet van alles zonder vragen.Ga naar voetnoot19

Die lijdt, Die krijt. (Zie krijten.)

Die mij benijden En niet geven, Moeten mij lijden En laten leven. (Zie benijden.)

Die mint, vindt een heimelijk lijden.Ga naar voetnoot20

Die overheerd wordt, moet lijden.Ga naar voetnoot21

Die overwinnen wil, die leere lijden.Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.)

Elk meent zijn lijden 't zwaarst.Ga naar voetnoot23

Geen verblijden Dan na 't lijden (of: Na het lijden Komt verblijden).Ga naar voetnoot24

Het is goed te lijden, dat geen zeer doet. (Zie doen.)

Het laat zich nog lijden, zoo het niet erger wordt.Ga naar voetnoot25

Hij lijden leert, Die is verheerd.Ga naar voetnoot26

[pagina 45]
[p. 45]

Lijd en mijd.Ga naar voetnoot1

Lijden overwint.Ga naar voetnoot2

Men moet eten, wat men lust, en lijden, wat men kan. (Zie eten.)

Men moet veel lijden, of vroeg sterven.Ga naar voetnoot3

Niemand komt in lijden, of hij brengt er zich zelven in. (Zie brengen.)

Op alle lijden brengen. (Zie brengen.)

Tot alle (of: onlijdelijk) lijden komen. (Zie komen.)

Vrijen Is lijën.Ga naar voetnoot4

Likken.

Die zich niet zat eet, zal zich niet zat likken. (Zie eten.)

Hij heeft hem schoon gelikt.Ga naar voetnoot5

[Men zegt dit van den man, die zijn' evennaaste heeft opgeligt, of door bedrog van het zijne beroofd.]

Hij kan schoon likken.

[Men zegt dit van den dronkaard.]

Hij zal daar niet aan likken.Ga naar voetnoot6

Loenen.

Het loent hem niet.Ga naar voetnoot7

[Dit wil in Drenthe zeggen: hij heeft er geen' trek in.]

Loeren.

Hij loert, of hij 't eene opheeft, en 't andere weêr aanwil. (Zie aanwillen.)

Logeren.

Die spade komt, wordt kwalijk gelogeerd. (Zie komen.)

Lokken.

Wie jokt, Die lokt. (Zie jokken.)

Loopen.

Als het al geloopen is, moet men stil blijven. (Zie blijven.)

Beter erdoor geloopen Dan erdoor gekropen. (Zie kruipen.)

Daar loopt niet op.Ga naar voetnoot8

Dat loopt mij te hoog.Ga naar voetnoot9

[Dat beteekent: ik begrijp er niets van; ook wel: het is mij te duur.]

Dat zal wel los loopen.

Die doet loopen, moet zelf draven. (Zie draven.)

Die een ander jaagt, zit (of: staat) zelf niet stil (rust zelf niet, ook wel: wordt zelf gejaagd, of: moet zelf hard loopen). (Zie jagen.)

Die gaan, komen er eer, dan die loopen. (Zie gaan.)

Die loopt, is ligtelijk te jagen (of: wordt gejaagd). (Zie jagen.)

Die loopt, valtligter, dan die kruipt. (Zie kruipen.)

Die valt, een ieder loopt straks over hem.Ga naar voetnoot10

Die wil leeren vliegen, moet eerst leeren loopen.

Het is met hard loopen niet te doen. (Zie doen.)

Het loopt alleen straks even slecht door.Ga naar voetnoot11

Het loopt daar heet.

Hij jaagt hem door, En loopt zelf voor. (Zie jagen.)

Hij laat het loopen, zoo als het kan. (Zie kunnen.)

Hij loopt er los over heen.

Hij loopt er niet hard om.

Hij loopt erop.

Hij loopt van het een op het ander.Ga naar voetnoot12

Hij loopt zich zelven voorbij.

Hij zal zich wel dood loopen.Ga naar voetnoot13

Ieder wake op het zijne, en loope niet zeer.Ga naar voetnoot14

Ik zal u laten binnen loopen.Ga naar voetnoot15

[Men zegt dit spottender wijze tot iemand, die zich in eens anders gezelschap opdringt.]

Laat het loopen, zoo het wil.

Loopen, dat het stuift.Ga naar voetnoot16

Loopen en koopen wil niet te zamen. (Zie koopen.)

Loop je niet, zoo heb je niet. (Zie hebben.)

Men kan wel over hem loopen.

Men zal het zoo haast gaan als loopen. (Zie gaan.)

Na lang loopen, Moet men 't toch bekoopen. (Zie bekoopen.)

Nu heeft hij het, daar hij zoo lang om heeft geloopen. (Zie hebben.)

Wou je ze loopen leeren? (Zie leeren.)

Lorredraaijen.

Hij lorredraait.Ga naar voetnoot17

[Dat is: hij hangt van bedriegerijen aan elkander. Lorredraaijen, zegt tuinman, ‘eigent men toe op het sluiken of smokkelen van koopwaaren, zonder behoorlyke aangeving en betaling van 's Lands tol; en mede op het handel dryven met ongeoorloofde waaren, of op verboden plaatzen en wyzen.’]

Lortsen.

Hij zal alles borgen en lortsen. (Zie borgen.)

Losbarsten.

Beter losbarsten dan scheuren.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.)

Lossen.

Zij doen niet dan lossen en laden. (Zie doen.)

Loven.

Als het redelijk is, moet men het loven.

Als men 't lijden mag, zoo zal men 't loven. (Zie lijden.)

Duur geloofd is niet verkocht.Ga naar voetnoot19

Hij looft veel, die minnen wil.Ga naar voetnoot20

Men moet duur loven, wat men duur verkoopen wil.Ga naar voetnoot21

Luchten.

Hij hangt het te luchten. (Zie hangen.)

Hij mag hem zien noch luchten.Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.)

Luisteren.

Daar er twee luisteren, is de derde verraden.

Die veel luisteren, plegen veel te liegen. (Zie liegen.)

Het luistert naauw.Ga naar voetnoot23

Lusten.

Die lust, die plukke.Ga naar voetnoot24

Hij heeft hem goed gelust.

Hij lust ze wel koud.

[pagina 46]
[p. 46]

Hij zal er nog van lusten.

Men moet eten, wat men lust, en lijden, wat men kan. (Zie eten.)

voetnoot27
Winschooten bl. 132.

voetnoot1
Tuinman II. bl. 149. v. Moerbeek bl. 264.
voetnoot2
Winschooten bl. 131. v. Lennep bl. 121.
voetnoot3
Sartorius pr. VII. 54.

voetnoot4
de Brune bl. 476. Winterv. bl. 47. Sermoen bl. 49. 19 Mei 53.
voetnoot5
Prov. seriosa bl. 28. Zegerus bl. 17. 5 Maart. Idinau bl. 51. Gruterus I. bl. 99. de Brune bl. 163, 483. 5 Maart 53.
voetnoot6
Campen bl. 64. Gruterus I. bl. 110. v.d. Venne Voorb. bl. 3. Tuinman I. bl. 307.
voetnoot7
Campen bl. 56. Meijer bl. 27.
voetnoot8
Campen bl. 80.
voetnoot9
Sartorius sec. VII. 14. Adag. quaedam bl. 32.
voetnoot10
Campen bl. 121. Tuinman I. bl. 198. Meijer bl. 59.
voetnoot11
Tuinman I. bl. 307.
voetnoot12
Campen bl. 7. Adag. quaedam bl. 56.
voetnoot13
Campen bl. 64.
voetnoot14
Sartorius tert. IX. 61.
voetnoot15
Sermoen bl. 49.

voetnoot16
Sartorius sec. III. 58.
voetnoot17
Campen bl. 29, 33, 67.

voetnoot18
Gales bl. 46.

voetnoot19
v.d. Venne bl. 113, 224.
voetnoot20
Campen bl. 53.
voetnoot21
Campen bl. 116. Winschooten bl. 328.
voetnoot22
v.d. Venne bl. 263.
voetnoot23
Sartorius pr. III. 51.
voetnoot24
de Brune bl. 466. Sartorius tert. IV. 48.
voetnoot25
Everts bl. 233.

voetnoot26
Tuinman I. bl. 144. v. Eijk I. bl. 97. v. Waesberge Wijn bl. 18. Modderman bl. 106. Bogaert bl. 55. Veeteelt bl. 133.

voetnoot1
v.d. Hulst bl. 92.
voetnoot2
de Brune bl. 158. Adag. quaedam bl. 29.
voetnoot3
Motz bl. 19. Gruterus I. bl. 111. de Brune bl. 296. Sel. Prov. bl. 194. Willems V. 11.
voetnoot4
Sartorius pr. I. 64, sec. VI. 74.
voetnoot5
Sartorius sec. I. 46, tert. III. 27.
voetnoot6
Cats bl. 460.
voetnoot7
Cats bl. 531.
voetnoot8
Servilius bl. 252*. 15 Febr. Graterus I. bl. 122. Cats bl. 459, 535. Sel. Prov. bl. 7. Richardson bl. 29. Willems VIII. 2.
voetnoot9
Sel. Prov. bl. 151. Adag. quaedum bl. 37.

voetnoot10
Sartorius sec. IV. 24.
voetnoot11
Sermoen bl. 54. v. Lennep bl. 377.
voetnoot12
Sel. Prov. bl. 169.
voetnoot13
Campen bl. 69.
voetnoot14
Sel. Prov. bl. 195.
voetnoot15
Tuinman I. bl. 339.
voetnoot16
27 Nov. Gruterus I. bl.112. Scl. Prov. bl. 194. 9 Nov. 53.
voetnoot17
Tuinman II. bl. 108. Rabener bl. 116. Euphonia bl. 523. Everts bl. 313. Kerkhoven bl. 56. v. Waesberge Geld bl. 170. N. Blijg. 17.
voetnoot18
Gruterus III. bl. 164.
voetnoot19
Witsen 384.
voetnoot20
Motz bl. 59. Gruterus II. bl. 137, 167. de Brune bl. 16, 478. Mergh bl. 13, 43. Tuinman I. bl. 320. Adag. Thesaurus bl. 68. Wijsheid bl. 142. v. Eijk III. 55.
voetnoot21
Sel. Prov. bl. 4.
voetnoot22
15 April. Gruterus I. bl. 123.

voetnoot23
Campen bl. 111. Meijer bl. 53.
voetnoot24
Gruterus III. bl. 157.
voetnoot25
Winschooten bl. 135.

voetnoot26
Tuinman I. bl. 340.
voetnoot1
Sartorius pr. VI. 92.

voetnoot2
Zoet bl. 14.

voetnoot3
Campen bl. 131. Tuinman I. bl. 340. v. Moerbeek bl. 265. Meijer bl. 63.
voetnoot4
Prov. seriosa bl. 12.
voetnoot5
v. Hall bl. 286.
voetnoot6
N. Blijg. 7.
voetnoot7
Gruterus I. bl. 118.
voetnoot8
Mergh bl. 9.
voetnoot9
Sartorius pr. X. 44.
voetnoot10
Sartorius tert. VI. 27.
voetnoot11
Prov. seriosa bl. 24, 44. Campen bl. 24. Gheurtz bl. 39, 72. Zegerus bl. 33. 12 Mei. Gruterus I. bl. 120, II. bl. 137, 149. de Brune bl. 188. Mergh bl. 13, 26. Tuinman I. bl. 194, 201, II. bl. 219. Reddingius 55. Willems III. 124. Sermoen bl. 50. Modderman bl. 66. 12 Mei 53. v. Hall bl. 297.

voetnoot12
Sartorius pr. IV. 19, tort. III. 99. Tuinman I. bl. 232, 367.
voetnoot13
Campen bl. 15. de Brune bl. 164.
voetnoot14
Tuinman I. bl. 151, 263. v. Moerbeek bl. 265. Gales bl. 24.
voetnoot15
Tuinman I. bl. 95, 181, 300. Sancho-Pança bl. 51.
voetnoot16
Sartorius sec. VIII. 25, tert. V. 88, VI. 19.

voetnoot17
Prov. seriosa bl. 3. Campen bl. 67. 19 Aug. Gruterus I. bl. 93. Witsen 423. Meijer bl. 31. Harrebomée IV. bl. 340.
voetnoot18
Sel. Prov. bl. 6.
voetnoot19
Adag. Thesaurus bl. 20.
voetnoot20
Gruterus II. bl. 135. Mergh bl. 11.
voetnoot21
v. Alkemade bl. 73.
voetnoot22
Zegerus bl. 16. 4 Junij. Gruterus I. bl. 101, II. bl. 136, 137. Mergh bl. 12, 13.
voetnoot23
Gruterus III. bl. 144.
voetnoot24
2 Nov. Gruterus I. bl. 116. Cats bl. 459. Sel. Prov. bl. 9. Adag. quaedam bl. 28. Adag. Thesaurus bl. 48. Magazijn 59. Willems VI. 2. Modderman bl. 150. Gent bl. 128.
voetnoot25
Campen bl. 72. Meijer bl. 33.
voetnoot26
Sartorius sec. VI. 76.
voetnoot1
Gheurtz bl. 46. Zegerus bl. 38. 1 Junij. Gruterus I. bl. 113. Cats bl. 509, 517. de Brune bl. 121, 122, 123. Sartorius sec. VII. 89. Witsen 134. v. Alkemade bl. 100. v.d. Hulst bl. 18. Willems VII. 24.
voetnoot2
Campen bl. 29. Gruterus II. bl. 155. Mergh bl. 32.
voetnoot3
Campen bl. 29. 4 Junij. Gruterus I. bl. 114. 4 Junij 53.
voetnoot4
Mergh bl. 57.

voetnoot5
v. Moerbeek bl. 265.
voetnoot6
Tuinman I. bl. 323.

voetnoot7
Drenthe bl. 207.

voetnoot8
Gheurtz bl. 7. Sartorius sec. II. 6, IV. 25, VI. 58, X. 23, tert. IV. 5.
voetnoot9
v. Moerbeek bl. 266.
voetnoot10
Campen bl. 15. de Brune bl. 165, 217.
voetnoot11
Sartorius pr. X. 73.
voetnoot12
Campen bl. 19.
voetnoot13
Witsen bl. 488. Winschooten bl. 46, 362. Tuinman I. bl. 227, nal. bl. 23.
voetnoot14
Campen bl. 19. Meijer bl. 9.
voetnoot15
Sartorius sec. VIII. 61.
voetnoot16
Sartorius sec. VI. 53. Tuinman I. nal. bl. 18.

voetnoot17
Tuinman II. bl. 110.

voetnoot18
Sel. Prov. bl. 213.

voetnoot19
Prov. seriosa bl. 17.
voetnoot20
Gheurtz bl. 40.
voetnoot21
Prov. seriosa bl. 30. Gheurtz bl. 51.

voetnoot22
Campen bl. 109. Winschooten bl. 146. Tuinman I. bl. 171. Gales bl. 44. v. Waesberge Vrijen bl. 65.

voetnoot23
Winschooten bl. 118.

voetnoot24
Mergh bl. 43. Tuinman II. bl. 196.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken