Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
Afbeelding van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taalToon afbeelding van titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (169.64 MB)

XML (14.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

(1990)–P.J. Harrebomée–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[M]

Maaijen.

De een zaait, En de ander maait.Ga naar voetnoot1

[Dit spreekwoord is ontleend aan Matth. xxv: 24, Luk. xix: 21 en Joh. iv: 37.]

Die dik zaait, Die dun maait.Ga naar voetnoot2

[Dit spreekwoord ziet op de rogge, en beteekent, dat men ze noch te digt moet zaaijen, noch te diep ondereggen.]

Die luttel zaait, zal luttel maaijen.Ga naar voetnoot3

Die niet zaait, zal ook niet maaijen.Ga naar voetnoot4

[De luiaard krijgt niets.]

Die veel zaaijen, Zullen veel maaijen.Ga naar voetnoot5

Hij heeft zooveel, als hij pikken en maaijen kan. (Zie hebben.)

Ik heb dat niet gezaaid, ik zal het ook niet maaijen.

[Dit is een zeggen van hem, die zich vleit, dat hij niet in de gevolgen van een kwaad zal deelen, dat hij niet medegepleegd heeft.]

Men moet zaaijen, Wil men maaijen.

Rijk zaaijen En arm maaijen.Ga naar voetnoot6

[Volgens het Letterkundig Magazijn, in de aanwijzing genoemd, geeft men hierdoor te kennen: ‘Wanneer men zeer veel land bezaait, zoo zaait men rijkelijk uit; doch dewijl men meer onder den ploeg heeft, dan het landgoed gedoogt, en men bemesten kan, is de oogst slecht.’]

Wat men zaait, zal men maaijen.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

[Dit spreekwoord is genomen uit Gal. vi: 7.]

Wie spreekt, die zaait; Wie hoort, die maait. (Zie hooren.)

Maauwen.

Hoort, zwijgt en ziet; Muist, maar maauwt niet. (Zie hooren.)

Maken.

Borgen Maakt (Geeft, of: Verwekt) zorgen. (Zie borgen.)

De een maakt, de ander breekt het. (Zie breken.)

De een zal den ander nog krom maken.Ga naar voetnoot8

Die iemand overrompelen wil, moet haast maken.Ga naar voetnoot9

Die niets is, moet zich iets maken.

Die te veel te gelijk grijpt, maakt het ligt te grof. (Zie grijpen.)

Die wil, dat men van hem houdt, Maakt, dat men van hem kout. (Zie houden.)

Het is te lang gesponnen, zonder nat te maken.

[De dronkaard denkt al heel spoedig, dat hij lang gewacht heeft, met zich de keel te spoelen.]

Hij dacht hem vervaard te maken; maar 't scheen zoo. (Zie denken.)

Hij is er gewonnen, geboren, geworpen en gemaakt (of: gesmakt). (Zie geboren worden.)

Hij is geheel tot vloeken en zweren gemaakt.Ga naar voetnoot10

Hij is zoo gemaakt, hij moet ook zoo versleten worden.Ga naar voetnoot11

Hij maakt er weinig van.

Hij maakt hem in het voorkijven.Ga naar voetnoot12

Hij maakt het te bont.Ga naar voetnoot13

Hij maakt het zoo, dat niemand hem bedankt. (Zie bedanken.)

Hij maakt wel, dat hij niet tekortkomt.Ga naar voetnoot14

Hij zal er niet veel aan vuil maken.Ga naar voetnoot15

Iemand stinkend maken.

[Deze spreekwijze is genomen uit Gen. xxxiv: 30.]

Iemand versuft maken.Ga naar voetnoot16

Iemand zwart maken.Ga naar voetnoot17

Ik ken hem zoo wel, alsof ik hem zelf gemaakt had. (Zie kennen.)

Ik zal er mij niet dik om maken.

Ik zal het rustig en eel maken.Ga naar voetnoot18

Maak het niet te grof.Ga naar voetnoot19

Maakt men 't wel, zoo smaakt het wel.Ga naar voetnoot20

Maak u vrolijk, met hetgeen er is.Ga naar voetnoot21

Men moet alles bijbrengen, waardoor men zich lief kan maken. (Zie bijbrengen.)

Niemand heeft zich zelven gemaakt.Ga naar voetnoot22

Van pas maken is het al.

[Deze spreekwijze vindt men reeds als spreekwoord op het woord niemendal aldus: Van pas maken (of: komen) is het al, Anders krijgt men niemendal.]

Zie, dat gij ze niet te veel maakt.Ga naar voetnoot23

Malen.

Hij geraakt aan het malen. (Zie geraken.)

 

Die eerst komt, die eerst maalt (of: maant). (Zie komen.)

Mallen.

Die veel wil mallen, Moet eenmaal (of: Zal haastig) vallen.Ga naar voetnoot24

Er moet vóór of na gemald worden.Ga naar voetnoot25

Men mag wel wat rallen, Maar niet mallen.

Manen.

Die eerst komt, die eerst maalt (of: maant). (Zie komen.)

Mangelen.

Het een voor het ander mangelt wel.

[Dat is: die twee dingen zijn volmaakt gelijk, en daarom kan men het eene voor het andere in de plaats stellen. Mangelen is ruilen.]

Medebrengen.

Hij brengt ze meê, die het omstooten.Ga naar voetnoot26

Mededoen.

Die genoeg heeft, om mede te doen, leeft gerust. (Zie hebben.)

Die niet meer kan mededoen, moet uitscheiden.

Hij wil meêdoen, maar hij kan niet. (Zie kunnen.)

Medeëten.

Die niet toelegt, zal niet medeëten.Ga naar voetnoot27

[pagina 47]
[p. 47]

Medegaan.

Al té Gaat nergens meê.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord maat aldus: Niet al té: houd maat (of: Men moet zijne maat weten).]

Je zult meêgaan, als ik uit geweest ben.

Medenemen.

Ik zal het van hier niet medenemen.Ga naar voetnoot1

Voort medenemen is beter dan nabrengen.Ga naar voetnoot2

Mederijden.

Zit op, wil je meêrijden.Ga naar voetnoot3

[Dat is: indien men in eene onderneming slagen wil, moet men niet talmen, maar voortmaken. Het spreekwoord is afgeleid van de opwekking des voermans aan de reizigers, om in den wagen te klimmen, waarmede hij hen ter bestemde plaatse zal brengen. In gelijken zin zegt men: Scheep, die meê wil, dat eene aansporing van den schipper is, om aan boord te komen.]

Medevaren.

Roei aan: gij zult meêvaren. (Zie aanroeijen.)

Meenen.

Als gij meent, op het naast te zijn, zoo zult gij er het verst van verwijderd wezen.Ga naar voetnoot4

Die niet en weet, meent, dat hij wel wat weet.Ga naar voetnoot5

Elk meent zijn lijden 't zwaarst. (Zie lijden.)

Gij meent altijd, dat gij verraden zijt.Ga naar voetnoot6

Hij meent er geen één van.Ga naar voetnoot7

Hij meent het zoo kwaad niet.Ga naar voetnoot8

Hij zegt het regt uit, gelijk hij het meent.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.)

Hij zegt het van een ander, en meent zich zelven.Ga naar voetnoot10

Ik meen, dat hij er geweest is.Ga naar voetnoot11

Meenen Doet dikwijls weenen.

Meenen mist.Ga naar voetnoot12

Meent of mijdt.Ga naar voetnoot13

[Die het niet goed met iemand voorheeft, moet niet met hem omgaan. Deze spreekwijze bevat eene waarschuwing aan jonge lieden van beiderlei kunne, om eerlijk met malkander om te gaan.]

Mikken meent.Ga naar voetnoot14

Meesteren.

Het wordt gemeesterd, als ik u zeide.Ga naar voetnoot15

[Dit spreekwoord bevat eene begekking van het meesterschap des kwakzalvers.]

Melken.

Hij is aan 't melken.

[Hij pakt langzamerhand alles in.]

Mengen.

Hij mengt het een onder het ander.Ga naar voetnoot16

Mesten.

Die mist, mist niet; maar die niet mist, die mist.Ga naar voetnoot17

[Dit spreekwoord bevat eene woordspeling met de woorden misten of mesten, dat is: de landerijen van mest voorzien, en missen, dat is: geene vruchten genieten, geene voordeelen van zijn' akker trekken.]

Goed gebouwd is beter dan slecht gemest. (Zie bouwen.)

Meten.

Die goed gemeten heeft en gewogen, Zal zelden missen of worden bedrogen. (Zie bedriegen.)

Hij meet anderen naar zich zelven.Ga naar voetnoot18

Meet driemaal, eer gij ééns snijdt.Ga naar voetnoot19

Zoo gij meet, zoo wordt gij gemeten.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord maat aldus: Met de maat, waarmede gij inmeet, zult gij worden uitgemeten.]

Metselen.

Hij metselt droog.Ga naar voetnoot20

[Hij eet, zonder erbij te drinken.]

Hij wordt erin gemetseld.

Ik heb zooveel van steigeren als van metselen.Ga naar voetnoot21

[Dat is: ik heb een gelijk voordeel van de voorbereidende werkzaamheden als van het werk zelf. Het is dus niet zoo zeer eene gelijkstelling van verdiensten, waarvan alle aanteekenaars van dit spreekwoord gewagen, die daarom van een gelijk loon voor den knecht spreken, als wel eene bewijsgeving, dat een werk, dat doorgaans weinig voordeel aanbrengt, thans met een ander gelijkstaat. Wel verre dus, dat dit ‘een onvergenoegde manier van spreeken is: dewijl het loon van steigeren (als gevaarlijker) dubbeld is,’ gelijk winschooten erbij voegt, is het veeleer een zekere roem van voldaanheid over de onderneming.]

Nu wederom aan het metselen en timmeren.

Mieren.

Ik weet wel, waar het hem miert.

Mijden.

Die schamen en mijden, Staan dikwijls bezijden.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord zijde aldus: Die schamen en mijden, Staan dikwijls ter zijden.]

Lijd en mijd. (Zie lijden.)

Meent of mijdt. (Zie meenen.)

Mikken.

Hij kikt noch mikt. (Zie kikken.)

Hij mikt het zoo naauw niet.Ga naar voetnoot22

[Dat is: hij geeft weinig acht, op 'tgeen hij denkt of doet. Het is ontleend aan de handeling van een' slecht' schutter. In gelijken zin zegt men: Hij neemt het zoo naauw niet.]

Mikken meent. (Zie meenen.)

Schikken en mikken.Ga naar voetnoot23 (Zie de Bijlage.)

Waar hij mikt, schiet hij niet.

Zij mikken al op één.Ga naar voetnoot24

[‘In Waesland [het Land van Waas, gelegen in O. Vlaanderen, oostwaarts van Gent],’ zegt v. alkemade, ‘is een gebruijk, dat de Gildebroers van schutterije aenregten een banket; en alles, wat in dat banket is, werd ge-

[pagina 48]
[p. 48]

schildert op wit papier, en in het midden een vergulden Duijvel an de pen, daer sij nae schieten en mikken; en elk, wat hij raekt van dit geschildert banket, werd hem terstond gegeven; maer die de gulden Duijvel treft, krijgd soo veel geld, als et op geteld was; te kennen gevende, dat et de mensch niet om nooddruft, maer overal om geld te doen is.’]

Minderen.

Waar afgaat en niet bijkomt, dat mindert. (Zie afgaan.)

Minnen.

Die mint, vindt een heimelijk lijden. (Zie lijden.)

Die trouwelijk mint, vindt zich somtijds bedrogen. (Zie bedriegen.)

Die winnen (spelen, dobbelen, troeven, wedden, of: minnen) wil, moet bijzetten. (Zie bijzetten.)

Hij looft veel, die minnen wil. (Zie loven.)

Kent en bezint, Eer dat gij mint. (Zie bezinnen.)

Min mij niet te veel, maar min mij lang.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord liefde aldus: Beter minder bemind, als de liefde maar lang duurt.]

Misdeelen.

Men misdeelt, dien 't misgaat.Ga naar voetnoot1

Misdoen.

Die misdaan heeft, moet zich beteren. (Zie beteren.)

Wie misdoet, Die boet. (Zie boeten.)

Misgaan.

Men misdeelt, dien 't misgaat. (Zie misdeelen.)

Mishagen.

Wat veroorloofd is, mishaagt; wat verboden is, behaagt. (Zie behagen.)

Misprijzen.

Dat men niet weet, misprijst men gaarne.Ga naar voetnoot2

Prijs noch misprijs, wat gij niet kent. (Zie kennen.)

Misrekenen.

Misrekenen is geen betalen. (Zie betalen.)

Missen.

Daar verliest niemand minder, dan die niet te missen heeft.Ga naar voetnoot3

Die goed gemeten heeft en gewogen, Zal zelden missen of worden bedrogen. (Zie bedriegen.)

Die meer begeert, dan hem betaamt, Mist dikwijls, wat hij had geraamd. (Zie begeeren.)

Die mist, mist niet; maar die niet mist, die mist. (Zie mesten.)

Eens hier gemist, is heel gemist.Ga naar voetnoot4

Gissen Kan (Doet, of: Is) missen. (Zie gissen.)

Het kan niet missen: Die veel drinkt, moet ook veel pissen. (Zie drinken.)

Het moet er maar op los, raak of mis.

Niemand is zoo zeker, of hij kan missen.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.)

Nog heeft hij niet gemist, die nog te werpen heeft.Ga naar voetnoot6

Wanneer men 't een of 't ander mist, Dan leert men, wat men nog niet wist. (Zie leeren.)

Weinig gemist Is veel gevischt.Ga naar voetnoot7

[Van hem, die eene kleinigheid waagt, om daardoor veel te verkrijgen, en die dus handelt als de hengelaar, die met zijn aas de visschen vangt, zegt men: Weinig gemist Is veel gevischt. In gelijken zin bezigt men het spreekwoord: Een' schelvisch (aal, of: spiering) uitwerpen, om een' kabeljaauw te vangen.]

Misvallen.

Dien 't misvalt, men bedreigt hem gaarne. (Zie bedreigen.)

Miszeggen.

Die zwijgt, miszegt niet.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.)

Moeten.

Als het moet, dan moet het.

Als iemand moet, Zie, wat hij doet. (Zie doen.)

Als je moet, dan wil je wel.

Als men maar moet, kan men veel doen. (Zie doen.)

Die doet, wat hij wil, doet niet, wat hij moet. (Zie doen.)

Die erin is, die moet erdoor.

[Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord haag aldus: Ik ben erin en moet erdoor, Al waren er duizend hagen voor.]

Doe, wat gij moet, daar kome van, Wat dat er ook van komen kan. (Zie doen.)

Ga, waar gij moogt, en sterf, waar gij moet. (Zie gaan.)

Het is ervoor, Het moet erdoor.Ga naar voetnoot9

Het moet er maar op los, raak of mis. (Zie missen.)

Het moet eronder of -over (eronder of -boven, ook wel: erop of -onder).Ga naar voetnoot10

Het moet niet op, al smaakt het lekker.

Hij moet eronder.Ga naar voetnoot11

Hij mogt pijpen of dansen, hij moest eraan. (Zie dansen.)

Wij moeten daaraan.Ga naar voetnoot12

Mogen.

Dat mag wel.Ga naar voetnoot13

[In Drenthe beteekent dit, blijkens de aanwijzing: ‘het is mogelijk; maar ik geloof het niet,’ en bezigt men het daar dus van iets onwaarschijnlijks. Elders, althans voor zoo ver mij bekend is, zegt het: men kan dat wel toestaan, er zal geen nadeel uit ontstaan, en gebruikt men het alzoo voor onverschillige zaken.]

Die uit is, die uit mag.

Ga, waar gij moogt, en sterf, waar gij moet. (Zie gaan.)

Het mogt hem niet voorbij.Ga naar voetnoot14

Hij mag mede.Ga naar voetnoot15

Men moet niet al doen, wat men mag (of: kan). (Zie doen.)

Schuw, hetgeen gij behoort te schuwen, daar kome van, dat mag. (Zie komen.)

Van elkander mogen zij niet, en bij elkander deugen zij niet. (Zie deugen.)

Varen, gelijk het mag.Ga naar voetnoot16

[pagina 49]
[p. 49]

Wij mogen daar niet af.Ga naar voetnoot1

[Dat is: het moet geschieden. Men zegt hier hetzelfde als met de spreekwijze: Wij moeten daaraan.]

Wil, wat gij moogt.Ga naar voetnoot2

Mollen.

Hij gaat mollen.Ga naar voetnoot3

[Mollen zegt hier: de verblijfplaats der mollen nemen, en dus hij gaat mollen: hij gaat sterven. Zoo althans verklaart het tuinman; anders wil mollen niet zeggen: dood gaan, maar: iemand dooden.]

Mompen.

Mompen geldt mede. (Zie gelden.)

Monsteren.

Ik durf wel tegen hem monsteren.

Muffen.

Daar mag men op muffen.

Muizen.

Hij muist goed.Ga naar voetnoot4

[Dat is: hij doet als de katten, die weinig gerucht maken, als zij op de muizevangst gaan. Hij eet goed voort, terwijl anderen praten.]

Hoort, zwijgt en ziet; Muist, maar maauwt niet. (Zie hooren.)

Munten.

Het is op hem gemunt.Ga naar voetnoot5

voetnoot1
Cats bl. 542. v. Hasselt bl. 17.
voetnoot2
Landbouwer bl. 80.
voetnoot3
Motz bl. 70. Gruterus III. bl. 137.
voetnoot4
Verz. bl. 57. Landbouwer bl. 77.
voetnoot5
Gheurtz bl. 9.
voetnoot6
Lett. Mag. bl. 546. de Jager N. Bijdr. bl. 38.
voetnoot7
Zegerus 3e. dr. bl. 30. Gruterus II. bl. 169. Cats bl. 543. de Brune bl. 4, 388. v. Eijk III. bl. 28. de Wendt-Posthumus I. bl. 61. v. Hall bl. 306-307.

voetnoot8
Campen bl. 89.
voetnoot9
Tuinman II. bl. 135.
voetnoot10
Sartorius pr. III. 29.
voetnoot11
Mergh bl. 25. Tuinman I. bl. 356, II. bl. 90.
voetnoot12
Servilius bl. 7*.
voetnoot13
Tuinman II. bl. 90, 245. v. Waesberge Vrijen bl. 65. Huisvriend II. bl. 128. Harrebomée Kind bl. 223.
voetnoot14
Harrebomée Kind bl. 223.
voetnoot15
Sancho-Pança bl. 42.
voetnoot16
Sartorius pr. IV. 50.
voetnoot17
Tuinman I. bl. 198, 203.
voetnoot18
Sartorius tert. VII. 58.
voetnoot19
Sartorius sec. VII. 11. Tuinman I. bl. 77.
voetnoot20
Prov. seriosa bl. 29. Gheurtz bl. 51.
voetnoot21
Servilius bl. 238*.
voetnoot22
Gruterus III. bl. 163. v.d. Venne bl. 13.
voetnoot23
Servilius bl. 194*.

voetnoot24
Cats bl. 437. Mergh bl. 58. Bogaert bl. 68.
voetnoot25
Gruterus II. bl. 158. de Brune bl. 201. Mergh bl. 34. Tuinman II. bl. 12.

voetnoot26
Witsen 436. Tuinman I. bl. 86, 250. Junij 16. Mulder bl. 422. Bogaert bl. 76.

voetnoot27
Zoet bl. 13. v. Alkemade bl. 15.

voetnoot1
Campen bl. 116.
voetnoot2
Drenthe bl. 210.

voetnoot3
Tuinman I. bl. 141.

voetnoot4
Sartorius sec. III. 47.
voetnoot5
Sel. Prov. bl. 219.
voetnoot6
Sartorius tert. IX. 63.
voetnoot7
Gales bl. 29.
voetnoot8
v. Waesberge Vrijen bl. 64.
voetnoot9
Servilius bl. 96, 172, 173*. Winschooten bl. 213.
voetnoot10
Sartorius tert. VI. 31.
voetnoot11
Campen bl. 47.
voetnoot12
v.d. Venne bl. 9.
voetnoot13
v.d. Venne bl. 64.
voetnoot14
v.d. Venne bl. 122.

voetnoot15
Sartorius sec. VII. 35.

voetnoot16
Campen bl. 58.

voetnoot17
Tuinman I. bl. 74. April 23. v. Eijk III. bl. 29. v. Hall II. bl. 3. Bogaert bl. 98. Landbouwer bl. 73.

voetnoot18
Folqman bl. 125.
voetnoot19
Cats bl. 528. de Brune bl. 288. Mergh bl. 54. Sel. Prov. bl. 69, 184. Tuinman II. bl. 177. Bogaert bl. 85.

voetnoot20
Motz bl. 31.
voetnoot21
Winschooten bl. 289. Tuinman I. nal. bl. 21. Mulder bl. 433. v. Lennep bl. 213.

voetnoot22
Tuinman II. bl. 155. v. Eijk III. bl. 66.
voetnoot23
Gruterus III. bl. 167. Everts bl. 231.
voetnoot24
v. Alkemade bl. 59.

voetnoot1
6 Junij. Gruterus I. bl. 101. Cats bl. 530. Richardson bl. 29.

voetnoot2
Gruterus III. bl. 129.

voetnoot3
v.d. Venne bl. 250.
voetnoot4
Sartorius tert. II. 9.
voetnoot5
Gruterus II. bl. 159, III. bl. 163. Mergh bl. 35. Meijer bl. 96.
voetnoot6
Motz bl. 16.
voetnoot7
Sel. Prov. bl. 197.

voetnoot8
Gruterus II. bl. 138, 157. de Brune bl. 324. Mergh bl. 14, 33. Tuinman II. bl. 212. Martinet bl. 50. Euphonia bl. 514.

voetnoot9
Sancho-Pança bl. 46.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 149. Gales bl. 36. v. Eijk I. bl. 105, nal. bl. 45. Vrijmoedige bl. 89-90. v. Eijk III. bl. IV. Modderman bl. 134.
voetnoot11
(Folie I. 21.)
voetnoot12
Sartorius tert. VII. 23.

voetnoot13
Drenths bl. 209.
voetnoot14
Campen bl. 58.
voetnoot15
Gheurtz bl. 27.
voetnoot16
Gruterus III. bl. 171.
voetnoot1
Sartorius tert. VII. 23.
voetnoot2
20 Maart. Gruterus I. bl. 123.

voetnoot3
Tuinman II. bl. 234.

voetnoot4
Tuinman I. bl. 104. v. Eijk II. bl. 64.

voetnoot5
Tuinman I. bl. 246. v. Moerbeek bl. 254, 271.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken