Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
Afbeelding van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taalToon afbeelding van titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (169.64 MB)

XML (14.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

(1990)–P.J. Harrebomée–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[K]

Kaauwen.

Daar is nog al wat aan te kaauwen.

Hij kan het eten noch kaauwen. (Zie eten.)

Men moet het voor hem kaauwen, en nog slikt hij niet.Ga naar voetnoot3

Kakelen.

Hij kakelt vroeg, maar legt laat.

Ik versta uw kraaibekken en uw kakelen wel.Ga naar voetnoot4

[Ik merk het wel, dat gij niets dan dwaasheden voor den dag brengt.]

Kakken.

Het is pleizierig kakken, als het goed volgen wil.Ga naar voetnoot5

Het trouwen komt op als kakken.Ga naar voetnoot6

Hij ziet zoo benaauwd, of hij kakken moet.Ga naar voetnoot7

Kakken gaat voor. (Zie gaan.)

Klein van eten en groot van kakken. (Zie eten.)

Men heeft hem te kakken gezet.Ga naar voetnoot8

Wat er verboden wordt, kakken en trouwen blijft altijd geoorloofd. (Zie blijven.)

Kalefateren.

Ik zal dat wel kalefateren.Ga naar voetnoot9

Kallen.

Die veel kalt, Dien veel ontvalt.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.)

Men kan zoo mal niet kallen, Of het kan zoo vallen.

Kammen.

Hij is braaf gekamd.Ga naar voetnoot11

Zelden kammen, zeer kammen.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.)

Kampen.

Die kampt, wordt niet terstond gekroond; Maar kampt hij regt, hij wordt beloond. (Zie beloonen.)

Ik wil erom kampen.Ga naar voetnoot13

Kantelen.

Het is aan het kantelen.Ga naar voetnoot14

Kapen.

Er valt niet veel te kapen.

Kapittelen.

Hij is braaf gekapitteld.Ga naar voetnoot15

[Dat wil zeggen: hem is de les opgelezen; hij heeft eene bestraffing ondergaan. Wanneer men in de kloosters kapittel hield, was men vergaderd met het doel, om elkanders gebreken aan te wijzen, of zelven die te belijden.]

zij kapittelen elkander.

Karamboleren.

Zij karamboleren.Ga naar voetnoot16

Karnen.

Zij karnen wel; maar het wil niet ronnen.

Kastijden.

Hij kastijdt zich wel, die zich bij een ander kastijdt.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.)

Beter kiezen dan kavelen.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.)

[Dat wil zeggen: het is beter, de keus te hebben, dan bij het lot bedeeld te worden.]

Keeren.

Als gij op het naast zijt, zoo keer niet om.Ga naar voetnoot19 Zie de Bijlage.)

Beter te lijden dan te keeren.Ga naar voetnoot20

Beter ten halve gekeerd, dan geheel gedwaald. (Zie dwalen.)

Beter ten halve gekeerd, Dan geheel onteerd.Ga naar voetnoot21

Het is zeer met mij gekeerd.Ga naar voetnoot22

Hij doolt (of: dwaalt) niet geheel, die ten halve keert. (Zie dolen.)

Hij weet zich niet te keeren of te wenden.

Vrij komen, vrij keeren.Ga naar voetnoot23

Keffen.

Dat hij veel keft, schaadt noch baat. (Zie baten.)

Het keft wel, maar bijt niet. (Zie bijten.)

Kegelen.

Die mede kegelen wil, moet ook opzetten.Ga naar voetnoot24

Kennen.

Als niet komt tot iet, Kent het vaak zich zelven niet.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord man aldus: Als niet komt tot iet, Is het allemans verdriet.]

Al viel ik over hem, ik zou hem toch niet kennen.Ga naar voetnoot25

Dat kent mij niet.Ga naar voetnoot26

[Dat is: ‘daar heb ik geen verstand van,’ zegt de verzamelaar van de Drenthsche Spreekwijzen en Spreek woorden. In deze spreekwijze heeft men dus subject en object met elkander verwisseld.]

Die mij koopt, kent mij niet.Ga naar voetnoot27

Die u kent, zal u niet koopen.Ga naar voetnoot28

Die u niet kent, die mag u koopen.Ga naar voetnoot29

Die u wel kent, die neemt u niet.Ga naar voetnoot30

Die zich wel spiegelt, ziet zich wel; die zich wel ziet, kent zich zelven wel.Ga naar voetnoot31

Iemand groot noch klein kennen.Ga naar voetnoot32

Iemand kennen, of men in hem gezeten hadde.

Ik heb hem wel zoo doorkamd, dat ik hem wel ken. (Zie doorkammen.)

Ik ken hem niet, dat hij geboren is. (Zie geboren worden.)

Ik ken hem van binnen en van buiten.Ga naar voetnoot33

[Gelijk men in allen opzigte met iemands doen en laten bekend is, dien men van binnen en van buiten kent, of dien men kent, of men

[pagina 36]
[p. 36]

in hem gezeten hadde, zoo is er integendeel volstrekt het minste niet bekend van den persoon, dien men groot noch klein kent.]

Ik ken hem zoo wel, alsofik hem zelf gemaakt had.Ga naar voetnoot1

Ik ken u niet, zoo ik u niet hantere. (Zie hanteren.)

Ik ken uw weeuwen wel.Ga naar voetnoot2

[Tuinman geeft den volgenden oorsprong van dit spreekwoord op: ‘Een opgehangen dief hing door den wind aan de galg en beyerde, en de lappen van zijne klederen waaiden op. Zyn wyf, dat ziende, riep hem toe: Ik ken uw weeuwen wel.’ Op de uitlegging van tuinman afgaande, zou weeuwen met wuiven verwant zijn.]

Ik zou hem niet kennen, al viel ik over hem.

Kent en bezint, Eer dat gij mint. (Zie bezinnen.)

Ken u zelven.

[Deze spreekwijze vindt men reeds als spreekwoord op de woorden hand en lieden aldus: Een ieder legge zijne hand op het hart, en kenne zich zelven en Ken u zelven liever, dan dat u de lieden kennen.]

Leer wat, zoo kent gij wat.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.)

Men kan niemand regt kennen, voor en aleer men zich zelven aanmerkt. (Zie aanmerken.)

Men kent niemand regt, of men moet eerst met bem geërfd hebben. (Zie erven.)

Prijs noch misprijs, wat gij niet kent.Ga naar voetnoot4

Spreek, opdat ik u kenne.

Wij kennen malkander van ouds.

Wij kennen malkander wel.Ga naar voetnoot5

Kerven.

Hij is gekorven.

Ketsen.

Het zal met u ketsen.Ga naar voetnoot6

Kielhalen.

Iemand kielhalen.Ga naar voetnoot7

Zij zal beginnen te kielhalen.Ga naar voetnoot8

[v. Eijk zegt, dat dit ‘van eene vrouw gebezigd wordt, om aan te duiden, dat zij aan het schoonmaken van haar huis zal gaan.’]

Kiezen.

Beter kiezen dan kavelen. (Zie kavelen.)

Hij kiest niet, die ontleent.Ga naar voetnoot9

Kies of deel; die vooruit neemt, heeft reeds gekozen. (Zie deelen.)

Men wint of verliest, Naardat men kiest.Ga naar voetnoot10

Kijken.

Daar is geen kijken naar.

Daar komt wat kijken.

Eens gedronken en eens gepist, en dan gekeken, hoe laat het is. (Zie drinken.)

Ergens blaauw over staan kijken.

Hij kijkt, alsof hij er vijf (zeven, negen, of: tien) ophad.Ga naar voetnoot11

[Men zegt dit van den mensch, wiens wreedaardigheid hem de oogen uitkijkt. Het getal 5 heeft aanleiding gegeven, dat men dit spreekwoord op den cycloop polyphemus heeft toegepast. Deze had reeds 4 reisgezellen van ulysses opgegeten, en kondigde hem aan, dat hij zich op zijn' persoon als nageregt zou vergasten. Maar ulysses stak polyphemus, na hem dronken gemaakt te hebben, het ééne oog uit, dat hij slechts bezat, en verhinderde alzoo diens verder opzet. Dit gevoelen wordt door tuinman, v. zutphen en v.d. vijver voorgestaan. De beide eersten denken, voor het getal 7, aan de 7 magere koeijen in farao's droom, die het spreekwoord zouden hebben doen ontstaan. v. Duyse deelt in dat gevoelen. Zeker is 't, dat eene der beide verklaringen de regte niet kan wezen. Maar beide moeten vervallen, als men bedenkt, dat sartorius, de eerste verzamelaar, behalve de brune, die het spreekwoord opneemt, van de getallen 5, 7, 9 en 10 gewaagt; waaruit ten duidelijkste blijkt, dat men dit spreekwoord in het algemeen behoort op te vatten, en geene gebeurtenis ten grondslag kan leggen, waarin één dier getallen bepaaldelijk wordt opgenomen.]

Hij komt pas kijken.

[Deze spreekwijze vindt men reeds op het woord wereld aldus: Hij komt eerst in de wereld kijken.]

Hij stond en keek.Ga naar voetnoot12

Kijken heb je voor niet. (Zie hebben.)

Kom erin en kijk eruit.

Wat kijkt hij meukel (of: leuk).

Wil je me lijken, Eerst moet ik kijken. (Zie gelijken.)

Zij kijkt, alsof zij gebakken had. (Zie bakken.)

Kijven.

Ik wilde liever met haar eten dan kijven (of: vechten). (Zie eten.)

Kijven doet geen zeer.

[Op het woord hart komt deze spreekwijze reeds als deel voor van het spreekwoord: Schelden (of: Kijven) doet geen zeer, en slaan heb je 't hart niet.]

Men kan alleen niet kijven.Ga naar voetnoot13

Wacht u voor het eerste kijven.Ga naar voetnoot14

Wilt gij vechten, eer gij kijft!Ga naar voetnoot15 (Zie de Bijlage.)

Kikken.

Hij durft niet eens kikken.Ga naar voetnoot16

Hij kikt noch mikt.Ga naar voetnoot17

[Dat is: hij houdt zich stil, en maakt volstrekt geen geluid.]

Kittelen.

Die zich zelven kittelt, lacht, als hij wil (ook wel: lacht graag, of: om niet).Ga naar voetnoot18

Gij kittelt hem, waar het hem jeukt. (Zie jeuken.)

Hij kittelt zich zelven, dat hij lacht.Ga naar voetnoot19

Kladden.

Hij kladt ermede.Ga naar voetnoot20

[pagina 37]
[p. 37]

Klagen.

Als iets is geschied, Zoo helpt het klagen niet. (Zie geschieden.)

Klaag niet, voor dat ge zijt genepen.Ga naar voetnoot1

Zoowel klaagt hij, dien 't wel is, als dien 't wee is.Ga naar voetnoot2

Klappen.

Die het niet weet, zal het niet klappen.Ga naar voetnoot3

Die veel klappen, liegen gaarne.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.)

[Wat hier van de klappers gezegd wordt, dat ze nl. leugenaars zijn, geldt mede van de luisteraars in het spreekwoord: Die veel luisteren, plegen veel te liegen.]

Die vraagt, leert klappen.Ga naar voetnoot5

Hij klapt, gelijk het hem invalt. (Zie invallen.)

Hoed u voor het klappen. (Zie hoeden.)

Klap van mij niet, ik zal van u niet preken.

Regel vrij regt, en laat klappen, die wil.Ga naar voetnoot6

Wie zal het klappen?

Klaren.

Ik zal dat wel klaren.Ga naar voetnoot7

Kleeden.

Kleed u warm, eet sober, drink redelijk, en gij zult lang leven. (Zie drinken.)

Rein gekleed, En niet te breed.Ga naar voetnoot8

Klemmen.

Ik heb mij eens geklemd.Ga naar voetnoot9

Kleven.

Het hangt noch kleeft. (Zie hangen.)

Hij kleeft niet.

Hij moet er blijven kleven.Ga naar voetnoot10

Wat baat het kleven, als het niet vestigen wil! (Zie baten.)

Klimmen.

Die hooger klimmen wil, dan hem betaamt, Wordt eindelijk door een elk beschaamd. (Zie beschamen.)

Die hooger klimt, dan hem betaamt, Valt lager, dan hij had geraamd. (Zie betamen.)

Hij moet hoog klimmen, die laag vallen zal.Ga naar voetnoot11

Ze winnen zelden veel, die hoog willen klimmen.

Klinken.

Dat is geklonken.Ga naar voetnoot12

Dat is van klink.Ga naar voetnoot13

Die heeft, wat er blinkt (of: klinkt), Krijgt, wat er springt. (Zie blinken.)

Die meê wil drinken, Moet ook meê klinken. (Zie drinken.)

Eten en drinken Doet klinken. (Zie drinken.)

Het klinkt niet.Ga naar voetnoot14

Hij is van van klinktem voorzien.

[Hij heeft geld.]

Kloppen.

Die zullen wij erin kloppen.

[De leugen nl., die verteld wordt; dan zit zij vast.]

Klop of bel, eer gij binnentreedt. (Zie bellen.)

Klouwen.

Daar is wat aan te klouwen.Ga naar voetnoot15

Het is klouwen en weêrklouwen.Ga naar voetnoot16

Kluiven.

Hij zal daar genoeg aan te kluiven hebben.Ga naar voetnoot17

[Dat is: hem wordt eene zaak opgedragen, waaraan hij niet gemakkelijk voldoen kan, of die hem alleronaangenaamst is. Een voorbeeld daarvan vinden wij in de woede der baldadige oproerlingen onder het Kaas- en Broodsvolk, ten jare 1492, die zoo verre ging, dat men te Haarlem den schout klaas van ruiven doodsloeg, zijn lijk aan stukken kapte, en onder dit schimpend opschrift in eene mand aan zijne vrouw zond:

 
‘O Vrouwken van ruyven!
 
Aen deze boutkens zuldy kluyven.’]

Pikken zonder krassen; Kluiven zonder bassen. (Zie bassen.)

Kluizen.

Het zal daar kluizen.Ga naar voetnoot18

Knaauwen.

Hij geeft hem wat te knaauwen.Ga naar voetnoot19

Knikken.

Zij kan haar knikken niet laten.Ga naar voetnoot20

Knikkeren.

Loop knikkeren!

Knippen.

Hij is geknipt.Ga naar voetnoot21

 

Het is, alsof het voor u geknipt was.

Zij moet dat opnaaijen, zoo als het geknipt is.

Knoopen.

't Mag hoopen, Maar zal niet knoopen. (Zie hoopen.)

Men kan niet veteren, dat niet knoopen wil.Ga naar voetnoot22

[Dat is: niemand kan het onmogelijke ten uitvoer brengen. Als men een voorwerp heeft, dat men niet kan knoopen, dan is 't niet mogelijk, om het met een' veter vast te maken.]

Men moet splitsen en knoopen.Ga naar voetnoot23

[Dat wil zeggen: men moet zuinig zijn. De touwen worden gesplitst, dat is: losgemaakt of gespleten, om ze daarna weder te knoopen, dat is: aan elkander te vlechten.]

Koekeloeren.

Gij zit daar mooi te koekeloeren.Ga naar voetnoot24

[Wanneer iemand eene zeer donkere kamer tot zijne verblijfplaats heeft, en volstrekt geen uitzigt, of in het algemeen: wanneer hij een eenzaam werkeloos leven leidt, dan zegt men, dat hij daar mooi zit te koekeloeren. Het geluid, dat de hanen maken, heet bepaaldelijk koekeloeren, en beteekent eigentlijk: heimelijk loeren. Dit zal aanleiding tot de spreekwijze gegeven hebben.]

Koelen.

Het zal wel koelen zonder blazen. (Zie blazen.)

Wat u niet brandt, dat koelt niet. (Zie branden.)

Kogelen.

Wij zullen hem kogelen.Ga naar voetnoot25

[pagina 38]
[p. 38]

[Wij zullen hem uit ons gezelschap verwijderen.]

Koken.

Als het op is, is het koken gedaan. (Zie doen.)

Die wel kookt, die wel eet. (Zie eten.)

Hij kan wel doen zieden, maar niet doen koken.

Koken moet kosten.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord flip aldus: Koken moet kosten, zei Flipje, en hij had eene roggelever te vuur.]

Kookt men 't wel, zoo smaakt het wel.Ga naar voetnoot1

[Het wel slagen van eene voordragt of van een voorgenomen plan hangt alleen of althans hoofdzakelijk af van de wijze, die men aanwendt, om de zaak aannemelijk te maken. In gelijken zin zegt men: Maakt men 't wel, zoo smaakt het wel.]

Ondertusschen koken ze gaar.

Wat lang kookt, verkookt geheel.Ga naar voetnoot2

Zij koken en brokken, gelijk zij het eten willen. (Zie brokken.)

Zoo gij gekookt hebt, regt ook aan. (Zie aanregten.)

Kokeren.

Ik laat mij zoo niet kokeren.

[Kokeren komt hier in den zin van bedriegen voor.]

Kolderen.

Hij begint te kolderen.

Kolven.

Dat heet ik je kolven. (Zie heeten.)

Komen.

Als het zoo komt, zal men het wel zien.Ga naar voetnoot3

Als ik kom, is er altijd gebakken, of men zal er bakken. (Zie bakken.)

Als niet komt tot iet, Kent het vaak zich zelven niet. (Zie kennen.)

Als 't is gekomen, Is 't weggenomen.Ga naar voetnoot4

[Het geluk nl., dut wuft is.]

Als ze komen, zoo komen ze niet; maar als ze niet komen, zoo komen ze.Ga naar voetnoot5

[Dat wil zeggen: de elkander bestrijdende krachten kunnen niet te gelijker tijd bestaan. Tuinman geeft dit spreekwoord eene bepaalde beteekenis, ofschoon het algemeen wordt toegepast. Hij zegt, dat ‘de zin is: komen de ganzen, zo komen de krijgers niet; en komen de krijgers, zo komen de ganzen niet, dewyl die dan van de moeskoppers opgevangen worden.’ In hoeverre zijn verder beweren waarheid bevat, dat ‘tyl uilenspiegel hier van de uitvinder was,’ kan ik niet beoordeelen. Onder anderen kan men dit spreekwoord ook nog aldus toepassen, gelijk de boer deed, die de vogels en zijne pas gezaaide erwten laat komen en niet komen: Als ze (de vogels) komen, zoo komen ze (de erwten) niet; maar als ze (de vogels) niet komen, zoo komen ze (de erwten).]

Daar komt wat kijken. (Zie kijken.)

Daar men niet komt, wordt men niet gekweld.

Daar men niet komt, wordt men niet gerekend.Ga naar voetnoot6

Daar men niet komt, wordt men niet geschoten.

Daarna, als het komt.Ga naar voetnoot7

Dan moet het nog erger komen.

Dat komt aan u.Ga naar voetnoot8

Dat komt er niet bij.Ga naar voetnoot9

Dat komt ertoe.

Dat komt van het lange preken.Ga naar voetnoot10

Dat zal u goed komen.Ga naar voetnoot11

Die achter komt, moet inhalen. (Zie inhalen.)

Die altijd vroeg genoeg komt, komt veeltijds te laat.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.)

Die eerst komt, die eerst maalt (of: maant).Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.)

[Dat is: die het eerst verschijnt, wordt ook het eerst geholpen. Maal of male is een verouderd woord, dat men gebruikte als de benaming der plaats, waar men bijeenkwam, om over landszaken te beraadslagen; waardoor malen hier de beteekenis van regtspreken verkrijgt. Dat het hier een verschijnen voor den regter, en niet een' zak meel brengen bij den molenaar geldt, komt mij het waarschijnlijkst voor. Zie, behalve pagenstecher, v. hasselt en v. hall, in de aanwijzingen genoemd, de Taalgids van Dr. a. de jager en Dr. l.a. te winkel, iii. bl. 306-316. Zeker is die oorsprong evenwel niet; want de brune, tuinman, hoeufft, de schrijver van de Verzameling van Spreekwoorden en Zegswijzen, willems, wassenbergh (ii. bl. 120) en v. eijk denken aan den molenaar, en de oudste der bekende verzamelingen van spreekwoorden, gelijk ook de daarop volgende, in de aanwijzingen opgegeven, hebben beide: die eerst ter molen comt, maelt eerst. Dat men voor maalt ook maant zegt, schijnt van lateren tijd te zijn; want nergens vind ik van maant gewag gemaakt, dan in de Selecta Proverbia, en wel onder deze woorden: Die d'eerste maent, die d'eerste maelt, zoodat daaruit niets te bewijzen is. Vreemd mag het ondertusschen genoemd worden, dat men thans nog aan den molenaar denkt, als men in aanmerking neemt, dat manen wel in regtszaken voor malen gebruikt wordt, maar geenszins voor meel malen, terwijl men tegenwoordig toch vrij algemeen zegt: Die eerst komt, die eerst maant.]

Die er niet te doen heeft, komt er niet. (Zie doen.)

Die gaan, komen er eer, dan die loopen. (Zie gaan.)

Die haast Komt laatst. (Zie haasten.)

Die laat komt, komt er ook.Ga naar voetnoot14

Die niet komt, wordt niet gerekend.Ga naar voetnoot15

Die ongenood (of: ongeroepen) komt, moet onbedankt weg gaan. (Zie bedanken.)

Die spade komt, wordt kwalijk gelogeerd.Ga naar voetnoot16

[pagina 39]
[p. 39]

Doe, wat gij moet, daar kome van, Wat dat er ook van komen kan. (Zie doen.)

Er moge van komen, wat er wil.Ga naar voetnoot1

Ga, daar men u zendt; kom, als men u roept. (Zie gaan.)

Ga maar zoo voort; gij zult er wel komen, maar het zal wat laat zijn. (Zie gaan.)

Gij komt, als 't gegeven is. (Zie geven.)

Gij komt na noch bij.Ga naar voetnoot2

Gij komt, of gij geroepen waart.

Gij zult het wel zien, als ik kom.Ga naar voetnoot3

Gij zult wel komen, daar gij 't vindt.Ga naar voetnoot4

Haast u niet: gij komt nog vroeg genoeg. (Zie haasten.)

Had-ik komt altijd te laat (of: Als hadden komt, is hebben te laat). (Zie hebben.)

Het is er niet in, en toch komt het eruit.Ga naar voetnoot5

[Men past dit too, zegt v. alkemade, ‘op verstanden, die met arbeijd en naerstigheijd werden opgewakkert.’]

Het is haast gekomen, als het wezen wil.Ga naar voetnoot6

Het is op zijn hoogst gekomen: het moet vallen.Ga naar voetnoot7

Het is tot het doen toe gekomen. (Zie doen.)

Het is tot staan gekomen.

Het is zoo hoog gekomen, dat het zich zelf niet langer dragen kan. (Zie dragen.)

Het kan altemaal niet helpen, waar het komt. (Zie helpen.)

Het komt al, dat ten laatste komt.Ga naar voetnoot8

Het komt hem niet naauw toe.Ga naar voetnoot9

Het komt niet in mij, al zag ik, wat gij zegt.Ga naar voetnoot10

Hij beidt lang, die niet komt. (Zie beiden.)

Hij is er, of hij komt er.

Hij is leelijk te pal gekomen.Ga naar voetnoot11

Hij kan er niet door komen.Ga naar voetnoot12

Hij kan het niet te boven komen.Ga naar voetnoot13

Hij kan 't al bedillen, wat er komt. (Zie bedillen.)

Hij komt al haast weêrom.Ga naar voetnoot14

[Men bezigt deze spreekwijze, wanneer men van iemand hoort spreken, alsof hij nog in het land der levenden ware, ofschoon hij lang gestorven is. Het bijgeloof stelde, dat de schimmen der gestorvenen bij de levenden kwamen spoken. Waar men niet op dat bijgeloof doelt, maar in allen ernst spreekt, zegt men: Hij komt ook niet weêrom.]

Hij komt altijd te vroeg of te laat.Ga naar voetnoot15

Hij komt er met horten en stooten. (Zie horten.)

Hij komt er met krabben en bijten. (Zie bijten.)

Hij komt ook niet weêrom.

Hij laat zich lang wachten, die niet komt.

Hij ziet er uit als iemand, die weêrom komt.Ga naar voetnoot16

Hoe wilt gij 't nog ontwarren, het komt u zoo zwart!Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.)

Iemand te na komen.

Ik kom nog al gaande vroeg genoeg. (Zie gaan.)

't Is gedurig: dan en dan; Maar hoe weinig komt ervan!

Kom ik eens, gij zult weten, dat ik er geweest ben.Ga naar voetnoot18

Komt hij hier niet, ik kom daar niet.Ga naar voetnoot19

Kwam 't, Ik nam 't.Ga naar voetnoot20

Laat komen, wat naderen moet.Ga naar voetnoot21

Men heeft hem zien komen.Ga naar voetnoot22

Men moet het nemen, als het komt.Ga naar voetnoot23

Men moet niets verzeggen; men kan niet weten, waartoe men komen kan.

Men zal wel komen, daar men sterven zal.Ga naar voetnoot24

Men ziet hem zoo lief gaan als komen. (Zie gaan.)

Met scheuren en breken komen wijer. (Zie breken.)

Schuw, hetgeen gij behoort te schuwen, daar kome van, dat mag.Ga naar voetnoot25 (Zie de Bijlage.)

Stoot mij, daar ik wezen wil, ik kom er toch wel (of: ik val er anders van zelf).Ga naar voetnoot26 (Zie de Bijlage.)

Tot alle (of: onlijdelijk) lijden komen.Ga naar voetnoot27

Van pas komen is het al.

[Deze spreekwijze vindt men reeds als spreekwoord op het woord niemendal aldus: Van pas maken (of: komen) is het al, Anders krijgt men niemendal.]

Vrij komen, vrij keeren. (Zie keeren.)

Wij zijn daar niet al lagchende aan gekomen.Ga naar voetnoot28

Zoo als het komt, zoo moet het wezen.

Zoo het kwam, zoo het voer.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord vloer aldus: Het staat geschreven op den vloer: Zoo het kwam, zoo het voer,]

Konfijten.

Hij is erin gekonfijt.Ga naar voetnoot29

Kooijen.

Zij kooijen bij elkander.Ga naar voetnoot30

Koopen.

Als het op is, is het koopen gedaan. (Zie doen.)

Al wat men niet behoeft, dat is te duur gekocht. (Zie behoeven.)

Bidden en koopen. (Zie bidden.)

Daar een ander op dingt, dat behoort men niet te koopen. (Zie dingen.)

Dat de een niet wil, dat koopt de ander.Ga naar voetnoot31

Dat men aan zich zelven heeft, behoeft men niet te koopen. (Zie hebben.)

Dat met bidden verkregen wordt, is duur gekocht. (Zie bidden.)

Dat vreemd en zeldzaam is, dat koopt men duur.Ga naar voetnoot32

Die koopt en verkoopt, gevoelt niet, wat hij uitgeeft. (Zie gevoelen.)

Die mij koopt, kent mij niet. (Zie kennen.)

Die u kent, zal u niet koopen. (Zie kennen.)

Die u niet kent, die mag u koopen. (Zie kennen.)

Het is ligter te koopen dan te betalen. (Zie betalen.)

[pagina 40]
[p. 40]

Koop je wat, dan heb je wat. (Zie hebben.)

Koop ik duur, ik geef ernaar. (Zie geven.)

Koop, zoo gij het beste kunt.Ga naar voetnoot1

Loopen en koopen wil niet te zamen.Ga naar voetnoot2

Men kan er alles niet aan koopen: het moet er wat aan dijen. (Zie dijen.)

Proef, eer gij koopt.

Wat men duur koopt, verliest men noode.Ga naar voetnoot3

Wat zal men dingen, als men toch niet wil koopen! (Zie dingen.)

Kortwieken.

Hij is gekortwiekt.

[Deze spreekwijze vindt men reeds op het woord wiek aldus: Zijne wieken zijn gekort.]

Kosten.

Daartoe heb ik al te veel gekost van wiegen.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.)

Goed voederen kost veel, maar slecht voederen nog meer.Ga naar voetnoot5

Heinde bij kost niet.Ga naar voetnoot6

Het heeft even en oneven gekost.Ga naar voetnoot7

Het koste, wat het wil (of: Het kost, wat het kost).

Het zal nog eerst kosten.Ga naar voetnoot8

Hij zal veel kosten van omstooten, als hij staande sterft.

[Men past dit spreekwoord toe op den persoon, die zich bekwamer of wijzer aanstelt, dan hij werkelijk is.]

Koken moet kosten. (Zie koken.)

Wat niet kost, dat deugt niet. (Zie deugen.)

Wat veel kost, duurt lang. (Zie duren.)

Koten.

Hebt ge gekoot, of zult ge nog koten?Ga naar voetnoot9

Hij koot niet meer.Ga naar voetnoot10

[Zie hem toch voor zoo min niet aan: hij is een man, en speelt niet meer met de kinderen!]

Niet te koten ware best; Maar vrij beter eerst dan lest.Ga naar voetnoot11

[Koten heeft in dit spreekwoord de beteekenis van lichtmissen.]

Kouten.

Die wil, dat men van hem houdt, Maakt, dat men van hem kout. (Zie houden.)

Kraaibekken.

Ik versta uw kraaibekken en uw kakelen wel. (Zie kakelen.)

Kraaijen.

Dat heet eerst kraaijen.

[Men zegt dit, als een spel buitengewoon medevalt.]

Zij kan wakker kraaijen.Ga naar voetnoot12

Kraauwen.

Dat u niet jeukt, kraauwt niet. (Zie jeuken.)

Hij kraauwt zich, daar het hem het zachtste is.Ga naar voetnoot13

Hij kraauwt zich zoo, dat het hem jeukt. (Zie jeuken.)

Kraauwt gij mij, ik kraauw u weêr.Ga naar voetnoot14

Menigeen kraauwt zich, daar het niet jeukt. (Zie jeuken.)

Veel kraauwen zeert, Veel spreken deert. (Zie bezeeren.)

Krabben.

Daar het jeukt, moet gekrabd worden. (Zie jeuken.)

Hij komt er met krabben en bijten. (Zie bijten.)

Hij krabt achteruit.

Te veel krabben en praten Moet men beide laten.

Wie niet jeukt, moet zich krabben. (Zie jeuken.)

Kraken.

Het is zoo net, dat het kraakt.

Het vriest, dat het kraakt.Ga naar voetnoot15

Te meer het vriest, te meer het kraakt.

[Het verdriet moet zich lucht geven.]

Zij kraakt al.

[Men zegt dit van eene zwangere vrouw, als zij op bevallen staat.]

Krassen.

Pikken zonder krassen; Kluiven zonder bassen. (Zie bassen.)

Krengen.

Hij moet krengen.Ga naar voetnoot16

Krenken.

Zwijgen en denken Kan niemand krenken. (Zie denken.)

Kreuken.

Kreuk niet, al lig je onder.Ga naar voetnoot17

[Men moet zich in verdriet niet aan jammerklagten overgeven, maar het hoofd trachten boven te houden.]

Krijgen.

Begeer genoeg; gij zult toch niet veel krijgen. (Zie begeeren.)

Dat heeft hij met bidden niet gekregen. (Zie bidden.)

Dat heeft hij met stil zitten niet gekregen.

Dat kostelijk is, is moeijelijk te krijgen.Ga naar voetnoot18

Die alles wil hebben, krijgt gemeenlijk niets. (Zie hebben.)

Die heeft, wat er blinkt (of: klinkt), Krijgt, wat er springt. (Zie blinken.)

Die zich niet schaamt, die krijgt wat.Ga naar voetnoot19

Heb je niet, zoo krijg je niet. (Zie hebben.)

Het is al eens, waar men 't krijgt, als 't betaald wordt. (Zie betalen.)

Het was mij beschikt, al krijgt het een ander. (Zie beschikken.)

Hij krijgt ervan langs.

[Dat is: hij heeft groote moeijelijkheden te overkomen; ofschoon het ook voor vinnig doorhalen, en zelfs voor slagen krijgen gebezigd wordt.]

Hij krijgt het taai.

Hij krijgt links en regts.

Hij krijgt te veel, om te sterven, en te weinig, om te leven.Ga naar voetnoot20

Hij neemt het, daar hij het krijgen kan.Ga naar voetnoot21

Hij weet het te krijgen, zelfs daar 't niet is.Ga naar voetnoot22

Hoe gij het vouwt en plooit, gij krijgt het niet regt.

Hoe krijgt hij het zoo krom!Ga naar voetnoot23

[Hoe kan hij het zoo averegts zeggen of doen!]

Ik behoud, wat ik heb: het krijgen is moeijelijk. (Zie behouden.)

[pagina 41]
[p. 41]

Ik kan het niet spits krijgen.

Ik weet, wat ik heb; maar niet, wat ik krijgen zou. (Zie hebben.)

Krijgen is geen hebben. (Zie hebben.)

Krijg ik het niet, zoo ontvalt het mij niet.Ga naar voetnoot1

Men kan hem niet verder krijgen, dan men hem schuift (of: werpt).Ga naar voetnoot2

Neem, wat gij krijgen kunt.Ga naar voetnoot3

Om gelijk te krijgen, eischt men dikwijls ongelijk. (Zie eischen.)

Van het bijstaan krijgt men ligtelijk wat mede. (Zie bijstaan.)

Vraag te veel, om genoeg te krijgen.Ga naar voetnoot4

Wat u opgeleid is, zult gij wel krijgen.

Wij zullen hem wel klein krijgen.

[Wij zullen hem dat praats maken wel afleeren.]

Zal ik het hebben, zoo zal ik het wel krijgen. (Zie hebben.)

Krijten.

Die lijdt, Die krijt.

Luid gekreten, Haast vergeten (of: Hoe harder gekreten, Hoe eerder vergeten).Ga naar voetnoot5

Krimpen.

Die het krimpen aanneemt, moet zich het gieren getroosten. (Zie aannemen.)

Krommen.

Het moet vroeg krommen, dat baken zal (of: Het kromt haast, dat haken wil). (Zie haken.)

Kroonen.

Die kampt, wordt niet terstond gekroond; Maar kampt hij regt, hij wordt beloond. (Zie beloonen.)

Kroppen.

Hij kan het niet kroppen.

Kruipen.

Beter erdoor geloopen Dan erdoor gekropen.

[De bedoeling is: door het leven.]

Die kruipt, valt niet.Ga naar voetnoot6

Die loopt, valt ligter, dan die kruipt.Ga naar voetnoot7

Kan ik er niet gaan, ik zal er kruipen. (Zie gaan.)

Kruisen.

Hij kruist en zegent zich.Ga naar voetnoot8

[Men zegt dit van iemand, die zeer verschrikt is over de eene of andere hem onverwacht overgekomen gebeurtenis.]

Kuipen.

Die kuipen wil, moet rond gaan. (Zie gaan.)

Hij verstaat zich op het kuipen.Ga naar voetnoot9

Kuip je niet, zoo heb je niet. (Zie hebben.)

Kunnen.

Als gij het niet kunt, zoo hoest eens. (Zie hoesten.)

Daar kan niemand tegen.Ga naar voetnoot10

[Dat wil zeggen: die zaak is voor elk een te magtig.]

Dat kan er niet door.Ga naar voetnoot11

Die niet wil, als hij kan, die kan niet, als hij wil.Ga naar voetnoot12

Elk oefene zich, in 'tgeen hij kan.Ga naar voetnoot13

Het helpt, wat het kan. (Zie helpen.)

Het is al eens, waar hij zit, die 't wel kan.Ga naar voetnoot14

Het kan erin, als 't maar wel gestouwd is.Ga naar voetnoot15

[Men overkomt vele moeijelijkheden, als men zijn best doet.]

Het willen gaat vóór 't kunnen. (Zie gaan.)

Hij kan er goed bij.

[Nl. bij de geldmiddelen: hij is een rijk man.]

Hij kan er wel tegen.Ga naar voetnoot16

[Nl. tegen de moeijelijkheden des levens. Men zegt dit van een' man, die niet spoedig verlegen wordt, al is het, dat hij van verschillende kanten wordt aangevallen.]

Hij kan noch af noch aan.Ga naar voetnoot17

Hij laat het loopen, zoo als het kan.Ga naar voetnoot18

Hij weet niets en kan niets.Ga naar voetnoot19

Hij wil meêdoen, maar hij kan niet.Ga naar voetnoot20

Ik laat het voor een ander over, die beter kan.Ga naar voetnoot21

Kan het erbij, doe het erbij. (Zie doen.)

Kan ik niet meer, zoo wil ik er toch zuur om zien.Ga naar voetnoot22

Kon hij meer, hij nam meer.

Koop, zoo gij het best kunt. (Zie koopen.)

Kunt gij niet, wat gij wilt, wil, wat gij kunt.Ga naar voetnoot23

Laat het hier eens blijken, wat gij kunt. (Zie blijken.)

Men kan al, wat men wil, als men al wil, wat men kan.

Men moet eten, wat men lust, en lijden, wat men kan. (Zie eten.)

Men moet niet al doen, wat men mag (of: kan). (Zie doen.)

Naauw te dingen, en wel te betalen, dat is niemand verboden (dat kan wel, of: dat schikt wel, ook dat is goed). (Zie betalen.)

Pis eens, als je niet kunt!

Wat iemand kan, dat kan hij ook een ander leeren.Ga naar voetnoot24

Wij moeten ons behelpen, zoo wij best kunnen, niet, zoo wij willen. (Zie behelpen.)

Kussen.

Hij zou kussende bijten. (Zie bijten.)

Kwelen.

Die steelt, Die kweelt.Ga naar voetnoot25

Kwellen.

Daar men niet komt, wordt men niet gekweld. (Zie komen.)

Kwijnen.

Beter dat het schijnt, Dan dat het kwijnt.Ga naar voetnoot26

Kwijtraken.

Die alles wil hebben, raakt alles kwijt. (Zie hebben.)

Kwijtschelden.

Dat zij mij een bijslapen schuldig ware, ik wilde het haar wel kwijtschelden. (Zie bijslapen.)

Lang borgen is niet kwijtgescholden. (Zie borgen.)

voetnoot3
de Brune bl. 159.

voetnoot4
Sartorius pr. VII. 82.

voetnoot5
Folie I. 30.
voetnoot6
Tuinman I. bl. 86.
voetnoot7
Witsen 480.
voetnoot8
Tuinman II. bl. 112.

voetnoot9
Winschooten bl. 99. v. Moerbeek bl. 260. v. Eijk I. bl. 88. v. Lennep bl. 95.

voetnoot10
Campen bl. 28. 6 Mei. Gruterus I. bl. 100, II. bl. 137. Cats bl. 459, 477, 507. Mergh bl. 13. Sel. Prov. bl. 170. Sartorius pr. III. 44, tert. VIII. 83. Richardson bl. 26. v. Alkemade bl. 168. Tuinman II. bl. 212. Folqman bl. 123. Martinet bl. 70. Löhr 2. Euphonia bl. 514. Vcrz. 26. Willems III. 17. Koning bl. 36. Sermoen bl. 56. Sancho-Pança bl. 39.

voetnoot11
Tuinman II. bl. 9.
voetnoot12
Prov. seriosa bl. 47. Gruterus III. bl. 175.

voetnoot13
Smids VII.

voetnoot14
Tuinman II. bl. 161.

voetnoot15
Tuinman I. bl. 333, II. bl. 195. v. Moerbeek bl. 260. v. Eijk II. nal. 75. v. Waesberge Vrijen bl. 64. de Jager Bijdr. bl. 127.

voetnoot16
b. Waesberge Wijn bl. 18.

voetnoot17
Prov. seriosa bl. 26.
voetnoot18
Gruterus III. bl. 127. Tuluman. I. bl. 226. Meijer bl. 72. v. Waesberge Geld bl. 165.

voetnoot19
Sartorius pr. I. 12.
voetnoot20
Campen bl. 29. Gheurtz bl. 63.
voetnoot21
14 Maart. Gruterus I. bl. 94. de Brune bl. 321. Sartorius pr. II. 84, X. I.
voetnoot22
Servilius bl. 234.
voetnoot23
Gruterus III. bl. 172.

voetnoot24
Campen bl. 17. de Brune bl. 186. Tuinman I. bl. 263, II. bl. 110.

voetnoot25
Sancho-Pança bl. 46.
voetnoot26
Drenthe bl. 208.
voetnoot27
v. Alkemade bl. 48.
voetnoot28
Gheurtz bl. 11. Sel. Prov. bl. 50.
voetnoot29
Servilius bl. 246. de Brune bl. 61.
voetnoot30
de Brune bl. 61.
voetnoot31
Motz bl. 67.
voetnoot32
Sartorius pr. VII. 63.
voetnoot33
Campen bl. 26.
voetnoot1
Campen bl. 26.
voetnoot2
Tuinman I. bl. 65. Aug. 26.
voetnoot3
16 Febr. Gruterus I. bl. 113. Modderman bl. 132. 16 Febr. 53.
voetnoot4
Sel. Prov. bl. 213.
voetnoot5
Tuinman II. bl. 55.

voetnoot6
v. Moerbeek bl. 261.

voetnoot7
Witsen bl. 496. Winschooten bl. 105. v. Eijk I. bl. 90. v. Lennep bl. 102.
voetnoot8
v. Eijk I. bl. 90.

voetnoot9
Motz bl. 37.
voetnoot10
Cats bl. 504.

voetnoot11
de Brune bl. 462. Sartorius sec. VI. 15, VII. 64, VIII. 68, X. 75, tert. IV. 91. Tuinman I. bl. 2. v. Zutphen I. 1. v.d. Vijver bl. 212. v. Duyse bl. 197. Harrebomee II. 6.
voetnoot12
Tuinman I. nal. bl. 24.

voetnoot13
v.d. Venne bl. 249.
voetnoot14
21 Mei. Gruterus I. bl. 122. Sel. Prov. bl. 169. 21 Mei 53.
voetnoot15
Tappius bl. 39.

voetnoot16
Gheurtz bl. 38. Sartorius pr. VIII. 70, sec. II.56.
voetnoot17
Tuinman I. bl. 288, 289. Adag. quaedam bl. 31.

voetnoot18
Prov. seriosa bl. 14. Gheurtz bl. 77. Zegerus bl. 14. 22 Jan. Idinau bl. 39. Gruterus I. bl. 99. v.d. Venne bl. 25. Tuinman I. bl. 187, 305. Bogaert bl. 8.
voetnoot19
Campen bl. 121. Gheurtz bl. 28, 29. Zegerus bl. 33. de Brune bl. 221. Sartorius tert. X. 4. v. Alkemade bl. 161. Meijer bl. 59.

voetnoot20
Tuinman II. bl. 123.
voetnoot1
v.d. Venne bl. 101.
voetnoot2
18 Oct. Gruterus I. bl. 125. Cats bl. 473.

voetnoot3
v.d. Venne bl. 44. Winschooten bl. 278. Tuinman I. bl. 127. Modderman bl. 112.
voetnoot4
Campen bl. 28. Gheurtz bl. 14. v. Waesberge Vrijen bl. 53. 25 Julij 53. v. Hall bl. 286, 297.
voetnoot5
Adag. quaedam bl. 20.
voetnoot6
Motz bl. 71.

voetnoot7
Winschooten bl. 107. Tuinman I. bl. 80.

voetnoot8
Gent bl. 127.

voetnoot9
Campen bl. 45.

voetnoot10
Sartorius sec. VIII. 54, IX. 49.

voetnoot11
Campen bl. 27. 5 Junij, 5 Nov. Gruterus I. bl.108. Sel. Prov. bl. 133. Wijtheid bl. 137. Meijer bl. 13.

voetnoot12
Winschooten bl. 108, 110. v. Alkemade bl. 147. Tuinman I. bl. 254, nal. bl. 28. v. Moerbeek bl. 262. Gales bl. 38.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 254.
voetnoot14
Campen bl. 25.

voetnoot15
v. Eijk I. nal. bl. 40. v. Lennep bl. 106.
voetnoot16
Gheurtz bl. 5.

voetnoot17
v. Moerbeek bl. 262.

voetnoot18
v. Moerbeek bl. 262.

voetnoot19
Sartorius tert. VIII. 46.

voetnoot20
Campen bl. 126.

voetnoot21
Tuinman I. bl. 243.

voetnoot22
Winschooten bl. 113.
voetnoot23
v. Lennep bl. 208.

voetnoot24
Tuinman II. bl. 150.

voetnoot25
Winschooten bl. 114.

voetnoot1
Gruterus III. bl. 156.
voetnoot2
de Brune bl. 475.

voetnoot3
Campen bl. 62.
voetnoot4
Willems VI. 24.
voetnoot5
Tuinman I. bl. 75.
voetnoot6
Gruterus III. bl. 128.
voetnoot7
Campen bl. 62.
voetnoot8
Sartorius pr. VIII. 17.
voetnoot9
Sartorius sec. VII. 16, 54, tert. II. 5. Tuinman I. nal. bl. 12.
voetnoot10
Sartorius sec. II. 66. Tuinman I. bl. 60, 372, II. bl. 222. Aug. 3. Folie I. 460. v. Duyse bl. 223.
voetnoot11
Sartorius pr. IX. 97.
voetnoot12
Prov. seriosa bl. 15. Gheurtz bl. 15. 10 Maart. Gruterus I. bl.98. Cats bl. 446, 478. Bogaert bl.86.
voetnoot13
Prov. seriosa bl. 15. Motz bl. 65. Campen bl. 60. Gheurtz bl. 10, 15. Zegerus bl. 16. 12 Maart. Idinau bl. 29. Gruterus I. bl. 99. de Brune bl. 31, 184. Sel. Prov. bl. 224. Winschooten bl. 33. Smids bl. 319. Pagenstecher VII. Tuinman I. bl. 141, 174. Adag. quaedam bl. 15. Folqman bl. 123. Adag. Thesaurus bl. 20. Wassenbergh bl. 87. v. Hasselt bl. 3, 14. Wijsheid bl. 137. Hoeufit XI. Verz. 19. Everts bl. 229. Willems VIII. 48. v. Eijk I. bl. 69. Wassenbergh II. bl. 120. v. Eijk III. bl. 23. Harrebomée IV. bl. 353. v. Hall bl. 304-306. v. Lennep bl. 40, 176. Zwitzers bl. 80.
voetnoot14
Tuinman I. bl. 175, II. bl. 177. Martinet bl. 44. Reddingius bl. 19. Koning bl. 17. Wassenbergh I. bl. 91. Bogaert bl. 86.
voetnoot15
Gruterus II. bl. 135. Mergh bl. 12.
voetnoot16
Motz bl. 65.
voetnoot1
Andriessen bl. 229.
voetnoot2
Sartorius pr. VI. 99.
voetnoot3
Campen bl. 40.
voetnoot4
Campen bl. 14. Sartorius pr. I. 55, II. 24.
voetnoot5
v. Alkemade bl. 61.
voetnoot6
Campen bl. 63. 1 Nov. Gruterus I. bl. 110. Sartorius tert. III. 12. Meijer bl. 30.
voetnoot7
Campen bl. 27.
voetnoot8
Gheurtz bl. 63. 11 Maart. Gruterus I. bl. 112. de Brune bl. 465, 477. Sartorius tert. I. 38. Tuinman I. bl. 25. (Folie II. 454.)
voetnoot9
Sartorius sec. VII. 51.
voetnoot10
Sartorius sec. VIII. 32.
voetnoot11
de Brune bl. 465. Sartorius tert. VII. 71, IX. 19. Winschooten bl. 184.
voetnoot12
Sartorius pr. IX. 85.
voetnoot13
Tuinman II. bl. 234.
voetnoot14
Tuinman I. bl. 321.
voetnoot15
Campen bl. 46.
voetnoot16
Sancho-Pança bl. 60.
voetnoot17
Gheurtz bl. 31.
voetnoot18
Campen bl. 40. Meijer bl. 19.
voetnoot19
Sartorius sec. V. 29.
voetnoot20
Gheurtz bl. 56. Zegerus bl. 49. de Brune bl. 69. Willems VIII. 131.
voetnoot21
v.d. Venne bl. 238.
voetnoot22
Tuinman I. bl. 133. v. Waesberge Geld bl. 161.
voetnoot23
Servilius bl. 211.
voetnoot24
Gruterus III. bl. 160. Meijer bl. 83.
voetnoot25
Motz bl. 20.
voetnoot26
Campen bl. 48. Gruterus II. bl. 163. Mergh bl. 39. Sartorius pr. II. 90, III. 97, sec. VIII. 58. v. Alkemade bl. 170. Tuinman I. bl. 85. Folie I. 380. Liggen bl. 286. Meijer bl. 23. v. Waesberge Vrijen bl. 54.
voetnoot27
Sartorius sec. VI. 60, tert. I. 55, II. 49, III. 3.
voetnoot28
Sartorius pr. VI. 42.

voetnoot29
v. Moerbeek bl. 262.

voetnoot30
Winschooten bl. 119. Tuinman I. nal. bl. 29. v. Eijk III. 63.

voetnoot31
Gruterus III. bl. 129.
voetnoot32
Servilius bl. 3*. Gruterus II. bl. 130. Mergh bl.7.
voetnoot1
Adag. quaedam bl. 44.
voetnoot2
Gruterus I. bl. 113. de Brune bl. 474.
voetnoot3
Gruterus I. bl. 96.

voetnoot4
Campen bl. 27.
voetnoot5
v. Hall I. bl. 6, II. bl. 4. Veeteelt bl. 109.
voetnoot6
17 Jan., 20 Nov. Gruterus I. bl. 107.
voetnoot7
Sartorius tert. IX. 62.
voetnoot8
Sartorius sec. IX. 45.

voetnoot9
Mergh bl. 23. Tuinman II. bl. 12.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 166.
voetnoot11
Gruterus II. bl. 159. Cats bl. 412. Mergh bl. 35, 55. Sel. Prov. bl. 4. Bogaert bl. 110.

voetnoot12
v. Moerbeek bl. 263. v. Eijk II. nal. bl. 31.

voetnoot13
Campen bl. 102. Meijer bl. 48.
voetnoot14
Richardson bl. 31.

voetnoot15
Sancho-Pança bl. 60.

voetnoot16
Tuinman I. bl. 147.

voetnoot17
v.d. Venne bl. 272.

voetnoot18
Servilius bl. 65.
voetnoot19
Servilius bl. 119*.
voetnoot20
Tuinman II. bl. 41. Gales bl. 36.
voetnoot21
v. Alkemade bl. 186.
voetnoot22
v. Alkemade bl. 186.
voetnoot23
v. Moerbeek bl. 263.
voetnoot1
Campen bl. 63.
voetnoot2
Campen bl. 106. Sartorius sec. II. 74. Meijer bl. 50.
voetnoot3
Servilius bl. 238*.
voetnoot4
Adag. quaedam bl. 64.

voetnoot5
Witsen 44. (Folie I. 414.)

voetnoot6
Cats bl. 512. v. Alkemade bl. 39.
voetnoot7
de Brune bl. 167, 207. Sel. Prov. bl. 68.

voetnoot8
Tuinman II. bl. 193.

voetnoot9
Winschooten bl. 130.

voetnoot10
Sartorius pr. VIII. 11, tert. I. 2. Tuinman II. bl. 147.
voetnoot11
Martinet 48. Koning bl. 31.
voetnoot12
de Brune bl. 340. Sel. Prov. bl. 203.
voetnoot13
Servilius bl. 273*.
voetnoot14
Prov. seriosa bl. 41.
voetnoot15
Witsen bl. 493. Scheeps-Spreekw. bl. 133.
voetnoot16
Tuinman I. bl. 202.
voetnoot17
Gheurtz bl. 31, 32. Sartorius pr. IV. 67.
voetnoot18
Campen bl. 107.
voetnoot19
Servilius bl. 111.
voetnoot20
Tuinman I. bl. 256. v. Zutphen Duivel bl. 418. Zeepl. bl. 77.
voetnoot21
Sartorius pr. II. 82.
voetnoot22
Campen bl. 41. Gruterus II. bl. 153. Mergh bl. 29.
voetnoot23
Cats bl. 470. de Brune bl. 81. Guikema II. 41. Modderman bl. 70. Bogaert bl. 99.
voetnoot24
Campen bl. 51.

voetnoot25
Adag. quaedam bl. 20.

voetnoot26
Gruterus II. bl. 150. Mergh bl. 27.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken