| |
| |
[pagina CLVII]
[p. CLVII] | |
L.S.
De Friesche spreekwoorden, in no. 16 van de lijst van werken over Nederlandsche Spreekwoorden genoemd, hebben langer opgehouden, dan ik mij in den beginne had voorgesteld, en nog is de zaak niet geheel in orde. Of ze 't zal worden, zal de tijd leeren. De Heer Dr. e. verwijs is naar alle waarschijnlijkheid het oorspronkelijke handschrift op 't spoor, waaruit de verzameling van van burmania en de copie van Prof. wassenbergh en de chalmot is ontstaan. Onder de papieren van viglius moet eene spreekwoorden-verzameling schuilen, denkelijk bijeengebracht door eenen bogerman, en deze verzameling bevindt zich te Göttingen. Het onderzoek daarnaar is nog niet afgeloopen; maar wordt de moeder-verzameling ontdekt, dan zal daaruit waarschijnlijk zich veel laten verklaren, wat nu nog duister blijft, en er gevolg kunnen gegeven worden aan het plan, bij den Heer verwijs en mij bestaande, die Friesche spreekwoorden beide in 't Friesch en in 't Nederlandsch uit te geven. Maar het Spreekwoordenboek moet ten einde worden gebracht, en daarom is van van burmania's verzameling opgenomen, wat te verstaan was; later zal dan het ontbrekende uit de oudere bron kunnen worden bijgevoegd. De aanwinst is toch reeds belangrijk en groot. - Behalve deze spreekwoorden kunnen nog eenige Zeenwsche mede in laatste vrachtreis scheep gaan. Ze zijn van den Heer van dale, gelijk aanstonds blijken zal. Er is nog meer. Ook Vlaamsche spreekwoorden heb ik kunnen opnemen, gelijk almede uit het vervolg der lijst van werken over Nederlandsche Spreekwoorden, hier volgende, blijken zal. Uit nog een paar andere verzamelingen is voor de laatste lading geput; terwijl eindelijk
het groote boek der samenleving mij mede geen onaanzienlijk deel er van heeft geleverd. Zoo zal de laatste aanvulling, ten getale van 1183 spreekwoorden, het geheel tot eene hoogte van 42540 spreekwoorden brengen, allen thans in het Spreekwoordenboek geplaatst.
Zouden we nu, met die laatste aanvulling, kunnen zeggen, dat alle Nederlandsche spreekwoorden in het Spreekwoordenboek zijn opgenomen, en zou alzoo het verzamelen ten einde zijn? Ik heb mijn best gedaan, niet één spreekwoord te laten verloren gaan, en toch durf ik niet zeggen, dat ik later niet nog andere Nederlandsche hooren of lezen zal, of deze mij zullen worden opgegeven. Mij dunkt, alleen deze laatste vracht bewijst, dat er nog wel iets te verzamelen zal overblijven. Welke voorraad kan er daarenboven nog schuilen in het 15tal verzamelingen, Deel III. bl. 472 genoemd, die ik nog niet kon inzien? En dan zijn er nog geheele provinciën onzes vaderlands, waar ik geene gelegenheid had, navraag te doen, en waaruit niemand mij iets toezond. Uit Groningen, Holland, Utrecht en Gelderland heb ik nog al goede gelegenheid gehad van verschillende zijden het daar als spreekwoord rondloopende op te nemen, uit Friesland, Drenthe en Zeeland ook wel het een en ander; maar uit Overijsel en Noord-Brabant weinig of bijna niets. Of zouden daar geene eigene, maar alleen de elders mede gangbare spreekwoorden bekend zijn? 't Is niet waarschijnlijk. Dus is de verzameling onzer spreekwoorden wellicht nog zeer incompleet; dat kan althans zeer mogelijk wezen. Bij dezen toestand moest mij dus het denkbeeld, reeds voor eenigen tijd door den Heer g.p. roos uit Aardenburg mij aan de hand gedaan, hoogst welkom zijn: het Spreekwoordenboek door een Spreekwoordenblad te doen opvolgen, en dit eenmaal 's jaars, bijvoorbeeld in October, als er ten minste stof is voor een half blad, in den vorm van het Spreekwoordenboek, uit te geven. Dit kon dan na een 10tal jaren min of meer een boekdeeltje opleveren. Zoo blijven we (want ik hoop dan
op dezelfde medewerking, als ik tot heden mocht ondervinden) wakker op post staan, en laten niets of weinig doorglippen. Mijne ondervinding zegt mij, dat dit volstrekt geene illusiën zijn. De enkele vrienden, die ik het plan mededeelde, juichten
| |
[pagina CLVIII]
[p. CLVIII] | |
het allen toe, en de uitgevers van het Spreekwoordenboek zijn bereid, het Spreekwoordenblad op dezelfde wijze uit te geven. En de bezitters van het Spreekwoordenboek? Ik kan mij niet voorstellen, dat er één onder hen zijn zal, die het plan niet alleen niet zal goedkeuren, maar met mij den Heer roos zal dankzeggen voor zijne inventie.
Zal men het als eene onomstootelijke waarheid moeten erkennen, dat het verzamelen van onze spreekwoorden ons volkskarakter, onze zeden en de kracht van onze taal meer doet uitkomen en beter doet kennen, en tevens, dat we met het verzamelen nog niet aan het einde zijn gekomen, maar er mede behooren voort te gaan, ja zelfs alle middelen dienen te gebruiken, die er toe kunnen leiden, dan dienen we te kunnen beoordeelen, wat we reeds hebben gedaan, met andere woorden, dan moeten we kunnen zien, of een spreekwoord al of niet in het Spreekwoordenboek is opgenomen. Dit nu is en blijft eene moeilijke, maar toch geenszins eene onoverkomelijke zaak. De reden, die mij zoo dikwijls, ofschoon ten onrechte, werd opgegeven, die ik zelfs wel eens gedrukt zag, ‘dit of dat spreekwoord is te vergeefs in het Spreekwoordenboek gezocht,’ - die reden zit voornamelijk in de verschillende voorstellingen van een zelfde spreekwoord. Om onder velen slechts één voorbeeld te noemen, dat mij daar zoo in de gedachte komt. Is het spreekwoord opgenomen? Men kan uit een azijnvat geen wijn tappen, of? Wie zal er wijn tappen uit een azijnvat! of? Hij wil wijn tappen uit een azijnvat, of? Wijn tapt men niet uit een azijnvat, of? Uit een azijnvat tapt niemand wijn, of? Hij meent wijn te tappen uit een azijnvat, of? Kan iemand wijn tappen uit een azijnvat? of? Een azijnvat kan geen wijn voortbrengen, of? doch genoeg; want misschien heb ik in de 8 verschillende opgaven van een zelfde spreekwoord nog slechts de helft dier voorstellingen gegeven. En nu het antwoord op de gestelde vraag. Gewis is dit spreekwoord opgenomen. Deel III. bl. lx staat: Men kan geen malvezij uit een
azijnvat tappen. Voor dit spreekwoord bestaan drie redenen, waarom men meent, dat het niet is opgenomen: 1e. de verschillende woorden, waarmede het spreekwoord aanvangt, terwijl men het alleen onder éénen vorm kent, 2e. een gelijkbeteekenend woord, niet het woord zelf, is opgenomen, 3e. het staat onder de nakomers. Maar ook al kan er slechts van ééne dier drie redenen sprake wezen, nog is de genoemde meening volstrekt niet zeldzaam. Onmogelijk kan ik dit bezwaar geheel en al wegnemen, het is individueel; maar zooveel ik kan, wil ik het trachten te doen. Op de 1e. reden heeft de meeste stranding plaats. Men dient de verschillende voorstellingen, die een spreekwoord kan aannemen, zich voor den geest te brengen en te toetsen, en met een weinig zoeken bereikt men zijn oogmerk. Gelukt het niet, en bevat het spreekwoord meer dan één naamwoord, dan zoeke men op een ander woord dan de eerste maal; met het woord, dat de minste spreekwoorden bevat, heeft men de meeste kans van slagen, en daar vindt men zonder moeite het eerste alphabetische woord achter het spreekwoord staan. Wat de 2e. reden aanbelangt: het zoeken op een ander dan het eerste alphabetische woord heeft mede de gewenschte uitkomst. En wat de 3e. reden betreft: ik heb, Deel II. bl. xiii tot xx, de spreekwoorden, in het L.S. van Deel I alleen voor het eerste alphabetische woord voorkomende, voor de overige woorden van A tot K opgegeven, - en, Deel III. bl. viii tot xxxiv, voor de overige woorden van L tot Z alsmede voor de woorden van alle letteren van Deel II, en doe dat thans op gelijke wijze voor alle nakomers in Deel III; terwijl ik daarachter eene opgave heb
gevoegd van alle spreekwoorden, die in het L.S. van al de deelen van het Spreekwoordenboek voor het eerste alphabetische woord voorkomen.
Het is mij een aangename plicht, te melden, dat de Heer j.h. van dale van Sluis medewerkt, om onzen spreekwoordenschat te vergrooten.
Op de lijst van werken over Nederlandsche Spreekwoorden, Deel III. bl. 446-469 geplaatst, behooren nog de volgende voor te komen:
16. Aan hetgeen van dit nommer gezegd is, moet nog worden toegevoegd: Het afschrift van de chalmot bevat 1177 spreekwoorden, waaronder 43, die dubbel voorkomen. Bij de 1133 spreekwoorden, door wassenbergh opgeteekend, komen nog 57 in een Aanhangsel; zoodat er in 't geheel 1190 spreekwoorden voorkomen, waaronder 32 dubbele. Onder de 1177 - 43 = 1134 spreekwoorden van de chalmot, zijn er 281, die bij wassenbergh niet gevonden worden; terwijl wassenberh onder de 1190 - 32 = 1158 spreekwoorden er 305 heeft, die bij de chalmot niet voorkomen. Alzoo is het gemeenschappelijk aantal spreekwoorden bij beide afschrijvers 853, en bevat het geheel van beide handschriften 1439 spreekwoorden. Van dat aantal vervallen er 27, die ik gemeend heb niet als spreekwoord te kunnen opnemen. Van de overblijvende 1412 blijven er voor nader onderzoek nog 84 over; zoodat nu reeds 1328 spreekwoorden zijn geplaatst. Achter den naam
v. Burmania-Verwijs,
waarmede deze spreekwoorden zijn aangewezen, is de bladzijde van de chalmot en de letter en het nommer van wassenbergh opgenomen.
| |
| |
168*. Spreekwoordenspel, voorkomende in de Kinder-Courant, Deel V, Blad 20 van 1856. 's Grav. v. weerden. fol. Plaat 20 en 22, bij het Spreekwoordenspel behoorende, bevatten elk 81 gelijkluidende spreekwoorden. Elk 81tal is in 9 verschillende kaartjes verdeeld, die tegen elkander geplakt worden, 9 spreekwoorden in Romeinsche letters aan de ééne zijde, en 9 spreekwoorden in cursief-letters aan de andere zijde. De spreekwoorden zijn met
de Nommers der kaartjes
aangewezen, het eerste nommer is dat van het kaartje met Romeinsche letters, en het daarachter tusschen haakjes geplaatste nommer dat van het kaartje met cursief-letters gedrukt.
186. Over Spreekwoorden en snedige Gezegden, door IJ, voorkomende, bl. 270-274, in het Nederlandsch Museum. Geschied- en Letterkundige Merkwaardigheden, Natuurbeschrijvingen, Aardrijkskundige Bijzonderheden, Historische en Romantische Verhalen. Amst. laarman. 1865. fol. De schrijver heeft meer vreemde dan Nederlandsche spreekwoorden als voorbeelden bijgebracht, en weet meesttijds niet, of de eerste al of niet tot de laatste behooren. Alleen wat als Nederlandsch spreekwoord bekend is, is aangewezen onder den naam
Museum,
onverschillig of het al of niet als zoodanig is opgegeven.
187. j.h. van dale. Nederduitsche Spreekwoorden, voorkomende in De Taalgids. Tijdschrift tot uitbreiding van de kennis der Nederl. Taal, onder redactie van l.a. te winkel en j.a. van dijk. 7e. Jaarg. 1865. bl. 204-213, en 8e. Jaarg. 1866. bl. 107-118. Utrecht. v.d. post. 8o. Het is eene nalezing op molema's Nederd. Spreekw. (zie no. 180), ‘en dat wel met betrekking tot gelijksoortige of verwante zegswijzen, die gang hebben in Zeeuwsch-Vlaanderens westelijk deel.’ De spreekwoorden, in deze nalezing geplaatst, zijn aangewezen met den naam
v. Dale,
waarachter I of II, naarmate de spreekwoorden in de eerste of tweede bijdrage voorkomen.
188. Spreekwoorden, geplaatst bij elken dag des jaars, voorkomende in Schild en Vrind! Volksalmanak voor 1866, uitgegeven door de ‘Klauwaarts’ te Brugge. Brugge. de laroière. kl. 8o. De hier voorkomende spreekwoorden zijn op den datum aangewezen, dus van
I Jan. tot en met 31 Dec.,
waarachter het jaartal 66 is gevoegd, ten einde onderscheiden te zijn van de n s. 11, 158 en 164.
Thans volgt de opgave der genoemde 1183 spreekwoorden:
Aangenaam. Nieuw is aangenaamGa naar voetnoot1). |
Aangezicht. Als de haan kraait, de molen draait, de wind waait en de klok slaat, blijft uw gezicht zoo staanGa naar voetnoot2). Bijt mij den neus niet af; mijn gezicht zou er door geschonden wordenGa naar voetnoot3). Hij heeft een gezicht als een November-nacht. Hij trekt een gezicht als een roggebroodje, dat van achteren lam geslagen isGa naar voetnoot4). Hij trekt een gezicht als het achterste van een dooden soldaat (of: van een arm' mensch)Ga naar voetnoot5). Hij trekt een gezicht als vijf dagen slecht vetGa naar voetnoot6). Hij zet een gezicht als drie dagen stormweerGa naar voetnoot7). Voor een bang gezicht heeft men hetGa naar voetnoot8). Zij trekt een gezicht als een gescheurde catechismusGa naar voetnoot9). |
Aanspreker. Hij zweet als een aanspreker. |
Aap. Dat is ook, alsof de aap in den bijbel kijkt. Hij heeft zijn' aap wel geluisdGa naar voetnoot10). Iemand voor den aap houdenGa naar voetnoot11). Ik heb den aap in den arm. Ouden apen leert men geen muilen trekkenGa naar voetnoot12). Pas op den aap. Willen wij den aap deelen? |
Aard. Ongelijke aard Dient niet gepaard. |
Aardappel. Een jong mensch is ook geen aardappel. [Men zegt dit, wanneer een liefdehandel is aangeknoopt door iemand, dien men niet dacht, dat naar eene vrouw omzag.] Hij bluft altijd met zijne tafel, en hij vreet aardappelen met schillen. |
Aarde. Dat zal niet gebeuren, al zou hemel en aarde vergaanGa naar voetnoot1). Gerke viel van den toren op de kerk, van de kerk op de aard, En toch was Gerke niet vervaardGa naar voetnoot2). Het scheen, of hemel en aarde vergaan zouGa naar voetnoot3). Hij hangt tusschen hemel en aardeGa naar voetnoot4). |
Aars. Besch .. gij u van vreugde, dan hebt gij een raren aarsGa naar voetnoot5). Drek, zei Koen, en hij likte Hauk om de aarsspleetGa naar voetnoot6). Hebt gij daarvan uw hemd besch ...., dan hebt gij een slechten aarsGa naar voetnoot7). Hij sch .. door een veegen aarsGa naar voetnoot8). Hij sch .. op den kloet, en veegt den aars aan het dwarshoutjeGa naar voetnoot9). [Dit dwarshoutje is de kruk of het hand- |
| |
| |
vatsel, bovenaan den kloet.] Hij trekt er den aars uitGa naar voetnoot1). Zij is niemand trouw dan haar' eigen' aarsGa naar voetnoot2). Zij zoekt eene hand vol smeer in een muggenaarsGa naar voetnoot3). |
Aas. Hij heeft het aas beet. [Hij is ingepakt. Men zegt het van hem, die zich tot eenige handeling heeft laten verlokken of verleiden.] |
Abc. Hij is zoo geleerd als de Latijnsche heer Aern, die 't AB konGa naar voetnoot4). [Eene persiflage op zekeren pastoor van Wijns (een dorp, een uur van Leeuwarden af), en aern geheeten, die zich machtig veel op zijne kennis van de Latijnsche taal liet voorstaan, maar er niet veel meer dan de letters van kon noemen.] Hij zit nog op de AB-bank. |
Abe. Abe zal wel geweerd wordenGa naar voetnoot5). |
Abe Sjuksma. Dat zijn de luimen van Abe SjuksmaGa naar voetnoot6). |
Absolutie. Daar de paap spreekt miserere, is geen absolutieGa naar voetnoot7). [Als door de hoogere macht eene afwijzing wordt gedaan, is geene vergiffenis mogelijk. Miserere beteekent heb medelijden met mij. Het is de aanhef van een kerkgezang: Miserere mei, Domine!] Eene kwade biecht maakt eene kwade absolutieGa naar voetnoot8). |
Abt. Hij is al abt, eer hij in 't klooster komtGa naar voetnoot9). |
Ach. Hij zegt (of: spreekt, ach noch wach. [Men zegt het van iemand, die volstrekt geen geluid geeft. Wach, thans verouderd, was eertijds als eene versterkte uitdrukking van ach bekend.] |
Achter. Achter ziet gij mij laatstGa naar voetnoot10). Hebt gij hem van voren gezien, bezie hem ook van achterenGa naar voetnoot11). Hij weet van voren niet, dat hij van achteren leeftGa naar voetnoot12). |
Achterste. Hij zoekt naar de blom, en valt met zijn achterste in het gruisGa naar voetnoot13). [Dit spreekwoord ziet in het algemeen op den al te kieskeurige, die later tot het weinig aanbevelenswaardige overgaat, waar hij eertijds het veel betere had verworpen, - en bepaaldelijk op den vrijer, die eindelijk, zooals een spreekwoord zegt, met zijn' spot naar bed gaat, ofschoon dit laatste meer op de vrijster dan op den vrijer wordt toegepast.] |
Advocaat. Die zijn eigen advocaat wil zijn, voorziet zijn' cliënt van een zot. |
Afslag. We verkoopen van daag geene koeien bij afslag en opbod. |
Afstand. Het is een goede jongen; maar op een afstand. |
Age Jajes. Dat is tot daaraantoe, zei Age Jajes, en hij mende den wagen in de slootGa naar voetnoot1). |
Aken. Hij zou Keulen en Aken verzettenGa naar voetnoot2). [Dat is: alles, zelfs het bijna onmogelijke, aan wenden, om zijn doel te bereiken.] |
Akker. Daar vele kinderen zijn, daar versmalt de akkerGa naar voetnoot3). |
Almanak. Het zijn geen brieven, maar almanakkenGa naar voetnoot4). [Men geeft dit antwoord al gekkende op de vraag: wat blief je? alsof het onderzoek over brieven liep.] |
Ananas. Hij zit in de drukte als eene ananas in de blâren. |
Andla. Dokter Andla is er buiten, en was er juist midden inGa naar voetnoot5). |
Angst. Angst is niet te beterenGa naar voetnoot6). Het is maar een bloodemans angstGa naar voetnoot7). |
Anthonie. Dat is eene fraaiigheid, om in te verbijsteren, zei Toon de kruier. |
Appel. Een appel in den Mei Is zoogoed als een eiGa naar voetnoot8). Het is moeders oogappel. |
Arend. Slakken kunnen geen arenden volgen. |
Arm. Ik heb een been in mijn' armGa naar voetnoot9). |
Arme. Konden de rijken de armen opeten, zij zouden ze niet in schoon water sch ....Ga naar voetnoot10). |
Armoede. Die alleen woont, lijdt armoede. Hoe meer goed, Hoe meer armoed. [Dit spreekwoord geeft hetzelfde te kennen als: Hoe meer koeien, Hoe meer moeien; waarin het moeien op de zorgen des levens ziet; die van onaangenamen aard zijn.] |
As. As Komt in den molen te pasGa naar voetnoot11). |
Asch. Asch is verbrand hout en gevonkte kooltjesGa naar voetnoot12). [Men zegt hiermede in Zeeuwsch-Vlaanderen hetzelfde als elders met Asch is verbrande turf.] Hij gaat met de beenen in de warme asch zitten. |
Athene. Hij zendt uilen naar AtheneGa naar voetnoot13). |
Auk. Hemel, Bauk! Welk eene scheur heeft onze AukGa naar voetnoot14). |
Azijn. Men kan geen malvezij uit een azijnvat tappenGa naar voetnoot15). |
Ba. Zeg boe of baGa naar voetnoot16). |
Baas. Als de kater van huis is, dan is onze kat baasGa naar voetnoot17). |
Baat. Alle baat helpt, zei de mug, en zij p .... in den RijnGa naar voetnoot18). |
| |
| |
Bakker. Wat is er al te doen in eene bakkershooischuurGa naar voetnoot1)? |
Bal. Een wentelende sneeuwbal groeit altijd aan. [De laster, rondgaande, wordt al grooter en grooter.] |
Balk. Houd je binnen de balken, dan wordt ge niet geschotenGa naar voetnoot2). |
Ballast. Een schip ligt het best op 't water, als het goed geballast is. [Na het eten is het goed, een middagslaapje te nemen, zeggen de liefhebbers, en zij beroepen zich op dit spreekwoord.] |
Bamis. Hij heeft zijn Bamis betaald. [Dat wil zeggen: het is een soliede man. In sommige streken van Noord-Brabant is het gebruikelijk, dat de verschillende koopers het op publieke verkoopingen gekochte bij den notaris moeten voldoen op den eersten October, dat is: te Sint Bavo. Dat noemt men zijn Bamis = Bavomis betalen.] |
Bang. Hij is bang voor zijne eigene schaduwGa naar voetnoot3). |
Barmhartigheid. Bier en barmhartigheid komen bij elkanderGa naar voetnoot4). |
Bauk. Hemel, Bauk! wat zeg jeGa naar voetnoot5)? |
Bed. Billert en Wab, koster en Lolk: 't Is al één volk; Seger en Ded: Op één bedGa naar voetnoot6). Gemak voor eer, zei de begijn, en zij ging op paters bed liggenGa naar voetnoot7). Het is goed, dat er twee in één bed slapen; hoe zou anders één alleen warm worden! Hij gaat met den kapiteinsrang naar bed. [Men zegt dit op Texel van iemand, die zich in den vierden graad van dronkenschap bevindt.] Zijn bed wordt hem onder zijn gat verkocht. |
Bedaard. Braaf en bedaardGa naar voetnoot8). |
Bedelaar. Jonge luiaards, oude bedelaarsGa naar voetnoot9). |
Bedrieger. Die een bedrieger bedriegt, verdient een stoel in den hemel. |
Beenderen. De buik vol beenen, de schort vol tranenGa naar voetnoot10). [Als de misdaad gepleegd is, en de gevolgen niet uitblijven, rest meestal weinig anders dan 't gepleegde kwaad te beschreien. Het spreekwoord ziet op een zwanger meisje.] De hond krijgt wel een been, dat hem niet toegedacht wasGa naar voetnoot11). Het vleesch naast het been smaakt het bestGa naar voetnoot12). Hij gooit er met een been naar. |
Beenen. Daar gaat geen kraai op één beenGa naar voetnoot13). De eieren gaan nu op gouden beenenGa naar voetnoot14). Hij heeft strooien beenen. Men zegt dit te Beveren en Rouselare, beide in de nabijheid van Kortrijk, van een dronkaard.] Ik heb een bot in het beenGa naar voetnoot15). |
Beest. Daar zal ik geen beest in zijnGa naar voetnoot1). [Wanneer iemand zich in deze of gene zaak niet wil afzonderen, vooral indien het eene geldelijke opoffering betreft, zegt de Zeeuwsch-Vlaandersman: Daar zal ik geen beest in zijn, waar elders gangbaar is: Daar wil ik geen hond in wezen.] Hij zegt noch hond noch beestGa naar voetnoot2). Ik wil dat grijze hoen niet hebben, zei de vos, en hij kon het beestje niet krijgenGa naar voetnoot3). |
Begeerlijkheid. Naar wensch en begeerteGa naar voetnoot4). |
Begijn. Dat komt van 't lange preeken, zei de begijn, en zij sch ... in den buikzakGa naar voetnoot5). Werken is zalig, zei het begijntje, en ze telde gruttenGa naar voetnoot6). |
Begin. Alle ding heeft een begin en een einde, behalve God en zijne genadeGa naar voetnoot7). |
Bek. Hij is hard in den bek. [Jonker Geldeloos nl., van wien men mede zegt: Hij is zoo hard als een spijker.] |
Bel. De bokken met bellen zijn bij de rijke lui het meestGa naar voetnoot8). Het is de kat, daar de bel aan hangt. [De hoofdpersoon, de man, die 't kan beslissen nl.] Hij hangt alles (of: heel zijn vermogen) aan de belGa naar voetnoot9). |
Belofte. Wat men tegen de beloften doet, dat behoeft geene plaatsGa naar voetnoot10). |
Benauwd. Die op God vertrouwt, Is nooit benauwdGa naar voetnoot11). |
Beraad. Het is geen beraad waardigGa naar voetnoot12). |
Berg. Wij zullen nog eens zuchten, zei Mozes, toen hij den berg opging. [Een gezegde, onder drinkebroers gangbaar.] |
Berlikum. Te Berlikum in de koeGa naar voetnoot13). |
Bescheid. Alle ding heeft zijn bescheidGa naar voetnoot14). Als de hond komt tot heer, Dan weet hij bescheid noch eerGa naar voetnoot15). In alle zaken is bescheidGa naar voetnoot16). |
Beurs. Het is eene kunst: te weten, wat een ander in de beurs heeftGa naar voetnoot17). Verhuizen is beursluizen, sprak een snijder, en hij timmerde eene deurGa naar voetnoot18). |
Bewijs. Eene openbare zaak behoeft geen bewijsGa naar voetnoot19). |
Bezem. De zachte bezems vegen wel zacht, maar ze maken geen vaartGa naar voetnoot20). Het is zoo kroes als een bezemsteelGa naar voetnoot21). Zijn haar krult als een bezemstokGa naar voetnoot22). |
Bier. De voerlui, die geen wijn of bier lusten, moeten niet op den wagen, maar op het rad zittenGa naar voetnoot23). Praat gaat te bier; wijsheid gaat naar de waar- |
| |
[pagina CLXII]
[p. CLXII] | |
heidGa naar voetnoot1). Twee ton bier, hoeveel tot het maalGa naar voetnoot2)? Uw mout is nog niet tot bier gewordenGa naar voetnoot3). |
Bij. Als de bijenkorf eerst aan het winnen is, dan wint ze sterk. [Wanneer de eerste kinderen spoedig na elkander komen, krijgt men ras een groot gezin.] Als de witte bijen vliegenGa naar voetnoot4). |
Bil, Vier nakende billen brengen ze samenGa naar voetnoot5). |
Bilkert. Maak dat een Bilkert wijsGa naar voetnoot6). [Het Bilt is eene gemeente in Friesland, in het arrondissement Leeuwarden gelegen. De bewoners, meest Hollanders van oorsprong, munten uit in geestbeschaving en bevattelijkheid; zoodat zij voor slimme donders doorgaan.] |
Binnen. Kroes van buiten en kroes van binnenGa naar voetnoot7). |
Blaas. Die blaas zal spoedig barsten. |
Blad. Als een kikvorsch op een pompeblad: er op of er onder. [Men zegt dit van wispelturige menschen, die dikwijls niet weten, wat zij willen. Een pompeblad, of eigenlijk een plompeblad, is het zeer breede blad eener waterplant.] Hij beeft als een esscheblad, dat door den herfstwind bewogen wordt. |
Blaffer. Daar is meer dan één hond, die blaffer heetGa naar voetnoot8). |
Bliksem. Hij brengt den donder voor den bliksemGa naar voetnoot9). |
Blind. Bij het volk is de nering, zei de blindeGa naar voetnoot10). De blinde moet wel staan, Zoolang als de leider wil gaanGa naar voetnoot11). [Staan zal hier als stand houden, dat is: vol houden, te nemen zijn, in den zin dus van zijne vroegere beteekenis, die wij nog kennen in het spreekwoord: Die sta, zie toe, dat hij niet valle.] De blinde raakt den leeuwerik welGa naar voetnoot12). [Op gelijke wijze zegt men van een toevallig treffen: De blinde schiet wel een vogel.] Ik wou wel gaarne zien, zei de blinde, dat men oogen uitdeeldeGa naar voetnoot13). Nu komen wij er om samen, hoe men den blinde de oogen zal uitscheurenGa naar voetnoot14). Tegen den blinde is het goed schermenGa naar voetnoot15). |
Bloed. Arme bloed! loop uit den regenGa naar voetnoot16). Het is een arme bloed, die niet sch .... kan zonder scheurenGa naar voetnoot17). - Wie rood wordt, heeft bloedGa naar voetnoot18). |
Blood. Als de karige begint te geven, en de bloode te slaan, dan weten ze beide van geen ophoudenGa naar voetnoot19). |
Boedel. Als men de steden bij boêlgoed verkoopen zal, zal dat een mooistuivergeld opbrengenGa naar voetnoot1). [Dat wil zeggen: bij de publieke veiling van zoo groote vastigheden moet er vrij wat opgeld betaald worden. Door boêlgoed verstaat men publieke veiling, en stuivergeld is opgeld.] Het is een oudwijven-boêl. |
Boeg. Hij ziet er uit, of ze hem in den boeg gevaren hebben. |
Boek. Boeken en bokken: hoeveel scheelt hetGa naar voetnoot2)? De woorden zijn goed, zei de uil, en hij zag in het psalmboekGa naar voetnoot3). Vele boeken niet te lezen: Kan men zóó wijs wezenGa naar voetnoot4)? Zoo zitten de boeken. |
Boer. Den boeren diende men wel te zeggen, of de zieken veeg waren of niet; dan behoefden zij er geen kosten meer aan te doenGa naar voetnoot5). De steelui zeggen sekreet, de boeren zeggen kakhuis, en als 't al voor de heeren komt, is 't een winkel van papier en lorrenGa naar voetnoot6). Hij is te voren als een boer, die een jaar pacht ten achteren isGa naar voetnoot7). |
Bok. Hij lacht als een bok, die saffraan eet. |
Bolster. Hij haalt er den bolster af. |
Bom. Bomke boven, zei de burgemeester van Franeker tot Prins MauritsGa naar voetnoot8). |
Bonk. Die zich voor hond verhuurt, moet de bonken kluivenGa naar voetnoot9). |
Boom. De boomen beletten het bosch te zien. Men kapt een boom zoolang, dat hij omvaltGa naar voetnoot10). |
Boon. Bange boonen breken als brijGa naar voetnoot11). [Bange boonen zijn weekgemaakte boonen, evenals men zegt: de erwten laten schrikken, als men er koud water bij doet.] Hij heeft al boonen met hem gegetenGa naar voetnoot12). |
Boord. Hij heeft niet meer te zeggen dan een loop-in-'t lijntje aan boord. |
Boos. Vele doorjagers zijn in de veerschepen geraakt; daar houden zij den booze als in eene kist, maar ze laten hem loopen, waar hij wezen wilGa naar voetnoot13). |
Bord. De laatste lik maakt het bord schoonGa naar voetnoot14). Hij ziet er uit als de dood, gedeserteerd van 't ganzenbordGa naar voetnoot15). |
Boter. Altijd boter in den brij, zei malle Gerben; hij roomde ze er boven af, en kreeg elken keer likken toeGa naar voetnoot16). [Die toekrijgende likken zullen hem wel niet in den mond zijn gekomen, maar op een ander deel zijns lichaams, dat wil zeggen: ze zullen hem als slagen zijn toegeteld.] Boter, brood en kaas is goede huismans spijsGa naar voetnoot17). Boter in den brij is wel van mijne gadingGa naar voetnoot18). Boter in den
|
| |
[pagina CLXIII]
[p. CLXIII] | |
brij is zoo kwaad nietGa naar voetnoot1). Hij is van daag als de boter. Is dat je boter, dan mag je je brood wel droog etenGa naar voetnoot2). Kon het rommelen in den buik zooveel boter opbrengen als het rommelen in de karn, het zou hard op een rommelen gaanGa naar voetnoot3). Laat ons de boter opeten, zoo zal het mooi weer wordenGa naar voetnoot4). Mater! wat is dat een stuk boter, zei het wijf uit de Wouden, en zij vond eene kat in de karnGa naar voetnoot5). Men kan niet alles steken (of: spanen) als boter. Voor geld koopt men de boterGa naar voetnoot6). |
Botje. Al te mooi, zei meester Oege, en hij kreeg een Philippus-gulden voor een botjeGa naar voetnoot7). Dit spreekwoord komt in de plaats van het Deel III. bl. lxi aldus opgegevene: Al te vriendelijk, zei meester Oege, en hij beurde een Philippus-gulden voor een botje. Dien mij, ik heb botjesGa naar voetnoot8). Maak de botjes niet te veelGa naar voetnoot9). |
Bouwheer. Een goed bouwmeester legt een stevig fondament. |
Boxum. Mannen van Boxum: dat waren mannenGa naar voetnoot10)! |
Brand. Laat de dief iets, De brand laat nietsGa naar voetnoot11). [Wel waar; maar tegenover een nog erger' vijand geldt ook het spreekwoord: Brand laat iets, Maar water niets.] |
Breedte. Het komt in de lengte of breedteGa naar voetnoot12). |
Brems. Er komt somtijds wel een oorlog tusschen de koe en de bremsGa naar voetnoot13). [Bremsen zijn horzels, ook als paardenvliegen bekend, eene plaag voor koeien en paarden.] |
Breskens. Een goed geloofen eene kurken ziel: dan kan men te Breskens overvarenGa naar voetnoot14). [Evenals men elders zegt: Een goed geloof en eene kurken ziel: dan drijft men de zee over (of: altijd boven), wanneer de bewijsgronden voor eene stelling niet zeer krachtig blijken te wezen, geldt in Zeeuwsch-Vlaanderens westelijk deel: Een goed geloof en eene kurken ziel: dan kan men te Breskens overvaren; omdat het groote overzetveer vandaar naar Vlissingen te Breskens gevonden wordt.] |
Brij. De brij is op, het best van den dag is wegGa naar voetnoot15). De brij is zoo hard, dat er wel eene muis op zou kunnen dansenGa naar voetnoot16). Die gaarne brij eten, spreken veel van de gortGa naar voetnoot17). Hij kookte hem den brij van zijn eigen meelGa naar voetnoot18). |
Bril. Die den bril om den hals heeft, die ziet er ook doorGa naar voetnoot19). |
Broeder. Ik wil mijn'broeder tot peet wezenGa naar voetnoot1). |
Broek. Als mijne broek een peperzak isGa naar voetnoot2). Hij heeft een mond, dat men er wel eene broek in spoelen kanGa naar voetnoot3). Hij moet eene vrouw hebben of eene grootere broekGa naar voetnoot4). Waar broeken zijn, gelden geen doeken. [Daar broek het symbool van den man, doek dat der vrouw is, zegt men met dit spreekwoord, dat in gemeene samenkomsten mannen stem uitbrengen, en vrouwen daartoe geen macht hebben.] |
Brood. Die kinderbrood eet, zit er met schandeGa naar voetnoot5). Het is geluksbroodGa naar voetnoot6). Hij kan den broodzak niet uit het huis kerenGa naar voetnoot7). Kon hij nu menschen eten, hij gebruikte den een voor vleesch, en den ander voor broodGa naar voetnoot8). Wie zoolang brood genoeg hadGa naar voetnoot9)! Zij heeft brood op de plank. [Doelende op de groote borsten eener dienstmeid, zegt men evenzoo: Daar ligt bij haar wat op 't venster en Zij heeft gezonde melkkannetjes.] Zuur brood eet men meestGa naar voetnoot10). |
Brug. Hij breekt de brug af. Hij is tot eene brug gebruikt. |
Bruid. Gij moogt de bruid wel eischenGa naar voetnoot11). Men zal het wel schikken, dat de bruid een goeden schotel krijgtGa naar voetnoot12). |
Bui. Hoe mooi weer is het nu bij hen; maar zie wel toe, dater geen donderbui (of: regen) na komtGa naar voetnoot13). |
Buidel. Daar mijn buidel opengaat, daar rookt de schoorsteenGa naar voetnoot14). |
Buik. Dikke buik, slapende voetGa naar voetnoot15). Een leege buik kan kwalijk den slaap vindenGa naar voetnoot16). Men zou hem wel eene luis op den buik knippenGa naar voetnoot17). |
Bul. Als de koe tochtig is, dan ziet ze het haar van den bul niet aanGa naar voetnoot18). Daar de bullen spelen, mogen de hokkelingen wel mestenGa naar voetnoot19). De bul is gebraden; vader komtGa naar voetnoot20). Dit spreekwoord komt in de plaats van het Deel III. bl. lxi aldus opgegevene: Gerezen brood, vader komt! Die de bullen heeft bij den hoop, krijgt de koeien voor nietGa naar voetnoot21). Hij is een recht stuursche bulGa naar voetnoot22). Hij loopt er op in als de bul op den hooiopperGa naar voetnoot23). Hij ziet als een Twenther bulGa naar voetnoot24). |
| |
[pagina CLXIV]
[p. CLXIV] | |
Bunzing. Men vangt somtijds ook wel bunzings in rattenvallenGa naar voetnoot1). |
Buurman. Buren-wee verlicht welGa naar voetnoot2). [Zoo wij op de tegenheden van onze naasten zien, kunnen we de onzen te beter dragen. In denzelfden zin zegt men: Buurmans leed troost.] Hij gaat bij de buren de kooltjes dooven, en laat ze t'huis vergaan. |
Buurt. De kinderen uit de buurt weten dat welGa naar voetnoot3). |
Celi. Zuster Celi kent geen kruid voor grasGa naar voetnoot4). |
College. De Hondsbossche zeewering ware te leggen geweest met de overblijfselen van de overdadige dijkscollegemaaltijden. |
Contremine. Hij arbeidt in de contremine. [Dat wil zeggen: hij zet list tegen list. Contremine, aan de belegeringskunst ontleend, beteekent dan ook list tegen list; zijnde mineeren en contramineeren = mijnen graven en tegenmijnen.] |
Courant. De krant schrijft er van. [Zoo zei men vroeger van eene belangrijke tijding, ten tijde nl., toen de kranten minder algemeen waren dan thans, en niet alle dagen het nieuws aanbrachten.] |
Daad. Een gezegd woord is geen gedane daadGa naar voetnoot5). Veel praatjes, Weinig daadjes. |
Dader. De kwade rader en de kwade dader zullen met gelijke pijn gepijnigd wordenGa naar voetnoot6). |
Dag. Die gisteren zijn schip verloren heeft, zou het van daag graag weerom hebben. Een eeuwig varkenskot, zei Jasper, en het brak den volgenden dagGa naar voetnoot7). Geen goeden dag of goeden weg zeggenGa naar voetnoot8). Het heugt mij zoogoed als de dag van gisterenGa naar voetnoot9). Het is alle dagen geen hooiweer, al schijnt de zonGa naar voetnoot10). Het is alle dagen geen vetpot. Het is beter dan kom alle dagenGa naar voetnoot11). Het is heden een dag van den zomerGa naar voetnoot12). Hij kijkt op klaren dag de sterren uit de lucht. [Men zegt dit van een trotsch' mensch.] Hij raast als de derdendaagsche koorts. Ik pijpte gisteren al den dag, Dat ik heden niet meer magGa naar voetnoot13). Ik wou dat ik mijn' goeden dag terughadGa naar voetnoot14)! Ita, zei Wouter, en hij had drie dagen op school gegaanGa naar voetnoot15). [Het Latijnsche woord ita beteekent ja. wouter had dus in drie dagen ja leeren zeggen, of liever: had zijne kennis in de Latijnsche taal door dat woord op eene pedante wijze te luchten gehangen.] Maak dag en weg evenlangGa naar voetnoot16). Maak mij datniet wijs: ik heb drie dagen in de stad gewoondGa naar voetnoot17). Muizen, die zoo vroeg piepen, daar wil op den dag de kat gaarne mee wegGa naar voetnoot1). Sint Margriet wil het gaarne weten, vóór of na of op den rechten dagGa naar voetnoot2). Wordt gij gewaar, dat het dag isGa naar voetnoot3)? |
Dak. Hij heeft de dakvensters nog niet open. [De slaap zit hem nog in de oogen.] Zend hem om de dakschaarGa naar voetnoot4). |
Dam. Hij heeft zoo menigen hobbeligen dam overgeklommenGa naar voetnoot5). |
Dans. Hij waagt er zijn' zomerdans wel aanGa naar voetnoot6). |
Dartel. Hij is zoo dartel, als hij lang isGa naar voetnoot7). |
Deeg. Al genoeg koek van één deegGa naar voetnoot8). Komt gij nu mee, gij week deegGa naar voetnoot9)? Men zou van hetzelfde deeg een koek bakkenGa naar voetnoot10). |
Deel. Heler en steler hebben evengoed deelGa naar voetnoot11). Hij krijgt altijd het leeuwendeel. [Dat is: het grootste deel, of liever den ganschen buit. Het spreekwoord is ontleend aan de fabel van de jachtpartij, die de leeuw met andere dieren gehouden heeft. Van daar de societas leonina (het leeuwenverbond), waarvan de oude rechtsgeleerden spreken.] |
Deken. Gij zit niet onder de dekenGa naar voetnoot12). |
De Noordzee. Ik wou, dat je in de Noordzee lagGa naar voetnoot13). |
Deur. Blauwe Fedde staat om den hoek van de deurGa naar voetnoot14). Buiten deur gesloten, is gauw vergetenGa naar voetnoot15). Daar is de deur! De deur toe, de Heidens komenGa naar voetnoot16). Hij heeft achter de deur gestaan, toen de schaamte uitgedeeld isGa naar voetnoot17). Hij kan het goed niet uitkeren, al stond hij met een stok in de deurGa naar voetnoot18). Ik heb wel blazen gehoord, maar 't was voor de smidsdeurGa naar voetnoot19). Ik kan die slijkerige stokken niet best voor mijne deur lijdenGa naar voetnoot20). [Dit wordt van crediteurs gezegd.] Men moet zijne dooden niet met het vuilnis de deur uitdragen. [Te Harlingen, waar dit spreekwoord gangbaar is, begraaft de geringere stand, uit eerbied voor zijne afgestorvenen, de lijken niet op Zaterdag, maar bij voorkeur op Zondag.] Men weet niet, waar zijne deuren keerenGa naar voetnoot21). Wie in de deur vaak naar het gat gewezen wordt, dien is het niet bijster ruimGa naar voetnoot22). Zij is zoo brutaal als eene hooischuur (of: schuurdeur). Zingen voor eens dooven mans deurGa naar voetnoot23). |
Dief. Het stond hem zoo na, als een jongen dief het hangenGa naar voetnoot24). Hij liegt als een paardendiefGa naar voetnoot25). |
| |
| |
Dienst. Had hij geld tot zijn' dienst, hij zou den paus wel stillenGa naar voetnoot1). |
Dier. Daar kermt geen dier dan uit noodGa naar voetnoot2). De wilde dieren worden ook wel getemdGa naar voetnoot3). |
Dik. Kort en dik is ongeschiktGa naar voetnoot4). |
Ding. Die alle dingen kent, behalve zijne eigene, wordt gauw verslagenGa naar voetnoot5). Gauw en goed zijn twee dingen. Gekken lui is geen ding weliger dan wijsheidGa naar voetnoot6). In alle dingen is het hunne eene puntGa naar voetnoot7). |
Dochter. Vader vliegt nog al hoog (of: is nog al wijs) met zijne dochter. [Dat is: hij geeft niet gemakkelijk zijne toestemming tot een huwelijk met haar, maar doet nog al hooge eischen aan den aanstaanden schoonzoon.] |
Dokter. Men zou eer een dokter voor de pleiters, dan een kok voor de zoet-eters makenGa naar voetnoot8). |
Dominé. De dominé predikt maar eens (of: geen tweemaal) voor zijn geldGa naar voetnoot9). |
Domme. Hij is te dom, om een mensch te zijnGa naar voetnoot10). |
Dood. Als men den gemesten kalven de kransen omhangt, en ze met de trom door de stad laat voeren, is hun dood nabijGa naar voetnoot11). Het is kwaad vasten op eens andermans doodGa naar voetnoot12). Hij had geen lijk sedert geschoren Wijbe's doodGa naar voetnoot13). Hij sterft duizend dooden. Hij zal een harden dood hebben. [Het bijgeloof zegt dit van iemand, die de gewoonte heeft van in-zich-zelven te spreken.] Hoe na zijt gij om den bitteren dood uitgeweestGa naar voetnoot14)! Wacht naar des duivels dood: hij is nog niet ziekGa naar voetnoot15). |
Doode. Dooden nemen dooden mee. [Het bijgeloof zegt, dat het kind sterven zal, als het naar een doode benoemd is.] Hoe eer dood, hoe eer begraven. Hopedooden leven langGa naar voetnoot16). Zoo zoudt gij u wel houden, al was ik doodGa naar voetnoot17). |
Doos. Aan alles komt een einde, zei de man, en zijne snuifdoos was leeg. |
Dordrecht. Willen we samen maar naar Dord gaan? [Zoo vraagt te Gorinchem bij het kruisjassen een der tegenspelers aan zijn' maat, wanneer het blijkt, dat ze beide slechte kaarten hebben, waarmede hij voorstelt: zich voor overwonnen te verklaren. Die vraag duidt wellicht aan, dat men zich voor gek wil aangeven, en te Dord in het krankzinnigenhuis aanmelden; gek dan als onnoozel genomen, als willende zeggen: wij hebben geen kracht van tegenstandbieding. Het kan echter ook zijn, dat het voorstel, om à d'autre te gaan, in de wandeling naar Dord gaan is geworden, evenals op de koe staan van coup de grace is gekomen. De vraag, om samen naar Dord te willen gaan komt ook elders in het commercen voor, wanneer alle spelers passez gezegd hebben, behalve de twee laatsten, die niet kunnen kleuren. Die twee doen dan over, en gaan nu een van beiden op.] |
Dorsch. Hij is hier op den dorschGa naar voetnoot1). |
Dorst. Daar de kok van honger sterft, en de schenker van dorst, daar gaat het niet goedGa naar voetnoot2). Daar is honger gebakken, en dorst gebrouwenGa naar voetnoot3). |
Draad. Hij spint er nog een draadje bij. Hij is een dapper werkman, alser kwaad gesproken wordt.] |
Drager. Hij is zoo dronken als een pakdrager. [Deze Vlaamsche spreekwijze is aan de slechte gewoonte der sjouwerlieden, om zich aan sterken drank te buiten te gaan, ontleend.] |
Drek. Het zijn drekeierenGa naar voetnoot4). Hij zal nog in den hennedrek verzuipenGa naar voetnoot5). Hoe meer de zon op den drek schijnt, hoe meer ze stinktGa naar voetnoot6). |
Drempel. Hij mag niet over den drempel komenGa naar voetnoot7). |
Droes. De droes spijkerde ze den hoed op den kop, die hem niet eerdenGa naar voetnoot8). Hard tegen hard, zei de droes, en hij beet in den steelGa naar voetnoot9). |
Droog. Hij zit als een visch op het droge. [Dat is: volstrekt niet op zijn gemak.] |
Droom. Wat die droom beduidtGa naar voetnoot10)? |
Druk. Druk Is nimmer gelukGa naar voetnoot11). |
Dubbeltje. Hij is bekend als de kwade dubbeltjesGa naar voetnoot12). |
Duco. Gij zijt er niet, zei Duco, en hij had geen troefGa naar voetnoot13). |
Duim. Een lik op de duimen, Dat de nagels schuimenGa naar voetnoot14). |
Duivel. Als je aan den duivel denkt, dan zie je zijne horensGa naar voetnoot15). De duivel en zijne moer zouden hem niet vindenGa naar voetnoot16). De duivel en zijne moer zouden het niet bedenkenGa naar voetnoot17). De oude vrijers hebben den duivel gezienGa naar voetnoot18). Hadt gij eerder gesproken, De duivel had u den nek gebrokenGa naar voetnoot19). Hij gaat bij den duivel te markt. Hij gooit met duivels. [Men zegt dit van den vloeker.] Hij telt ze bij den roes, als de duivel de monnikenGa naar voetnoot20). Je kunt er wel jonge duvels vangen. [Men zegt dit, als het ergens buitengewoon vol is.] Loop den duivel het oog uitGa naar voetnoot21). Loop voor een duivel, en laat
|
| |
[pagina CLXVI]
[p. CLXVI] | |
je wegenGa naar voetnoot1). Waar God huisvest, kan de duivel niet wonen. Ziedaar, kerels! hoe kunnen die duivels-stronten zwemmenGa naar voetnoot2)? |
Duizend. Nog een duizend, KlaasoomGa naar voetnoot3)! |
Eed. Een kwade eed Is Gode leed. Van honderd eeden niet één te houden, maakt een valsch eindeGa naar voetnoot4). |
Eén. Eén alleen kan geen rei makenGa naar voetnoot5). - Dat is er één, die kan je voelen (of: proeven)Ga naar voetnoot6)! Hij staat daar, of hij geen ééntje kan tellenGa naar voetnoot7). |
Eend. Het is eene eend. [Dat wil zeggen: eene groote leugen. Men bezigt de spreekwijze ook wel van een domkop; ofschoon men in dat geval veelal zegt: Hij is zoo stom als eene eend.] |
Eer. Die zijne eer voor het gerecht moet halen, dien komt het duur te staanGa naar voetnoot8). Eer is een groote schatGa naar voetnoot9). Hij heeft nog geene lieve kinderen over het eerepadGa naar voetnoot10). Hij meent, dat hij alle eer wel waardig isGa naar voetnoot11). Om der eere wil moet men veel overzienGa naar voetnoot12). |
Eerlijkheid. Eerlijkheid is meer dan rijkdomGa naar voetnoot13). |
Egge. Het is mijn ploeg en mijne eggeGa naar voetnoot14). |
Ei. Als wij t'huis zijn, kunnen wij onze eigen eiers etenGa naar voetnoot15). Eiers met zoutGa naar voetnoot16). Het zijn geen eiersGa naar voetnoot17). [Men zegt dit in Zeeuwsch-Vlaanderen bij den uitroep ei!] Hij zoekt Lukas-eierenGa naar voetnoot18). Krijg je mij niet, dan krijg je mijn ei welGa naar voetnoot19). Niet kakelen, maar eieren leggen. Welke eieren kan hij leggenGa naar voetnoot20)? Zij hebben hem op vuile eieren gezetGa naar voetnoot21). |
Einde. Gij houdt altijd uw einde, als alle gekkenGa naar voetnoot22). Het einde bezuurt het alGa naar voetnoot23). Hij krijgt de einden in de hand. 't Is ellende Zonder ende. 's Werelds loon zal hij in het einde nog krijgenGa naar voetnoot24). |
Ekster. De ekster vliegt zoover niet, of de staart moet evenwel volgenGa naar voetnoot25). |
El. Ik heb die el te vaak gemetenGa naar voetnoot26). |
Emmer. Dat doet den emmer overloopen. |
Endymion. Hij slaapt Endymion's slaap. [De mythologie zegt, dat diana, wanneer zij als luna of selene voorkomt (en dus niet met jachtgereedschap, maar met het teeken der wassende maan wordt afgebeeld), op den schoonen endymion verliefde, hem op den berg Latmus in slaap bracht en in zijn' slaap aanhoudend en dapper kuste. Sedert wijdde de Carische jonge edelman endymion den dag aan den slaap; terwijl hij zich geheele nachten op Latmus bezighield met de jacht, waarvan hij een vurig beminnaar was. Zijn slaap deed het spreekwoord ontstaan, dat toegepast wordt op hem, die er van houdt, om bij dag te slapen.] |
Engel. Al praat gij met engelsche tongenGa naar voetnoot1). [Voor engelentongen zei men voorheen engelsche tongen, evenals men sprak van de engelsche boodschap voor de boodschap des engels.] |
Engelschman. Hij is zoo grillig als een Engelschman. |
Eten. Hebt gij het niet van het eten, zoo neem het van het natGa naar voetnoot2). Weinig volk, lekker etenGa naar voetnoot3). [Men zegt dit, als velen genoodigd, en slechts weinigen gekomen zijn.] |
Even. Gelijk is evenGa naar voetnoot4). |
Ezel. Hij maakt een ezel Van een kwezel. [Men geeft dien dubbelzinnigen lof in Vlaanderen en op deszelfs grenzen aan de mannelijke oorzaak van den val van een vroom zusje. Zij was eene kwezel, en hij maakte haar door zijn ondeugend gedrag tot een ezel, omdat er nu voortaan op haar gereden wordt. Weet zij zich voor het oog der wereld goed te houden, maar knijpt zij de kat in 't donker, dan zegt men: Kwezel, Bij gebrek aan ezel.] Krauw den ezel zijn' staart, hij loont u met een scheet. Kwezel, Bij gebrek aan ezelGa naar voetnoot5). |
Fatsoen. Dat is voor mij geen fatsoen; Daarom laat ik het u doenGa naar voetnoot6). |
Feest. Hij is op de hoogte van 't feest. |
Flauwte. Die van flauwte bezwijmt, dient bij hem niet te zittenGa naar voetnoot7). |
Flesch. Hij heeft de flesch duchtig aangesproken. |
Flip. Hij zit er op met Filip's kwastGa naar voetnoot8). |
Floris Gijl. Met een Floris Gijl kan hij het afleggenGa naar voetnoot9). |
Folio. Het is een man in folio. |
Frankrijk. Fransche ratten Rolt uw mattenGa naar voetnoot10). Hij liegtals een leger FranschesoldatenGa naar voetnoot11). |
Fuik. Achterin de fuik vang je de meeste paling. De fuik is hier al geledigdGa naar voetnoot12). |
Gabbe. Het is zoo kwaad niet, als heer Gabbe wel preektGa naar voetnoot13). |
Gading. Mager vet, allemans gadingGa naar voetnoot14). |
Gal. Daar ligt hem de galGa naar voetnoot15). Het is zoo bitter als galGa naar voetnoot16). |
| |
[pagina CLXVII]
[p. CLXVII] | |
Galg. Evengoed hier biechten als onder de galgGa naar voetnoot1). |
Gang. Men kan het aan zijnen gang wel zienGa naar voetnoot2). |
Gans. De ganzen melkenGa naar voetnoot3). Gij verstaat er u niet op, waarmee de gans p ...Ga naar voetnoot4). Hij ziet er uit als de gans uit de kruikGa naar voetnoot5). |
Gast. Zulke waard, zulke gastenGa naar voetnoot6). |
Gaten. Als het regent, loopen alle gaatjes vol. Heb jij een gat, ik zal er een spijker in slaan. [Wat gij ook zegt, ik zal u het antwoord niet schuldig blijven.] Hij ziet door negen muizengatenGa naar voetnoot7). Hoe zou men er een gat in makenGa naar voetnoot8)? |
Gatten. Als een spreeuw meer sch .... wil dan een ooievaar, barst zijn gat. Je kunt je gat niet vertrouwen. |
Geblaas. Aan de Maas Te veel geblaas. [Dit ziet op de Rotterdamsche bluffers.] |
Gebrek. Bij gebrek van goede menschenGa naar voetnoot9). |
Geduld. Geduld is der ziele spijsGa naar voetnoot10). |
Gegons. Wat zou eene mug zijn, als het haar gegons niet deedGa naar voetnoot11)? Dit spreekwoord vervange het Deel III. bl. lxvii geplaatste: Wat ware eene mug, zoo het haar ruit niet deed? en waarmede ook de dáár gegeven verklaring vervalt. |
Geheel. Noch ten halve, noch ten heeleGa naar voetnoot12). |
Geheugen. Hij heeft een geheugen als pek. |
Gek. De wijn in het hoofd maakt vaak den gek in den mondGa naar voetnoot13). Die kleine kinderen hebben, behoeven geen gekkenGa naar voetnoot14). Groote gekken vindt men meestGa naar voetnoot15). Het is te veel, twee gekken in één huisGa naar voetnoot16). Hij zal niet roekeloos gek worden: hij heeft zooveel verstandGa naar voetnoot17). Sta niet als een gek, als er wat te doen isGa naar voetnoot18). Zij hebben hem de gekskap al mee aangetrokkenGa naar voetnoot19). Zijt gij gek, dan moet gij van den wagenGa naar voetnoot20). [Dit spreekwoord komt in zin overeen met: Geen' zottepraat, of gij moet de kar af.] |
Gekheid. Gekheid om gekheidGa naar voetnoot21). Gekheid om raakGa naar voetnoot22). Het is gekheid, zei Nolletje, en hij zag den priester op zijn wijfGa naar voetnoot23). Lachen en giggelen is vaak maar gekheid makenGa naar voetnoot24). |
Geld. Als de kinderen geld hebben, hebben de kramers neringGa naar voetnoot25). De lavendelkist van zijn aanstaande vrouwtje zal wel eene tasch met geld te voorschijn brengen. Hem komt nog geld in handenGa naar voetnoot1). Ik heb genoeg van je spijt; geef mij nu wat van je geldGa naar voetnoot2). Vertrouw aan geen geldsnoeier uwe gezonde zeeuwen. |
Gelderland. Doe net als ik, en word vroedmeester bij de Geldersche schutterij. |
Geleerdheid. Geleerdheid is eene lichte vracht. |
Gelijk. Dat gij de mijne waart, hoe gelijk waart gij mijGa naar voetnoot3). |
Gelijkheid. Gelijk komt op ongelijkGa naar voetnoot4). Op gelijk en ongelijkGa naar voetnoot5). |
Geloof. Het geloof maakt menig mensch gezondGa naar voetnoot6). [Geloof zal hier wel in de oude beteekenis van crediet staan.] |
Geluk. De uil en de ooievaar hebben geen evengroot gelukGa naar voetnoot7). |
Gemak. Oude lieden zoeken hun gemakGa naar voetnoot8). |
/gest. Een hoofd vol gest Verdraait op 't lestGa naar voetnoot9). |
Geur. Dat is ook geen rozegeur en maneschijn. |
Gewis. We zullen het wisse voor het onwisse nemenGa naar voetnoot10). |
Gezond. Wat de zieke niet mag, daar gaat de gezonde mee wegGa naar voetnoot11). |
Gierigaard. De gierigaard is als eene jonge vrouw, die met vreugde ontvangt, en met pijn baart. Hebben doet gierig zijnGa naar voetnoot12). |
Gisteren. Kom morgen weer, wij bakten gisterenGa naar voetnoot13). |
Glas. Hij kan wel eene kan door een glas smijtenGa naar voetnoot14). Wat beteekent dat gooien in de glazenGa naar voetnoot15)? |
Glorie. Hij heeft de glorie al in 't hoofdGa naar voetnoot16). |
God. Het is een volk, daar God zijne hand voor houdtGa naar voetnoot17). |
Goed. Altijd vragen de rijke lui, hoe de arme lui aan 't goed komenGa naar voetnoot18). Heeft hij het niet aan goed, Zoo heeft hij het aan moedGa naar voetnoot19). Het eene goed sluit het andere niet uitGa naar voetnoot20). Is uw goed niet beschadigdGa naar voetnoot21)? |
Goede. De goede vergrijpt zich, de kwade verdwaast zichGa naar voetnoot22). De kwaden moet men toegeven, omdat ze kwaad doen; de goeden laat men loopen, omdat ze goed zijnGa naar voetnoot23). Ik zal wel zoo vroeg komen als de besteGa naar voetnoot24). Ruiten en rooven is
|
| |
[pagina CLXVIII]
[p. CLXVIII] | |
geen schande, Dat doen de besten van den lande. [In de 14e., 15e. en 16e. eeuw was men in ons vaderland zooweinig voor den overval van boeven beveiligd, dat de eerzame burger aan gedurige berooving blootstond, zonderdat de regeeringen der verschillende steden hiertegen iets vermochten, of de gedurig herhaalde plakkaten tegen de roovers eenige verbetering teweegbrachten. En geen wonder: groote heeren onderhielden hunne onderlinge veeten door eene partij vagebonden aan te nemen, die zoogenaamd als krijgsknechten dienst bewezen. Werden deze nu afgedankt of niet naar eisch betaald, dan stond er niets voor hun zoogenoemd recht van schadeloosstelling. Geen woningen der huislieden, geen kerken of kloosters zelfs waren veilig. Het opgegeven spreekwoord, uit die tijden dagteekenende, toont aan, hoe algemeen het ruiten en rooven moest zijn doorgedrongen, daar het zelfs geen schande geacht werd: de besten van den lande toch gaven er zich aan over.] - Is hem wat goeds toegedacht, Dat wordt hem gezonden of gebrachtGa naar voetnoot1). |
Goochelaar. Voor oogen zien is geen goochelspelGa naar voetnoot2). |
Goot. Pas op, dat je niet in de goot loopt. [Men zegt dit tot den vrijer, die onder het voortgaan zijne vrijster gedurig in 't gezicht ziet.] |
Gorre. Er zijn wel meer gorren dan in 't GorreveenGa naar voetnoot3). [Dat wil zeggen: overal zijn armen, ze zijn aan geene plaats gebonden. Gorre of gors is eigenlijk aangeslibd land, en wordt veelal in de beteekenis van armoedig genomen. Het moerassige Gorreveen (uitmakende de wei- en koornlanden van de gemeente Opsterland, gelegen in de provincie Friesland, in de nabijheid van Heereveen) komt hier alleen als woordspeling voor.] |
Gort. Zij heeft gort en meel in haar hoofdGa naar voetnoot4). [Men zegt dit van eene weduwe.] |
Gouverneur. Hij is gouverneur. [Men zegt dit te Brugge van een dronkaard.] |
's Gravenhage. Als je den Haag maar gezien hebt. [Dit zegt zooveelals: dan zal je 't geluk wel toevallen.] |
Grond. Ware hij zeven voeten onder den grond, hij ware niet veel uit den wegGa naar voetnoot5). Zooals de grond is, is het water. [De zoon deugt evenmin als de vader.] |
Groote. Als ik opsta, word ik grooterGa naar voetnoot6). Wil je niet groot wezen, zoo laat je klein hangenGa naar voetnoot7). [Tot den spotter met de gebreken des ouderdoms zegt men in denzelfden zin: Wilt gij niet oud worden, laat u jong hangen.] - De kleintjes vallen van 't jaar niet groot. Die het kleine versmaadt, wordt het groote niet meesterGa naar voetnoot8). |
Gunst. Het is niet om de kunst, Maar om de gunst. |
Haan. Als Hubert's haan koning is, dan kraait hij hardGa naar voetnoot1). Hij loopt als een haan, die vuil tusschen zijne pooten heeft. [In denzelfden zin zegt men van een trotschaard: Hij loopt als een haan, die in den stront getrapt heeft.] Loop voor de hoenderen, en kam den haanGa naar voetnoot2). Zulk een vetten vogel (ook wel: haan) zal hij zich niet laten ontglippen. |
Haar. Dat is Sint Lammert's haarGa naar voetnoot3). Ik zal je vastbinden aan het haarGa naar voetnoot4). Krulhaar, Dul haarGa naar voetnoot5). |
Haas. Een goed jager schiet geen haas in zijn leger. |
Haie. Wubbe kent Haie welGa naar voetnoot6). |
Hak. Op kromme hakken te dansen, kan misselijk uitvallenGa naar voetnoot7). |
Hals. Hij heeft het met den hals gehaaldGa naar voetnoot8). Wat behoeven we ons den halster om den hals te halen! Wat heeft die hals gebloed! [Men zegt dit bij het leegschenken van de wijnflesch.] |
Hand. De hand biedt zoenGa naar voetnoot9). De handen waren hem toen niet schoonGa naar voetnoot10). Hij heeft er de handen aan gebrand. Hij krijgt hem op zijne hand. Hij stopt (of: vult) hem de handen. Ik meende, dat ik een vroom man bij de hand hieldGa naar voetnoot11). Ik moet de handen wasschen; dan meent de mond, dat hij ontbijten zalGa naar voetnoot12). Mans handen liegen nietGa naar voetnoot13). Wij moeten elkanders hand houdenGa naar voetnoot14). |
Haring. Nog eens haringGa naar voetnoot15). |
Harke. Harke zit op de kerk; hij luisterde zoolang, tot hem het eene oor afvielGa naar voetnoot16). [Op de kerk zitten is wel het toppunt van het hoog luisteren. Het spreekwoord dient, om de kerkgangers bespottelijk voor te stellen, die er wel komen, maar geen deel aan de godsdienstoefening nemen. Daar de luisteraar harke heet, en harke ook luisteren beteekent, heeft men daarenboven aan eene woordspeling te denken.] |
Hart. Al zijn mijne kleeren gescheurd, het hart is gelukkig heelGa naar voetnoot17). Die hart heeft, heeft alles. Mijn hart bloedt er vrij omGa naar voetnoot18). Wat kan de mond al spreken, dat het hart niet denktGa naar voetnoot19). |
Haver. Hij schreit om een haverklap. |
| |
[pagina CLXIX]
[p. CLXIX] | |
Heer. Hij zoekt den Heer een neus aan te draaien. Kinderen zijn een zegen des Heeren; Maar zij houden de mot uit de kleerenGa naar voetnoot1). Kom ik tot u, onze Heer zal tot u niet komenGa naar voetnoot2). - Alles rook, zei heer RienkGa naar voetnoot3). Dit spreekwoord komt in de plaats van het Deel III. bl. lxiv aldus opgegevene: Al uitstellen, zei heer Rienk. Daar ligt heer Klaas met alles en allesGa naar voetnoot4). Eene heerenkat heeft geen slecht muizenGa naar voetnoot5). Het is eene kunst, twee heeren wel te dienenGa naar voetnoot6). |
Heet. Heet bij koud Is jong bij oudGa naar voetnoot7). |
Heidelberg. Zelfs het Heidelberger vat komt eenmaal ledig, als er in eens te veel voorraad uit getapt wordt. |
Heilige. Hij gelijkt zooveel op een heilige, als een ooievaar op eene mossel. |
Hein. Dat is de brave Hendrik. [Naar aanleiding van anslijn's Brave Hendrik (een aldus getiteld schoolboekje) wordt de overdreven vrome zoo genoemd.] |
Hel. Hij heeft hem de hel al vrij heet gestookt. |
Hélena. Waar men Hélena ziet, daar ziet men Troje branden. |
Helft. Ik ben al over de betere helftGa naar voetnoot8). |
Hemdrok. Een roode hemdrok van een pondgroot, dat door het land betaald wordt, daar zullen geen muggen opkomen, wil de kleermakerGa naar voetnoot9). |
Hemel. Als de hemel viel, wat zouden er een oude pispotten brekenGa naar voetnoot10). Daar is geen bidden voor, al kwam Sint Pieter zelf uit den hemelGa naar voetnoot11). Hij is naar den Mennisten-hemel vertrokken. |
Hen. Zij klimmen bovenop den hoop evenals de hennenGa naar voetnoot12). |
Hetto. Slok, slok is gauw op, zei HettoGa naar voetnoot13). |
Hoed. Is je de hoed op het hoofd gespijkerdGa naar voetnoot14)? |
Hoek. In den hoek van den schoorsteen is het niet het slechtstGa naar voetnoot15). |
Hoepel. Zijn uwe hoepels vastGa naar voetnoot16)? |
Hokkeling. Die dansen wil zonder speelman, doet als de hokkelingen en kalvenGa naar voetnoot17). |
Hond. Daar de hond zijn' staart legt, daar is 't schoon geveegdGa naar voetnoot18). Daar wil ik geen hond in wezenGa naar voetnoot19). Dat neme een hond op zijne zielGa naar voetnoot20). Die met honden ploegen wil, moet teven vooraan spannenGa naar voetnoot1). Een hond is het, die een hond verkooptGa naar voetnoot2). Een mensch is er slim aan toe, die een hond tot voorganger heeftGa naar voetnoot3). Een Turk zou op haar verlieven, als een hond op de zweep. Heb je hier een hond zien geeselenGa naar voetnoot4)? Hij is er van voorzien als een hond met vlooien. Hij loopt haar na, als de hond de zieke merrieGa naar voetnoot5). Hij ziet als de hond in de heete sopGa naar voetnoot6). Hij zit op als de hond te LeeuwardenGa naar voetnoot7). Om mij niet, zei de hond, maar het kalf is best gevildGa naar voetnoot8). Streel den hond, en je krijgt vlooien. Wie wil des honds hoofd vierenGa naar voetnoot9)? |
Honig. Hij heeft de honig opgesnoept, en de kat er van beschuldigd. |
Hoofd. Derijke lui strooien meel op 't hoofdGa naar voetnoot10). Het hoofd raakt hem uit de muts. [Hij is gramstorig.] Het is beter naar het hoofd dan naar de voeten te gaanGa naar voetnoot11). Het is goed voor het hoofdzeerGa naar voetnoot12). Hij is voor het hoofd geslagenGa naar voetnoot13). Hoe meer ik smeek, des te steeger hoofd heeft hij gekregenGa naar voetnoot14). Ik heb het al in 't hoofdGa naar voetnoot15). Krab mij niet op het hoofdGa naar voetnoot16). Maak mij het hoofd niet krankGa naar voetnoot17). |
Hoogland. Hij is bewaard als eene Hooglandsche koe in het waterGa naar voetnoot18). Potmarge is Hooglandsche vischGa naar voetnoot19). |
Hooi. Het is geen hooikoop. [Het is duur.] |
Hoopen. Deschuur spreekt op den mesthoopGa naar voetnoot20). [Waar de mesthoop voor schuur dient, daar heeft de verwaarloozing de overhand.] Zij zullen bij hoopen samenkomenGa naar voetnoot21). |
Horen. Hij ziet, of hij gebrande horens gegegeten heeftGa naar voetnoot22). |
Hout. Als je hout hakt, heb je splinters. [Die getrouwd is, heeft een kind te wachten.] Hoe bitter is de houtreukGa naar voetnoot23). We komen met de kraaien in 't hout. [Men zegt dit, wanneer men met het vallen van den avond t'huis komt.] |
Huid. Had ik nu de huid van onze oude merrieGa naar voetnoot24)! |
Huis. Als het hard waait, lijden de groote huizen 't meestGa naar voetnoot25). Dat kleine kantoortje heeft het groote huis gemaakt. Dat komt op zijn' eigen' kop t'huis. De eerste zomervogel is een oud wijf in de
|
| |
| |
zon onder de huisluifelGa naar voetnoot1). De huislui zijn als de kaarsen: hoe meer men ze snuit, des te lichter branden zijGa naar voetnoot2). De meester is daar van huisGa naar voetnoot3). [Dat wil zeggen: de zaken gaan er niet geregeld voort; omdat het toezicht ontbreekt. Men zegt dan insgelijks: Vader en moeder zijn (of: De baas is) van huis (of: honk).] Die kinderen uitzendt, krijgt kinderen t'huisGa naar voetnoot4). Die nu wel te pas ja kan zeggen, zal mee van huisGa naar voetnoot5). Die op de maan wacht, komt zelden vroeg t'huis. Ga uit en bid; ga naar huis en lijdGa naar voetnoot6). Gauw heen en onlangzaam weer t' huisGa naar voetnoot7). Hij heeft kind noch huisGa naar voetnoot8). Hooge huizen worden gekweld met rookende schoorsteenen, stinkende privaten en kwade wijvenGa naar voetnoot9). Niet in huisGa naar voetnoot10). Niet t'huis! [Zoo zegt iemand, die van eene besprokene zaak niets weten wil.] Zij drijven de zon van het huisGa naar voetnoot11). |
Huisje. Het is juist in 't huisjeGa naar voetnoot12). |
Hulp. Hij roept al zijne hulptroepen te wapen. |
Huwelijk. Houd je stemmig: een goed huwelijk kan je niet ontgaanGa naar voetnoot13). |
Iets. Iets Of nietsGa naar voetnoot14). |
IJs. Daar zou geen luis op hechten, al was zij met ijssporen beslagenGa naar voetnoot15). Het ijs is gebroken. Op glad ijs valt men licht. Te Pinksteren op het ijsGa naar voetnoot16). |
Inwoner. Het zijn inwoners van Zwijgland. [Zij praten niet veel.] |
Jaar. Alle jaar wat nieuwsGa naar voetnoot17). Het andere jaar met liefdeGa naar voetnoot18). Het jaar is langer dan de twaalf nachtenGa naar voetnoot19). [Hiermede zullen voorzeker de feestdagen van Kerstmis tot Driekoningen worden bedoeld.] Kinderen van één jaar en kinderen van tien jaar zijn evenwijsGa naar voetnoot20). Zeven jaar slooft men om één goed jaarGa naar voetnoot21). |
Jager. Jagers en visschers liegen veelGa naar voetnoot22). |
Jan. Het gaat naar (of: is voor) Jan met den langen lepel. [Dat wil zeggen: gaat naar of is voor den lombard. Vroeger stak een lepel door de tralies der pandjeshuizen heen; terwijl ook thans nog bij lombard-verkoopingen de lange lepel gebruikt wordt door den bode, die het geld ophaalt.] |
Jenever. Hij lust wel jenever; maar 't moet niet naar koper smaken. [Dat is: mits het hem geen centen kost.] |
Jeugd. De ouderdom en de jeugd komen niet overeenGa naar voetnoot1). |
Jong. Beter een goed oud dan een slecht jongGa naar voetnoot2). Dat zou een uil zijnen jongen niet toedragenGa naar voetnoot3). Eindelijk, zei de wink, en hij had maar één jongGa naar voetnoot4). Er muizen geen katten, eer ze jongen hebbenGa naar voetnoot5). Jong heeft hij het verjaagd, oud zal hij het weer begeerenGa naar voetnoot6). Kwaad oud, kwaad jongGa naar voetnoot7). Mal jong, mal oudGa naar voetnoot8). Zoo de moer is, zoo zijn de jongenGa naar voetnoot9). |
Jongen. Als het geen meisje is, dan is het een jongetje. [Men zegt dit, als een dubbelzinnig antwoord gegeven wordt.] Dat weet mijn kleine jongen wel. Het is een rechte Pandoer van een jongen. [Men zegt dit van een knaap, daar een recht jongenshart in zit: voor wien geen boom te hoog, geen sloot te breed is.] |
Jonker. Edele jonkers, Kale pronkersGa naar voetnoot10). |
Kaas. De beste kazen hebben vaak de meeste madenGa naar voetnoot11). |
Kaats. Geef mij kaatsruimteGa naar voetnoot12). |
Kabel. Dat is geen kabel of touw gelijk. [Dat wil zeggen: het gelijkt nergens naar.] |
Kabeljauw. Men ziet op geen spiering, als men een kabeljauw denkt te vangen. |
Kalf. Een kalf is het, die een kalf kooptGa naar voetnoot13). Hebt gij onze kalven niet gezienGa naar voetnoot14)? Hij loopt de kalfjes na, en laat de koeien loopen. Hoe wel kent het kalf zijne moerGa naar voetnoot15). Laat gij het kalf gebonden staanGa naar voetnoot16)? Met een verdronken kalf is het goed wagenGa naar voetnoot17). |
Kam. Zij zijn allemaal met éénen kam gekamdGa naar voetnoot18). |
Kan. De kan wil gedragen zijnGa naar voetnoot19). Ik heb een kwaad oog: in wat kan ik zie, daar blijft niets inGa naar voetnoot20). Zij heeft gezonde melkkannetjes. |
Kant. Aan den lijkant aangaanGa naar voetnoot21). Men moet al de wol niet naar eenen kant scheren. |
Kap. Hij is al jong in de kap gekomenGa naar voetnoot22). |
Kar. Hij heeft het oude karrepad verlaten. Hij heeft te veel op zijne kar geladen. |
Karn. Alle vaten vol en de karn opgegotenGa naar voetnoot23). [Dat wil zeggen: alles is in orde; er ontbreekt
|
| |
[pagina CLXXI]
[p. CLXXI] | |
niets, om de zaak uit te voeren of voort te zetten. De karn opgegoten beteekent: zij is klaar, om te karnen.] |
Kat. Benauwde katten maken benauwde sprongen. Die met een kater in den zak loopt, zou vaak wel meenen, dat het eene kat wasGa naar voetnoot1). Hij is zoo glad Als eens visschers katGa naar voetnoot2). Hij kan geen kat zien etenGa naar voetnoot3). Hij kan geen verzadigde kat zienGa naar voetnoot4). |
Kater. Hij heeft den kater laten snorren. [Dat is: een wind gelaten.] |
Kerel. Dat's één op nieuw, zei de kerel, en hij sloeg zijn wijf op PaaschmaandagGa naar voetnoot5). Geef mij drie woorden, en ik laat den kerel hangen. |
Kerk. De kerk van Ootmar gaat uit. [Men zegt dit van menschen, die achter elkander aan loopen. Ootmar was pastoor te Haarlem; de parochianen liepen bij hem achter elkander de trappen af.] Ik heb dat kruis al naar de kerk gebrachtGa naar voetnoot6). Wie loopt er in met eene kerksparGa naar voetnoot7)? |
Kermis. De kermis komt. [Men zegt dit van den vrijer, die geen geld heeft, om met zijn meisje kermis te houden, en daarom tegen kermis haar laat loopen.] |
Kerstmis. Hij heeft een sterk verlangen naar een kerstkoekGa naar voetnoot8). |
Ketellapper. Kibbelen als een ketellapperGa naar voetnoot9). |
Keuken. Hij schendt zijne keuken nietGa naar voetnoot10). |
Keurig. Beter wat de keurige houdt, dan wat de keurige geeftGa naar voetnoot11). |
Keutel. Dat zijn de keutels, die ik zoekGa naar voetnoot12). Harde keutels zijn kwaad te klievenGa naar voetnoot13). |
Kies. Dat kan hij aan zijne kiezen niet velen. Het is eene harde kiesGa naar voetnoot14). |
Kijker. Kijkers zijn geene koopersGa naar voetnoot15). Meer kijkers dan koopersGa naar voetnoot16). Veel kijkers en weinig koopersGa naar voetnoot17). |
Kikvorsch. De kikkers zouden er om huilenGa naar voetnoot18). |
Kind. Als de kinderen kinderen beginnen te maken, mogen de ouden er wel uitscheidenGa naar voetnoot19). Beter goed gestorven, Dan vijf en twintig kinders verdorvenGa naar voetnoot20). Daar zou men wel groote lui's kinderen mee stillenGa naar voetnoot21). Daar zullen de kinderen in de wieg van sprekenGa naar voetnoot22). De kinderen op straat weten er van te sprekenGa naar voetnoot23). [In denzelfden zin zegt men van algemeen bekende zaken: Dat weten de kinderen op de straat wel en De kinderen uit de buurt weten dat wel.] Het is een Laban's kind. [Men zegt dit van iemand, die niet gevlekt, maar blank van huid is, en doelt op Gen. xxx: 32 en 33.] Het smaakt zoo goed, dat een kind het zou verkoopenGa naar voetnoot1). Hij schreeuwt als een kindGa naar voetnoot2). Met een kind zou hij sprekenGa naar voetnoot3). Niemand verdrinke zijne kinderen: zij mochten nog eens tot een grooten staat komenGa naar voetnoot4). Zoo heeft het gezeten (of: Zoo is het geweest), zeggen de kinderen. |
Klaas. Het is een schamele KlaasGa naar voetnoot5). Klaas, Klaas! gaat er de mondGa naar voetnoot6)? |
Klappenburg. Pas op, dat gij niet te Klappenburg komt. [Dat is: ontwijk de plaats, waar klappen uitgedeeld worden.] |
Kleed. Oude kleeren manen nietGa naar voetnoot7). |
Klein. Lang en klein Is te algemeinGa naar voetnoot8). |
Klimmer. De hoogste klimmers en de diepste zwemmers blijven het allereerstGa naar voetnoot9). |
Klok. Het accordeert als twee gescheurde klokkenGa naar voetnoot10). Hij luidt de klok. [Dat wil zeggen: hij spaart geene moeite, om de aandacht te trekken, en preekt zijne waar op luiden toon aan. Men zegt het bijzonderlijk bij het doen van boekaankondigingen.] Met kleine klokken is het haast te zamen geluidGa naar voetnoot11). |
Klomp. Die heeft klompen aan: je kunt hem hooren aankomenGa naar voetnoot12). Koud warmoes uit de klompenGa naar voetnoot13). |
Klucht. Kluchten zou men er van verhalenGa naar voetnoot14). |
Knecht. Meester, pas op je knechtGa naar voetnoot15). |
Koe. Wij zouden wel eene koe vangen, hadden wij maar sopGa naar voetnoot16). |
Koek. Hij is van koek. [Men zegt dit te Breda van den dronkaard.] Lik mij om den mond, ik heb koek gegetenGa naar voetnoot17). |
Koekoek. De koekoek roept hier nooit vóór MeiGa naar voetnoot18). [Dat wil zeggen: het gaat hier gelijk overal. Het is eene aardigheid van dezelfde soort als in het spreekwoord: De kleintjes vallen van 't jaar niet groot.] |
Koel. Meer kort dan koel. |
Koelte. Morgen vroeg in de koelte, dan bijten je de paardenvliegen nietGa naar voetnoot19). |
Kommer. Hij geeft geen kommerGa naar voetnoot20). |
| |
[pagina CLXXII]
[p. CLXXII] | |
Koolen. Iemand eene kool aandraaien. [Dat is: hem foppen.] |
Koop, Hij gaat de koopmanschap met hem aanleggen. [Dat is: hij zal met hem in overeenstemming komen.] Hij ziet, of hij vorken te koop heeftGa naar voetnoot1). Ik wil hier niet te koop zitten. [Dat is: in 't gezicht van elkeen.] Met loven en bieden wordt de koop gesloten. [Men zegt in denzelfden zin: Met loven en bieden komt men bij elkander.] |
Koopman. Loopers Zijn geen koopersGa naar voetnoot2). |
Kop. Het is beter, naar den kop dan naar den staart te gaanGa naar voetnoot3). Hij heeft het den kop ingeknepen. [Dat wil zeggen: kort en goed een einde aan de zaak gemaakt. Het spreekwoord is aan de wijze van dooden van kleine vogels ontleend.] Hij wil met den kop door den muur. Volle krop, Dolle kopGa naar voetnoot4). Wat meen je, dat ik uit een paardekop praatGa naar voetnoot5)? |
Koren. Hij heeft verbrand koren gegetenGa naar voetnoot6). [Dat wil zeggen: hij is dronken van den brandewijn.] Hij plukt zijn koren groenGa naar voetnoot7). |
Korst. Hij kan zelf zijne korst wel bijtenGa naar voetnoot8). |
Kosten. Kosten gewonnen is veel gewonnenGa naar voetnoot9). |
Kot. Die door de varkens niet omgewroet wil worden, moet uit het varkenskot blijvenGa naar voetnoot10). |
Kous. Het is minder dan eene vloo in je kous. |
Kraag. Al zou het mij mijn' kraag kostenGa naar voetnoot11). |
Krauwel. Eer zijn pot kookt, en zijn krauwel valtGa naar voetnoot12). |
Krib. Als de kribbe leeg is, bijten de paarden elkander. |
Krijn. Neuswijze Krijn, allemans vijandGa naar voetnoot13). |
Krop. De krop zit hem te hoogGa naar voetnoot14). |
Kruid. Ik ken het kruid. |
Kruik. Dat is Sint Jan's kruikGa naar voetnoot15). |
Kruis. Dat is het heilige kruis te SneekGa naar voetnoot16). Spuwpot van mij, heilig kruis aan mijGa naar voetnoot17). - Niemand wil het kruis dragenGa naar voetnoot18). |
Krul. Het is krul; als het maar niet gauw pruiken regent. [Men zegt dit, als iemand overdreven vriendelijk ontvangen wordt; maar denkt daarbij aan eene tegenovergestelde handelwijze, die waarschijnlijk volgen zal.] |
Kunst. Het leven is eene moeilijke kunst: men raakt er nimmer in uitgestudeerd. |
Kussen. Hij wil hem op het kussen bindenGa naar voetnoot19). Hoe na meent ge mij op het kussen te bindenGa naar voetnoot1)? |
Kwaad. Spoedig kwaad, is gauw weer over: het zijn de beste luiGa naar voetnoot2). |
Kwik. Hij is als kwik zoo vlug. |
Laars. Hij heeft zijns vaders laarzen aan. [Men zegt dit te Kortrijk van een dronkaard; terwijl deze elders alleen maar eene laars aanheeft, onverschillig van wien ook.] |
Laat. Het is goed, om het laatste te betalenGa naar voetnoot3). [De winst, die men eerst heeft ontvangen, dient, om de latere verliezen te voldoen.] |
Laatdunkendheid. Hij is van laatdunkendheid gebetenGa naar voetnoot4). |
Lade. Hij gaat naar de laai. [Deze spreekwijze behoort, met hare varianten: Hij gaat naar de pijp, Hij gaat naar 't pannehen, Hij moet in de schuif, Hij wordt achter smidsneus geplakt, Hij zit in de doos en dergelijke, tot de uitdrukkingen, die men voor den gevangen man bezigt.] |
Lading. Hij heeft er eene scheepslading vol van. Ik krijg zachtjes aan de ladingGa naar voetnoot5). |
Laken. Het is eene leelijke scheur in een mooi lakenGa naar voetnoot6). |
Land. Als ik dit win en het Heilige Land, zoo zal ik zalig stervenGa naar voetnoot7). Het is landsvreugdeGa naar voetnoot8). Hij mag, als Mozes, het Beloofde Land wel zien, maar er niet intrekken. Hij zou mij het land opjagen. Onzeker, of wij elkander in het land der levenden zullen ontmoeten, zei eens iemand. Wat wil je bij het land doenGa naar voetnoot9)? Zij kijken als landsvreugdeGa naar voetnoot10). |
Lang. Lang en smal Bederft het alGa naar voetnoot11). |
Langzaam. Hier ligt langzaam begraven. [Men zegt dit, gaande op of rijdende over een zandigen weg.] |
Lantaarn. Alle officiën zijn smerig, zei de lantaarnschoonmaker, en hij nam het overschot van de olie mee. |
Lap. Iemand achter de vodden (of: lappen) zitten. |
Leed. De leedstok staat allerlangstGa naar voetnoot12). Leedschade, kwade winstGa naar voetnoot13). Spijt al degenen, dien het leed isGa naar voetnoot14). |
Leek. Het is den leeken niet alles te beduiden, wat de Schrift inheeftGa naar voetnoot15). |
Leer. Dat zal mij hierna wel eene leer wezenGa naar voetnoot16). |
Leeuw. Hij kijkt, of hij leeuwen en tijgers wil verscheuren. |
| |
[pagina CLXXIII]
[p. CLXXIII] | |
Leeuwarden. Onze Lieve Vrouw te LeeuwardenGa naar voetnoot1). |
Lek. Hij ziet er uit, of hij een lek gekregen heeft. |
Lekker. Ik ben niet zoo lekker, of ik lust wel, wat goed smaaktGa naar voetnoot2). |
Lepel. De lepel is daar niet te scheutigGa naar voetnoot3). Geen lepel, om uit te eten, wordt hem gelaten. |
Les. Hij schrijft er negen lessen vanGa naar voetnoot4). |
Leugen. Hij kan eene leugen bij den voet opnemen, en werpen ze een man onder de oogenGa naar voetnoot5). |
Leven. Raadt gij het zoo niet, zoo raadt gij het van zijn leven nietGa naar voetnoot6). |
Lid. De oogleden zijn hem al gebrokenGa naar voetnoot7). [Hij ligt op sterven, en kan al niet onderscheidenlijk meer zien.] |
Lieden. Blanke lui zijn teer, ze kunnen geen natte turf verterenGa naar voetnoot8). De lieden van Minnertsga zadelen vroeg en rijden laatGa naar voetnoot9). Gij houdt altijd u zelven, als alle gekke luiGa naar voetnoot10). Malle lui hebben malle vreugde: ze sch...., dat ze suizebollenGa naar voetnoot11). Oude lieden moeten het van de tafel halenGa naar voetnoot12). Tijg niemand aan dan de luiGa naar voetnoot13). |
Liefde. Het is van liefde, dat ze elkander bijtenGa naar voetnoot14). |
Lijf. Rijd niemand over het lijf, al hebt ge een eigen paardGa naar voetnoot15). Wat brengen zij mee als een leeg lijf en een scherp mesGa naar voetnoot16)! |
Lijs Laars. Het is een Lijs Laars. |
Lik. De zalige rekt den maaltijd, de onzalige de likkenGa naar voetnoot17). |
Lillo. Die weet ook van niets: hij komt van LilloGa naar voetnoot18). |
Linie. Hij is de linie gepasseerd. [Men zegt dit van den dronkaard. Ook van hem, die zijn compliment aan de dames heeft gemaakt.] |
Lip. Hij lust hem met slappe lippen. [Hij kan veel sterken drank verdragen.] |
Lood. Hij hangt het met hem in 't loodGa naar voetnoot19). Hij hangt vrij in 't loodGa naar voetnoot20). |
Loop. De wereld is op den loopGa naar voetnoot21). Men moet de natuur haren loop laten. |
Luns. Hij zoekt de lunsGa naar voetnoot22). |
Maag. Magen willen ook watGa naar voetnoot23). [Magen zijn hier bloedverwanten, en deze kunnen het ons wel eens lastig maken; terwijl we in nood weinig van hen te wachten hebben.] |
Maaier. Hij is zoo moe als een maaier. |
Maar. De mare was te goedGa naar voetnoot1). [De hoofdletter van het woord Meer = Mare, waarmede het Friesche spreekwoord gespeld wordt, maakt het waarschijnlijk, dat met de mare de merrie zal gemeend zijn.] |
Maarschalk. Het is een slecht soldaat, die den maarschalksstaf niet met zich in den ransel draagt. |
Maat. Nooit om de maat gedacht, zei de man, en hij was aan het brouwenGa naar voetnoot2). |
Macht. Groot onrecht moet men met macht keerenGa naar voetnoot3). |
Majoor. Hij zit zoo diep in de schulden als een majoor. |
Mal. Zijt gij mal; laat mij liever wat wijzer wezenGa naar voetnoot4). |
Man. Als je tante een man was, was ze je oom geweest. Dat is de rechte manGa naar voetnoot5). Dat is geen man geslagen. [Dat wil zeggen: de zaak is met geen manslag gelijk te stellen. Men bezigt het van eene weinig beteekenende zaak.] Er ploegt niemand beter dan de man zelfGa naar voetnoot6). Gehad is een arrem man; Die 't heeft is er beter anGa naar voetnoot7). Het is allen man niet gegeven, op toffels te gaanGa naar voetnoot8). Het is de oorlog tusschen man en tafel: zit aanGa naar voetnoot9). Hij heeft hem beluid; de overledene was een goed man. [Men spreekt hier van de uitgedronken flesch.] Kwansuis, wat een man ben ikGa naar voetnoot10). Potmarge is de manGa naar voetnoot11). Ze slachten het meisje, dat zeer gaarne een man had, en tegen haren voogd zeide: doe het maar, doe het maarGa naar voetnoot12). |
Markt. Ik zal u prijzen op alle markten, daar geen volk isGa naar voetnoot13). |
Mast. Dat is om den mast gedraaid. [Dat wil zeggen: de rechten er van zijn onbetaald gebleven. Men zegt het van sluikwaar.] |
Meel. Hij ziet er uit als de muis uit de meelpotGa naar voetnoot14). |
Meester. Dat was eene meesterstreekGa naar voetnoot15). [Men zegt dit van eene zeer verstandige handeling of een vernuftigen zet. De spreekwijze is aan het schaatsenrijden ontleend, in welke kunst de Friezen zoozeer uitmunten.] Dat was een meesterstukGa naar voetnoot16).
|
| |
[pagina CLXXIV]
[p. CLXXIV] | |
[Afgeleid van het voortbrengsel van een meester in 't schilderen of in eenige andere kunst, wellicht uit den tijd der gilden afkomstig, heeft deze spreekwijze gelijke beteekenis met Dat was eene meesterstreek.] Juist, meester! juist een voet te kortGa naar voetnoot1). |
Meisje. Ik neem de pen op, om u te schrijven, zei het meisje. Wat kon een naakt meisje doenGa naar voetnoot2)! |
Memorie. Hij heeft een memorie als eene zeef. |
Mensch. Des menschen zinnen moeten werk hebbenGa naar voetnoot3). Een mensch mag de warme ziel niet behoudenGa naar voetnoot4). Een mensch moet spuwen, die er om denktGa naar voetnoot5). Hij ziet geen kleine menschenGa naar voetnoot6). Zagen en boren Is menschen-moorden; Maar die dat niet doet, Maakt zijn werk niet goed. Zooals de menschen dat willenGa naar voetnoot7). |
Merg. Ik heb al merg gegetenGa naar voetnoot8). |
Mes. Hij liep door de messenGa naar voetnoot9). |
Mier. Der jonge mieren is veel paardestront in den wegGa naar voetnoot10). |
Mietje. Pas op, als Mie komt met de natte wasch! [Men zegt dit te Gorinchem voor: dat zal niet gebeuren.] |
Mijder. Die mijder Verwint den strijderGa naar voetnoot11). |
Mijl. Het stinkt zeven mijlen voor Sint ElizabethGa naar voetnoot12). |
Mist. Het verdwijnt als Westkappel in den mist. |
Moeder. Hij heeft het sop van zijne moer gezopenGa naar voetnoot13). Zij heeft een snoertje Van haar moertjeGa naar voetnoot14). |
Molen. Dat is wind op zijn' molenGa naar voetnoot15). |
Momus. Het is zoo wel gedaan, dat Momus het niet zou durven berispenGa naar voetnoot16). |
Mond. De mond is haar niet beklemdGa naar voetnoot17). [Met een ander spreekwoord van gelijke beteekenis: Zij heeft haar mondje goed tot haar' wil.] Die wil gewinnen, Moet met den mond beginnenGa naar voetnoot18). Hij mag den mond wel dichthoudenGa naar voetnoot19). Met dien mond moet je muizen vangenGa naar voetnoot20). Wij willen het met een zoeten mond deelenGa naar voetnoot21). Zij heeft haar mondje goed tot haar' wil. Zij vegen zich om den mond, en gaan dan heenGa naar voetnoot22). |
Monnik. Het weder zal veranderen: de monniken zijn op het veldGa naar voetnoot23). Monniken hebben veel raad: wat de eene niet weet, dat weet de andereGa naar voetnoot24). |
Mooi. Als gij niet te mooi zijt, doe het zelfGa naar voetnoot1). - Mooi is het, nog mooier wordt het gemaaktGa naar voetnoot2). |
Moor. Daar heb ik een moor aan zien sterven. |
Mop. Dat is minder dan een mop. |
Moraal. Hij houdt niet van zwartrokken-moraal. [Men zegt dit van iemand, wien men te vergeefs aan zijnen plicht herinnert; omdat het zedepreeken of moraliseeren tot de bemoeiingen der zwartrokken behoort.] |
Morgen. Hij loochent het als de uil den morgenGa naar voetnoot3). |
Mosterd. Daar is zooveel mosterd te malenGa naar voetnoot4). Hij had zooveel mosterd te malenGa naar voetnoot5). Hij maalde daar zooveel mosterd opGa naar voetnoot6). |
Mouw. Mouwvegen is bedriegen, en fieemen is kruipenGa naar voetnoot7). Wij zullen zien, of er geene mouw aan te passen is. |
Mug. Het zijn malle muggenGa naar voetnoot8). |
Muis De muis zeit: Lust je niet, waar ik in bijt, Eet, waar ik in sch ... [Dit wordt tegen viesneuzen gezegd, ziende op het koren, waarin de muis hare behoefte heeft gedaan.] |
Muskaat. Het riekt hier niet gelijk muskaatGa naar voetnoot9). |
Muur. Hij zit als tusschen vier muren. |
Nacht. Het zijn vreemde vogels, die in een zomerschen nacht zijn komen aanvliegen. |
Napels. Van buiten Napelsche rokken; Van binnen Spaansche pokkenGa naar voetnoot10). |
Napoleon. Het is een Napoleon. [Men zegt dit van een heerschzuchtige, in onderscheiding van Dat is Bonaparte, waarmede men alleen de eerste of voornaamste aanduidt, bepaaldelijk van Spadille gezegd.] |
Nathals. Als het zacht regent, wordt men ook nat. |
Nek. Een gescheurde nek is gauw geraaktGa naar voetnoot11). |
Nering. Hij is tering en neringGa naar voetnoot12). |
Nest. Is er voor mij van datzelfde soort ook nog één in 't nest? Twee nesten warm te houden, komt er op aanGa naar voetnoot13). |
Neurenburg. Te Neurenburg hangt men niemand, voor men hem heeft. [Dit zal wel overal het geval zijn, en zou dus van elke plaats kunnen gezegd worden. Het spreekwoord heeft echter een historischen grond, en dient ter bespotting der Neurenburgers. Te Neurenburg toont men eene vlak in den vorm van een hoefijzer, zichtbaar op den muur des burgs aldaar. Eene legende schrijft die vlak toe aan een hoefijzer van het paard van
|
| |
[pagina CLXXV]
[p. CLXXV] | |
den Ridder eppelin von gailingen. Deze edelman, die het slot Gailersreuth, daar in de nabijheid, bewoonde, leefde in gedurigen oorlog met de Neurenburger kooplieden; want hij was een stout roofridder, en had het bovenal op hunne bezittingen voorzien. Alle door hen aangewende pogingen, om hem in hunne macht te krijgen, leden schipbreuk op de sluwheid des Ridders. Eindelijk toch gelukte het hun, den gevreesden vijand jubelend als gevangene binnen hunne muren te brengen. Het doodvonnis werd al spoedig over hem uitgesproken, zonderdat de jeugdige gade van den Ridder door hare smeekingen en aanzienlijke aanbiedingen als losprijs op de te recht verbitterde rechters van Neurenburg in deze hunne uitspraak iets vermocht. Vóór den dag der uitvoering van het vonnis mocht de veroordeelde een verzoek doen. Naar overoud gebruik kon die wensch niet geweigerd worden. Eppelin verzocht, dat men hem op zijn trouw strijdros, waarop hij gebonden in zijne gevangenis was gebracht, ongebonden op het burgplein zou laten rondrijden. De rechters lachten om dat zonderlinge verzoek, stonden het toe, maar zorgden toch, de poort goed gesloten te houden, en overal op het burgplein de noodige wachtposten te plaatsen. In galop reed hij met het dier rond, gaf het, vóór den muur gekomen, de sporen, liet den teugel vallen, en greep het dier aan de manen. Het ros neemt een vreeselijken sprong, die het met zijn' ruiter op het plat van den muur bracht; daar stond het een oogenblik slechts, als om nieuwe kracht te verzamelen, deed een tweeden niet minder stouten sprong, die het met den Ridder aan de overzijde van de slotgracht voerde. Toen de verbaasde wachten bovenop den muur kwamen, zagen zij den ruiter met vliegend haar in vollen ren wegijlen,
hun spottend met de hand zijn' afscheidsgroet brengende. Eppelin von gailingen was door zijn paard gered. De vroolijke roofridders van den omtrek zeiden toen spottende: Te Neurenburg hangt men niemand, voor men hem heeft. Dit gezegde is onder ons tot spreekwoord geworden, dat men gebruikt, wanneer een gevreesd onheil nog verre van de wezenlijkheid verwijderd is.] |
Neus. Hij heeft er een neus gehaald. Hij loopt met zijn' neus in den wind. Hij stoot zijn' neus. Hij wordt achter smidsneus geplakt. |
Noske. Bombam, Noske is doodGa naar voetnoot1). |
Noten. Ik heb een nootje met u te krakenGa naar voetnoot2). |
Ojemini. Als ze maar van Ojemini bevrijd is. [Dat wil zeggen: als zij maar niet zoo weinig van schoonheid bedeeld is, dat men verwonderend kan uitroepen: ojemini, wat eene leelijke meid! Ojemini is een uitroep van medelijdend beklag.] |
Olie. Men kan er geen olie van slaanGa naar voetnoot1). |
Omstandigheid. Zij is in gezegende omstandigheden. [Zij moet in de kraam.] |
Ongeluk. Het eene ongeluk verwacht het andere nietGa naar voetnoot2). |
Onweder. Het verliefd worden komt op als eene verkoudheid (ook wel: als een onweer). Hij staat daar, alsof hij van 't onweer geslagen isGa naar voetnoot3). |
Oog. Het deed hem zoogoed, of hij een slag met de zweep in het oog kreegGa naar voetnoot4). Het vuur is hem al in de oogenGa naar voetnoot5). Hoe kwam die vuist in dat oogGa naar voetnoot6)? Ledige oogen hebben veel te bezienGa naar voetnoot7). Men kan het uit zijne oogen scheppenGa naar voetnoot8). Met wijde oogen nauw te zien: kan dat niet gaanGa naar voetnoot9)? Til hem eens op het oogGa naar voetnoot10). Wat baat mij een oog, als ik er niet mee zien kanGa naar voetnoot11)? Zij zag mij met uilenoogen aanGa naar voetnoot12). Zooveel niet, als in mijn oog kanGa naar voetnoot13). |
Ooievaar. Dat sch .. je een ooievaar toe. [Dit wordt van eene kleinigheid gezegd.] Hij beklaagt hem, als de ooievaar de padGa naar voetnoot14). Wat klepperen die ooievaars! [Men zegt dit van het rammelen der lepels op de borden bij het eten.] |
Oor. Gij hebt ook ooren en pootenGa naar voetnoot15). [Dit wordt gezegd tegen iemand, wiens bevelen men niet wil opvolgen.] Hij werd met een oor aangezien. Hoe zit hij daar met roode oorenGa naar voetnoot16)? Kleine wannen hebben ook oorenGa naar voetnoot17). [Om tot voorzichtigheid in doen en spreken in 't bijzijn van kinderen aan te sporen, zegt men, evenals van de wannen, ook van de potjes en keteltjes: Kleine potjes (of: keteltjes) hebben ooren; Kunnen ze niet veel zien, ze kunnen toch veel hooren.] |
Oorkonde. Eene oorkonde, die niet aangenaam is, staat te geloovenGa naar voetnoot18). |
Opslag. Hij krijgt van den opslagGa naar voetnoot19). |
Orde. Orde is het halve werk. |
Os. De zwarte os is u nog niet op den voet geweestGa naar voetnoot20). [Men zegt hier hetzelfde als met het spreekwoord: De bonte os heeft hem niet getreden.] |
Oud. Daar steekt een oude inGa naar voetnoot21). - Daar zal wel een goed oud uit wassenGa naar voetnoot22). |
Oudehuis. Hij staat op zich zelven als Oudehuister turfGa naar voetnoot23). |
| |
[pagina CLXXVI]
[p. CLXXVI] | |
Ouderdom. De ouderdom komt niet met lachen aanGa naar voetnoot1). |
Overvloed. Niet meer dan een veest in den overvloedGa naar voetnoot2). |
Paal. Hij trekt den paalGa naar voetnoot3). |
Paard. Die zóó kan liegen, kan wel een paard stelenGa naar voetnoot4). [Eveneens zegt men van den leugenaar van professie in 't algemeen: Die zoo liegt, kan ook stelen.] Eigen sporen en een gehuurd of geleend paard gaan goed over den wegGa naar voetnoot5). Het gaat zoo hard achteruit, als een paard trekken kan. Het is een kwaad paard, dat zijn' eigen' zadel niet dragen kanGa naar voetnoot6). Hij liegt meer, dan zeven paarden trekken kunnenGa naar voetnoot7). Ik kom niet tot hem, of ik kom tot hem te paardGa naar voetnoot8). Jaagt men de vette paardenvliegen weg, de magere komen straks weerGa naar voetnoot9). Men krijgt wel een lam paard, al koopt men het nietGa naar voetnoot10). Witten paarden staat het wateren niet goedGa naar voetnoot11). |
Paden. Hij vraagt naar het kundige padGa naar voetnoot12). |
Pak. Gepakt en gezakt. [Dat is: tot de reis gereed.] |
Pan. Hier komen de pannen samenGa naar voetnoot13). Hij is aan de pan. Potten en pannen loopen te zamenGa naar voetnoot14). |
Pap. Toen hem pap geboden werd, kon hij niet gapenGa naar voetnoot15). |
Pekel. Hij houdt het vleesch behoorlijk onder de pekel. [Dat is: hij geeft zich nog al eens aan uitspattingen over, vooral in 't gebruik van sterken drank of wijn.] Hij zit in de schuld, als een varken onder de pekel. |
Pen. Die de roerpen heeft, moet stuur houdenGa naar voetnoot16). |
Penning. Hij zal een penning wel driemaal omkeeren, eer hij hem uitgeeftGa naar voetnoot17). |
Peper. Bruine peper is de besteGa naar voetnoot18). |
Persinnes. Wie het niet lust, ga naar PersinnesGa naar voetnoot19). |
Petersburg. Langs Petersburg zal hij wel te Rome komen. [Langs omwegen zal hij het geheim wel weten te bemachtigen. Men zegt het van den nieuwsbejager.] |
Peterselie. Hij heeft in de peterselie gesch ....Ga naar voetnoot20). |
Phase. Hij is de laatste phase ingetreden. [Dat is: het laatste bedrijf, het laatste tijdperk. Men zegt het, als iemands werk begint te verminderen. Phases zijn de schijn- of lichtgestalten der maan.] |
Pijp. Hij trekt de pijpen terugGa naar voetnoot1). - Hij gaat naar de pijp. |
Pil. Die veel pillen innemen, worden vaak besch ....Ga naar voetnoot2). |
Pis. Men zal hem wel willen melken in den pispotGa naar voetnoot3). |
Plaats. Men zal de oude plank niet uit den wand scheuren, eer men eene nieuwe in de plaats heeftGa naar voetnoot4). |
Ploeg. Laat de ploeg recht gaanGa naar voetnoot5). |
Pols. Men kan er met geen polsstok over springen. |
Poot. Hij heeft er een poot in. |
Pot. Elk kookt zijn potje, gelijk hij het eten wil. - Dat potje willen we maar gedekt laten. [Men bezigt dit spreekwoord, wanneer er van iemand niets kan gezegd worden, dan wat zijne positie nog verslimmeren zou.] |
Potmarge. Wij zullen eerst bij de Potmarge samenkomenGa naar voetnoot6). [De Potmarge is eene vaart, die uit de stadsgracht van Leeuwarden naar de Tynje loopt. Maar daar potmarge mede een hutspot is, bestaande uit gort met rozijnen, ook wel rozijnenworst geheeten, gelijk in de spreekwoorden Potmarge is de man en Potmarge is Hooglandsche visch, zoo zal ook, naar de laatstgenoemde beteekenis van potmarge, het lekkere maal hier wel het doel der samenkomst wezen.] |
Praat. Wij zullen hem dat praats-maken wel afleeren. |
Raad. Hij is al te vroeg uit den raad gekomenGa naar voetnoot7). |
Rak. Alle rakken zeilenGa naar voetnoot8). |
Ram. Een booze ram Maakte nooit schaap, of 't was kol of lamGa naar voetnoot9). |
Rat. Hebt gij met de rat gevochtenGa naar voetnoot10)? |
Redenaar. Ik moet eindigen, zei de redenaar, en hij leuterde nog een half uur voort. |
Riet. Dat moet in 't riet loopenGa naar voetnoot11). Een gekneusd riet behoeft men niet verder te brekenGa naar voetnoot12). |
Rijke. Die oude schoenen kan eten, en weer nieuwe k ....., kan haast rijk wordenGa naar voetnoot13). |
Ritsert. Ritsert Zag op WritsertGa naar voetnoot14). |
Roest. Hij begint uit den roest te bijten. [Men zegt dit op Texel van iemand, die in zijn voordeel veranderd is.] |
Rol. De rollen zijn omgekeerd. Zij hebben van rollen gewisseld. |
Roodermond. Hij weet van Roodermond niets te zeggenGa naar voetnoot15). |
| |
[pagina CLXXVII]
[p. CLXXVII] | |
Rook. Waar rook is, is ook vuur. |
Rotterdam. Hij is te Rotterdam gedoopt. [Men zegt dit van den botterik.] |
Rug. De rug is hem gebrokenGa naar voetnoot1). De rug is hem te sterkGa naar voetnoot2). Krab mij niet bij den rug opGa naar voetnoot3). |
Ruiter. Daar niets is, nemen zeven gewapende ruiters nietsGa naar voetnoot4). |
Sabel. Hij heeft een sabel aan. [Men zegt dit te Rouselare van den dronkaard.] |
Schaap. De een mag een schaap stelen; terwijl het den ander verboden is, in den stal te komen. Het is schade, die schapen heeft, en nog veel meer, die er geen heeftGa naar voetnoot5). Hij komt, als het schaap geschoren isGa naar voetnoot6). Hij meet beter, dan dat hij schapen zou bijten, eer ze dood zijnGa naar voetnoot7). |
Schade. Daar is nimmermeer schade, of er is altijd schande bijGa naar voetnoot8). [Men zegt evenzoo van beide metgezellen: Die de schade heeft, heeft de schande toe.] |
Scheen. Wat verder van 't vuur, dan krijgt gij geene blauwe scheenen. [Dit spreekwoord dagteekent uit den tijd, toen de heeren nog korte broeken droegen, en aan den haard zaten.] |
Schelm. De eene schelm heeft den anderen gevondenGa naar voetnoot9). Men kan zich zoo nauw niet wachten, of men wordt vaak door de schelmen bedrogenGa naar voetnoot10). |
Schiedam. Hij heeft Schiedam gesproken. |
Schik. Er gaan veel schikken in een zakGa naar voetnoot11). |
Schip. Het is nu geen weer, om zonder schip in zee te gaan. |
Schoen. Dat ging over de hooge schoenenGa naar voetnoot12). Hij heeft de krange schoenen aan. [Hij neemt alles kwalijk, of hij er reden toe heeft of niet. Krang is verkeerd.] Hij wil met twee voeten te gelijk in een schoenGa naar voetnoot13). Houd je spijt bij je, en smeer er je schoenen meeGa naar voetnoot14). Men kan kwalijk met beide voeten in één schoenGa naar voetnoot15). |
Schoenmaker. Hij kijkt als de schoenmakers: altijd naar beneden. [Men zegt dit van den bedeesde.] |
Schol. Die droogt zijne schollenGa naar voetnoot16). |
Schoorsteen. Hier staan en niet verkoopen: daar kan mijn schoorsteen niet van rookenGa naar voetnoot17). |
Schotel. Drie treden op een theeschoteltje doen. Zij legt hem al hard in den schotelGa naar voetnoot18). |
Schouder. Zoolang is haar de tong, dat zij die op de schouders kan laten hangenGa naar voetnoot1). |
Schrap. Laat hem eens op schrap komenGa naar voetnoot2). [Op schrap staat men, als men zich gereed maakt, om te schrappen. Het spreekwoord is òf aan het schaatsenrijden òf aan het kaartspel òf aan het balslaan ontleend.] |
Schrede. Die volhardt, verliest allengs schredenGa naar voetnoot3). |
Schuif. Hij moet in de schuif. |
Schuld. Het zijn al opgelegde schuldenGa naar voetnoot4). Om eigen schuld wordt men het hardst gemaand. |
Schuldig. Elkeen is schuldig te antwoordenGa naar voetnoot5). |
Sermoen. Hij komt van Sint Jan's sermoen. [Evenals Hij komt van het stadhuis, zegt men dit te Turnhout van een dronkaard.] |
Sint Velten. Het is een Sint Velten's lijdenGa naar voetnoot6). |
Sjoerd. Hap gauw op, eer Sjoerd binnenkomtGa naar voetnoot7). |
Slag. Die waarschuwt ook bij slag en stoot. Ze moesten elkander een zwagerslag gevenGa naar voetnoot8). |
Slier. Het is een lange slierGa naar voetnoot9). |
Slijk. Hij zal den wagen in het slijk mennenGa naar voetnoot10). |
Spaak. Die op den stoel zit, houdt zich aan de spakenGa naar voetnoot11). |
Spek. Ik begeer geen dikker spekGa naar voetnoot12). |
Spook. Eén spook is kwaad, twee zijn nog veel ergerGa naar voetnoot13). |
Spraak. Alleen de spraak ontbreekt er aan. [Men zegt dit van een hond of ander dier, wanneer hij blijken geeft van een bijna menschelijk verstand.] |
Staak. Dat is een lange staakGa naar voetnoot14). |
Staart. Het is zoo glad als de staart van een woerdGa naar voetnoot15). |
Stadhuis. Hij komt van het stadhuis. |
Staf. Ik zal er den staf niet over breken. |
Stand-Fries. Het is een Stand-FriesGa naar voetnoot16). [Stand-Fries is de naam voor een echten ouderwetschen Fries, die staat voor 'tgeen hij zegt, en thans nog de grootste eernaam.] |
Steen. De steenen zijn hard te betredenGa naar voetnoot17). |
Sterk. De sterkste heeft altijd gelijkGa naar voetnoot18). |
Stiefvader. Hij dient wel stiefvader te wezen, zoogroote stukken snijdt hijGa naar voetnoot19). |
Stoel. Hij zal een ander van den stoel praten, en er zelf op gaan zitten. [Men zegt dit tot qualificatie van iemand, die mooi met een ander weet
|
| |
[pagina CLXXVIII]
[p. CLXXVIII] | |
heen te praten, en onderwijl daarmee zijn eigenbelang beoogt.] |
Stok. Het liep alles na, wat maar stok dragen konGa naar voetnoot1). |
Stom. De stomme zal het wel zeggenGa naar voetnoot2). |
Strik. Ik heb hem al in den strikGa naar voetnoot3). |
Stroo. Het is er niet in het strooGa naar voetnoot4). |
Struik. De bevroren struiken zal men niet uithalenGa naar voetnoot5). |
Stuiver. Als het allerlangst geleefd is, zoo is het toch om iemands stuivers te doenGa naar voetnoot6). |
Stuk. Gebeden stukken zijn gauw opGa naar voetnoot7). Zij vragen ze op de stukkenGa naar voetnoot8). |
Stulp. Zij laat het niet aan de stulp branden. [Met zuinigheid en overleg houdt zij huis. Stulp is potdeksel.] |
Tafel. Mijne voeten staan onder ieders tafelGa naar voetnoot9). |
Tand. Hij wilde hem op de tanden nemenGa naar voetnoot10). Zij zouden den een het warmoes wel uit de tanden likken, en den ander gunnen ze niet, dat hij het uitwerptGa naar voetnoot11). |
Teen. Die veel omhoog ziet, stoot zich aan de teenenGa naar voetnoot12). |
Tering. Hij is de tering te boven. |
Testament. Dat is een eeuwig testamentGa naar voetnoot13). |
Tevreden. Die niet tevreden is, die is niet te helpenGa naar voetnoot14). |
Tijd. Beter bij tijds weerom gekeerd dan slecht voortgegaanGa naar voetnoot15). |
Tol. Hebben en geven: de tol is van onsGa naar voetnoot16). |
Toren. Hooge torens vallen het allerhardstGa naar voetnoot17). |
Touw. Men is nog niet gehangen, als men van touw spreekt. |
Trap. Zij zijn van de trappen geroldGa naar voetnoot18). [Dat is in Zeeland: hunne huwelijksgeboden zijn afgekondigd. Elders zegt men ook van hem, wiens haar geknipt is: Hij is van de trappen gevallen.] |
Trillehei. Ben je van Trillehei? roep je je woord terugGa naar voetnoot19)? [Trillehei is slechts een gefingeerde naam, hier als afkomstplaats van den wispelturige voorgesteld; omdat trillen, evenals drillen, waarmede het verwant is, te kennen geeft: bij de minste aanraking in beweging gebracht worden. Het spreekwoord wordt dan ook op den wispelturige toegepast.] |
Turf. Ik woon in het eerste vak, daar de turf ligtGa naar voetnoot20). |
Turk. Hij gaat aan als een TurkGa naar voetnoot1). Hij is zoo jaloersch als een Turk. |
Twee. Gooi die twee in een zak, en wie zal er bovenkomen? [Antwoord: een kwade, gelijk ons het spreekwoord leert: Als gij ze in één zak doet, krijgt gij altijd een kwade bij den kop.] |
Uil. Hij is van een (of: geen) uil uitgebroedGa naar voetnoot2). Hij is zoo dom als een uil. |
Vaderland. Het vaderland is nooit te kleinGa naar voetnoot3). |
Val. Hij waagt het al, Het klimmen of den valGa naar voetnoot4). |
Varken. Als de varkens vliegenGa naar voetnoot5). Een varken wordt ook vet gemaakt, al werkt het nietGa naar voetnoot6). Hij is nog minder dan een varken; want dat knort nogGa naar voetnoot7). [Men zegt dit van den onbeleefde, die niet teruggroet.] Hij laat zooveelals een wintervarkenGa naar voetnoot8). |
Vasten. Hij is zoo welkom als de eerste Vrijdag in de vastenGa naar voetnoot9). Hij is zoo welkom als de eerste Zondag in de vastenGa naar voetnoot10). |
Vat. Het zaadvat heeft veel noodigGa naar voetnoot11). |
Veder. Verhandel geen veeren: daar stuift te veel wegGa naar voetnoot12). |
Vel. Hij groeit binnen kort uit zijn velGa naar voetnoot13). |
Veld. Hij wil al te veel veld beslaanGa naar voetnoot14). |
Vent. Spreek je van den vent, Hij is bij of omtrentGa naar voetnoot15). |
Vergelijking. Alle vergelijkingen gaan mank. |
Vers. Het is het oude versGa naar voetnoot16). |
Verstand. De wind is West: Elk verstand op 't bestGa naar voetnoot17). Elk verstand in 't best: Die klopt, die meent het lestGa naar voetnoot18). |
Vies. Hoe vuiler, hoe viezer. |
Vijand. Zijn daarmee al uwe vijanden verslagenGa naar voetnoot19)? |
Vijf. Hij kan geen vijf tellenGa naar voetnoot20). |
Vinger. Hij legt den vinger op de wond. Iemand met den vinger aanwijzen. |
Visite. Houd je visite? |
Vlas. Half schoon is goed vlasGa naar voetnoot21). Wij kunnen allemaal niet spinnen, al hadden wij het vlas om nietGa naar voetnoot22). |
Voet. Uwevoeten zullen er niet van verslijtenGa naar voetnoot23). Zij is niet waardig, de voeten bij hem onder te stekenGa naar voetnoot24). |
| |
[pagina CLXXIX]
[p. CLXXIX] | |
Vogel. Die vogel verveert geheel en alGa naar voetnoot1). Hij denkt den vogel afgeschoten te hebben. [Dat wil zeggen: het spel gewonnen te hebben.] Hij heeft een vogeltje hooren fluitenGa naar voetnoot2). Ik ga liever den vogelenzang op. [Dat is: de vrijheid. Zoo spreekt de arme, die zich niet verbinden wil, maar liever den lossen teugel viert.] |
Vol. Hij is voor 't volle geweest. [Zoo zegt men te Amsterdam van den misdadiger, die op 't schavot te pronk heeft gestaan.] |
Volk. Het is volkje: tap ze, maar borg ze niet. Verwacht je volk? [Men zègt dit, als er een knoop aan de broek los is of ontbreekt. Evenzoo geldt dan: Houd je visite?] |
Von Bismarck. Het is een Von Bismarck. [Dat wil zeggen: een heerschzuchtig man. Deze spreekwijze is aan de in 1866 en later betoonde heerschzuchtige handelingen van den Pruisischen eersten minister van dien naam ontleend.] |
Vonk. Ik ben aan zulke vonken niet gewendGa naar voetnoot3). |
Voordeel. Gij hebt ons al een voordeel afgezienGa naar voetnoot4). |
Voorzorg. Gebruik voorzorg, dan zijt gij voor nazorg bewaard. |
Voren. Hij heeft er een vorentje van gestrekenGa naar voetnoot5). |
Vos. Hij wil den vos niet bijtenGa naar voetnoot6). Looze vossen worden ook wel gevangenGa naar voetnoot7). |
Vraagteeken. Het is een wandelend vraagteeken (?). |
Vreugde. Het is eene dartele vreugdeGa naar voetnoot8). |
Vrijer. Het is zulk een slaperige vrijerGa naar voetnoot9). Zij hoest zoo, omdat er voor haar geen vrijer is. |
Vuil. Vuil raakt vuilGa naar voetnoot10). |
Vuist. Hij maakt eene vuist in zijn' zak. [Men zegt dit, als iemand zijne woede niet durft uiten.] |
Vuur. Ben je om vuur gekomenGa naar voetnoot11)? Die het dichtst bij het vuur is, brandt zich het eerstGa naar voetnoot12). Die met vuur speelt, kan zich brandenGa naar voetnoot13). |
Waar. Men weet niet altijd, of het echte waar isGa naar voetnoot14). |
Waard. De nieuwe waarden zijn vaak heel vroomGa naar voetnoot15). |
Waarom. In alle zaken is een onzeker waaromGa naar voetnoot16). |
Wagen. Beter dat de wagen gaat, Dan dat de wagen staatGa naar voetnoot17). |
Wager. De wager is de winnerGa naar voetnoot18). [Dit komt geheel overeen met het eerste deel van het spreekwoord: Die waagt, die wint; Die zoekt, die vindt.] |
Water. Dat zal wel boven water komen. |
Watte. Het is geen watte, maar wolleGa naar voetnoot1). Watte verkoopt men in den winkelGa naar voetnoot2). [Deze beide spreekwijzen gaan in Zeeuwsch-Vlaanderen op de vraag watte? voor wat? Elders luidt dan het antwoord: Watten Zijn eendengatten.] |
Weder. Het is goed droog weer, als 't niet regentGa naar voetnoot3). Hij heeft wind en weer voor zichGa naar voetnoot4). Na mooi weer komt leelijk weerGa naar voetnoot5). Wat zal er nakomen als mooi weerGa naar voetnoot6)? Wind en weer hebben wij tot onzen wilGa naar voetnoot7). |
Wee. Klaag niet, eer 't u wee wordtGa naar voetnoot8). |
Wereld. De wereld is een winkelGa naar voetnoot9). De wereld is op 't hoogstGa naar voetnoot10). De wereld is op 't laatstGa naar voetnoot11). De wonderen zijn de wereld nog niet uit. Het komt er op aan, hoelang de wereld staatGa naar voetnoot12). |
Werk. Luister niet naar woorden; zie eerst de werkenGa naar voetnoot13). |
Wiel. Het valt in mijn wielGa naar voetnoot14). |
Wijs. Maak hem niet wijzer, dan hij isGa naar voetnoot15). |
Wijsheid. Zij hebben daar alles van wijsheidGa naar voetnoot16). |
Wijtze. Wacht je voor WijtzeGa naar voetnoot17). |
Wil. Willeke woont hier nietGa naar voetnoot18). [Dat is: zijn wil wordt niet opgevolgd.] |
Wind. Hij weet wel, hoe de wind staat. |
Winter. Het is verre vermaard, dat het 's winters koud isGa naar voetnoot19). |
Woord. Korte woorden, diepe zin. Korte woorden zijn de besteGa naar voetnoot20). Zij hebben hooge woorden. |
Wouden. Hij dient niet in de Wouden, die het hooien niet lijen magGa naar voetnoot21). [Wouden, zooals het in de wandeling genoemd wordt, is Zevenwouden, eene boschachtige landstreek in Friesland, in 10 grietenijen verdeeld, en waar Slooten er 1 van is.] |
Zaak. Geen zaak zoo goed, Als die men zelf doet. Veege zaken gaan u aanGa naar voetnoot22). |
Zak. Men slaat hem op den zak, om te zien, of hij ook stuiven wil. |
Zalig. Al gelooft men 't niet, men kan wel zalig wordenGa naar voetnoot23). |
| |
[pagina CLXXX]
[p. CLXXX] | |
Zee. Het ligt in de zee te drijven. |
Zet. Gekke zetten worden duur betaald. |
Ziel. Dien valt het op de zielGa naar voetnoot1). |
Zodde. Het is zoo mak als eene zodde. [Men zegt dit van een dood mak paard of ander dier. In Drenthe, waar de spreekwijze gangbaar is, is zodde eene veenachtige zelfstandigheid, die als brandstof gebezigd wordt.] |
Zwart. Hij bijt niemand, al is hij zwartGa naar voetnoot2). |
Aangaan. Zij gingen al mooi hard aanGa naar voetnoot3). |
Aankomen. Komt het op het doen aan, dan moeten zij toegevenGa naar voetnoot4). Men moet zich goed voordoen, als men aankomt, en niet, als men weggaatGa naar voetnoot5). |
Aanzien. Gij ziet hem geheel van buiten aanGa naar voetnoot6). |
Achteruitgaan. Stilstaan is achteruitgaan. |
Afvallen. Hij is er achter afgevallenGa naar voetnoot7). |
Bakken. Er bakt of er brouwt niemand voor een anderGa naar voetnoot8). |
Behagen. Wat iemand eens behaagd heeft, dat mag hem niet weer mishagenGa naar voetnoot9). |
Behooren. Neem het, daar het is, en breng het, daar het behoortGa naar voetnoot10). |
Behouden. Wel gevochten en wel behoudenGa naar voetnoot11). |
Beluien. Hij heeft hem beluid. [Deze spreekwijze vindt men reeds op het woord man aldus: Hij heeft hem beluid; de overledene was een goed man.] |
Betalen. Bied weer, dan is 't betaaldGa naar voetnoot12). [Dat is: doe er nog wat bij, dan is 't verkocht.] Die gaarne betaalt, geeft dubbelGa naar voetnoot13). |
Bloeien. Het moet groeien en bloeienGa naar voetnoot14). |
Denken. Het was te denken, dat het los zou barsten; het had al zoolang gehangen. |
Deugen. Als het doen niet deugt, is het laten bestGa naar voetnoot15). |
Doen. Doe mij goed, ik doe u kwaad, is een oud zeggenGa naar voetnoot16). Wat hij doet, dat is gedaanGa naar voetnoot17). |
Durven. Vroeger kon ik niet, later dorst ik nietGa naar voetnoot18). |
Eten. Al sparende, kan men wel zat etenGa naar voetnoot19). Kook het, zooals gij het eten wiltGa naar voetnoot20). |
Gaan. Die niet komt, behoeft niet heen te gaanGa naar voetnoot21). |
Gelooven. Wilt gij 't niet gelooven, zoo onderzoek hetGa naar voetnoot22). |
Geraken. Het is niet goed, als men zich zelven moet kittelen, om aan het lachen te geraken. |
Hebben. Die wat heeft, dien komt wat meeGa naar voetnoot1). Hebben is zekerGa naar voetnoot2). Heb je het, zoo houdt hetGa naar voetnoot3). Ik wil die voor 't schoonmaken niet hebben. [Men heeft hier 't oog op eene stad, die bij de schoonmaak van de bezittingen harer bewoners blijk zou geven, dat de schulden de bezittingen overtreffen.] |
Hoonen. Hoe hoont gij hem daarmedeGa naar voetnoot4)! |
Houden. Hij houdt zich, of hij nergens geweest wasGa naar voetnoot5). |
Keeren. Wie kan het keerenGa naar voetnoot6)! |
Kibbelen. Dat kibbelt, dat leeftGa naar voetnoot7). |
Kijken. Ik heb er achterover gekeken. [Men zegt dit, als men een borreltje heeft gedronken.] |
Komen. Dat is al voorbij, Wat er van komt is nijGa naar voetnoot8). [Het oude maakt plaats voor het nieuwe. Nij is nieuw.] Die iets komt, die komt ietsGa naar voetnoot9). [Dat wil zeggen: die vordert, al is 't weinig, gaat toch vooruit.] Die nergens wezen wil, kan nergens komenGa naar voetnoot10). Die te laat komt, die miszit of mist hetGa naar voetnoot11). Hij kan van het eene tot het andere niet komenGa naar voetnoot12). Hij komt al, die nakomtGa naar voetnoot13). Hij kwam om lang en om laatGa naar voetnoot14). Hij speelt op zien komen. Laat al komen, die meewilGa naar voetnoot15). Nu het zoo gekomen is, moet men het prijzenGa naar voetnoot16). |
Lachen. Hij zal daar niet wit om lachenGa naar voetnoot17). |
Laten. Ik wil er mijn slapen niet om latenGa naar voetnoot18). |
Leggen. Zij neemt het hier, en legt het daarGa naar voetnoot19). |
Loopen. Die vooruit loopt, loopt alleen. Hij laat het ongemerkt loopenGa naar voetnoot20). Luid zingen en hard loopen komt niet overeenGa naar voetnoot21). |
Maken. Groot is 't, en nog grooter maakt gij 'tGa naar voetnoot22). |
Medemoeten. Wij moeten mee, al zouden wij meezwemmenGa naar voetnoot23). |
Metselen. Hij kan timmeren en metselen. |
Naspelen. Hij speelde mij dat naGa naar voetnoot24). |
Nemen. Daar het naar is, moet men het naar nemenGa naar voetnoot25). Daar het ruim is, mag men het ruim
|
| |
[pagina CLXXXI]
[p. CLXXXI] | |
nemenGa naar voetnoot1). Ik had het wel zoo goed genomenGa naar voetnoot2). |
Omzien. Eer men omzag, had hij het opGa naar voetnoot3). |
Ontwapenen. Hij is ontwapend. |
Ophebben. Hij zag, of hij er al één ophad, en de andere er aan zouGa naar voetnoot4). |
Pissen. Mis gepist, en toch is 't nat. |
Praten. Veel praten, weinig zeggenGa naar voetnoot5). |
Rooken. Het rookt wel, maar stinkt niet. [Men zegt dit, als men voor eene zaak nog al goed geld geeft, zonderdat het in 't overdrevene loopt.] |
Samenkomen. Wij zullen er om samenkomenGa naar voetnoot6). |
Schrijven. Dat zou men schrijvenGa naar voetnoot7). Hij vergeet veel, die niet schrijven kanGa naar voetnoot8). |
Slijten. Die vrijt, Die slijt. |
Smeren. Die goed smeert, er goed bij vaart. [Wil men iemand op zijne hand krijgen, moet men hem de handen stoppen.] |
Snijden. Het is alles op, dat gesneden wasGa naar voetnoot9). |
Spreken. Hij zou niet spreken, al viel hij over jeGa naar voetnoot10). Stout gesproken is half gewonnenGa naar voetnoot11). |
Stilzwijgen. Wat kan ik zeggen, en zwijge stilGa naar voetnoot12)! |
Terugkomen. Hij komt nog eens terugGa naar voetnoot13). [De onbeleefde nl., die voorbijgaat, zonder te groeten.] |
Toeëigenen. Zij heeft het hare zich al toegeëigendGa naar voetnoot14). |
Trouwen, Trouw maar, trouw maar; eer 't verboden wordt. [Men zegt dit van hen, die ondoordacht zich in 't huwelijk begeven.] |
Vallen. Die hoog vliegt, kan diep vallenGa naar voetnoot15). Gewoonlijk vallen zij laag, die zoo hoog willen vliegenGa naar voetnoot16). |
Varen. Wij willen dat laten varenGa naar voetnoot17). |
Verbieden. Niemand is verbodenGa naar voetnoot18). |
Verworden, Die voortwil, dien verwordt hetGa naar voetnoot19). |
Vliegen. Hoe hooger men vliegt, des te lager zijgt menGa naar voetnoot20). |
Warmen. Die armelijk zit, die warmt zich rijkelijkGa naar voetnoot21). [Die gedrongen zit, zit warm.] |
Wegnemen. Zijt gij geheel en al weggenomenGa naar voetnoot22)? [Weggenomen komt hier in den zin van verbijsterd voor. De spreekwijze komt in beteekenis overeen met het spoor bijster zijn.] |
Weten. Moet ik het niet weten, zoo wil ik het niet wetenGa naar voetnoot1). |
Wezen. Het wil niet wezenGa naar voetnoot2). Nu, nu, het moet al wezenGa naar voetnoot3). Wat men gemeenlijk zegt, wil gemeenlijk waar wezenGa naar voetnoot4). [In denzelfden zin zegt men mede: Wat alle man zegt, is gemeenlijk (of: gaarne) waar.] |
Wijsmaken. Men kan hem wijsmaken, wat men wilGa naar voetnoot5). |
Willen. Niemand wil er aanGa naar voetnoot6). |
Zien. Hij ziet zoo laag nietGa naar voetnoot7). |
Zijn. Dien is men liever kwijt dan rijk. Is het erger, dan 't geweest isGa naar voetnoot8)? Is het u goed, het is mij niet kwaadGa naar voetnoot9). |
Zitten. Er zit wat voor hem op. |
De volgende spreekwoorden, die zonder aanwijzing in het Spreekwoordenboek zijn opgenomen, behooren mede van eene aan wijzing voorzien te zijn:
| |
[pagina CLXXXII]
[p. CLXXXII] | |
De aanwijzingen van spreekwoorden moeten nog met de volgende vermeerderd worden:
| |
Voor Deel I.
bl. 1. aanw. 17: Museum bl. 272.
aanw. 20: v. Burmania-Verwijs bl. 87. E. 14. |
bl. 2. aanw. 12: 3 Juli 66. aanw. 24: v. Burmania-Verwijs bl. 23. B. 22.
aanw. 39: v. Burmania-Verwijs bl. 149. H. 179. |
bl. 4. aanw. 13: 22 Nov. 66. |
bl. 5. aanw. 6: v. Dale II. bl. 107, 108. aanw. 21: 11 Juni 66. |
bl. 6. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs bl. 119. H. 73.
aanw. 33: v. Burmania-Verwijs bl. 237. O. 7. |
bl. 7. aanw. 11: v. Burmania-Verwijs bl. 50. D. 63.
aanw. 28: v. Burmania-Verwijs bl. 99. G. 5. |
bl. 8. aanw. 16: v. Burmania-Verwijs bl. 142. H. 152.
aanw. 38: v. Burmania-Verwijs bl. 93. F. 2. aanw. 40: 19 Jan. 66. |
bl. 9. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs bl. 98. |
bl. 10. aanw. 10: v. Dale II. bl. 113. aanw. 11: v. Dale II. bl. 113.
aanw. 17: v. Burmania-Verwijs bl. 43. D. 34. |
bl. 11. aanw. 8: v. Dale II. bl. 110. |
bl. 12. aanw. 9: v. Dale I. bl. 209.
aanw. 21: v. Burmania-Verwijs bl. 131. H. 101. 17 Maart 66. |
bl. 14. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 146. H. 166. aanw. 22: No. 3 (4).
20 Maart 66. aanw. 31: v. Dale I. bl. 209. |
bl. 16. aanw. 31: v. Burmania-Verwijs bl. 153. H. 197. aanw. 44: 5 Dec. 66.
aanw. 48: v. Burmania-Verwijs T. 124. |
bl. 17. aanw. 6: 20 Nov. 66. aanw. 9: No. 8(8). aanw. 15: No. 3 (5).
aanw. 20: 7 Mei 66. aanw. 26: v. Burmania-Verwijs bl. 223. M. 62.
aanw. 31: v. Dale II. bl. 108. aanw. 32. v. Burmania-Verwijs bl. 189. K. 4. aanw. 33: v. Dale I. bl. 116.
aanw. 34: v. Burmania-Verwijs bl. 173 en 231. I. 44. |
bl. 18. aanw. 14: Museum bl. 271. aanw. 33: 1 April 66.
aanw. 49: v. Burmania-Verwijs bl. 38. |
bl. 19. aanw. 32: v. Burmania-Verwijs bl. 139. H. 137. |
bl. 20. aanw. 15: v. Burmania-Verwijs bl. 43. Aanh. D. 15. aanw. 41: 30 April 66. aanw. 44: v. Burmania-Verwijs bl. 5. A. 11. |
bl. 21. aanw. 20: v. Burmania-Verwijs D. 109. aanw. 21: v. Dale I. bl. 210.
aanw. 22: v. Burmania-Verwijs bl. 24 en 33. B. 26.
aanw. 24: v. Burmania-Verwijs bl. 204. L. 23.
aanw. 30: v. Burmania-Verwijs bl. 80. D. 148.
aanw. 44: v. Burmania-Verwijs T. 107. |
bl. 23. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs bl. 188.
aanw. 13: v. Burmania-Verwijs bl. 225. M. 67.
aanw. 17: v. Burmania-Verwijs bl. 181. I. 79. |
bl. 24. aanw. 9: No. 7 (3). 11 April 66.
aanw. 32: v. Burmania-Verwijs bl. 134. H. 114. |
bl. 25. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 218.
aanw. 29: v. Burmania-Verwijs bl. 122. H. 84. |
bl. 26. aanw. 8: v. Burmania-Verwijs bl. 6. A. 14.
aanw. 10: v. Dale I. bl. 209, 211.
aanw. 15: v. Burmania-Verwijs bl. 78. D. 141.
aanw. 18: v. Burmania-Verwijs bl. 23. B. 30. aanw. 27: 9 Oct. 66. |
bl. 28. aanw. 22: 22 Juni 66. aanw. 26: v.Burmania-Verwijs bl. 8. A. 16. v. Dale I. bl. 209. aanw. 36: 19 Febr. 66. |
bl. 29. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 154. H. 203.
aanw. 34: v. Burmania-Verwijs bl. 139. H. 138. aanw. 39: 27 Mei 66. |
bl. 30. aanw. 12: v. Burmania-Verwijs bl.23. B. 24. aanw. 27: Museum bl. 274. |
bl. 31. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs bl. 133. H. 111. aanw. 31: 25 Nov. 66. |
bl. 33. aanw. 4: No. 4 (5). |
bl. 34. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs bl. 52. D. 70. aanw. 5: 22 Dec. 66.
aanw. 6: No. 9 (8). aanw. 8: v. Dale II. bl. 107. aanw. 22: v. Burmania-Verijs T. 125. aanw. 33: v. Dale II. bl. 113. |
bl. 35. aanw. 8: v. Dale II. bl. 112. aanw. 10: No, 5 (4).
aanw. 19: v. Burmania-Verwijs T. 84. |
bl. 36. aanw. G: v. Burmania-Verwijs bl. 62. D. 96 en 97.
aanw. 11: 15 Febr. 66. aanw. 13: 29 April 66. |
| |
[pagina CLXXXIII]
[p. CLXXXIII] | |
bl. 37. aanw. 18: No. 3 (6). |
bl. 38. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs bl. 60. D. 88. 7 Juni 66.
aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 225. M. 69. |
bl. 39. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs T. 118. |
bl. 40. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs T. 83. 25 Aug. 66.
aanw. 4: v. Burmania-Verwijs H. 37.
aanw. 27: v. Burmania-Verwijs P. 2. |
bl. 42. aanw. 28: 13 April 66. aanw. 36: v. Burmania-Verwijs bl. 49. D. 62.
aanw. 38: v. Burmania-Verwijs O. 24. |
bl. 43. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 6. A. 14. v. Dale I. bl. 209.
aanw. 26: v. Burmania-Verwijs bl. 42. D. 33. |
bl. 44. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 62. D. 95.
aanw. 19: v. Dale I. bl. 211. aanw. 24: 28 Maart 66. |
bl. 45. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 88 en 92. E. 20. 26 Nov. 66.
aanw. 28: v. Dale I. bl. 207-208. |
bl. 46. aanw. 14: v. Barmania-Verwijs O. 30. 24 Sept. 66.
aanw. 20: 7 Maart 66.
aanw. 24: v. Burmania-Verwijs bl. 130. |
bl. 47. aanw. 18: 9 Mei 66. aanw. 19: v. Burmania-Verwijs bl. 19. B. 6. |
bl. 48. aanw. 15: v. Burmania-Verwijs bl. 244. R. 8. |
bl. 50. aanw. 17: No. 5 (7). |
bl. 52. aanw. 22: v. Burmania-Verwijs bl. 173 en 188. I. 45. |
bl. 54. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs bl. 229. N. 9. No. 3 (9). 1 Jan. 66. |
bl. 55. aanw. 13: v. Burmania-Verwijs bl. 49. D. 59. |
bl. 56. aanw. 7: 17 Juni 66. aanw. 23: No. 4 (9). |
bl. 58. aanw. 19: v. Dale II. bl. 116. |
bl. 59. aanw. 3: No. 9 (2). aanw. 7: 2 Aug. 66. |
bl. 60. aanw. 12: No. 2 (5). |
bl. 61. aanw. 14: 12 Mei 66. |
bl. 62. aanw. 1: 26 Dec. 66.
aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 120 en 215. H. 79 en M. 28.
aanw. 13: v. Burmania-Verwijs bl. 76. D. 134. aanw. 18: 16 Nov. 66. |
bl. 63. aanw. 19: v. Burmania-Verwijs bl. 228 en 235. N. 4. |
bl. 64. aanw. 24: 6 Juli 66. aanw. 28: v. Burmania-Verwijs O. 21. |
bl. 65. aanw. 7: 4 Juli 66.
aanw. 39: v. Burmania-Verwijs bl. 144 en 162. H. 157. |
bl. 66. aanw. 28: v. Burmania-Verwijs bl. 110. H. 35. |
bl. 68. aanw. 3: 3 Jan. 66. |
bl. 69. aanw. 24: 8 Juni 66. aanw. 30: v. Burmania-Verwijs bl. 90. E. 30. |
bl. 70. aanw. 22: v. Burmania-Verwijs T. 111. |
bl. 72. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs T. 108. |
bl. 73. aanw. 18: v. Burmania-Verwijs bl. 179. I. 70 en S. 42.
aanw. 25: v. Burmania-Verwijs bl. 21. B. 15. |
bl. 75. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs T. 73. |
bl. 76. aanw. 19: 12 Jan. 66. |
bl. 77. aanw. 7: No. 4 (8). aanw. 31: v. Burmania-Verwijs T. 48. |
bl. 78. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 152. H. 192. aanw. 9: No. 7 (6). 28 Aug. 66. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs bl. 174. I. 50.
aanw. 11: v. Burmania-Verwijs bl. 218. M. 40.
aanw. 22: v. Dale I. bl. 213. |
bl. 79. aanw. 3: 25 Mei 66. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs T. 28.
aanw. 14: v. Burmania-Verwijs bl. 226.
aanw. 20: v. Burmania-Verwijs bl. 24. B. 29. v. Dale II. bl. 116.
aanw. 24: v. Burmania-Verwijs bl. 64. W. 59. |
bl. 80. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs bl. 116 en 164. H. 60 en I. 5. |
bl. 81. aanw. 5: No. 1 (5). |
bl. 82. aanw. 23: 2 Juni 66.
aanw. 24: v. Burmania-Verwijs bl. 96. F. 14. No. 7 (2). |
bl. 83. aanw. 30: 2 Mei 66. |
bl. 84. aanw. 8: v. Burmania-Verwijs bl. 166. |
bl. 85. aanw. 17: v. Burmania-Verwijs bl. 12. A. 34. |
bl. 86. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs bl. 221. M. 51. |
bl. 89. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 176. I. 58. |
bl. 90. aanw. 1: v. Dale I. bl. 212.
aanw. 19: v. Burmania-Verwijs bl. 113 en 162. H. 47.
aanw. 25: v. Burmania-Verwijs bl. 113. H. 49. aanw. 26: No. 9 (5). |
bl. 91. aanw. 30: 21 Maart 66. |
bl. 92. aanw. 12: 3 Febr. 66. aanw. 18: v. Burmania-Verwijs bl.7. Aanh. A.6. |
bl. 93. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs bl. 196. K. 31. aanw. 14: 16 Juli 66.
aanw. 15: v. Burmania-Verwijs R. 14.
aanw. 25: v. Burmania-Verwijs bl. 249. T. 40. 1 Febr. 66. |
bl. 94. aanw. 21: v. Burmania-Verwijs bl. 20. B. 9.
aanw. 25: v. Burmania-Verwijs bl. 27. B. 40.
aanw. 31: v. Burmania-Verwijs bl. 194. K. 23. |
bl. 95. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs W. 55. |
bl. 96. aanw. 21: v. Burmania-Verwijs bl. 172. I. 41. |
bl. 97. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs bl. 181. I. 78. aanw. 12: 30 Sept. 66.
aanw. 14: v. Burmania-Verwijs bl. 199. L. 4. aanw. 22: 12 Maart 66.
aanw. 24: v. Burmania-Verwijs bl. 218. M. 42.
aanw. 35: v. Burmania-Verwijs bl. 3. A. 2. aanw. 40: 17 Juli 66. |
bl. 98. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs T. 60.
aanw. 12: v. Burmania-Verwijs bl. 147. H. 172. |
bl. 99. aanw. 3: 6 Sept. 66. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 6. Aanh. A. 1. |
bl. 100. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs T. 52.
aanw. 12: v. Burmania-Verwijs bl. 89 en 239. E. 24 en O. 22. |
bl. 102. aanw. 17: 1 Maart en 8 Sept. 66.
aanw. 42: v. Burmania-Verwijs bl. 201. L. 8. |
bl. 103. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 138. H. 133. |
bl. 104. aanw. 18: No. 6 (3). |
bl. 105. aanw. 4: 27 Juli 66. aanw. 9: No. 1 (3).
aanw. 22: v. Burmania-Verwijs bl. 134. H. 118. 1 Dec. 66.
aanw. 31: 3 Aug. 66. |
bl. 106. aanw. 13: Museum bl. 273. |
bl. 108. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 108. H. 27. 8 Nov. 66. |
bl. 111. aanw. 26: v. Burmania-Verwijs R. 3. |
bl. 112. aanw. 5: No. 3 (1). aanw. 11: v. Dale I. bl. 211.
aanw. 23: No. 6 (5). aanw. 28: v. Burmania-Verwijs T. 96. |
bl. 113. aanw. 6: 19 Nov. 66. aanw. 12: 30 Oct. 66. |
bl. 115. aanw. 28: v. Burmania-Verwijs bl. 127.
aanw. 33: v. Burmania-Verwijs bl. 135. H. 121. |
bl. 116. aanw. 14: v. Burmania-Verwijs bl. 194. K. 24. |
bl. 117. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs bl. 221. M. 52.
aanw. 10: v. Burmania-Verwijs R. 11. v. Dale I. bl. 209.
aanw. 36: v. Burmania-Verwijs bl. 63. |
bl. 118. aanw. 19: v. Burmania-Verwijs bl. 115. H. 55.
aanw. 27: v. Burmania-Verwijs bl. 66. |
bl. 119. aanw. 13: v. Burmania-Verwijs bl. 6 en 239. Aanh. A. 3 en O. 17.
aanw. 16: v. Burmania-Verwijs bl. 88. E. 17. 19 Maart 66. |
bl. 121. aanw. 3: 2 April 66. aanw. 4: 20 Dec. 66. |
bl. 122. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 233. N. 27. aanw. 15: No. 7 (9). |
bl. 123. aanw. 8: v. Burmania-Verwijs bl. 51. D. 66. 10 Nov. 66.
aanw. 13: v. Burmania-Verwijs bl. 9. A. 21. |
bl. 125. aanw. 14: 22 Aug. 66. aanw. 15: 28 Jan. 66. aanw. 26: 13 Maart 66. |
bl. 126. aanw. 20: 27 Dec. 66. aanw. 31: 13 Mei 66. aanw. 43: 26 Juni 66. |
bl. 127. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs bl. 115. H. 57. |
bl. 128. aanw. 18: v. Burmania-Verwijs bl. 132. H. 107. |
bl. 129. aanw. 22: No. 9 (4). |
bl. 130. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs W. 54. 1 Sept. 66.
aanw. 14: v. Burmania-Verwijs bl. 86. E. 11. aanw. 20: 4 Oct. 66. |
bl. 132. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs bl. 19. B. 2. aanw. 5: 27 Sept. 66. |
bl. 133. aanw. 24: 9 Maart 66. |
bl. 134. aanw. 8: 20 Juli 66. aanw. 25: 25 Juni 66. aanw. 31: 15 Juli 66. |
bl. 135. aanw. 13: 4 Nov. 66. aanw. 24: v. Burmania-Verwijs bl. 61. D. 92.
aanw. 27: v. Burmania-Verwijs bl. 232 en 235. N. 19. |
bl. 136. aanw. 11: 18 Juli 66. aanw. 29: 6 Aug. 66. |
bl. 138. aanw. 9: 13 Aug. 66. |
bl. 140. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs bl. 176. I. 55. aanw. 16: 28 Mei 66. |
bl. 142. aanw. 6: v. Dale II. bl. 113. |
bl. 143. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 128.
aanw. 18: v. Burmania-Verwijs bl. 125. H. 96.
aanw. 24: v. Dale II. bl. 116. |
bl. 144. aanw. 13: v. Burmania-Verwijs bl. 41. D. 28. v. Dale I. bl. 212. 23 Aug. 66.
aanw. 19: v. Burmania-Verwijs bl. 89. E. 22. |
bl. 146. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 95. F. 7. 21 Sept. 66.
aanw. 14: v. Dale I. bl. 210.
aanw. 16: v. Burmania-Verwijs bl. 11. A. 29.
aanw. 29: Museum bl. 271. |
bl. 147. aanw. 16: v. Burmania-Verwijs bl. 120 en 215. H. 79 en M. 28. |
bl. 148. aanw. 4: Museum bl. 273.
aanw. 16: v. Burmania-Verwijs bl. 62 en 80. D. 100. |
bl. 149. aanw. 4. v. Burmania-Verwijs bl. 109 en 112. H. 31.
aanw. 5: v. Burmania-Verwijs bl. 138. H. 134.
aanw. 15: v. Burmania-Verwijs T. 122. |
bl. 150. aanw. 2: v. Dale II. bl. 116. |
bl. 151. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs T. 90. |
bl. 152. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs W. 22. |
bl. 154. aanw. 19: v. Burmania-Verwijs bl. 39. Aanh. D. 8. |
bl. 155. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 94. F. 6. aanw. 26: 7 Oct. 66. |
bl. 156. aanw. 18: v. Burmania-Verwijs W. 24. |
bl. 157. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 90. E. 28.
aanw. 16: v. Dale I. bl. 212. |
bl. 158. aanw. 2: Museum bl. 274. aanw. 15: v. Dale I. bl. 211. |
bl. 159. aanw. 2: 13 Juli 66. |
bl. 160. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 124. H. 93. |
bl. 162. aanw. 11: 15 Aug. 66. aanw. 14: v. Dale I. bl. 210. |
bl. 163. aanw. 7: 20 Mei 66. aanw. 8: v. Burmania-Verwijs D. 114. |
bl. 164. aanw. 9: 24 Dec. 66. aanw. 11: 30 Aug. 66. aanw. 13: 18 Dec. 66. |
bl. 165. aanw. 9: v. Dale II. bl. 114. aanw. 26: v. Dale II. bl. 114. |
bl. 166. aanw. 19: Museum bl. 274. |
bl. 168. aanw. 23: 25 Dec. 66. |
bl. 169. aanw. 6: 16 Aug. 66. aanw. 14: 17 Mei 66. aanw. 18: 30 Dec. 66. |
bl. 170. aanw. 5: 10 Maart 66. aanw. 15: v. Burmania-Verwijs bl. 137. H. 130. |
bl. 171. aanw. 10: v. Dale I. bl. 211. 26 Aug. 66. aanw. 13: v. Dale I. bl. 213. |
bl. 172. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs T. 75. aanw. 5: 25 Maart 66. |
bl. 173. aanw. 3: 17 April 66. aanw. 15: v. Dale I. bl. 108.
aanw. 29: v. Burmania-Verwijs T. 18. |
bl. 174. aanw. 2: 6 Nov. 66.
aanw. 8: v. Burmania-Verwijs bl. 199. L. 1. No. 2 (2). 9 Juli 66.
aanw. 32: v. Burmania-Verwijs bl. 91. E. 33. |
bl. 175. aanw. 15: v. Burmania-Verwijs bl. 112. D. 112 en H. 43. |
bl. 177. aanw. 8: 9 Juni 66. aanw. 16: v. Burmania-Verwijs bl. 243. Q. 4. |
bl. 178. aanw. 8: v. Burmania-Verwijs bl. 128.
aanw. 5: v. Burmania-Verwijs bl. 213. M. 19.
aanw. 8: v. Dale II. bl. 108. |
| |
[pagina CLXXXIV]
[p. CLXXXIV] | |
bl. 178. aanw. 34: v. Burmania-Verwijs O. 38Ga naar voetnoot(*). |
bl. 179. aanw. 11: v. Burmania-Verwijs bl. 130. H. 99.
aanw. 19: v. Burmania-Verwijs bl. 5. A. 13.
aanw. 22: v. Burmania-Verwijs bl. 8. A. 19.
aanw. 23: v. Dale I. bl. 209. |
bl. 181. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 169. I. 29. |
bl. 182. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs bl. 94. F. 4. |
bl. 186. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs bl. 249. T. 22. |
bl. 187. aanw. 3: 3 Dec. 66. |
bl. 188. aanw. 18: 9 Jan. 66. aanw. 19: No. 1 (6). aanw. 23: 30 Juni 66.
aanw. 32: v. Dale II. bl. 113. |
bl. 189. aanw. 22: 24 Maart 66. |
bl. 190. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 22. B. 19. |
bl. 193. aanw. 8: v. Burmania-Verwijs bl. 195. K. 27. 28 Juli 66.
aanw. 11: v. Burmania-Verwijs bl. 186. aanw. 16: 15 Dec. 66. |
bl. 198. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 230. N. 13. |
bl. 200. aanw. 30: 24 Febr. 66. |
bl. 201. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 113. H. 46.
aanw. 12: v. Burmania-Verwijs bl. 121. H. 82. |
bl. 203. aanw. 25: 31 Mei 66. aanw. 31: No. 6 (2). |
bl. 205. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 130. H. 99.
aanw. 17: v. Burmania-Verwijs bl. 76. D. 131. aanw. 31: 24 Juli 66. |
bl. 209. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs bl. 179. aanw. 28: 28 Sept. 66. |
bl. 210. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs bl. 231. N. 16.
aanw. 8: 5 Aug. 66.
aanw. 19: v. Burmania-Verwijs T. 27. 28 Nov. 66. |
bl. 211. aanw. 7: 11 Mei 66. |
bl. 212. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs bl. 8. A. 18. |
bl. 213. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs bl. 9 en 17. A. 22. No. 4 (4). 22
Sept. 66. aanw. 21: 7 April 66. |
bl. 214. aanw. 27: v. Dale II. bl. 107. |
bl. 215. aanw. 3: v. Dale II. bl. 115. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 44. D. 38. 9 April 66. aanw. 11: 7 Juli 66. |
bl. 216. aanw. 24: v. Dale I. bl. 210. |
bl. 218. aanw. 4: v. Dale I. bl. 213. aanw. 11: 14 Maart 66.
aanw. 17: Museum bl. 273. aanw. 26: 2 Juli 66. |
bl. 219. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs R. 16. aanw. 24: v. Burmania-Verwijs bl. 112. H. 41. aanw. 29: v. Dale I. bl. 212. |
bl. 220. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 211 en 226. M. 11. |
bl. 221. aanw. 4: 12 Dec. 66. aanw. 22: v. Burmania-Verwijs bl. 193. K. 17. 5 Juni 66. aanw. 26: 16 Oct. 66. |
bl. 222. aanw. 13: 17 Sept. 66. aanw. 14: 23 Febr. 66. |
bl. 223. aanw. 19: 11 Dec. 66. |
bl. 224. aanw. 16: v. Burmania-Verwijs bl. 201. L. 9. |
bl. 225. aanw. 27: No. 7 (1). v. Dale II. bl. 110. 29 Aug. 66. |
bl. 226. aanw. 4: 18 Febr. 66. aanw. 8: No. 6 (8).
aanw. 19: v. Burmania-Verwijs bl. 14. A. 40. aanw. 29: 13 Jan. 66. |
bl. 227. aanw. 11: v. Burmania-Verwijs bl. 209. M. 3. aanw. 18: 27 April 66. |
bl. 228. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 103. H. 7.
aanw. 8: v. Burmania-Verwijs bl. 212. M. 18. |
bl. 229. aanw. 8: Museum bl. 271. |
bl. 230. aanw. 8: 4 Maart 66. |
bl. 231. aanw. 6: 5 Maart 66. aanw. 9: 21 Juni 66. aanw. 16: No. 8 (7). |
bl. 232. aanw. 3: v. Dale II. bl. 108, 109.
aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 236. O. 1. |
bl. 235. aanw. 10: 16 Maart 66. aanw. 25: v. Dale II. bl. 110. |
bl. 236. aanw. 10: 18 Juni 66. aanw. 11: 12 Nov. 66. |
bl. 237. aanw. 1: Museum bl. 271. aanw. 22: 15 Sept. 66. |
bl. 238. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 100. 3 Maart 66. |
bl. 239. aanw. 24: v. Burmania-Verwijs bl. 3. A. 1. No. 3 (7). |
bl. 240. aanw. 18: v. Burmania-Verwijs bl. 36. D. 8.
aanw. 24: v. Burmania-Verwijs bl. 13. A. 37. |
bl. 241. aanw. 12: v. Burmania-Verwijs W. 52. aanw. 33: 31 Aug. 66. |
bl. 242. aanw. 26: v. Burmania-Verwijs bl. 98. G. 2. aanw. 31: 3 Juni 66. |
bl. 243. aanw. 33: v. Burmania-Verwijs bl. 74. D. 127. Wassenbergh V. bl. 101.
aanw. 42: No. 1 (9). |
bl. 244. aanw. 23: v. Burmania-Verwijs bl. 145. |
bl. 245. aanw. 39: v. Burmania-Verwijs bl. 21. B. 11. No. 8 (5). 7 Febr. en 17 Nov. 66. |
bl. 246. aanw. 26: Museum bl. 272. |
bl. 248. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 209. M. 5. aanw. 21: 3 Sept. 66.
aanw. 32: v. Burmania-Verwijs bl. 94. F. 3. |
bl. 249. aanw. 19: v. Burmania-Verwijs bl. 30. B. 48.
aanw. 26: v. Burmania-Verwijs bl. 45. D. 44. 18 April 66.
aanw. 35: 12 Aug. 66. aanw. 37: 4 Sept. 66. |
bl. 252. aanw. 21: v. Burmania-Verwijs bl. 29. Aanh. B. 4. |
bl. 253. aanw. 1: No. 5 (3). 22 Mei 66.
aanw. 10: v. Burmania-Verwijs bl. 85. E. 9. 15 April 66.
aanw. 12: v. Burmania-verwijs bl. 66.
aanw. 18: v. Burmania-Verwijs T. 34. |
bl. 257. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs bl. 64.
aanw. 16: v. Burmania-Verwijs bl. 238. O. 14. 6 Oct. 66.
aanw. 22: v. Burmania-Verwijs T. 3 en 97. |
bl. 257. aanw. 23: v. Burmania-Verwijs bl. 30 en 91. Aanh. B. 9. |
bl. 260. aanw. 19: v. Burmania-Verwijs bl. 75. D. 130. v. Dale II. bl. 107. |
bl. 261. aanw. 12: v. Dale II. bl. 111.
aanw. 16: v. Burmania-Verwijs S. 43. No. 8 (4). 18 Nov. 66.
aanw. 25: v. Burmania-Verwijs W. 16. |
bl. 262. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs bl. 213. M. 20. 14 April 66.
aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 239. O. 18.
aanw. 11: v. Burmania-Verwijs W. 3. 4 April 66.
aanw. 17: v. Burmania-Verwijs T. 119. 13 Nov. 66. |
bl. 265. aanw. 8: v. Burmania-Verwijs T. 82. |
bl. 266. aanw. 12: v. Burmania-Verwijs T. 123.
aanw. 22: v. Burmania-Verwijs bl. 135. H. 119. |
bl. 267. aanw. 20: v. Burmania-Verwijs S. 37. |
bl. 268. aanw. 18: v. Burmania-Verwijs bl. 194. K. 21. v. Dale II. bl. 117. |
bl. 269. aanw. 3: 22 Maart 66. aanw. 11: v. Burmania-Verwijs bl. 213. M. 21.
aanw. 26: v. Burmania-Verwijs bl. 46. Aanh. D. 16. |
bl. 270. aanw. 19: v. Burmania-Verwijs bl. 33. B. 58. |
bl. 271. aanw. 10: 23 Juni 66. aanw. 27: v. Burmania-Verwijs bl. 141. H. 145. |
bl. 272. aanw. 10: No. 8 (3). 25 Juli 66.
aanw. 11: v. Burmania-Verwijs D. 116. aanw. 2: v. Dale II. bl. 110. |
bl. 273. aanw. 9: 15 Oct. 66. |
bl. 275. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs bl. 117. H. 64.
aanw. 21: v. Burmania-Verwijs S. 32.
aanw. 27: v. Burmania-Verwijs bl. 31. B. 51. aanw. 29: 26 April 66. |
bl. 276. aanw. 2: 1 Nov. 66. aanw. 7: No. 4 (7). Museum bl. 273. 16 April 66.
aanw. 14: v. Burmania-Verwijs T. 50. |
bl. 277. aanw. 13: 8 Mei 66. aanw. 27: 28 Dec. 66. |
bl. 279. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 145. H. 162.
aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 152. H. 191.
aanw. 25: v. Burmania-Verwijs S. 40. |
bl. 280. aanw. 16: v. Burmania-Verwijs bl. 180. I. 72. |
bl. 281. aanw. 10: 11 Oct. 66. aanw. 12: v. Burmania-Verwijs bl. 225.
aanw. 16: 5 Juli 66. aanw. 18: v. Burmania-Verwijs bl. 213. M. 22. |
bl. 282. aanw. 21: v. Burmania-Verwijs bl. 108. H. 25.
aanw. 30: v. Burmania-Verwijs bl. 247. S. 8. 17 Oct. 66. |
bl. 283. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs S. 22. |
bl. 284. aanw. 19: v. Burmania-Verwijs bl. 203. L. 19. |
bl. 285. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 175. I. 51.
aanw. 9: v. Burmanai-Verwijs bl. 244.
aanw. 14: v. Burmania-Verwijs bl. 183. I. 88. |
bl. 286. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs bl. 144. H. 159. |
bl. 287. aanw. 3: 26 Sept. 66. |
bl. 288. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs T. 19.
aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 107. H. 21. aanw. 8: 21 Febr. 66. |
bl. 289. aanw. 24: 27 Maart 66. |
bl. 290. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs bl. 107. H. 21. No. 8 (1).
aanw. 6: 30 Mei 66. aanw. 29: v. Burmania-Verwijs T. 15. |
bl. 291. aanw. 8: v. Burmania-Verwijs bl. 180. I. 75. aanw. 19: 23 Mei 66. |
bl. 292. aanw. 18: v. Burmania-Verwijs bl. 178. I. 64. |
bl. 293. aanw. 16: v. Dale II. bl. 116. |
bl. 294. aanw. 4: 21 Dec. 66. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs bl. 22. B. 17. |
bl. 296. aanw. 2: 9 Nov. 66. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 247. S. 63.
aanw. 13: No. 2 (4). |
bl. 297. aanw. 3: v. Dale II. bl. 115.
aanw. 17: v. Burmania-Verwijs bl. 46. D. 47. Museum bl. 272. |
bl. 298. aanw. 9: 23 Juli 66. |
bl. 299. aanw. 10: No. 5 (9). |
bl. 300. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 140. H. 139. |
bl. 301. aanw. 16: v. Burmania-Verwijs T. 115. |
bl. 302. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs bl. 161. T. 23. Museum bl. 272. |
bl. 305. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 50. Aanh. D. 19. No. 6 (7). 22 Jan. 66. aanw. 12: v. Burmania-Verwijs bl. 251. W. 2. |
bl. 306. aanw. 7: 2 Oct. 66. |
bl. 309. aanw. 24: v. Burmania-Verwijs S. 53. |
bl. 310. aanw. 3: 26 Febr. 66. aanw. 11: v. Burmania-Verwijs bl. 34. Aanh. D. 2. aanw. 22: No. 9 (6). v. Dale I. bl. 208. 27 Nov. 66.
aanw. 23: v. Burmania-Verwijs O. 20. |
bl. 311. aanw. 4: v. Dale II. bl. 114. aanw. 6: v. Dale II. bl. 115.
aanw. 7: v. Dale II. bl. 115. |
bl. 313. aanw. 15: v. Burmania-Verwijs W. 62. |
bl. 314. aanw. 7: v. Dale I. bl. 213. |
bl. 315. aanw. 11: 12 Juni 66. |
bl. 316. aanw. 8: v. Dale II. bl. 116.
aanw. 26: v. Burmania-Verwijs bl. 46. D. 46. |
bl. 317. aanw. 4: 7 Aug. 66. aanw. 11: v. Burmania-Verwijs bl. 114 en 161. H. 50. aanw. 12: 11 Juli 66. aanw. 15: No. 7 (7).
aanw. 17: No. 2 (9). |
bl. 319. aanw. 14: v. Burmania-Verwijs bl. 217. M. 36.
aanw. 22: v. Dale I. bl. 211. |
bl. 321. aanw. 23: v. Burmania-Verwijs bl. 247. S. 25.
aanw. 36: v. Burmania-Verwijs bl. 4. A. 4. |
bl. 322. aanw. 10: 7 Nov. 66. aanw. 15: Burchoorn bl. 19. |
bl. 324. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs bl. 146. H. 165. |
bl. 325. aanw. 2: v. Dale II. bl. 117. |
bl. 326. aanw. 13: v. Burinania-Verwijs bl. 222. M. 55.
aanw. 23: v. Dale II. bl. 115. |
bl. 327. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs bl. 158. |
| |
[pagina CLXXXV]
[p. CLXXXV] | |
bl. 327. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 115 en 149. H. 56 en 180. |
bl. 328. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 142. H. 149.
aanw. 14: v. Burmania-Verwijs bl. 163. I. 1. |
bl. 329. aanw. 12: 20 April 66. |
bl. 330. aanw. 8: 7 Sept. 66. |
bl. 331. aanw. 18: v. Burmania-Verwijs bl. 220. M. 47. |
bl. 334. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs S. 65. aanw. 7: No. 8 (6). |
bl. 335. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs bl. 190. H. 179 en K. 9. |
bl. 337. aanw. 26: v. Burmania-Verwijs bl. 68. |
bl. 339. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs bl. 237. O. 9. |
bl. 341. aanw. 8: v. Burmania-Verwijs bl. 86. 5 Sept. 66. |
bl. 342. aanw. 24: v. Burmania-Verwijs bl. 124. H. 91 en O. 27. |
bl. 343. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs bl. 121. |
bl. 344. aanw. 5: 6 Maart 66. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 138. H. 135.
aanw. 10: v. Burmania-Verwijs bl. 216. M. 31.
aanw. 27: v. Burmania-Verwijs bl. 5. A. 12. No. 1 (1). |
bl. 345. aanw. 18: Museum bl. 271. |
bl. 346. aanw. 9: No. 2 (6). aanw. 10: 18 Oct. 66. |
bl. 347. aanw. 14: v. Burmania-Verwijs bl. 50. D. 64. |
bl. 349. aanw. 11: v. Burmania-Verwijls bl. 80. D. 150.
aanw. 13: v. Burmania-Verwijs bl. 87. E. 16. |
bl. 351. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs bl. 192. |
bl. 354. aanw. 7: v. Dale II. bl. 110. |
bl. 358. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 20. B. 8. |
bl. 359. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 140. H. 143.
aanw. 16: v. Burmania-Verwijs T. 16.
aanw. 17: v. Burmania-Verwijs S. 68.
aanw. 19: v. Burmania-Verwijs T. 87. |
bl. 364. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs bl. 243. Q 1 en 5.
aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 106. H. 18. No. 1 (2). 8 April 66. |
bl. 368. aanw. 12: v. Dale II. bl. 110. |
bl. 370. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 46. D. 48. No. 5 (2).
aanw. 15: v. Burmania-Verwijs S. 55. |
bl. 371. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs bl. 47. D. 51 en S. 19.
aanw. 8: 17 Febr. 66. aanw. 22: v. Burmania-Verwijs T. 37. |
bl. 372. aanw. 14: v. Burmania-Verwijs T. 5. aanw. 19: No. 6 (6). |
bl. 374. aanw. 13: v. Burmania-Verwijs O. 19. No. 4 (6). 21 April 66. |
bl. 375. aanw. 8: v. Burmania-Verwijs bl. 44. D. 36.
aanw. 24: v. Burmania-Verwijs bl. 197. T. 77.
aanw. 30: v. Burmania-Verwijs bl. 130. |
bl. 377. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs bl. 140. H. 140. |
bl. 378. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs bl. 189. K. 3. aanw. 10: 15 Jan. 66. |
bl. 379. aanw. 9: 22 April 66. |
bl. 381. aanw. 12: v. Dale II. bl. 111. |
bl. 383. aanw. 9: 1 Juli 66. |
bl. 384. aanw. 8: 14 Febr. 66.
aanw. 16: v. Burmania-Verwijs bl. 26 en 228. B. 33 en N 1. |
bl. 385. aanw. 4: 21 Juli 66. |
bl. 386. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 188. |
bl. 387. aanw. 3: 6 Dec. 66. aanw. 12: v. Burmania-Verwijs bl. 150. H. 183.
aanw. 18: v. Burmania-Verwijs bl. 107. H. 24. |
bl. 388. aanw. 24: v. Burmania-Verwijs bl. 188. |
bl. 389. aanw. 12: v. Burmania-Verwijs S. 35. |
bl. 391. aanw. 12: v. Burmania-Verwijs D. 106. No. 2 (7). |
bl. 392. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs bl. 9. A. 20. |
bl. 394. aanw. 11: v. Burmania-Verwijs bl. 106. H. 17.
aanw. 15: v. Burmania-Verwijs bl. 57. D. 83. |
bl. 396. aanw. 20: No. 3 (8). |
bl. 397. aanw. 15: v. Burmania-Verwijs bl. 249. T. 36. No. 2 (3). 14 Juni 66. |
bl. 399. aanw. 19: 14 Mei 66. |
bl. 400. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 219. M. 44.
aanw. 11: v. Burmania-Verwijs S. 11. |
bl. 401. aanw. 7: 14 Aug. 66. aanw. 20: v. Burmania-Verwijs bl. 38. D. 14. |
bl. 403. aanw. 11: No. 1 (7). |
bl. 404. aanw. 4: 11 Aug. 66. |
bl. 405. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 157. H. 210.
aanw. 29: v. Burmania-Verwijs bl. 32. B. 55 en Aanh. B. 11. |
bl. 406. aanw. 11: v. Burmania-Verwijs bl. 201 en 208. L. 10. No. 4 (2).
aanw. 15: v. Burmania-Verwijs bl. 209. |
bl. 407. aanw. 8: No. 7 (8). aanw. 10: No. 9 (1). |
bl. 411. aanw. 15: Museum bl. 274. 10 Febr. 66. |
bl. 413. aanw. 10: 29 Nov. 66. aanw. 12: v. Burmania-Verwijs T. 119. |
bl. 415. aanw. 13: v. Burmania-Verwijs bl. 190. K. 8.
aanw. 17: v. Dale I. bl. 208. |
bl. 416. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 134. H. 115. v. Dale I. bl. 205. |
bl. 422. aanw. 8: 1 Mei 66. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs bl. 47. D. 50.
aanw. 14: 22 Febr. 66. |
bl. 424. aanw. 4: v. Dale II. bl. 114.
aanw. 5: v. Burmania-Verwijs bl. 113. H. 45.
aanw. 8: v. Burmania-Verwijs bl. 205. L. 26. |
bl. 425. aanw. 2: 3 Nov. 66. aanw. 11: v. Dale II. bl. 114. |
bl. 427. aanw. 2: v. Dale I. bl. 210.
aanw. 11: v. Burmania-Verwijs bl. 150. H. 182. |
bl. 429. aanw. 12: No. 9 (3). |
bl. 431. aanw. 15: v. Dale II. bl. 111, 112. |
bl. 433. aanw. 16: v. Burmania-Verwijs T. 103. |
bl. 437. aanw. 11: v. Dale II. bl. 111. |
bl. 438. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs S. 23. aanw. 2: 11 Febr. 66.
aanw. 4: v. Dale II. bl. 112. |
bl. 439. aanw. 3: v. Dale I. bl. 211. |
bl. 440. aanw. 13: 16 Dec. 66. |
bl. 441. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs bl. 195. K. 26. |
bl. 445. aanw. 7: No. 3 (2). aanw. 17: 16 Juni 66. |
bl. 447. aanw. 16: No. 5 (6). |
bl. 448. aanw. 20: 28 Juni 66. |
bl. 450. aanw. 3: No. 9 (9). 16 Febr. 66.
aanw. 11: v. Burmania-Verwijs T. 46. |
bl. 455. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 85. E. 7. |
bl. 456. aanw. 2: v. Dale II. bl. 113. |
bl. 457. aanw. 20: 2 Jan. 66. |
bl. 458. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 92 en 170. I. 32.
aanw. 19: 28 Oct. 66. aanw. 20: 31 Oct. 66. |
bl. 459. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 218. M. 39. |
bl. 461. aanw. 9: 26 Juli 66. |
| |
Voor Deel II.
bl. 2. aanw. 13: v. Burmania-Verwijs bl. 109 en 202. H. 30 en L. 16. 10 Mei 66. |
bl. 5. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 58. D. 84. |
bl. 6. aanw. 5: 23 Oct. 66. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs W. 40. |
bl. 7. aanw. 18: v. Burmania-Verwijs bl. 199. L. 3.
aanw. 24: v. Burmania-Verwijs bl. 221. M. 54. |
bl. 9. aanw. 10: 13 Febr. 66. |
bl. 12. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs T. 57. 4 Febr. 66. aanw. 16: 10 Aug. 66. |
bl. 14. aanw. 6: Museum bl. 272. 10 Jan. 66. |
bl. 16. aanw. 13: 20 Juni 66. |
bl. 18. aanw. 2: No. 2 (8). aanw. 13: v. Dale II. bl. 113.
aanw. 19: 31 Maart 66. |
bl. 23. aanw. 9: 12 April 66. |
bl. 24. aanw. 18: 25 Sept. 66. aanw. 25: v. Burmania-Verwijs T. 104. |
bl. 25. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 185. I. 96. 25 Oct. 66. |
bl. 27. aanw. 9: 5 Jan. 66. |
bl. 30. aanw. 14: v. Burmania-Verwijs T. 79. |
bl. 31. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 209. M. 1. |
bl. 33. aanw. 10: v. Dale II. bl. 115. |
bl. 34. aanw. 4: 4 Jan. 66. aanw. 16: v. Dale II. bl. 109. 4 Dec. 66. |
bl. 35. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs R. 9. |
bl. 36. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs bl. 164. I. 6. |
bl. 40. aanw. 7: v. Dale I. bl. 211. aanw. 14: v. Burmania-Verwijs bl. 117. H. 62. aanw. 15: v. Burmania-Verwijs bl. 118. H. 69. |
bl. 41. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 210. M. 6.
aanw. 8: v. Burmania-Verwijs bl. 214. M. 24. |
bl. 50. aanw. 22: v. Burmania-Verwijs W. 36. |
bl. 51. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs T. 67. |
bl. 52. aanw. 6: v. Dale I. bl. 208.
aanw. 12: v. Burmania-Verwijs bl. 10. Aanh. A. 12.
aanw. 15: v. Burmania-Verwijs bl. 74. D. 126.
aanw. 21: v. Burmania-Verwijs bl. 237. O. 8. 12 Febr. en 23 Nov. 66. |
bl. 54. aanw. 12: 15 Maart 66. |
bl. 55. aanw. 11: v. Burmania-Verwijs bl. 75. D. 129. |
bl. 56. aanw. 6: No. 6 (1). v. Dale II. bl. 108. aanw. 21: 30 Juli 66. |
bl. 58. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 32. B. 54. |
bl. 59. aanw. 21: 15 Nov. 66. |
bl. 60. aanw. 8: v. Burmania-Verwijs bl. 137. H. 127. |
bl. 63. aanw. 22: v. Burmania-Verwijs bl. 37. D. 11. 2 Dec. 66. |
bl. 68. aanw. 4: No. 1 (4). |
bl. 70. aanw. 12: v. Burmania-Verwijs bl. 84. E. 5. |
bl. 72. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs W. 13. 1 Aug. 66. |
bl. 74. aanw. 8: v. Burmania-Verwijs bl. 94. F. 5. |
bl. 76. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs bl. 249. T. 45.
aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 241. |
bl. 78. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 201. L. 12. |
bl. 79. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 220. M. 50. |
bl. 80. aanw. 16: v. Burmania-Verwijs S. 62. |
bl. 82. aanw. 16: v. Burmania-Verwijs S. 34. |
bl. 84. aanw. 6: 18 Aug. 66. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs W. 29 en 46. |
bl. 87. aanw. 9: 24 Mei 66. |
bl. 90. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 206. L. 33. |
bl. 92. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs W. 25.
aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 112. H. 42. |
bl. 94. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs S. 30. |
bl. 96. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 20. Aanh. B. 1. No. 6 (4). 19 Aug. 66. |
bl. 97. aanw. 15: v. Dale II. bl. 110. |
bl. 98. aanw. 18: v. Dale II. bl. 110.
aanw. 28: v. Burmania-Verwijs bl. 114 en 161. H. 53. |
bl. 99. aanw. 2: v. Dale II. bl. 109.
aanw. 12: v. Burmania-Verwijs bl. 138. H. 131.
aanw. 16: v. Burmania-Verwijs W. 33. |
bl. 100. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs bl. 212. M. 15. |
bl. 102. aanw. 3: 5 April 66. |
bl. 104. aanw. 11: v. Burmania-Verwijs bl. 69. |
bl. 106. aanw. 13: v. Dale II. bl. 115. aanw. 23: Museum bl. 272. |
bl. 109. aanw. 2: v. Dale II. bl. 111. |
| |
[pagina CLXXXVI]
[p. CLXXXVI] | |
bl. 110. aanw. 8: v. Burmania-Verwijs bl. 52. D. 73. |
bl. 115. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 158. |
bl. 118. aanw. 4: 20 Sept. 66. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 185. I. 95. |
bl. 120. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs S. 10. 5 Oct. 66. |
bl. 121. aanw. 1: 18 Maart 66. aanw. 10: No. 5 (5). |
aanw. 12: v. Burmania-Verwijs bl. 226. O. 23. |
bl. 122. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 114. H. 51. |
bl. 125. aanw. 22: 6 April 66. |
bl. 126. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs bl. 148. H. 175. |
bl. 127. aanw. 11: 4 Aug. 66. |
bl. 130. aanw. 13: v. Burmania-Verwijs bl. 107. H. 20. |
bl. 131. aanw. 19: v. Burmania-Verwijs bl. 35. D. 4. |
bl. 133. aanw. 12: v. Dale II. bl. 113. |
bl. 134. aanw. 13: 31 Juli 66. |
bl. 135. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 202. L. 14. |
bl. 136. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs bl. 90. E. 31. v. Dale II. bl. 108. 14 Jan. 66. |
bl. 137. aanw. 15: v. Burmania-Verwijs bl. 12. A. 33. |
bl. 138. aanw. 1: 19 Juni 66. |
bl. 140. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 224. M. 70. |
bl. 144. aanw. 12: No. 4 (1). aanw. 14: v. Burmania-Verwijs P. 7. |
aanw. 17: v. Burmania-Verwijs T. 109. |
bl. 147. aanw. 14: v. Burmania-Verwijs bl. 174. I. 48. |
bl. 148. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 154. |
bl. 150. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs bl. 131. aanw. 16: 2 Febr. 66. |
bl. 152. aanw. 3: 20 Oct. 66. |
bl. 154. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs bl. 11. A. 30. |
aanw. 12: v. Dale II. bl. 113. |
bl. 155. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 35. D. 5. |
aanw. 19: v. Burmania-Verwijs bl. 40. D. 21. |
bl. 157. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs T. 66. |
aanw. 8: v. Burmania-Verwijs D. 111. |
bl. 159. aanw. 13: v. Burmania-Verwijs bl. 140. H. 141. |
bl. 160. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs P. 6. |
bl. 162. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs W. 45. aanw. 12: 8 Oct. 66. |
bl. 165. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs bl. 176. I. 56. |
aanw. 14: v. Burmania-Verwijs bl. 215. M. 29. No. 5 (8). 17 Aug. 66. |
bl. 167. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs T. 47. |
bl. 170. aanw. 15: v. Burmania-Verwijs bl. 151. H. 186. |
bl. 175. aanw. 5: 24 April 66. |
bl. 176. aanw. 6: 19 Sept. 66. |
bl. 181. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs bl. 149. H. 178. |
aanw. 8: Molema bl. 271. v. Dale II. bl. 109. |
bl. 183. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 156. H. 207. |
aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 43. Aanh. D. 13. |
bl. 187. aanw. 14: v. Burmania-Verwijs bl. 121. H. 80. |
bl. 196. aanw. 8: v. Burmania-Verwijs bl. 202. L. 13. |
bl. 198. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs W. 43. |
bl. 202. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs bl. 67. Museum bl. 271. |
bl. 205. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs T. 121. |
bl. 206. aanw. 2: 23 Sept. 66. aanw. 14: v. Burmania-Verwijs bl. 99. G. 4. |
bl. 208. aanw. 14: v. Burmania-Verwijs T. 101. 29 Juni 66. |
bl. 209. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs bl. 150. H. 185. |
bl. 213. aanw. 4: 4 en 15 Mei 66. |
bl. 214. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 81. aanw. 13: 12 Juli 66. |
bl. 215. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 234 en 235. |
aanw. 10: v. Burmania-Verwijs T. 32. |
bl. 217. aanw. 13: 21 Aug. 66. |
bl. 219. aanw. 17: v. Dale II. bl. 110. |
bl. 220. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs O. 28. |
bl. 221. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs D. 113. |
aanw. 7: v. Burmania-Verwijs W. 47. |
aanw. 12: v. Burmania-Verwijs bl. 121. H. 83. |
bl. 222. aanw. 5: 19 Juli 66. |
bl. 228. aanw. 2: No. 8 (9). aanw. 10: Museum bl. 272. |
bl. 229. aanw. 6: 3 April 66. |
bl. 230. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs O. 26. |
bl. 231. aanw. 1: 2 Nov. 66. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs bl. 100. G. 12. |
bl. 232. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs T. 11. |
bl. 233. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 125. H. 95. |
bl. 237. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 239. O. 15. aanw. 11: 20 Aug. 66. |
bl. 241. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs bl. 216. M. 32. |
bl. 243. aanw. 6: 9 Aug. 66. aanw. 9: 3 Oct. 66. |
bl. 248. aanw. 15: v. Burmania-Verwijs O. 34. |
bl. 251. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs bl. 12. A. 32. |
bl. 254. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs bl. 231. N. 17. No. 7 (4). |
bl. 255. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 231. N. 17. Museum bl. 271. |
aanw. 11: v. Burmania-Verwijs bl. 59. D. 85. |
bl. 256. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 220. M. 48. |
bl. 262. aanw. 9: 26 Mei 66. |
bl. 263. aanw. 5: 10 Sept. 66. |
bl. 264. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs bl. 207. |
aanw. 12: v. Burmania-Verwijs bl. 87. E. 15. |
bl. 275. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 63. D. 101. |
bl. 280. aanw. 8: v. Burmania-Verwijs bl. 244. R. 10. |
bl. 281. aanw. 12: v. Burmania-Verwijs bl. 192. K. 13. |
bl. 282. aanw. 11: v. Burmania-Verwijs bl. 228. N. 3. |
bl. 284. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs H. 202. |
bl. 285. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs O. 35. 29 Oct. 66. |
aanw. 11: 13 Sept. 66. |
bl. 289. aanw. 10: 28 Febr. 66. |
bl. 290. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 122. H. 86. |
bl. 291. aanw. 6: 11 Maart 66. |
bl. 292. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 24. B. 27. |
bl. 293. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs bl. 22. B. 16. aanw. 3: 5 Nov. 66. |
bl. 294. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs bl. 119. H. 72. |
bl. 295. aanw. 4: v. Dale II. bl. 118. |
bl. 303. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs M. 37. |
bl. 305. aanw. 11: v. Burmania-Verwijs bl. 231. N. 15. |
bl. 313. aanw. 13: v. Burmania-Verwijs bl. 101. |
bl. 316. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs bl. 172. I. 38. |
aanw. 20: v. Burmania-Verwijs W. 56. aanw. 32: 8 Aug. 66. |
bl. 317. aanw. 2: 24 Juni 66. |
bl. 320. aanw. 3: Museum bl. 272. |
bl. 321. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs S. 70. |
aanw. 2: v. Burmania-Verwijs S. 49. |
bl. 324. aanw. 18: v. Burmania-Verwijs D. 75. |
bl. 327. aanw. 5: Museum. bl. 272. |
bl. 334. aanw. 3: No. 1 (8). aanw. 14: v. Burmania-Verwijs Q. 2. |
bl. 335. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs S. 38. |
bl. 338. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs bl. 54. D. 77. |
bl. 342. aanw. 13: v. Burmania-Verwijs bl. 185. |
bl. 343. aanw. 5: v. Dale I. bl. 207. |
bl. 345. aanw. 8: No. 3 (3). |
bl. 346. aanw. 8: 14 Sept. 66. |
bl. 349. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs bl. 9. Aanh. A. 10. |
bl. 350. aanw. 4: 29 Dec. 66. aanw. 10: 9 Sept. 66. |
bl. 351. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs bl. 177. I. 62. |
aanw. 6: v. Dale II. bl. 113. |
bl. 353. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs T. 64. |
bl. 354. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 206. L. 33. |
bl. 358. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs bl. 80. D. 151. |
bl. 362. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs T. 117. 9 Sept. 66. |
bl. 363. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs bl. 65. |
bl. 364. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 96. F. 13. |
bl. 365. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs W. 12. |
bl. 366. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 141. H. 146. |
bl. 373. aanw. 8: v. Burmania-Verwijs bl. 44. D. 35. |
bl. 378. aanw. 8: v. Burmania-Verwijs bl. 216. M. 33. |
bl. 379. aanw. 1: 21 Oct. 66. |
bl. 380. aanw. 8: v. Burmania-Verwijs bl. 13. A. 35. |
bl. 381. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs T. 89. |
bl. 383. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 131. H. 100. |
bl. 384. aanw. 10: 23 Maart 66. |
bl. 386. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 153. H. 198. |
bl. 388. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 108. H. 28. |
bl. 391. aanw. 1: 14 Oct. 66. |
bl. 395. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 14. A. 41. |
bl. 398. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs bl. 102. H. 1. |
bl. 403. aanw. 6: 30 Nov. 66. |
bl. 407. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs bl. 4. A. 8. 21 Nov. 66. |
aanw. 4: 23 April 66. |
bl. 414. aanw. 1: 1 Juni 66. |
bl. 415. aanw. 20: v. Burmania-Verwijs bl. 121. H. 81. |
bl. 432. aanw. 1: v. Dale II. bl. 112. aanw. 8: 6 Juni 66. |
bl. 433. aanw. 11: v. Burmania-Verwijs bl. 195. K. 28. |
bl. 437. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 16. A. 45 en O. 36. |
aanw. 8: v. Burmania-Verwijs S. 44. |
bl. 440. aanw. 12: v. Burmania-Verwijs bl. 134. H. 117. 27 Aug. 66. |
bl. 443. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs O. 31. aanw. 8: 10 Juni 66. |
bl. 445. aanw. 9: 12 Sept. 66. |
bl. 447. aanw. 1: No. 9 (7). aanw. 9: v. Dale II. bl. 115. |
bl. 449. aanw. 4: 8 Dec. 66. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs W. 34. |
bl. 454. aanw. 16: 9 Juli 66. |
bl. 465. aanw. 1: 12 Oct. 66. aanw. 2: 19 Oct. 66. aanw. 5: 27 Oct. 66. |
bl. 466. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 230. N. 10. |
bl. 469. aanw. 4: 25 Febr. 66. |
bl. 470. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs bl. 234. N. 28 en T. 58. |
bl. 474. aanw. 4: 26 Oct. 66. |
bl. 477. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 137. H. 129 en S. 15. |
bl. 478. aanw. 10: 8 Maart 66. |
bl. 481. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 124. H. 94. |
aanw. 12: v. Burmania-Verwijs bl. 193. K. 19. |
bl. 482. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 95. F. 8. 29 Juli 66. |
bl. 490. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs bl. 214. M. 26. |
aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 183. I. 85. aanw. 7: 6 Jan. 66. |
bl. 495. aanw. 1: No. 2 (1). |
bl. 496. aanw. 7: v. Burmania-Verwijs bl. 65 en 230. N. 12. |
bl. 498. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs bl. 237. O. 6. No. 9 (2). |
bl. 502. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs bl. 76. D. 133. |
bl. 506. aanw. 6: 12 Juni 66. |
bl. 510. aanw. 2: 29 Sept. 66. |
bl. 511. aanw. 9: v. Burmania-Verwijs bl. 25. B. 30. |
bl. 515. aanw. 7: v. Dale II. bl. 112. |
| |
| |
[pagina CLXXXVII]
[p. CLXXXVII] | |
Voor Deel III.
bl. 2. aanw. 14: v. Burmania-Verwijs W. 50. |
bl. 3. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs bl. 217. M. 34. |
aanw. 13: v. Burmania-Verwijs T. 21. |
bl. 4. aanw. 17: v. Burmania-Verwijs bl. 238. O. 13 en T. 80. |
aanw. 19: v. Burmania-Verwijs bl. 133. H. 113. v. Dale II. bl. 112. |
bl. 5. aanw. 21: v. Burmania-Verwijs W. 10. 10 April 66. |
aanw. 31: v. Burmania-Verwijs bl. 166. I. 17. |
bl. 6. aanw. 15: 24 Jan. en 14 Dec. 66. |
aanw. 16: v. Burmania-Verwijs bl. 251. W. 31. aanw. 17: 13 Oct. 66. |
bl. 7. aanw. 12: v. Burmania-Verwijs bl. 61. D. 93. |
aanw. 31: v. Burmania-Verwijs bl. 43. Aanh. D. 12. |
bl. 9. aanw. 15: 2 Maart 66. |
bl. 11. aanw. 9: 10 Oct. 66. |
bl. 12. aanw. 23: 24 Nov. 66. |
bl. 13. aanw. 3: v. Dale II. bl. 114. |
bl. 14. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs bl. 27. B. 39. 18 Sept. 66. |
aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 207. aanw. 13: 3 Mei 66. |
bl. 15. aanw. 10: v. Burmania-Verwijs bl. 160. |
aanw. 15: v. Burmania-Verwijs bl. 191. K. 12. |
aanw. 23: v. Burmania-Verwijs T. 112. |
bl. 16. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 10. A. 25. |
bl. 17. aanw. 10: 18 Mei 66. |
bl. 18. aanw. 12: 29 Mei 66. aanw. 16: Wassenbergh II. bl. 118. |
bl. 21. aanw. 10: Museum bl. 274. v. Dale II. bl. 112. |
aanw. 15: v. Burmania-Verwijs bl. 200. L. 7. |
bl. 22. aanw. 1: 15 Juni 66. aanw. 19: v. Burmania-Verwijs bl. 65. |
bl. 24. aanw. 19: v. Burmania-Verwijs bl. 186. I. 99. |
aanw. 27: v. Burmania-Verwijs I. 21. aanw. 29: 4 Juni 66. |
bl. 26. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs bl. 204. L. 24. |
aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 204. L. 23. |
bl. 27. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs bl. 157. |
aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 172. I. 40. |
bl. 28. aanw. 16: 24 Oct. 66. |
bl. 29. aanw. 12: 28 April 66. |
bl. 30. aanw. 3: No. 7 (5). aanw. 11: v. Burmania-Verwijs bl. 171. I. 36. |
bl. 31. aanw. 1: No. 4 (3). aanw. 6: v. Burmania-Verwijs bl. 228. N. 2. |
aanw. 22: v. Burmania-Verwijs R. 1. |
aanw. 31: v. Burmania-Verwijs W. 51. 13. Dec. 66. |
bl. 32. aanw. 7: 28 Nov. 66. |
bl. 33. aanw. 22: No. 6 (9). 17 Dec. 66. |
bl. 36. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs bl. 170. I. 30. aanw. 3: 10 Juli 66. |
aanw. 14: 11 Sept. 66. aanw. 19: v. Burmania-Verwijs W. 20. |
bl. 37. aanw. 4: 31 Dec. 66. |
bl. 38. aanw. 13: v. Burmania-Verwijs bl. 59. D. 87. |
bl. 39. aanw. 6: v. Burmania-Verwijs T. 53. |
bl. 40. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 118. H. 66. |
bl. 41. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs bl. 194. K. 22. |
bl. 42. aanw. 4: 20 Febr. 66. aanw. 5: 22 Oct. 66. |
aanw. 6: v.Burmania-Verwijs bl. 165. I. 12. |
aanw. 13: v. Burmania-Verwijs bl. 207. L. 34. |
bl. 43. aanw. 15: 27 Febr. 66. aanw. 16: 25 April 66. |
bl. 44. aanw. 11: No. 8 (2). 16 Sept. 66. |
bl. 45. aanw. 3: 11 Nov. 66. |
bl. 48. aanw. 1: v. Burmania-Verwijs bl. 73. |
aanw. 5: v. Burmania-Verwijs W. 6. |
bl. 49. aanw. 11: v. Burmania-Verwijs bl. 203. L. 21. |
bl. 50. aanw. 16: 30 Maart 66. |
bl. 52. aanw. 7: v. Dale II. bl. 112. |
bl. 53. aanw. 12: 29 Maart 66. |
bl. 57. aanw. 2: v. Burmania-Verwijs R. 7. |
aanw. 18: v. Burmania-Verwijs bl. 104. H. 11. |
aanw. 23: v. Burmania-Verwijs bl. 139. B. 136. |
bl. 59. aanw. 7: 19 Dec. 66. |
bl. 60. aanw. 5: v. Burmania-Verwijs bl. 70. |
bl. 62. aanw. 17: 5 Mei 66. |
bl. 63. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs Q. 1. |
aanw. 7: v. Burmania-Verwijs W. 5. |
aanw. 11: v. Burmania-Verwijs bl. 125. |
aanw. 18: v. Burmania-Verwijs bl. 228. |
bl. 71. aanw. 13: v. Burmania-Verwijs bl. 96. F. 12. |
bl. 74. aanw. 7: 9 Dec. 66. |
bl. 75. aanw. 4: v. Burmania-Verwijs bl. 87. E. 12. |
bl. 77. aanw. 7: v. Dale I. bl. 213. 8 Juli en 23 Dec. 66. |
bl. 78. aanw. 9: 26 Maart 66. |
bl. 79. aanw. 3: v. Burmania-Verwijs bl. 95. F. 10. aanw. 11: 14 Nov. 66. |
bl. 80. aanw. 13: v. Burmania-Verwijs bl. 169. I. 27. |
bl. 83. aanw. 17: 19 Mei 66. aanw. 22: 10 Dec. 66. |
bl. 87. aanw. 17: v. Burmania-Verwijs bl. 122. |
Volgens Deel III. bl. liv is het geheele aantal spreekwoorden, behalve de nakomers, nog in Deel III op te nemen of toen reeds opgenomen, 37900; terwijl daarenboven 28712 + 5307 = 34019 spreekwoorden als herhaling gedeeltelijk geplaatst zijn, gedeeltelijk herhaald moesten worden. Op de volgende bladzijde is opgemerkt, dat er van de toen opgenomen spreekwoorden 23034 van aanwijzingen voorzien, en 5179 uitgelegd zijn; terwijl 1425 spreekwoorden voor de Bijlage bestemd waren, die, met 1 vermeerderd (zie Deel III. bl. vii), daarin dan ook zijn geplaatst. De nakomers, in Deel III opgenomen, maken een getal uit van (330 min 5 =) 325 + (555 min 7 =) 548 + (606 min 66 =) 540 + (650 min 7 =) 643 + (1540 min 66 =) 1474 + (1183 min 66 =) 1117, dat is gezamenlijk 4647 spreekwoorden. De hier afgetelde spreekwoorden waren reeds vroeger bijna alle als nakomers geplaatst, de later verkregen aanwijzing alleen deed ze herhalen; slechts enkele moeten geschrapt worden, omdat ze onnoodig zijn opgenomen. Die 4647 spreekwoorden maken nog 4661 herhalingen noodig, omdat zij alleen op het eerste alphabetische woord staan. Bij deze 4647 spreekwoorden zijn er 11 + 57 + 224 + 14 + 199 + 800 = 1305 voor 't eerst van aanwijzingen voorzien, waarbij nog komen de aanwijzingen, spreekwoorden betreffende, die zonder deze in het Spreekwoordenboek zijn opgenomen. Haar getal is 6 + 62 + 159 + 1 + 11 + 49 = 288, bij de vorige gevoegd, te zamen 1593 aanwijzingen uitmakende. Van de 4647 spreekwoorden zijn er 93 + 100 + 128 + 256 + 358 + 178 = 1113 uitgelegd. Neemt men nu nog in acht, dat er, volgens de opmerking Deel III. bl. xl, 2 spreekwoorden als herhaling bijkomen, maar 1 spreekwoord afgaat, dat evenzoo, bl. lvi op 3 bijkomende
spreekwoorden als herhaling wordt gewezen, dat, volgens bl. lxxx, er 1 spreekwoord afgaat, alsmede, naar bl. cviii, 4 spreekwoorden als herhaling bijkomen, maar 3 spreekwoorden afgaan, en eindelijk uit de algemeene lijst der errata (aan het einde van dit L.S. voorkomende), die de vroeger afzonderlijk opgegeven lijsten opneemt en aanvult, nog kan blijken, dat 2 spreekwoorden moeten vervallen, 6 spreekwoorden moeten herhaald worden, maar 3 als herhaling vervallen, en ééne uitlegging moet worden bijgevoegd, - dan wordt het aantal spreekwoorden met 7 verminderd, maar de herhalingen met 12 vermeerderd; terwijl er ééne uitlegging bijkomt. Zoo blijkt dan uit al het opgemerkte, dat het Spreekwoordenboek in 't geheel 42540 spreekwoorden opneemt; terwijl daarenboven 38692 spreekwoorden òf als herhaling zijn opgenomen òf als herhaling moesten voorkomen. Van deze 42540 spreekwoorden zijn er 24627 van aanwijzingen voorzien en 6292 uitgelegd.
Voor de 4647 spreekwoorden, die in Deel III als nakomers geplaatst zijn, volgt hier thans eene
| |
[pagina CLXXXVIII]
[p. CLXXXVIII] | |
lijst van de woorden, waarop die spreekwoorden mede moeten voorkomen, die, zooals reeds is opgemerkt, samen een getal van 4661 herhalingen uitmaken. Hierbij moet nog worden opgemerkt, dat het spreekwoord: Hij laat zijn' overjas de zomerkwartieren betrekken, bl. lxvi, op kwartier staat, terwijl het, bl. lxv, op jas moest geplaatst zijn, - gelijkmede het, bl. lxvi, op ladder voorkomende spreekwoord: Hij is zoo fijn, of hij door eene ladder gezift is, bl. lxiii, op fijn had moeten staan, - evenals het spreekwoord: Zoo toonbank, zoo winkel, dat, bl. cxxxii, op toonbank geplaatst is, ofschoon het, bl. cxii, op bank had dienen voor te komen.
Aars. (Zie bl. lix bij aap.) |
Achterste. (Zie bl. clix bij aangezicht.) |
Aern. (Zie bl. clx bij abc.) |
Arm. (Zie bl. clix bij aap en bl. lxxxii bij aars.) |
Armoede. (Zie bl. cxi bij arm.) |
Artikel. (Zie bl. xlii bij alcoran.) |
Auteur. (Zie bl. cx bij allegatie.) |
Bank. (Zie bl. cx en clx bij abc.) |
Bauk. (Zie bl. clx bij auk.) |
Bed. (Zie bl. lxxxiii bij balk.) |
Bedelaar. (Zie bl. lxxxii bij aarde.) |
Bedrijf. (Zie bl. cxii bij bakker.) |
Beenderen. (Zie bl. clx bij arm.) |
Beenen. (Zie bl. xlii bij aap, bl. cxi bij arm en bl. clx bij asch.) |
Beet. (Zie bl. lx bij arbeid.) |
Begijn. (Zie bl. clxi bij bed.) |
Bek. (Zie bl. cx bij advocaat.) |
Belofte. (Zie bl. ii bij band.) |
Betrouwer. (Zie bl. cxii bij bankeroetier.) |
Beurt. (Zie bl. xlii bij akteon.) |
Bevoegd. (Zie bl. xliii bij bed.) |
Biecht. (Zie bl. cxi bij amor.) |
Bier. (Zie bl. lx bij barmhartigheid en bl. xliii bij beurs.) |
Bijbel. (Zie bl. clix bij aap en bl. cx bij aalegatie.) |
Bil. (Zie bl. cx bij adres.) |
Billert. (Zie bl. clxi bij bed.) |
Blad. (Zie bl. clx bij ananas en bl. cxiii bij bijbel.) |
Blauwmantel. (Zie bl. cx bij aars.) |
Bloed. (Zie bl. cxiii bij bestevader.) |
Blom. (Zie bl. clx bij achterste.) |
Blood. (Zie bl. clx bij angst.) |
Bloot. (Zie bl. cxii bij beenen.) |
Bochel. (Zie bl. cxiii bij bek.) |
Boe. (Zie bl. cxi en clx bij ba.) |
Boedel. (Zie bl. i bij amsterdam.) |
Boef. (Zie bl. lx bij beul.) |
Boek. (Zie bl. lix bij abc.) |
Boer. (Zie bl. cx bij adeldom, bl. i bij appel, bl. lxxxiii bij artisjok en bed, bl. cxii bij bederf, bl. lx bij beest, bl. cxiii bij bier en bl. cxiv bij boekweit.) |
Boete. (Zie bl. lx bij baljuw.) |
Bok. (Zie bl. clxi bij bel en bl. clxii bij boek.) |
Boom. (Zie bl. lxxxii bij appel en bl. lxi bij bok.) |
Boon. (Zie bl. lxxxii bij adam en akker en bl. cxiv bij blaas.) |
Boord. (Zie bl. cx bij admiraal.) |
Bos. (Zie bl. lxxxiv bij boer.) |
Bosch. (Zie bl. i bij avond en bl. clxii bij boom.) |
Bot. (Zie bl. lx bij beenen.) |
Boter. (Zie bl. i bij appel en bl. lxxxiii bij bakhuis.) |
Bouwheer. (Zie bl. lxxxiii bij baar.) |
Brand. (Zie bl. cxi bij amsterdam en bl. cxiv bij boer.) |
Bres. (Zie bl. cxiii bij beurs.) |
Brief. (Zie bl. clx bij almanak en bl. lxii bij baan.) |
Brij. (Zie bl. lxxxii bij aarde, bl. i bij appel, bl. clxii bij boon, bl. cxv en clxii (3) bij boter en bl. cxv bij bres.) |
Brittanje. (Zie bl. lxxxiii bij beurs.) |
Broek. (Zie bl. i bij afkeuring.) |
Brood. (Zie bl. clix bij aangezicht, bl. lxxxiii bij arm, bl. xliii bij bakker, bl. lxi bij bier en bl. clxii en clxiii bij boter.) |
Brouwerij. (Zie bl. lxxxiii bij bier.) |
Bruid. (Zie bl. lx bij bed.) |
Buik. (Zie bl. cxii bij bank en bedelaar, bl. clxi bij beenderen en begijn en bl. clxiii bij boter.) |
Buiten. (Zie bl. lxi en clxii bij binnen.) |
Bul. (Zie bl. lxi bij bokking.) |
Bulster. (Zie bl. cxii bij bed.) |
Burgemeester. (Zie bl. lxi bij bom.) |
Buurman. (Zie bl. i bij azijn en bl. lxxxiv bij brand.) |
Catechismus. (Zie bl. lxxxi bij aangezicht.) |
Cent. (Zie bl. xliv bij bus.) |
Cliënt. (Zie bl. clx bij advocaat.) |
Collecteur. (Zie bl. cxi bij baan.) |
Collega. (Zie bl. cx bij aanspreker.) |
Compliment. (Zie bl. lxxxiv bij bok.) |
Conscientie. (Zie bl. xlii bij aangezicht.) |
Contrabande. (Zie bl. cxi bij attika.) |
Credo. (Zie bl. cxiii bij benedictie.) |
Daalder. (Zie bl. lxxxiii bij begin.) |
Dag. (Zie bl. i en clix bij aangezicht, bl. ex bij achterste, bl. clx bij afslag, bl. cxi bij arie, bl. cxiv bij blindheid, bloed en bloem, bl. lxxxiv bij boer, bl. xliv bij bont, bl. lxi bij bord, bl. clxiii bij boter en brij, bl. ii bij brood en bl. lxii bij compliment.) |
| |
[pagina CLXXXIX]
[p. CLXXXIX] | |
Dak. (Zie bl. cxiv bij boer en bl. cxvi bij bui.) |
Dank. (Zie bl. ii bij communicatie.) |
Dankbaarheid. (Zie bl. xliii bij amersfoort.) |
De Beemster. (Zie bl. cxv bij bos.) |
Debiteur. (Zie bl. cxvii bij crediteur.) |
Ded. (Zie bl. clxi bij bed.) |
Deeg. (Zie bl. lxxxiv bij brood.) |
Deel. (Zie bl. xliv bij boer en bl. cxvi bij bul.) |
Degen. (Zie bl. xlii bij aanmerking.) |
Deken. (Zie bl. lxxxiv bij boter.) |
Deugd. (Zie bl. lx bij arbeid.) |
Deur. (Zie bl. clxi bij beurs en bl. ii bij bezem.) |
Dictaat. (Zie bl. cxii bij beer.) |
Dief. (Zie bl. cxii bij bankeroetier, bl. cxiii bij begeerlijkheid en bl. clxiii bij brand.) |
Dijk. (Zie bl. clxiv bij college.) |
Ding. (Zie bl. cx bij adres en alchimist en bl. clxi bij begin en bescheid.) |
Dissel. (Zie bl. lxxxii bij achterste.) |
Distel. (Zie bl. cxiv bij bloem.) |
Dobbelsteen. (Zie bl. xliv bij bord.) |
Dochter. (Zie bl. lix bij amsterdam, bl. cxiv bij boer, bl. cxvi bij burgemeester en bl. lxii bij buurman.) |
Doek. (Zie bl. cxv en clxiii bij broek.) |
Dog. (Zie bl. ii bij band.) |
Dokkum. (Zie bl. cxvii bij. classis.) |
Dokter. (Zie bl. cx bij alchimist, bl. clx bij andla, bl. cxii bij bakhuis en bl. ii bij Castrol.) |
Dominé. (Zie bl. i bij afkeuring.) |
Domme. (Zie bl. xliii bij ambt.) |
Donder. (Zie bl. clxii bij bliksem en bl. clxiii bij bui.) |
Dood. (Zie bl. cxi bij arme en bl. xlv bij deur.) |
Doodbidder. (Zie bl. lxxxi bij aangezicht.) |
Doode. (Zie bl. cxiv bij boer en bl. clxiv bij deur.) |
Doofpot. (Zie bl. lxxxiii bij beest.) |
Doorjager. (Zie bl. clxii bij boos.) |
Doorn. (Zie bl. lxii bij distel.) |
Doos. (Zie bl. xlv bij ding.) |
Dorst. (Zie bl. lxi bij borst.) |
Douwe. (Zie bl. ii bij boterham.) |
Dracht. (Zie bl. cxiv bij boer.) |
Drek. (Zie bl. clix bij aars.) |
Drempel. (Zie bl. lxxxv bij dochter.) |
Dries. (Zie bl. cxvii bij dag.) |
Droefheid. (Zie bl. cxiv bij blijdschap.) |
Droevig. (Zie bl. cxvii bij daad.) |
Drommel. (Zie bl. lx bij baas.) |
Dronkaard. (Zie bl. cxiii bij bier en bl. iii bij drank.) |
Dronkenschap. (Zie bl. cxvii bij deur.) |
Druk. (Zie bl. lx bij avond.) |
Drukte. (Zie bl. clx bij ananas.) |
Druppel. (Zie bl. cxvii bij dag.) |
Dubbeltje. (Zie bl. lix bij aap en bl. cxi bij arme.) |
Duif. (Zie bl. cxvii bij dak.) |
Duim. (Zie bl. lxii bij drommel, bl. lxxxv bij drop en bl. cxviii bij dubbeltje.) |
Duister. (Zie bl. cxviii bij draad.) |
Duit. (Zie bl. cxi bij arme.) |
Duivel. (Zie bl. xlii bij achtenveertigponder, bl. cxi bij avaritia, bl. xliii bij bezwering, bl. xliv bij boer, bl. cxv bij broek, bl. xliv bij brood, bl. cxvi bij buidel, bl. cxvii bij dag, dak en deur, bl. cxviii bij dokter, bl. xlv bij donder, bl. clxv bij dood, bl. cxviii bij drommel en bl. xlv bij dronkenschap.) |
E. (Zie bl. lx bij beest.) |
Ebbenhout. (Zie bl. cviii bij dokter.) |
Echo. (Zie bl. cxv bij boog.) |
Edelman. (Zie bl. lxxxiv en cxiv bij boer.) |
Eed. (Zie bl. cxvi bij buffel.) |
Eén. (Zie bl. cx bij alkmaar, bl. clxi bij bed en bl. cxii bij beenen.) |
Err. (Zie bl. xliii bij ambt, bl. cxi bij armoede, bl. clxi bij bed en besoheid, bl. cxv bij bord, bl. cxvi bij bruid en bl. cxix bij duit.) |
Eeuw. (Zie bl. i bij antiquiteit.) |
Ei. (Zie bl. lx bij appel, bl. cxiv bij boer, bl. xliv bij buurman, bl. cxviii bij dop en bl. clxv bij drek.) |
Eigenliefde. (Zie bl. cxvii bij contract.) |
Eikel. (Zie bl. cxvii bij dief.) |
Einde. (Zie bl. lix bij afgrond, bl. clxi bij begin, bl. ii bij brood, bl. cxvii bij christendom, bl. clxv bij doos en bl. clxvi bij eed.) |
El. (Zie bl. cix bij aangezicht.) |
Elf-en-dertig. (Zie bl. lxii bij ding.) |
Ellende. (Zie bl. clxvi bij einde.) |
Emmer. (Zie bl. cxiv bij blad.) |
Engel. (Zie bl. ii bij b en bl. cxviii bij dokter.) |
Erf. (Zie bl. cxii bij bederf.) |
Erfenis. (Zie bl. lxii bij deel.) |
Esch. (Zie bl. clxii bij blad.) |
Eten. (Zie bl. cxi bij amen en arbeid, bl. cxii bij bed en bl. lxii bij dag.) |
Eter. (Zie bl. clxv bij dokter.) |
Eva. (Zie bl. cx bij adam.) |
Ezel. (Zie bl. lxxxi bij aangezicht, bl. lix bij aap, bl. cx bij adeldom en advocaat, bl. cxi bij andalusië, bl. xliv bij boom, bruidegom en dankbaarheid en bl. cxvii bij deugd.) |
Faam. (Zie bl. cxix bij eer.) |
Fedde. (Zie bl. clxiv bij deur.) |
Fielt. (Zie bl. cxvii bij dief.) |
Figuur. (Zie bl. cx bij aap.) |
| |
| |
Fij. (Zie bl. iii bij ei.) |
Flesch. (Zie bl. iii bij dorst en bl. cxviii bij drank.) |
Flik. (Zie bl. lxii bij drommel.) |
Fluweel. (Zie bl. lxxxiv bij boer.) |
Fokke. (Zie bl. cx bij aars en bl. cxv bij brij.) |
Fondament. (Zie bl. clxiii bij bouwheer.) |
Fraai. (Zie bl. clx bij anthonie.) |
Franeker. (Zie bl. lxi bij bom.) |
Frankrijk. (Zie bl. lx bij beurt, bl. lxxxv bij duitschland en bl. cxix bij einde.) |
Franschman. (Zie bl. cxi bij amsterdam.) |
Freule. (Zie bl. cx bij adres.) |
Fries. (Zie bl. cxvi bij brug.) |
Friesland. (Zie bl. lxxxiii bij bier.) |
Frisch. (Zie bl. lxxxiv bij disse.) |
Gading. (Zie bl. clxii bij boter.) |
Ganger. (Zie bl. cxvii bij diaken.) |
Gans. (Zie bl. cxii bij bed, bl. xlv bij dronkaard en bl. iii bij ei.) |
Gast. (Zie bl. cxi bij avaritia en bl. cxvii bij commensaal.) |
Gaten. (Zie bl. cxii bij bankeroetier, bl. xliv bij boer, bl. lxxxiv bij dag, bl. clxiv bij deur en bl. cxix bij duizend.) |
Gatenpetiel. (Zie bl. lxxxv bij doorslag.) |
Gatten. (Zie bl. cx bij aap, bl. clxi bij bed, bl. cxv bij bord en boter en bl. lxxxv bij eend.) |
Gebrek. (Zie bl. cxiii bij bek, bl. xliv bij brood, bl. cxvii bij deugd en bl. clxvi bij ezel.) |
Gebrui. (Zie bl. lx bij beul.) |
Geduld. (Zie bl. cxvii bij deugd.) |
Geen. (Zie bl. lxxxv bij één.) |
Geest. (Zie bl. cxi bij amen, bl. lx bij arbeid en bl. cxix bij duivel.) |
Geestigheid. (Zie bl. cxiv bij blindheid.) |
Geit. (Zie bl. lxxxiii bij blad.) |
Gejuich. (Zie bl. cxi bij avond.) |
Gek. (Zie bl. ii bij boer, bl. cxv bij brok, bl. cxviii bij drek, bl. lxiii bij dwaas, bl. lxxxv bij één en bl. clxvi bij einde.) |
Geklap. (Zie bl. cx bij aanslag.) |
Gekrioel. (Zie bl. cx bij aarde.) |
Gelaat. (Zie bl. cxiv bij boekweit.) |
Geld. (Zie bl. cx bij adel, bl. xlii bij advies, bl. cx bij advocaat, bl. cxi bij arme en armoede, bl. cxiii bij begeerlijkheid en betrouwer, bl. cxiv bij blijdschap, bl. clxii bij boedel, bl. cxiv bij boer (2), bl. lxxxiv bij broek, bl. cxvi bij brug, bl. lxi bij buidel, bl. xliv bij chirurgijn, bl. cxvii bij compliment, bl. clxv bij dienst, bl. cxviii bij dijk en dokter, bl. clxv bij dominé, bl. cxviii bij drek, bl. lxiii bij dwaas en gaten en bl. iii bij gebrek.) |
Gelderland. (Zie bl. cxi bij amsterdam.) |
Geleerd. (Zie bl. xlv bij ding.) |
Gelegenheid. (Zie bl. cxvii bij dief.) |
Gelijkheid. (Zie bl. clxvi bij even.) |
Geloof. (Zie bl. cxi bij arme, bl. ii bij berg en bl. clxiii bij breskens.) |
Geluid. (Zie bl. lxiii bij echo.) |
Geluk. (Zie bl. lx bij avond en bed, bl. clxiii bij brood en bl. clxv bij druk.) |
Gemak. (Zie bl. clxi bij bed, bl. cxv bij bord, bl. lxxxiv bij broeder en bl. lxii bij dak.) |
Gemeente. (Zie bl. cxx bij frankrijk.) |
Gemoed. (Zie bl. lxxxvi bij faam.) |
Genade. (Zie bl. clxi bij begin.) |
Generaal. (Zie bl. xliii bij assik.) |
Genoegen. (Zie bl. ii bij begeerlijkheid.) |
Gent. (Zie bl. lxxxiv bij broek.) |
Gerben. (Zie bl. clxii bij boter.) |
Gerecht. (Zie bl. clxvi bij eer.) |
Gerke. (Zie bl. clix bij aarde.) |
Geschreeuw. (Zie bl. cxxi bij gepiep.) |
Gesnap. (Zie bl. cxx bij gek.) |
Getouw. (Zie bl. xlv bij duim.) |
Getrouw. (Zie bl. clx bij aars.) |
Geur. (Zie bl. cxx bij fleur.) |
Gevaar. (Zie bl. cxv bij brand en bl. lxxxvi bij gek.) |
Gevangenis. (Zie bl. cxvii bij cipier.) |
Geween. (Zie bl. cxi bij avond.) |
Geweld. (Zie bl. cxiv bij blaas.) |
Geweten. (Zie bl. xlv bij duivel.) |
Gezelschap. (Zie bl. xlv bij duivel.) |
Gezicht. (Zie bl. lxxxii bij aanspreker en bl. cxxi bij gevoel.) |
Gezin. (Zie bl. cxiii bij bij.) |
Gierigaard. (Zie bl. cxii bij beenen, bl. cxix bij duivel en bl. iv bij geld.) |
Gierigheid. (Zie bl. cxvii bij dag en bl. iii bij dieverij en gebrek.) |
Gift. (Zie bl. lxxxvi bij gaaf.) |
Gisteren. (Zie bl. xliv bij bont en bl. clxiv bij dag (3).) |
Glas. (Zie bl. cx bij adel, bl. xliii bij bengalen, bl. cxv bij bril, bl. cxvi bij buurman en bl. cxix bij duim.) |
God. (Zie bl. clxi bij begin en benauwd, bl. cxvii bij deur, bl. clxvi bij duivel, bl. lxiii bij dwaas, bl. clxvi bij eed, bl. cxxi bij geld en bl. iv bij gewin.) |
Goed. (Zie bl. clx bij armoede, bl. cxiii bij beslag, bl. xliv bij bloed, bl. clxii bij boedel, bl. xliv bij borg, bl. clxiv bij deur, bl. cxix bij duivel, bl. lxiii bij dwaas en bl. cxxi bij gemoed en gierigaard.) |
Goede. (Zie bl. ii bij bloed, bl. xliv bij boos, bl. xlvi bij gewin en bl. lxiv bij goed.) |
Goochelaar. (Zie bl. xlvi bij goed.) |
| |
| |
Goot. (Zie bl. lxxxii bij afloop, bl. lxxxiii bij beenen en bl. lxxxvi bij fijtje.) |
Gorreveen. (Zie bl. clxviii bij gorre.) |
Gort. (Zie bl. clxiii bij brij en bl. lxxxvi bij geertje.) |
Goud. (Zie bl. lix bij aanbidder, bl. cxii bij beenen, bl. lxxxiii bij beurs, bl. cxv bij bril en bl. xlv bij drek.) |
Graat. (Zie bl. lxxxiv bij bokking.) |
Grabbel. (Zie bl. cxix bij duivel.) |
Gracht. (Zie bl. lxxxvi bij flesch.) |
Graf. (Zie bl. cxiv bij bloem en bl. cxix bij eerzucht.) |
Gramschap. (Zie bl. xlv bij dolheid.) |
Grap. (Zie bl. cxv bij brand.) |
Gras. (Zie bl. clxiv bij celi en bl. cxxii bij graf.) |
Graver. (Zie bl. lxxxv bij dood.) |
Grendel. (Zie bl. cxvii bij deur.) |
Griet. (Zie bl. cxii bij bakker en bl. cxvi bij bruid.) |
Grobbeldegrabbel. (Zie bl. cxi bij appel.) |
Groenland. (Zie bl. xliii bij beer.) |
Groente. (Zie bl. xlv bij geld.) |
Grond. (Zie bl. xliii bij avond en bl. lxi bij boom.) |
Groote. (Zie bl. lxi bij bloot.) |
Grootje. (Zie bl. cxi bij asch en bl. lxxxvi bij graf.) |
Gruis. (Zie bl. clx bij achterste.) |
Grutte. (Zie bl. clxi bij begijn.) |
Gulden. (Zie bl. cxi bij apotheker, bl. ii bij boer, bl. clxiii bij botje, bl. xliv bij cent en bl. cxix bij duit.) |
Haak. (Zie bl. lxxxvi bij goed.) |
Haan. (Zie bl. clix bij aangezicht.) |
Haar. (Zie bl. xliii bij beer, bl. clxi bij bezem, bl. lxxxiv bij borstel, bl. cxvi bij buidel, bl. clxiii bij bul en bl. iii bij degen.) |
Haarlem. (Zie bl. lxxxiii bij bier.) |
Haas. (Zie bl. xliii bij beest en bl. lxxxiv bij boek.) |
Haddik. (Zie bl. xliii bij assik.) |
Hak. (Zie bl. lxxxv bij engeland.) |
Half. (Zie bl. clxvii bij geheel.) |
Halleluja. (Zie bl. cx bij aangezicht.) |
Halm. (Zie bl. cxiv bij boer.) |
Hals. (Zie bl. ii bij band, bl. cxiii bij bier (2), bl. clxiii bij bril en bl. lxiii bij gebraad.) |
Halster. (Zie bl. clxviii bij hals.) |
Haman. (Zie bl. cxxii bij graf.) |
Hand. (Zie bl. clx bij aars, bl. cx bij advooaat, bl. xliii bij baard, bl. lxxxiii bij baars, bl. xliii bij bakker, balans en beurs, bl. ii bij beurzensnijder, bl. cxvii bij dak en dief, bl. cxviii bij doorn, bl. lxxxv bij dronkaard, bl. iii bij eelt, bl. cxix en clxvi bij einde, bl. cxx bij gast, bl. clxvii bij geld en god, bl. lxxxvi en cxxii bij grond en bl. xlvi bij hals.) |
Handel. (Zie bl. lxi bij bokking en bl. cxxi bij gewin.) |
Hans Beuling. (Zie bl. lxxxiii bij band.) |
Hard. (Zie bl. clxi bij bek.) |
Harderwijk. (Zie bl. lxi bij bokking.) |
Hardlijvig. (Zie bl. lxxxvi bij geloof.) |
Haring. (Zie bl. xliii bij bed.) |
Harmonica. (Zie bl. lxii bij dom.) |
Hart. (Zie bl. xliii bij baard, bl. cxiv bij bloed, bl. cxvii bij dag, bl. lxii bij ding, bl. cxxi bij geweten, bl. lxiv bij haar en bl. iv bij hand.) |
Hasselaar. (Zie bl. cxvi bij burgemeester.) |
Hauk. (Zie bl. clix bij aars.) |
Hazewind. (Zie bl. cxiv bij boer.) |
Heden. (Zie bl. cxiii bij berkel en bl. clxiv bij dag (2).) |
Heer. (Zie bl. clx bij abc, bl. cxi bij antwoord, arme, en baas, bl. clxi bij bescheid, bl. ii, cxiv en clxii bij boer, bl. cxvi bij bruid, bl. cxvii bij christendom, bl. ii en cxvii bij dag, bl. cxviii bij ding, bl. clxvi bij gabbe, bl. lxxxvi bij gort en bl. cxxii bij haar.) |
Heerlijkheid. (Zie bl. iii bij frankrijk.) |
Heg. (Zie bl. lxxxvi bij geld.) |
Heidelberg. (Zie bl. cxiv bij blaas.) |
Heiden. (Zie bl. lxii bij deur.) |
Heilige. (Zie bl. lxxxv bij dood, bl. lxxxvi bij gek en bl. xlvi bij griekenland.) |
Hek. (Zie bl. cxv bij braaf.) |
Hel. (Zie bl. cxix bij duivel.) |
Helft. (Zie bl. cxxii bij halm.) |
Hemd. (Zie bl. clix bij aars, bl. cxii bij bast, bl. ii bij begijn en bl. cxx bij figuur.) |
Hemel. (Zie bl. clix bij aarde (3), bl. clx bij auk, bl. clxi bij bauk en bedrieger, bl. xlvi bij gezond en bl. cxxi bij god en goed.) |
Hen. (Zie bl. cxiv bij boer, bl. xliv bij buurman, bl. cxix bij ei (2) en bl. cxxii bij haan.) |
Henters. (Zie bl. iii bij flenters.) |
Herberg. (Zie bl. cxiii bij bijbel en bl. lxxxiv bij broek.) |
Herbergier. (Zie bl. cxix bij einde.) |
Heremiet. (Zie bl. cx bij alchimist.) |
Herfst. (Zie bl. clxii bij blad.) |
Hersens. (Zie bl. lxxxiv bij dijterd en bl. lxiii bij dwaas.) |
's Hertogenbosch. (Zie bl. lxxxv bij dood en bl. iv en lxiv bij geus.) |
Hiel. (Zie bl. cxii bij bedrog en bl. lxxxvii bij hak.) |
Hillebrand. (Zie bl. lxxxiv bij brand.) |
Hoed. (Zie bl. clxv bij droes.) |
| |
[pagina CXCII]
[p. CXCII] | |
Hoeder. (Zie bl. ix bij arbeid.) |
Hoek. (Zie bl. cxv bij broek, bl. clxiv bij deur en bl. cxxii bij haard (2).) |
Hoen. (Zie bl. clxi bij beest, bl. xlv en cxix bij ei en bl. clxviii bij haan.) |
Hoer. (Zie bl. cxiv bij boer en bl. cxviii bij drommel.) |
Hok. (Zie bl. lxxxiii bij boedel en bl. lxxxiv bij delft.) |
Hokkeling. (Zie bl. clxiii bij bul.) |
Hollander. (Zie bl. iii bij dubbeltje en bl. lxiv bij god.) |
Hond. (Zie bl. cx bij aars en achter, bl. cxi bij arie, bl. ii bij baan, bl. xliii bij band en bedrog, bl. xliii, lx en clxi bij beenderen, bl. cxii en clxi bij beest, bl. clxi bij bescheid, bl. clxii bij blaffer, bl. lxi bij bonk, bl. lxxxiv bij brood, bl. lxii bij dag (2), bl. lxxxv bij duc d'alva, bl. cxx bij enkel, bl. xlv bij everzwijn, bl. xlvi bij gras, bl. iv bij haar, bl. lxv bij hek en bl. cxxiii bij hoen.) |
Hondsbosch. (Zie bl. clxiv bij college.) |
Honger. (Zie bl. lxi bij bord en bl. clxv bij dorst (2).) |
Hongersnood. (Zie bl. lxxxi bij aangezicht.) |
Honig. (Zie bl. lxxxiv bij brood en bl. lxxxvii bij hof.) |
Honneur. (Zie bl. cxiv bij boer.) |
Hoofd. (Zie bl. xlii bij alcoran, bl. cxi bij assiette, bl. xliii bij avond, bl. cxiii bij beul, bl. cxvii bij deken, bl. cxviii bij donder, bl. cxx bij evangelie, bl. cxx en clxvii bij gek, bl. clxvii bij gest en glorie, bl. clxviii bij gort, bl. cxxii bij haar, bl. cxxiii en clxix bij hoed en bl. clxix bij hond.) |
Hoogte. (Zie bl. clxvi bij feest.) |
Hooi. (Zie bl. cxii bij bak, bl. clxi bij bakker, bl. clxiv bij dag en deur en bl. lxii bij domme.) |
Hoop. (Zie bl. clxv bij doode en bl. cxix bij eerzucht.) |
Hoopen. (Zie bl. xlii bij achtenveertigponder, bl. cxiii bij besje en besmetting, bl. clxiii bij bul, bl. xlv bij geld, bl. clxix bij hen en bl. lxv bij hoen.) |
Hopman. (Zie bl. lxxxiv bij bril.) |
Horen. (Zie bl. lxxxvi bij gehemelte.) |
Horologie. (Zie bl. xliii bij beurs.) |
Houding. (Zie bl. lxxxvii bij hof.) |
Hout. (Zie bl. clix bij aars, bl. clx bij asch, bl. lxxxiv bij bok en bl. cxxii bij haat.) |
Hoveling. (Zie bl. lxiii bij gaten.) |
Huibert. (Zie bl. clxviii bij haan.) |
Huid. (Zie bl. cxii bij beer, bl. xliii bij beest, bl. lxxxiii bij beurs en bl. cxxii bij griet en haar.) |
Huis. (Zie bl. cx bij abt, achterste en adeldom, bl. i bij arrest, bl. lxxxiii bij baar (2), bl. clx bij baas, bl. cxii bij balsem, bl. cxiii bij beurs, bij en bijbel, bl. clxii bij boter, bl. lxxxiv en cxv bij brand, bl. clxiii bij brood, bl. clxiv bij buurman, bl. cxvii bij cavallerie, deur (2) en dienstbode, bl. cxviii bij dronkaard, bl. cxix bij duivel, bl. clxvi bij ei, bl. clxvii bij gek, bl. lxiv bij gekijf, bl. cxxii bij hand, bl. cxxiii bij heer, bl. iv bij hen en herberg en bl. clxxxvii bij hoer.) |
Huishouden. (Zie bl. lxiv bij hand.) |
Huur. (Zie bl. lx bij bed.) |
Hypocriet. (Zie bl. lxiii bij folio.) |
IJs. (Zie bl. cxiv bij boer en bl. iii bij eisch.) |
IJzer. (Zie bl. cxv bij braaf, bl. xlv bij duivel en bl. xlvi bij goliath.) |
Ik. (Zie bl. cx bij afgod.) |
Indiaan. (Zie bl. cxv bij bont.) |
Ivoor. (Zie bl. lxxxv bij dobbelsteen.) |
Ja. (Zie bl. clxx bij huis.) |
Jaar. (Zie bl. cxi bij ambacht, bl. cxii bij bed, bl. xliii bij beenderen, bl. lxxxiii bij beurs, bl. lxi bij bier, bl. clxii bij boer, bl. cxv bij borstel, bl. cxvi bij bruid, bl. cxix bij ei, bl. clxviii bij groote, bl. cxxii bij haard en bl. cxxiii bij hooi.) |
Jacht. (Zie bl. cxiv bij boer en bl. cxxiii bij hond.) |
Jager. (Zie bl. cxviii bij doek en bl. clxviii bij haas.) |
Jak. (Zie bl. cxvii bij deeg.) |
Jan. (Zie bl. cxii bij bed, bl. cxiv bij blind, bl. cxvii bij buurman en bl. cxxii bij hans.) |
Jan Hagel. (Zie bl. cix bij aangezicht en bl. cxii bij beenen.) |
Jan Smul. (Zie bl. cxix bij ei.) |
Jan Vink. (Zie bl. cxx bij galg.) |
Jasper. (Zie bl. clxiv bij dag.) |
Jenever. (Zie bl. cx bij afleider.) |
Jeuker. (Zie bl. iii bij fout.) |
Jezuïet. (Zie bl. xlv bij duivel.) |
Jille. (Zie bl. lxxxv bij dubbeltje.) |
Job. (Zie bl. lxxxv bij dubbeltje.) |
Jochem. (Zie bl. cxxiii bij hond.) |
Jong. (Zie bl. lxxxii bij aap en bl. clxix bij heet.) |
Jongen. (Zie bl. clx bij afstand, bl. cxi bij baan, bl. cxiv bij bochel, bl. ii bij boer, bl. lxi bij boom, bl. ii bij dag, bl. lxii bij duivel en bl. cxxiii bij herder.) |
Jood. (Zie bl. cxiii bij besnijdenis, bl. ii bij boer, bl. lxxxiv bij brug, bl. cxvi bij bruiloft, bl. xlv bij doek, bl. cxx bij garnizoen, bl. iv bij godsdienst, bl. xlvi bij groot en bl. cxxii bij hand.) |
Joost. (Zie bl. cxxiii bij heer.) |
| |
[pagina CXCIII]
[p. CXCIII] | |
Jufvrouw. (Zie bl. cxiii bij bezem, bl. cxiv bij bleekveld en boekweit, bl. cxvii bij dienst en dienstbode en bl. cxxi bij geld en geweld.) |
Jurist. (Zie bl. cxix bij eigenbaat.) |
Jurriën. (Zie bl. cxviii bij drank.) |
Kaal. (Zie bl. cxii bij beenen.) |
Kaap. (Zie bl. cxi bij andalusië en bl. lxxxiv bij commissie.) |
Kaars. (Zie bl. lxi bij blind, bl. lxxxv bij dronkaard, bl. xlv bij duivel, bl. cxix bij einde, bl. iv bij heilige en bl. clxx bij huis.) |
Kaart. (Zie bl. cxxii bij hand.) |
Kaas. (Zie bl. clxii bij boter, bl. ii bij boterham, bl. cxvi bij brood en bruid en bl. cxxiii bij homp.) |
Kaatje. (Zie bl. cxvii bij dienst.) |
Kachel. (Zie bl. iii bij deur.) |
Kaf. (Zie bl. lxxxv bij drommel.) |
Kakelaar. (Zie bl. xlvi bij godin.) |
Kaker. (Zie bl. xliii bij bed.) |
Kakhuis. (Zie bl. i bij amsterdam en bl. clxii bij boer.) |
Kakketoe. (Zie bl. ii bij boord.) |
Kakstoel. (Zie bl. cx bij advocaat.) |
Kaleidoscoop. (Zie bl. cxx bij figuur.) |
Kalf. (Zie bl. lix bij aanbidder, bl. lx bij baas, bl. lxii bij dag en deik, bl. clxv bij dood, bl. cxxii bij goud, bl. clxix bij hokkeling en hond, bl. lxxxviii bij jan en bl. cxxiv bij jongen.) |
Kalis. (Zie bl. cxiii bij bent en bl. lxxxvii bij hoek.) |
Kamer. (Zie bl. lxii bij drek en bl. cxxi bij geweld.) |
Kamizool. (Zie bl. xlvi bij goliath.) |
Kamp. (Zie bl. lxxxviii bij honger.) |
Kan. (Zie bl. lxi en cxiii (2) bij bier, bl. clxvii bij glas en bl. cxxii bij hand.) |
Kaneel. (Zie bl. lx bij beest.) |
Kanker. (Zie bl. cxix bij duivel.) |
Kans. (Zie bl. lxxxiii bij azijn.) |
Kant. (Zie bl. lxxxii bij appel, bl. xliii bij balans, bl. iii bij einde, bl. cxxi bij gezang, bl. cxxii bij haag en bl. lxxxvii bij hoek.) |
Kantoor. (Zie bl. cxxiv en clxix bij huis.) |
Kap. (Zie bl. cxi bij ambt en bl. cxx (2) en clxvii bij gek.) |
Kapel. (Zie bl. cxiv bij bloem.) |
Kapitein. (Zie bl. clxi bij bed.) |
Kapiteinschap. (Zie bl. cxxv bij kapitein.) |
Kapittel. (Zie bl. cxiii bij bijbel, bl. cxiv bij boek, bl. xlv bij duim en bl. cxx bij evangelie.) |
Kar. (Zie bl. cxiii bij bestevader en bl. cxxi bij genoeg.) |
Kardinaal. (Zie bl. cxii bij bed.) |
Karel. (Zie bl. cxxiii bij hond.) |
Karig. (Zie bl. clxii bij blood.) |
Karn. (Zie bl. clxiii bij boter (2).) |
Kast. (Zie bl. cxii bij bast, bl. cxvi bij brood, bl. cxxi bij geld en bl. xlvii bij hond.) |
Kasteel. (Zie bl. v bij huis.) |
Kat. (Zie bl. cx bij achterste, bl. clx bij baas, bl. lxxxiii bij bek, bl. clxi bij bel, bl. lxxxiii bij benauwdheid, bl. clxiii bij boter, bl. clxiv bij dag, bl. lxxxiv bij deur, bl. lxxxvi bij garen, bl. clxix bij heer, bl. xlvii bij hond, bl. clxix bij honig en bl. clxx bij jong.) |
Kater. (Zie bl. clx bij baas, bl. lxii bij dauw en bl. clxxi bij kat.) |
Kattenburg. (Zie bl. cx bij aars.) |
Katwijk. (Zie bl. lxxxvi bij geertruidenberg.) |
Keel. (Zie bl. ii en lxxxiii bij band, bl. cxii bij bankeroetier, bl. lx bij beenderen en bl. cxix bij duizend.) |
Kees. (Zie bl. v bij kardoes.) |
Kei. (Zie bl. xliii bij amersfoort.) |
Keizer. (Zie bl. cxxiii bij hond en bl. lxvi bij karel.) |
Keizerin. (Zie bl. cxxv bij keizer.) |
Kelder. (Zie bl. lxxxiv bij deur en bl. cxxii bij grootje.) |
Kennep. (Zie bl. cxvii bij dief.) |
Kennis. (Zie bl. iii bij gans, bl. cxx bij gek en bl. xlvi bij gerechtigheid.) |
Kerel. (Zie bl. lxxxiii bij boeba, bl. cxvii bij dek, bl. clxvi bij duivel en bl. lxiii bij el.) |
Kerk. (Zie bl. clix bij aarde, bl. cxi bij arme en baan, bl. cxvii bij diaken en dienst, bl. cxx bij galg, bl. clxviii bij harke, bl. lxxxvii bij hoer, bl. cxxiii bij hond en bl. lxvi bij kar.) |
Kerkhof. (Zie bl. xlvii bij jood.) |
Kermis. (Zie bl. cx bij aap, bl. xlv bij dronkaard, bl. cxxii bij guit en bl. lxv bij hoek.) |
Kers. (Zie bl. xliv en lxi bij boom.) |
Ketel. (Zie bl. cxvii bij buurman.) |
Ketellapper. (Zie bl. xlvi bij gerechtigheid.) |
Ketting. (Zie bl. ii bij band en bl. xlvi bij hart.) |
Keuken. (Zie bl. cxix bij één, bl. xlvii bij huis en bl. cxxiv bij jongen.) |
Keulen. (Zie bl. clx bij aken en bl. lxxxiv bij delft.) |
Keutel. (Zie bl. lxxxiv bij bok en bl. cxxiii bij hoofd.) |
Kies. (Zie bl. cxiv bij boer, bl. cxx bij gek en bl. lxxxvii bij haar.) |
Kievit. (Zie bl. cxix bij ei.) |
Kijk. (Zie bl. xlvi bij heining.) |
| |
[pagina CXCIV]
[p. CXCIV] | |
Kikvorsch. (Zie bl. lxxxiii bij balk, bl. cxiii bij bil en bl. clxii bij blad.) |
Kin. (Zie bl. xliii bij baard.) |
Kind. (Zie bl. clx bij akker, bl. ii bij bed, bl. lxxxiii bij beurt, bl. lxxxiv bij boer, bl. ii bij bril, bl. clxiii bij brood, bl. clxiv bij buurt, bl. lxxxv bij dochter, bl. clxvi bij eer, bl. lxxxvi bij gaaf en gebed, bl. clxvii bij gek en geld, bl. cxxii bij graf, bl. xlvi bij gunst, bl. lxxxvii bij hand, bl. clxix bij heer, bl. lxxxviii bij hoogmoed, bl. clxx bij huis (2) en jaar, bl. cxxiv bij jan, bl. v bij jeugd, bl. cxxiv bij jongen en bl. lxvi en cxxv bij |
kalf.) |
Kip. (Zie bl. cx bij allerlei, bl. cxii bij bed, bl. iii bij ei en bl. xlv bij geld.) |
Kist. (Zie bl. clxii bij boos, bl. xlv bij dood en bl. iv en clxvii bij geld.) |
Klaas. (Zie bl. clxvi bij duizend en bl. clxix bij heer.) |
Klad. (Zie bl. cxxv bij kapitein.) |
Klank. (Zie bl. cxiii bij beurs en bl. cxxi bij gezang.) |
Klant. (Zie bl. cxi bij baas.) |
Klap. (Zie bl. xlii bij aangezicht en bl. clxviii bij haver.) |
Klaver. (Zie bl. lxxxiii bij bies.) |
Kleed. (Zie bl. lxxxii bij aarde, bl. xlii bij aars, bl. cxiv bij boef, bl. cxvi bij brood, bl. xliv bij deugd, bl. lxxxvii en clxviii bij hart en bl. cxxiii en clxix bij heer.) |
Kleedermaker. (Zie bl. xliv bij boer en bl. clxix bij hemdrok.) |
Klei. (Zie bl. iv bij grond.) |
Klein. (Zie bl. clxviii bij groote (3).) |
Klem. (Zie bl. cxvii bij deugd.) |
Kleur. (Zie bl. ii bij bellefleur en bl. lxiv bij haar.) |
Kliek. (Zie bl. cxxv bij keuken.) |
Kling. (Zie bl. xliii bij baard.) |
Klink. (Zie bl. lxxxvii bij haar.) |
Klisteerspuit. (Zie bl. cxi bij apotheker.) |
Kloet. (Zie bl. clix bij aars.) |
Klok. (Zie bl. clix bij aangezicht, bl. lxi bij brand, bl. lxxxiv bij delft, bl. xlv bij dood, bl. xlvi bij geluid en bl. cxxvi bij klepel.) |
Klomp. (Zie bl. cxiv bij boer.) |
Klooster. (Zie bl. clx bij abt en bl. cxxiv bij huis.) |
Kloot. (Zie bl. cxix bij einde.) |
Klop. (Zie bl. xliii bij assik en bl. xlv bij duim.) |
Klucht. (Zie bl. xlv bij doof.) |
Kluif. (Zie bl. cxxiii bij hond.) |
Kluis. (Zie bl. lxxxviii bij kerk.) |
Knecht. (Zie bl. cxi bij antwoord, baan en baas, bl. cxvi bij bruid, bl. cxix bij duivel, bl. lxiv en cxxiii bij heer en bl. xlvii bij kantoor.) |
Kneep. (Zie bl. lxxxviii bij joris.) |
Kneu. (Zie bl. lxxxii bij ambitie.) |
Knevel. (Zie bl. cx bij aap.) |
Knie. (Zie bl. cxxi bij geloof.) |
Knikker. (Zie bl. lxxxvi bij gerechtigheid.) |
Knol. (Zie bl. ii bij castrol.) |
Knook. (Zie bl. lxiii bij gebraad.) |
Knoop. (Zie bl. lxii bij draad en bl. lxiii bij gaten.) |
Knorrig. (Zie bl. lxxxviii bij hout.) |
Knuist. (Zie bl. xlv bij duivel.) |
Knuppel. (Zie bl. lxv bij hoen.) |
Koe. (Zie bl. clx bij afslag, bl. xlii bij afval, bl. xliii en cxii bij beest, bl. lx bij berlikum, bl. cxiii bij besje, bl. cxiv bij boer, bl. clxiii bij erems, bl. xliv bij buidel, bl. cxvi en clxiii (2) bij bul, bl. lxii bij buurman en deik, bl. cxviii bij donder, bl. lxxxv bij eksteroog, bl. cxix bij emmer, bl. iv en xlvi bij gras, bl. lxiv bij haver, bl. xlvi bij hek, bl. clxix bij hoogland, bl. xlvii bij horen en bl. cxxv (2) en clxx bij kalf.) |
Koek. (Zie bl. cix bij aangezicht, bl. lxxxii bij appel, bl. cxi bij asch, bl. cxii bij bakker, bl. cxiv bij boekweit, bl. cxv bij borst, bl. clxiv bij deeg (2), bl. lxii bij drommel en bl. lxvi bij kerstmis.) |
Koekoek. (Zie bl. cxix bij ei.) |
Koenraad. (Zie bl. clix bij aars.) |
Koets. (Zie bl. lxxxvi bij gehemelte.) |
Koevoet. (Zie bl. xlvii bij kies.) |
Kogel. (Zie bl. v bij kanon en bl. lxvi bij kerk.) |
Kok. (Zie bl. clxv bij dokter en dorst, bl. cxix bij einde, bl. lxxxvi bij gast en bl. xlvi bij hand.) |
Kolder. (Zie bl. cxvi bij buffel.) |
Kolen. (Zie bl. clx bij asch, bl. clxiv bij buurman en bl. lxxxvii bij haard.) |
Kolf. (Zie bl. cxxi bij geweer.) |
Kom. (Zie bl. lxxxii bij aarde en bl. cxxii bij hamer.) |
Kombof. (Zie bl. cxxv bij kennis.) |
Komkommer. (Zie bl. cxv bij boom.) |
Kompas. (Zie bl. cxxi bij god en bl. cxxvi bij koe.) |
Konijn. (Zie bl. cxxiii bij hersens.) |
Koning. (Zie bl. lxxxiii bij balk, bl. xliii bij bedelaar, bl. lxxxiii bij beurs en bisschop en bl. clxviii bij haan.) |
Koninkrijk. (Zie bl. lxxxviii bij kapel.) |
Kooi. (Zie bl. v bij kerk.) |
Koolen. (Zie bl. lxxxiii (2) en cxiv bij blad en bl. cxxii bij haas.) |
Koon. (Zie bl. i bij appel.) |
| |
| |
Koop. (Zie bl. lix bij amsterdam, bl. cxiv bij boer, bl. cxix bij ei, bl. cxx bij fatsoen, bl. xlv bij geld en bl. clxix bij hooi.) |
Koopman. (Zie bl. cxiii bij beest, bl. xliv bij conscientie, bl. xlv bij duim, bl. xlv en cxxi bij geld en bl. clxxi bij kijker (2).) |
Koorts. (Zie bl. xlii bij aalmoes en bl. clxiv bij dag.) |
Kop. (Zie bl. cx bij aars, bl. cxiii bij bezem, bl. clxv bij droes, bl. lxxxv bij el, bl. cxxiii bij hoed, bl. clxix bij huis, bl. xlvii bij ijzer en kalf en bl. lxxxviii bij keel.) |
Koper. (Zie bl. clxx bij jenever.) |
Koppel. (Zie bl. xlvii bij hoen.) |
Koren. (Zie bl. xliv bij buurman en bl. lxxxv bij egypte.) |
Korf. (Zie bl. lxxxii bij appel, bl. cxiii en clxii bij bij, bl. lxxxiv bij brood en bl. cxix bij ei.) |
Kornelis. (Zie bl. cxi bij baas en bl. cxxi bij geslacht.) |
Kort. (Zie bl. clxxi bij koel.) |
Kost. (Zie bl. cxi bij arbeid, bl. lxii bij dag, bl. cxix bij eer, bl. lxxxvii bij hond, bl. cxxiv bij jan vaâr en bl. cxxv bij kapoen.) |
Kosten. (Zie bl. clxii bij boer.) |
Koster. (Zie bl. clxi bij bed en bl. xlvii bij hond.) |
Kot. (Zie bl. clxiv bij dag.) |
Koud. (Zie bl. cxiv bij boer en bl. iv en clxix bij heet.) |
Kous. (Zie bl. lx bij band, bl. lxiii bij gaten en bl. lxiv bij gild.) |
Kraai. (Zie bl. lxxxiii bij avond, bl. clxi bij beenen, bl. lxxxiv bij brood, bl. cxviii bij dijk, bl. lxiii bij ekster, bl. clxix bij hout en bl. lxxxviii bij klink.) |
Krab. (Zie bl. cxiv bij boer.) |
Kracht. (Zie bl. iii bij frankrijk en bl. cxxiii bij hoen.) |
Krakeel. (Zie bl. cxxiv bij ijzer.) |
Kramer. (Zie bl. clxvii bij geld en bl. cxxvi bij koek.) |
Kramp. (Zie bl. lxxxvii bij hersens.) |
Krans. (Zie bl. cxiv bij bloem, bl. clxv bij dood en bl. xlvii bij hoofd.) |
Kregel. (Zie bl. lxvi bij klein.) |
Krent. (Zie bl. cxiv bij boekweit en bl. lxiii bij ellende.) |
Kreupel. (Zie bl. lxvi bij koning.) |
Krijg. (Zie bl. cxxiv bij huwelijk.) |
Krijgsman. (Zie bl. v bij kapitein.) |
Kroeg. (Zie bl. cxv bij borrel.) |
Kroes. (Zie bl. clxii bij binnen.) |
Kronijk. (Zie bl. cx bij almanak.) |
Krop. (Zie bl. clxxii bij kop.) |
Kruid. (Zie bl. cix bij aangezicht, bl. lxi bij bloemendaal, bl. clxiv bij celi en bl. xlvi bij gras.) |
Kruier. (Zie bl. clx bij anthonie.) |
Kruik. (Zie bl. clxvii bij gans.) |
Kruis. (Zie bl. cxxiv bij huis en bl. clxxi bij kerk.) |
Kruk. (Zie bl. cxxii bij haak en bl. lxvi bij krak.) |
Krul. (Zie bl. cxiv bij boer, bl. clxviii bij haar en bl. lxv bij hoofd.) |
Kuiken. (Zie bl. cxviii bij dop en bl. cxix bij ei.) |
Kuit. (Zie bl. cxxii bij haan en bl. xlvii bij knie.) |
Kunst. (Zie bl. cxi bij arbeid, bl. clxi bij beurs, bl. lxiv bij geld, bl. clxviii bij gunst en bl. clxix bij heer.) |
Kurk. (Zie bl. clxiii bij breskens.) |
Kussen. (Zie bl. cxx bij ezel.) |
Kuur. (Zie bl. cxiii bij beul en bl. cxix bij einde.) |
Kwaad. (Zie bl. lxxxiii bij beenen, bl. lxxxv bij duivel, bl. lxxxvi bij gek en god, bl. cxxi (3) en clxvii (2) bij goede en bl. cxxiv bij jaar.) |
Kwaker. (Zie bl. cxi bij amen.) |
Kwartier. (Zie bl. lxvi bij jas en bl. cxxv bij jood.) Voor de eerste dezer beide opgaven geeft de voorafgemaakte opmerking inlichting. |
Kwast. (Zie bl. lxiii bij flip.) |
Kwezel. (Zie bl. clxvi bij ezel (2).) |
Kwikzilver. (Zie bl. cxii bij barometer.) |
Laars. (Zie bl. xlii bij aap.) |
Laban. (Zie bl. clxxi bij kind.) |
Lach. (Zie bl. cxxv bij judas.) |
Ladder. (Zie bl. lxvi bij fijn.) De vooraf gemaakte opmerking geeft hier inlichting. |
Lak. (Zie bl. cxxv bij jood.) |
Laken. (Zie bl. ii bij bed, bl. xliii bij beenen en bl. xlv bij duivel.) |
Lakkei. (Zie bl. cx bij adres.) |
Lam. (Zie bl. lxxxiii bij april en bl. cxxiv bij huid.) |
Lamp. (Zie bl. iii bij filozoof en bl. cxxiv bij jongen.) |
Land. (Zie bl. cxii bij bak, bederf en beer, bl. xliv bij brood, bl. lxxxiv bij burger, bl. cxx bij franschman, bl. lxiii bij galg, bl. cxxi bij geld, bl. lxiv bij gibbegabbegooi, bl. clxvii bij goede, bl. cxxii bij goud, bl. clxix bij hemdrok en bl. lxxxix bij koorts.) |
Lang. (Zie bl. clxiv bij dartel, bl. lxvi bij klein en bl. lxvi en lxxxix bij kort.) |
Lantaarn. (Zie bl. xlvii bij hoofd en bl. lxxxix bij kop.) |
Lap. (Zie bl. lxii bij deken.) |
Lapidoth. (Zie bl. lx bij beenen.) |
Lardeer. (Zie bl. xlvii bij huid.) |
| |
[pagina CXCVI]
[p. CXCVI] | |
Last. (Zie bl. cxix bij einde.) |
Laster. (Zie bl. cxvii bij deur.) |
Latijn. (Zie bl. clx bij abc.) |
Lavendel. (Zie bl. clxvii bij geld.) |
Leed. (Zie bl. clxvi bij eed, bl. iv bij hand, bl. lxxxvii bij hart en bl. cxxvi bij kleed.) |
Leening. (Zie bl. lxxxiii bij bank.) |
Leest. (Zie bl. lxxxiv bij conscientie.) |
Leeuw. (Zie bl. lx bij bek, bl. clxiv bij deel en bl. cxxiv bij jan vaâr.) |
Leeuwarden. (Zie bl. lxv bij hond.) |
Leeuwerik. (Zie bl. clxii bij blind.) |
Leger. (Zie bl. clxvi bij frankrijk en bl. clxviii bij haas.) |
Lei. (Zie bl. lxxxix bij kras.) |
Leider. (Zie bl. clxii bij blind.) |
Lekker. (Zie bl. cxviii bij duim.) |
Lekkerbek. (Zie bl. cxxii bij goede.) |
Lengte. (Zie bl. lxi en clxiii bij breedte.) |
Lepel. (Zie bl. lxxxii bij aarde, bl. cxv bij brij en bl. clxx bij jan.) |
Les. (Zie bl. lxxxvii bij haan.) |
Le Singe. (Zie bl. lxxxviii bij hôtel.) |
Leugen. (Zie bl. cxiii bij bek, bl. cxviii bij draad, bl. xlv bij duim, bl. lxxxvi bij faam en bl. cxxvi bij koop.) |
Leuntje. (Zie bl. cxvii bij deun.) |
Levantijn. (Zie bl. lxxxviii bij kleed.) |
Leven. (Zie bl. cx bij aap, bl. cxiii bij beul, bl. cxiv bij blaas, bl. lxxxv bij dood (2), bl. lxxxviii bij jan pleizier, bl. cxxvi bij koe, bl. lxvi bij konijn en bl. clxxii bij kunst.) |
Levend. (Zie bl. clxxii bij land.) |
Lever. (Zie bl. lxxxix bij kuit.) |
Liberteit. (Zie bl. lxxxix bij leven.) |
Lichaam. (Zie bl. lx bij arbeid, bl. cxiii bij begeerlijkheid, bl. cxvii bij dak, bl. cxxi bij geld en bl. xlvi bij hart.) |
Licht. (Zie bl. cxviii bij draad en bl. xlvi bij hemel.) |
Lichte. (Zie bl. lxxxvi bij gewicht.) |
Lichtmis. (Zie bl. cxvii bij deugd.) |
Lied. (Zie bl. xlv bij dood en bl. cxix bij einde.) |
Lieden. (Zie bl. cx bij aap en adres, bl. clxi bij bel, bl. clxii bij boer, bl. cxviii bij dieverij, bl. clxv bij ding, bl. lxii bij duivel, bl. cxxi bij geld, bl. clxvii bij gemak en goed, bl. xlvi bij graf en groot, bl. lxxxvii bij hof, bl. clxix bij hoofd, bl. clxx bij huis, bl. lxv bij jaar, bl. lxvi en clxxi bij kind, bl. clxxii bij kwaad en bl. lxvi bij land.) |
Liefde. (Zie bl. cxiii bij berouw, bl. xliv bij declaratie, bl. cxviii bij drie, bl. cxix bij eer, bl. lxxxvi bij gaaf, bl. lxiv bij gekijf, bl. lxxxvi bij gelaat, bl. lxxxviii bij hulp, bl. clxx bij jaar en bl. v bij letter.) |
Liefhebber. (Zie bl. cxi bij avous en bl. cxvii bij dief.) |
Lieperd. (Zie bl. cxv bij boord.) |
Lij. (Zie bl. clxx bij kant.) |
Lijf. (Zie bl. cxii bij barometer, bl. lxxxiii bij beenen, bl. cxiii bij beweging, bl. cxv bij boon, bl. lxv bij hoek, bl. cxxiii bij hoofd, bl. lxvi bij kerel en bl. vi bij lieden.) |
Lijk. (Zie bl. lxxxiii bij baar, bl. xliv bij dankbaarheid, bl. lxii bij dood en bl. iv bij hak.) |
Lijn. (Zie bl. lx bij baan, bl. clxii bij boord en bl. lxvi bij karel.) |
Lijs. (Zie bl. lxxxviii bij katrol.) |
Lijsbet. (Zie bl. cxii bij bast.) |
Lijsje Lichtgeloof. (Zie bl. cxxiii bij hof.) |
Lik. (Zie bl. lxi bij bord, bl. clxii bij boter en bl. clxv bij duim.) |
Linnen. (Zie bl. xlii bij aangezicht en bl. xliii bij balsem.) |
Lint. (Zie bl. lxiii bij gaten.) |
Lip. (Zie bl. lxxxiii bij biefstuk en bl. xlviii bij lepel.) |
Lochem. (Zie bl. cxxii bij haas.) |
Lolk. (Zie bl. clxi bij bed.) |
Lombard. (Zie bl. cxi bij amsterdam en bl. xliv bij dag.) |
Lomperd. (Zie bl. cxi bij ba.) |
Lood. (Zie bl. cxxi bij geweten, bl. lxv bij hoofd en bl. lxxxix bij kop.) |
Loon. (Zie bl. clxvi bij einde, bl. iv bij hoon en bl. cxxvii bij leelijkheid.) |
Loop. (Zie bl. lxxxiv bij boek, bl. lxxxv bij één en bl. cxix bij egge.) |
Looper. (Zie bl. clxii bij boord en bl. lxxxvii bij herberg.) |
Lor. (Zie bl. clxii bij boer.) |
Loshoofdigheid. (Zie bl. cxv bij boosheid.) |
Lot. (Zie bl. xlii bij akteon, bl. lxxxiii bij balustrade en bl. cxxiv bij huwelijk.) |
Loterij. (Zie bl. ii bij boer en bl. cxxiv bij huwelijk.) |
Lucht. (Zie bl. clxiv bij dag en bl. cxviii bij donder.) |
Luiaard. (Zie bl. clxi bij bedelaar.) |
Luifel. (Zie bl. clxix bij huis.) |
Luiheid. (Zie bl. lxxxiv bij broeder.) |
Luik. (Zie bl. cxvii bij deur en bl. lxxxvii bij hamburg.) |
Luim. (Zie bl. clx bij abe sjuksma.) |
Luis. (Zie bl. clxiii bij buik, bl. clxx bij ijs, bl. lxxxviii bij jas, bl. cxxv bij kap, bl. cxxvi bij kop en bl. vi bij lieden.) |
Luit. (Zie bl. cxxii bij greep.) |
Lukas. (Zie bl. clxvi bij ei.) |
Lust. (Zie bl. lx bij arbeid en bl. lxii bij dood.) |
Lust-niet. (Zie ii. bl. lxxiv bij kerkhof.) Dit
|
| |
[pagina CXCVII]
[p. CXCVII] | |
is hier opgenomen; omdat bet, Deel iii, bl. xv, kol. i, tusschen reg. 7 en 8, had moeten voorkomen. |
Maag. (Zie bl. xlii bij advocaat, bl. lxi bij brand, bl. xliv bij brok, bl. lxxxvi bij gemoed, bl. lxxxviii bij honger en bl. cxxvii bij lijf.) |
Maagd. (Zie bl. cxxi bij geweld en bl. xlvii bij hoofd en huis.) |
Maaier. (Zie bl. lxxxvii bij hand.) |
Maaitje. (Zie bl. cxviii bij dijk.) |
Maaltijd. (Zie bl. clxii bij bier, bl. clxiv bij college, bl. cxxi bij glas en bl. clxxiii bij lik.) |
Maan. (Zie bl. xliv bij crediet en damast, bl. clxvii bij geur, bl. cxxiii bij hoofd, bl. clxx bij huis en bl. cxxvi bij komkommer.) |
Maandag. (Zie bl. cxviii bij dinsdag en bl. clxxi bij kerel.) |
Maart. (Zie bl. lxxxiii bij april, bl. ii bij dag en bl. cxxiii bij hooi.) |
Maas. (Zie bl. clxvii bij geblaas.) |
Maastricht. (Zie bl. cx bij allerheiligen.) |
Maat. (Zie bl. lxxxiii bij bakhuis, bl. lxiii bij el en bl. lxvi bij kalf.) |
Macht. (Zie bl. lxiv bij gezel, bl. v bij kennis en bl. cxxvii bij lieden.) |
Made. (Zie bl. clxx bij kaas.) |
Magazijn. (Zie bl. xlviii bij kruit.) |
Mahomed. (Zie bl. xliii bij berg.) |
Maker. (Zie bl. cxxvii bij leelijkheid.) |
Mal. (Zie bl. cxxvi bij koop.) |
Maleisch. (Zie bl. xliv bij boer.) |
Malvezij. (Zie bl. lx bij azijn.) |
Man. (Zie bl. xlii bij aars, bl. lxxxii bij achterste, bl. ex bij affaire en akker, bl. cxi bij armoede en atlas, bl. cxii bij bakker, bl. lx bij bed, bl. cxiii bij beleefdheid en besmetting, bl. ii bij bloed, bl. cxv bij boosheid, bl. clxii bij boter, bl. clxiii bij boxum, bl. lxi bij buurman, bl. cxvii bij cipier en classis, bl. clxiv bij deur, bl. xlv en clxv bij dood, bl. clxv bij doos, bl. lxii en cxviii bij dorp, bl. cxix bij duivel, bl. lxxxv bij één, bl. cxix bij eerlijk en ei, bl. clxvi bij folio en gading, bl. cxxi bij geld, geluk en gewicht, bl. xlvi bij goede, bl. cxxii bij griet, bl. lxiv en clxviii (2) bij hand, bl. cxxiii bij heer, hoed, hond en hoofd, bl. lxv en cxxiv bij huis, bl. cxxiv bij huishouden, ijzer en jongen, bl. lxxxviii bij kerel, bl. cxxvi bij klaas jans, bl. lxxxix bij koe, bl. clxxii bij krijn en bl. clxxiii bij
leugen en maat.) |
Mand. (Zie bl. xlv bij ei, bl. lxiv bij goed, bl. cxxii bij handvatsel, bl. xlvii bij ijzer en bl. cxxv bij kabinet.) |
Mantel. (Zie bl. cxi bij amsterdam, bl. xliv bij dag en bl. lxiv bij haar.) |
Manuscript. (Zie bl. xliv bij boer.) |
Markt. (Zie bl. clxv bij duivel.) |
Marokko. (Zie bl. cxxv bij keizer.) |
Maroos. (Zie bl. cxv bij brand.) |
Martelaar. (Zie bl. lxiv bij god en bl. v bij knokkel.) |
Mat. (Zie bl. cxvii bij canapé en bl. clxvi bij frankrijk.) |
Mater. (Zie bl. clxiii bij boter.) |
Matigheid. (Zie bl. cxviii bij dochter.) |
Matroos. (Zie bl. cxix bij einde.) |
Mattheus. (Zie bl. cxx bij evangelie.) |
Maurits. (Zie bl. lxi bij bom.) |
Medelijden. (Zie bl. cxvii bij classis.) |
Meel. (Zie bl. lxi bij bier, bl. clxiii bij brij, bl. lxxxv bij drommel, bl. clxviii bij gort, bl. clxix bij hoofd en bl. lxxxix bij koek.) |
Meer. (Zie bl. lxxxiii bij baars.) |
Meerenberg. (Zie bl. cxii bij bedrijf.) |
Meester. (Zie bl. ii bij boer, bl. clxiii bij botje, bl. cxxi bij geld, bl. cxxii bij grond, bl. lxxxvii bij hond, bl. cxxiv en clxx bij huis, bl. clxxi bij knecht en bl. xc bij man.) |
Meeuw. (Zie bl. lxxxviii bij hoopen.) |
Mei. (Zie bl. lx bij appel, bl. cxxiii bij hooi en bl. cxxvi en clxxi bij koekoek.) |
Meid. (Zie bl. cxiii bij bezem, bl. cxv bij bord, bl. cxvi bij bruid, bl. cxix bij emmer, bl. cxxiii bij heer, bl. cxxv bij jufvrouw en bl. v bij kat.) |
Meisje. (Zie bl. cx bij achter, bl. i bij appel, bl. xliv en cxiv bij boer, bl. cxvi bij bul en burgemeester, bl. lxiii bij gek, bl. lxv bij hemd, bl. cxxiv bij jammer, bl. clxx bij jongen, bl. cxxv bij keizer en kermis en bl. clxxiii bij man.) |
Melk. (Zie bl. lxxxii bij aarde, bl. cxi bij amsterdam, bl. cxiv bij boer, bl. iv bij gras, bl. clxx bij kan, bl. lxxxix en cxxvi bij koe, bl. lxxxix bij leelijk en bl. xc bij meisje.) |
Memorie. (Zie bl. lxxxiv bij boek.) |
Mennist. (Zie bl. cxii bij bank, bl. cxix bij el, bl. clxix bij hemel en bl. lxxxix bij land.) |
Mensch. (Zie bl. clix bij aangezicht, bl. lxxxii en clix bij aardappel, bl. cxi bij ambacht, bl. cxiv bij blad en boer, bl. lxi bij bord, bl. clxiii bij brood, bl. lxii bij domme, bl. lxxxv bij duivel, bl. lxiii bij ellende, bl. clxvii bij gebrek, bl. cxx bij gek, bl. clxvii bij geloof, bl. cxxii bij handschoen, bl. cxxiii bij helft, bl. clxix bij hond, bl. iv bij huis, bl. cxxv bij kalf, bl. v bij kerk, bl. cxxv bij kind, bl. lxxxviii bij klep, bl. cxxvi bij koek, bl. cxxvii bij lekker en bl. xlviii bij man.) |
| |
[pagina CXCVIII]
[p. CXCVIII] | |
Merrie. (Zie bl. clxix bij hond en huid.) |
Mes. (Zie bl. clxxiii bij lijf.) |
Mest. (Zie bl. cx bij aarde, bl. cxiii bij besmetting, bl. xliv bij buidel, bl. lxxxiv bij burger, bl. lxxxviii en clxix bij hoopen en bl. cxxvi bij koren.) |
Meubel. (Zie bl. cxxiv bij inventaris.) |
Meug. (Zie bl. lxxxiv bij boer.) |
Mevrouw. (Zie bl. xlv bij eten.) |
Middag. (Zie bl. lx bij avond.) |
Midden. (Zie bl. cx bij achter en bl. cxv bij brand.) |
Mier. (Zie bl. cx bij aarde en bl. iii bij ei.) |
Mild. (Zie bl. cxxi bij gierigaard.) |
Milt. (Zie bl. lxxxix bij kreuk.) |
Min. (Zie bl. lxiv bij gezel en bl. cxxv bij kind.) |
Minerva. (Zie bl. xlvi bij godin.) |
Minnertsga. (Zie bl. lxvii bij lieden.) |
Miserere. (Zie bl. clx bij absolutie.) |
Mispel. (Zie bl. xliii bij begijn.) |
Moed. (Zie bl. lxii bij duit, bl. cxxi bij geld en gierigaard, bl. clxvii bij goed en bl. lxvii bij leven.) |
Moede. (Zie bl. cxi bij arbeid.) |
Moeder. (Zie bl. clx bij appel, bl. lx bij arbeid en baas, bl. ii en cxii bij bed, bl. cxii bij beer, bl. cxiv bij boer, bl. lxxxiv bij brij, bl. lxii bij dag, bl. iii en cxviii bij dochter, bl. cxviii bij drommel, bl. clxv bij duivel (2), bl. cxix bij ei, bl. cxx bij gatten, bl. iii bij gebrek, bl. cxxii bij graf, bl. clxx bij jong, bl. cxxiv bij jongen (2), bl. lxvi, cxxv en clxx bij kalf, bl. lxvi bij knol en bl. xc bij mand.) |
Moei. (Zie bl. lxxxvi bij geertje.) |
Moeite. (Zie bl. lxvi bij kost.) |
Moerbezie. (Zie bl. cxv bij boom.) |
Mof. (Zie bl. lxii bij duimeling.) |
Mol. (Zie bl. ii bij castrol, bl. xlvii bij hoopen en bl. lxxxix bij land.) |
Molen. (Zie bl. clix bij aangezicht, bl. lx en cxi bij as, bl. cxii bij bankeroetier, bl. lxxxvii bij himphamp en bl. cxxviii bij mensch.) |
Momus. (Zie bl. cxiv bij blindheid.) |
Mond. (Zie bl. xliii bij baat, bl. lxxxiii bij bal, bl. ii en cxiii bij beurs, bl. lxi bij bier, bl. clxiii bij broek, bl. lxii bij dag, bl. lxxxv bij dochter, bl. cxix bij eer, bl. clxvii bij gek, bl. cxxi bij glas, bl. lxxxvi en cxxii bij grond, bl. clxviii bij hand, bl. lxiv, lxxxvii en clxviii bij hart, bl. iv bij hond, bl. cxxv bij kers, bl. clxxi bij klaas en koek, bl. cxxvii bij lekker en bl. lxvii bij mensch.) |
Monnik. (Zie bl. cx bij abt, bl. clxv bij duivel en bl. cxxv bij kap.) |
Monster. (Zie bl. cxiv bij boer.) |
Mooi. (Zie bl. lxxxii bij aardig en bl. xlviii bij mal.) |
Moord. (Zie bl. cxv bij brand.) |
Mop. (Zie bl. lxv bij hond.) |
Morgen. (Zie bl. i, lx en cxi bij avond, bl. cxiii bij berkel, bl. ii en cxiv bij boer, bl. ii en cxvii bij dag, bl. lxii bij dauw, bl. lxiii bij gebrek, bl. clxvii bij gisteren, bl. xlvi bij hart, bl. iv en cxxiii bij heden, bl. clxxi bij koelte, bl. v bij kop en bl. vi bij mond.) |
Mos. (Zie bl. cxxviii bij mond.) |
Mossel. (Zie bl. clxix bij heilige.) |
Mosterd. (Zie bl. cxv bij boterham, bl. lxxxvii bij himphamp en hond en bl. xlviii bij molen.) |
Mot. (Zie bl. cxv bij brij, bl. clxix bij heer en bl. v bij kleed.) |
Mouche. (Zie bl. cxiv bij boekweit.) |
Mout. (Zie bl. clxii bij bier.) |
Mouw. (Zie bl. lxxxii bij advocaat en bl. cxiv bij blijdschap.) |
Mozes. (Zie bl. clxi bij berg, bl. cxxiii bij horen en bl. clxxii bij land.) |
Mug. (Zie bl. clx bij aars, bl. xliii bij baat, bl. cxiii bij bestevader, bl. lxxxv bij ei, bl. clxvii bij gegons, bl. clxix bij hemdrok, bl. lxxxviii bij hout en bl. xlviii bij man.) |
Muil. (Zie bl. clix bij aap.) |
Muilezel. (Zie bl. xliv bij dank.) |
Muis. (Zie bl. clxiii bij brij, bl. clxiv bij dag, bl. clxvii bij gaten, bl. cxxi bij gepiep, bl. cxxii bij goud, bl. cxxiii bij hoofd, bl. v en lxxxviii bij huis, bl. cxxv bij kat (2) en keutel, bl. clxxiii bij meel, bl. lxvii en cxxviii bij moeder en bl. clxxiv bij mond.) |
Munster. (Zie bl. xlvi bij geluid.) |
Munt. (Zie bl. cxxvii bij kruis en bl. vi bij mooi.) |
Musch. (Zie bl. cxxii bij hagel, bl. cxxiv bij huis, bl. lxxxviii bij jan pleizier en bl. lxvii bij molen.) |
Muts. (Zie bl. lxxxiii bij band, bl. cxiv bij boer, bl. clxix bij hoofd en bl. lxxxix bij koek.) |
Muur. (Zie bl. cxii bij bal, bl. cxx bij geheim, bl. lxxxviii bij hoofd en bl. clxxii bij kop.) |
Muziek. (Zie bl. xlv bij dokter en bl. lxxxvii bij hart.) |
Naald. (Zie bl. xliv bij dans.) |
Naam. (Zie bl. cxiv bij boer, bl. lxiii bij dwaas, bl. cxxiv bij jongen, bl. cxxv bij kerk en bl. cxxvii bij kraam.) |
Naatje. (Zie bl. cxxviii bij moeder.) |
Nacht. (Zie bl. clix bij aangezicht, bl. lx bij bed, bl. cxii bij beer, bl. lxxxiii bij beurs, bl. cxiv bij blind, bl. cxv bij brand, bl. cxvi bij brug, bl. xliv bij dag, bl. lxxxiv bij deur, bl. lxiii bij gebrek en bl. clxx bij jaar.) |
| |
[pagina CXCIX]
[p. CXCIX] | |
Nachtegaal. (Zie bl. cxxi bij gezang.) |
Nagel. (Zie bl. clxv bij duim en bl. lxxxix bij knip.) |
Nat. (Zie bl. clxvi bij eten.) |
Natuur. (Zie bl. ii bij bezem, bl. lxxxviii bij kalf en bl. clxxiii bij loop.) |
Natuurlijk. (Zie bl. cxxv bij kalf.) |
Navigatie. (Zie bl. xlvi bij gerechtigheid.) |
Neck. (Zie bl. lxiv bij 's gravenhage.) |
Neeltje. (Zie bl. cxxvi bij koek en bl. cxxviii bij melk.) |
Negen. (Zie bl. xlv bij drie.) |
Neger. (Zie bl. ii bij bij.) |
Negotie. (Zie bl. i bij appel en bl. cxxvii bij lieden.) |
Nek. (Zie bl. clxv bij duivel en bl. lxxxvii bij haar.) |
Nering. (Zie bl. clxii bij blind, bl. clxvii bij geld en bl. lxvi bij kar.) |
Nest. (Zie bl. cx bij aarde, bl. cxi bij arie, bl. lxi bij bouwing, bl. cxix bij ei, bl. lxiv bij hand, bl. cxxiii bij hoen en bl. lxxxviii bij klink en morgen.) |
Net. (Zie bl. cxiii bij belofte, bl. cxxi bij gevangen en bl. cxxv bij klaas.) |
Netel. (Zie bl. lxxxii bij achterste.) |
Neus. (Zie bl. clix bij aangezicht, bl. lxi bij bloemendaal, bl. cxiv bij bok, bl. cxv bij brok, bl. cxix bij eigenwijs, bl. cxxi bij geweer, bl. clxix bij heer, bl. lxxxvii bij hen, bl. cxxv bij jood, bl. lxxxix bij koe en bl. xlviii bij molen.) |
Nicht. (Zie bl. vi bij neef.) |
Niets. (Zie bl. clxx bij iets.) |
Nieuw. (Zie bl. clix bij aangenaam, bl. cxiv bij boekzaal en bl. clxx bij jaar.) |
Nieuwjaar. (Zie bl. cxviii bij dokter.) |
Nieuwsgierig. (Zie bl. xlviii bij man.) |
Nijd. (Zie bl. cxxii bij haat.) |
Nijmegen. (Zie bl. ii bij castrol.) |
Nol. (Zie bl. clxvii bij gekheid.) |
Nommer. (Zie bl. lxi bij bril en bl. cxix bij één.) |
Nood. (Zie bl. cxv bij brood, bl. clxv bij dier en bl. xc bij lot.) |
Noorwegen. (Zie bl. xc bij lucht.) |
Notaris. (Zie bl. cxvii bij contract.) |
Noten. (Zie bl. lxi bij bloemendaal, bl. xliv bij boom en broeder, bl. cxviii bij dop, bl. lxiv bij hand en bl. cxxvii bij kraker.) |
November. (Zie bl. clix bij aangezicht en bl. i bij avond.) |
Nuchter. (Zie bl. cxviii bij dronkaard (2).) |
Nuf. (Zie bl. cxi bij amsterdam.) |
Oege. (Zie bl. clxiii bij botje.) |
Oever. (Zie bl. xlv bij dijk en bl. cxviii bij dood.) |
Officie. (Zie bl. clxxii bij lantaarn.) |
Officier. (Zie bl. xlv bij gage.) |
Oker. (Zie bl. lxv bij kaas.) |
Okshoofd. (Zie bl. cxxvi bij kop.) |
Olie. (Zie bl. cxii bij bankeroetier, bl. cxxiv bij jongen, bl. lxxxix bij koek en bl. clxxii bij lantaarn.) |
Olifant. (Zie bl. cxxvi bij kluit.) |
Olim. (Zie bl. lxii bij duivel.) |
Omissie. (Zie bl. cxi bij antwoord.) |
Onbedachtzaamheid. (Zie bl. lxv bij jaar.) |
Ondankbaarheid. (Zie bl. cxvii bij dank.) |
Ondeeg. (Zie bl. lxxxiv bij deeg.) |
Onderbroek. (Zie bl. cxv bij broek.) |
Onderdaan. (Zie bl. cxxii bij haar.) |
Onderscheid. (Zie bl. lxxxiv bij different.) |
Ondeugd. (Zie bl. lxiii bij gaten.) |
Oneer. (Zie bl. cxix bij duit.) |
Ongeleerd. (Zie bl. xlv bij ding.) |
Ongelijkheid. (Zie bl. clxvii bij gelijkheid (2).) |
Ongeluk. (Zie bl. lx bij avond.) |
Ongemak. (Zie bl. cxi bij ambacht en bl. cxxi bij geld.) |
Ongeschoren. (Zie bl. lxxxvi bij geschoren.) |
Ongeval. (Zie bl. xlvi bij goede.) |
Onkruid. (Zie bl. lxxxix bij koren.) |
Onrecht. (Zie bl. clxxiii bij macht.) |
Onverstand. (Zie bl. cxxi bij geweld.) |
Onweder. (Zie bl. xlviii bij koren.) |
Onwetendheid. (Zie bl. xlv bij dood en bl. cxxi bij geweld.) |
Onzalig. (Zie bl. clxxiii bij lik.) |
Oog. (Zie bl. lxxxii bij aanspreker, bl. clx bij appel, bl. clxii bij blind (2), bl. cxiv bij bloed, bl. xliv bij borst, bl. cxvii bij dag en dienstbode, bl. clxv bij duivel, bl. lxiii bij ekster en gaten, bl. clxviii bij goochelaar, bl. lxxxvii bij hart, bl. clxx bij kan, bl. lxvi bij kat, bl. lxxxviii bij klep, bl. cxxvi bij koe, bl. lxxxix bij leelijk, bl. clxxiii bij leugen en lid, bl. cxxvii bij loof en look en bl. cxxix bij ongeluk.) |
Ooievaar. (Zie bl. cxii bij beenen, bl. clxvii bij gatten, bl. lxxxvi bij gelegenheid, bl. clxvii bij geluk, bl. clxix bij heilige, bl. cxxiv bij jongen en bl. lxxxix bij kraai.) |
Oom. (Zie bl. clxvi bij duizend en bl. clxxiii bij man.) |
Oor. (Zie bl. cx bij affaire, bl. lxxxiii bij band, bl. cxiii bij besmetting en bier, bl. lxxxiv bij bril, bl. cxix bij engel, bl. xlv bij ezel, bl. cxx bij garnizoen, bl. clxviii bij harke, bl. cxxvi bij klap en klerk, bl. v bij klink, bl. cxxviii bij meel, bl. lxvii bij moeder en bl. xlviii bij oog.) |
Oorlof. (Zie bl. cxvii bij canapé.) |
| |
| |
Oorlog. (Zie bl. lxxxiv bij boter, bl. clxiii bij brems, bl. lxxxvi bij galjoot, bl. lxxxix bij koorts, bl. xc bij lot en bl. clxxiii bij man.) |
Oosten. (Zie bl. xlv bij drie.) |
Oost-Indië. (Zie bl. cxxiii bij holland.) |
Ootmar. (Zie bl. clxxi bij kerk.) |
Opbod. (Zie bl. clx bij afslag.) |
Oppasser. (Zie bl. xc bij mond.) |
Oprecht. (Zie bl. cxix bij eerlijk.) |
Opslag. (Zie bl. cx bij afslag.) |
Oranje. (Zie bl. cxi bij baas, bl. lxxxix bij kop en bl. lxvi bij krak.) |
Orde. (Zie bl. lxiii bij gaten.) |
Oremus. (Zie bl. xci bij oor.) |
Orgel. (Zie bl. cxv bij borst.) |
Orthen. (Zie bl. lxxxv bij dood.) |
Orthodox. (Zie bl. cxiii bij besnijdenis.) |
Os. (Zie bl. cxi bij amsterdam, bl. cxvi bij bul, bl. xlv bij ei, bl. cxxii bij gras, bl. cxxvi bij koe en bl. cxxviii bij melk.) |
Oud. (Zie bl. clxix bij heet, bl. xlvii bij jaar, bl. xlvii, lxv (2) en clxx (4) bij jong, bl. clxxi bij kind en bl. vi bij noten.) |
Ouderdom. (Zie bl. xlv bij doode en bl. clxx bij jeugd.) |
Ouders. (Zie bl. lxxxiii bij arm.) |
Oven. (Zie bl. cxii bij bakker, bl. cxvi bij brood, bl. xliv bij dank, bl. xlvii bij hout en bl. xci bij net.) |
Overblijfsel. (Zie bl. clxiv bij college.) |
Overgrootvader. (Zie bl. xlv bij geaardheid.) |
Overleden. (Zie bl. cxii bij bedoeling.) |
Overmorgen. (Zie bl. lxii bij dag.) |
Overschot. (Zie bl. cxviii bij druppel en bl. clxxii bij lantaarn.) |
Paal. (Zie bl. lx bij beul, bl. xlvi bij haak en bl. xlvii bij hoofd.) |
Paap. (Zie bl. clx bij absolutie, bl. cxviii bij drommel en bl. cxx bij gatten.) |
Paar. (Zie bl. cxiv bij boer, bl. lxi bij bril, bl. lxxxv bij dubbeltje, bl. cxix bij ekster, bl. lxxxix bij kous en bl. cxxix bij oog.) |
Paard. (Zie bl. cx bij achter en adres, bl. cxi bij andalusië en apotheker, bl. cxiii bij beest, bl. cxiv bij boer, bl. lxxxiv bij buffel, bl. cxx bij ezel, bl. lxiv bij god, bl. cxxiii bij haver (3), bl. xlvii bij joost, bl. lxxxviii bij klep, bl. lxvi bij knecht, bl. clxxi bij koelte, bl. clxxii bij kop en krib, bl. clxxiii bij lijf en bl. clxxiv bij mier.) |
Pacht. (Zie bl. clxii bij boer.) |
Pachter. (Zie bl. xlvi bij hand.) |
Padden. (Zie bl. lxxxix bij korf en bl. clxxv bij ooievaar.) |
Paden. (Zie bl. lxii bij distel, bl. clxvi bij eer, bl. cxix bij engel, bl. iv bij gras, bl. cxxiii bij hemel, bl. clxx bij kar en bl. xlviii bij lijnslager.) |
Pak. (Zie bl. xliv bij dans, bl. clxv bij drager bl. cxxiv bij huis en bl. xc bij matroos.) |
Pakhuis. (Zie bl. cxxi bij geleerdheid.) |
Paling. (Zie bl. clxvi bij fuik.) |
Pallas. (Zie bl. lxxxiii bij beest.) |
Pan. (Zie bl. cix bij aangezicht, bl. cxi bij asch, bl. cxiii bij blaar, bl. ii bij blik, bl. cxiv bij boekweit, bl. cxv bij borst, bl. cxvii bij deur, bl. lxii bij drommel, bl. cxxiii bij hersens, bl. iv bij hoepel en bl. lxxxix en cxxvi bij koek.) |
Pand. (Zie bl. cxix bij einde, bl. cxxi bij geloof en bl. xlvi bij handeling.) |
Pandoer. (Zie bl. clxx bij jongen.) |
Pantoffel. (Zie bl. lx bij bed en bl. clxxiii bij man.) |
Pap. (Zie bl. cxv bij bord, bl. lxi bij brok, bl. lxxxvi bij grond, bl. cxxiii bij hap, bl. lxxxviii bij jaar en bl. cxxviii bij naald.) |
Papegaai. (Zie bl. xlvi bij gelderland.) |
Papier. (Zie bl. clxii bij boer en bl. xlv bij duivel.) |
Paradijs. (Zie bl. xlvii bij huwelijk.) |
Parijs. (Zie bl. cxiii bij bil.) |
Parnassus. (Zie bl. cxxix bij paard.) |
Part. (Zie bl. xliv bij bout.) |
Partij. (Zie bl. ii bij bedelaar.) |
Paschen. (Zie bl. cxi bij arm, bl. lxxxiv bij boer, bl. xliv bij dag, bl. cxix bij eeuwigheid en bl. clxxi bij kerel.) |
Passie. (Zie bl. lxxxiv bij deur.) |
Pastoor. (Zie bl. cxxvii bij koster.) |
Pater. (Zie bl. clxi bij bed en bl. xci bij oor.) |
Paternoster. (Zie bl. cxiii bij benedictie.) |
Patiënt. (Zie bl. cxiii bij beul.) |
Paus. (Zie bl. clxv bij dienst.) |
Pauw. (Zie bl. lxxxv bij ei.) |
Peen. (Zie bl. lxxxvii bij haar.) |
Peer. (Zie bl. i bij appel (2) en bl. lxxxvi bij gelaat.) |
Pees. (Zie bl. cxv bij boog.) |
Peet. (Zie bl. clxiii bij broeder.) |
Pek. (Zie bl. clxvii bij geheugen.) |
Pekel. (Zie bl. xliv bij boter.) |
Pen. (Zie bl. cx bij affaire, bl. cxxi bij gezelschap, bl. cxxvi bij klerk en bl. clxxiv bij meisje.) |
Penning. (Zie bl. ii bij bloem, bl. cxvi bij buidel, bl. xlv bij eed, bl. iv bij gewin en bl. cxxiii bij hoofd.) |
Peper. (Zie bl. clxiii bij broek, bl. lxiv bij haar, bl. cxxv bij keutel en bl. xlviii bij koek.) |
Permissie. (Zie bl. xc bij meid.) |
| |
| |
Pet. (Zie bl. cxxix bij pak.) |
Philippus. (Zie bl. clxiii bij botje.) |
Pieter. (Zie bl. cxv bij borrel en bl. lxvi bij keuken.) |
Piet Smul. (Zie bl. cxxvii bij leven.) |
Pijl. (Zie bl. xlviii bij man.) |
Pijn. (Zie bl. lxxxii bij appel, bl. cxiii bij beurs, bl. cxiv bij boer, bl. clxiv bij dader, bl. cxx bij gek, bl. lxxxvi bij gemoed, bl. cxxi en clxvii bij gierigaard, bl. xlvii bij kies en bl. xlix bij oog.) |
Pijp. (Zie bl. lx bij beul, bl. lxii bij dame en bl. lxxxix bij kop.) |
Pilaar. (Zie bl. cxxv bij kerk.) |
Pink. (Zie bl. lxxxvii bij hok.) |
Pinkster. (Zie bl. clxx bij ijs en bl. vi bij paschen.) |
Pis. (Zie bl. clxix bij hemel, bl. cxxiv bij hul, bl. xlviii bij kussen en bl. cxxvii bij lijs.) |
Pistool. (Zie bl. lxxxiv bij borst en bl. cxxvii bij kruit.) |
Plaag. (Zie bl. xlv bij egypte en bl. cxxi bij geld.) |
Plaat. (Zie bl. cix bij aangezicht en bl. xlvii bij ijzer.) |
Plaats. (Zie bl. clxi bij belofte, bl. xliv bij borst, bl. cxvii bij deur, bl. xlvi bij geld, bl. cxxi bij geweld, bl. cxxviii bij man en bl. cxxix bij ongeluk.) |
Plak. (Zie bl. lxxxix bij kop.) |
Plan. (Zie bl. cxvii bij buurman.) |
Plank. (Zie bl. cxii bij bed, bl. xliv bij boer, bl. clxiii bij brood, bl. vi bij nijmegen en bl. clxxvi bij plaats.) |
Plas. (Zie bl. cx bij aanspreker.) |
Pleister. (Zie bl. cxviii bij dochter en bl. lxxxv bij eksteroog.) |
Pleitzak. (Zie bl. clxv bij dokter.) |
Pleizier. (Zie bl. xliv bij chirurgijn en bl. xci bij neus.) |
Plek. (Zie bl. lxiii bij dwaas en bl. iv bij hart.) |
Ploeg. (Zie bl. clxvi bij egge en bl. xlix bij os.) |
Plomperd. (Zie bl. xlv bij geld.) |
Plooi. (Zie bl. cxxv bij karakter.) |
Pluim. (Zie bl. xlviii bij leugen.) |
Pluto. (Zie bl. xlvii bij kar.) |
Poespas. (Zie bl. lxiii bij frankrijk.) |
Pok. (Zie bl. clxxiv bij napels.) |
Polen. (Zie bl. xliii bij assik.) |
Pols. (Zie bl. lxxxvii bij hak.) |
Pompe. (Zie bl. clxii bij blad.) |
Pond. (Zie bl. xci bij ons.) |
Pond-groot. (Zie bl. clxix bij hemdrok.) |
Pook. (Zie bl. xlviii bij lood.) |
Poort. (Zie bl. cxii bij bakhuis en bl. lxv bij hemel.) |
Poot. (Zie bl. lxii bij dag, bl. cxx bij enkel, bl. clxviii bij haan, bl. lxxxix bij koe en bl. clxxv bij oor.) |
Porselein. (Zie bl. cxxii bij hamer, bl. xlvii bij kat en bl. cxxvii bij kraak.) |
Portel. (Zie bl. vi bij lieden.) |
Portier. (Zie bl. xliv bij chirurgijn.) |
Post. (Zie bl. xlvii bij kar.) |
Pot. (Zie bl. cxiii bij blaar, bl. ii bij bloem, bl. lxxxiv bij brij, bl. xliv en clxiv bij dag, bl. cxvii bij deksel, bl. lxxxv bij eten, bl. clxix bij hemel, bl. cxxiii bij hond, bl. cxxiv bij hul, bl. xlvii bij ijzer, bl. clxxii bij krauwel en kruis, bl. xlviii bij kussen, bl. cxxvii bij lijs, bl. clxxiii bij meel, bl. xc bij meubel, bl. lxvii bij moes, bl. cxxviii bij naald en bl. clxxvi bij pan en pis.) |
Potmarge. (Zie bl. clxix bij hoogland en bl. clxxiii bij man.) |
Praat. (Zie bl. clxi bij bier, bl. clxiv bij daad en bl. cxviii bij dronkaard.) |
Predikatie. (Zie bl. xliv bij dankbaarheid en bl. xlvi bij gulzigaard.) |
Predikstoel. (Zie bl. xlviii bij mantel.) |
Preek. (Zie bl. cxi bij amen, bl. ii bij blijspel en brok en bl. vi bij martelaar.) |
Present. (Zie bl. cxxiv bij huis.) |
Pret. (Zie bl. cxxvi bij knecht.) |
Pretensie. (Zie bl. xlvii bij ijzer.) |
Priem. (Zie bl. xlvii bij huid.) |
Priester. (Zie bl. clxvii bij gekheid.) |
Prins. (Zie bl. lxi bij bom en bl. xlix bij paard.) |
Proces. (Zie bl. cxii bij beenen.) |
Proef. (Zie bl. cxix bij duim.) |
Profeet. (Zie bl. cxxiii bij heden.) |
Profijt. (Zie bl. cxvii bij buurman.) |
Pronk. (Zie bl. xlviii bij kussen.) |
Pronker. (Zie bl. clxx bij jonker.) |
Prooi. (Zie bl. xlix bij oog.) |
Pruik. (Zie bl. clxxii bij krul, bl. lxvii bij net, bl. xci bij oor en bl. cxxx bij poeder.) |
Pruikenmaker. (Zie bl. cxxix bij oog.) |
Pruim. (Zie bl. xc bij mond.) |
Psalm. (Zie bl. clxii bij boek.) |
Punt. (Zie bl. cxiv bij boer, bl. xliv bij dans, bl. clxv bij ding, bl. cxix bij el, bl. cxxv bij kabinet en bl. cxxix bij paal.) |
Ra. (Zie bl. cxxv bij kennis.) |
Raad. (Zie bl. cx bij advocaat, bl. cxiii bij besluit, bl. lxii bij dag, bl. cxix bij einde, bl. xlv bij geld, bl. cxxvi bij klok en bl. lxvii en clxxiv bij monnik.) |
Raadhuis. (Zie bl. lxiii bij galg.) |
Raadsman. (Zie bl. clxiv bij dader.) |
Raak. (Zie bl. clxvii bij gekheid.) |
Rad. (Zie bl. clxi bij bier en bl. v bij kist.) |
| |
| |
Rag. (Zie bl. lxxxv bij ei.) |
Rang. (Zie bl. clxi bij bed.) |
Rank. (Zie bl. cxv bij boon.) |
Ransel. (Zie bl. clxxiii bij maarschalk.) |
Rat. (Zie bl. clxiv bij bunzing, bl. clxvi bij frankrijk en bl. cxxviii bij moeder.) |
Ratel. (Zie bl. vi bij mond.) |
Reactie. (Zie bl. lix bij actie.) |
Recht. (Zie bl. ii bij burger, bl. cxxii bij haan, bl. lxiv bij hand en bl. xc bij mensch.) |
Rechter. (Zie bl. xc bij lot.) |
Rechtzinnigheid. (Zie bl. i bij afkeuring.) |
Rede. (Zie bl. lxiii bij gebied, bl. cxxi bij geweld en bl. cxxx bij pen.) |
Reden. (Zie bl. xliii bij bedenking en bl. xci bij peluw.) |
Rederijker. (Zie bl. lxiv bij gelaat.) |
Regeering. (Zie bl. cxiii bij bij en bl. xliv bij boer.) |
Regen. (Zie bl. lxxxii en cx bij achterste, bl. xliii bij beer, bl. clxii bij bloed, bl. xliv bij bloem, bl. cxv bij boog, bl. cxvi en clxiii bij bui, bl. xliv bij dag, bl. cxviii bij dochter, bl. lxii bij donder, bl. xlv bij drie, bl. lxxxvii bij hoek en bl. xlviii bij koren.) |
Rei. (Zie bl. clxvi bij één.) |
Reinheid. (Zie bl. xlvi bij hand.) |
Reis. (Zie bl. cxi bij amsterdam en bl. xlii bij dag.) |
Rek. (Zie bl. xc bij lief.) |
Rekel. (Zie bl. lxv bij hond.) |
Rekening. (Zie bl. cxix bij eer, bl. cxxiv bij huis, bl. cxxv bij kapoen en bl. cxxviii bij mand.) |
Rente. (Zie bl. cxix bij duivel en bl. lxiv bij goed.) |
Rest. (Zie bl. lxxxvi bij geld en bl. xlix bij prooi.) |
Reuk. (Zie bl. ii bij bloem en bl. clxix bij hout.) |
Reus. (Zie bl. cxxix bij ondeugd.) |
Rib. (Zie bl. xlv bij duivel, bl. xlvi bij haak, bl. xlvii bij hooi en bl. cxxix bij os.) |
Rienk. (Zie bl. lxiv bij heer.) |
Rijk. (Zie bl. lxxxvii bij hemel.) |
Rijkdom. (Zie bl. lxxxiii bij armoede, bl. cxvii bij dag en bl. clxvi bij eerlijkheid.) |
Rijke. (Zie bl. xlii bij aars, bl. clx bij arme, bl. cxi bij armoede, bl. xliv bij brood en bl. cxxi bij geloof.) |
Rijst. (Zie bl. i bij appel en bl. cxv bij bres en brij.) |
Rijtuig. (Zie bl. cxi bij antwoord en bl. xlvii bij paard.) |
Rivier. (Zie bl. cxviii bij druppel en bl. lxxxv bij engelschman.) |
Roer. (Zie bl. cxxv bij kajuit en bl. clxxvi bij pen.) |
Roerdomp. (Zie bl. iv bij gras.) |
Roes. (Zie bl. clxv bij duivel.) |
Rogge. (Zie bl. clix bij aangezicht en bl. lxi bij brood.) |
Rok. (Zie bl. lxxxiii bij band, bl. lxxxiv bij broek, bl. cxvii bij deeg, bl. cxxiii bij hemd, bl. xlvii bij kamizool, bl. clxxiv bij napels en bl. xlix bij plaats en poeder.) |
Rol. (Zie bl. iii bij eend en bl. xlviii bij komedie.) |
Rome. (Zie bl. lxxxiv bij buffel, bl. cxxviii bij manier, bl. cxxix bij parijs, bl. xlix bij paus en bl. clxxvi bij petersburg.) |
Romein. (Zie bl. cxxii bij griek.) |
Romke. (Zie bl. lxxxiv bij disselboom.) |
Rood. (Zie bl. clxii bij bloed.) |
Rook. (Zie bl. lxxxiv bij brood, bl. cxxiii bij hart, bl. clxix bij heer en bl. cxxiv bij huis.) |
Roos. (Zie bl. clxvii bij geur en bl. xc bij maand.) |
Rot. (Zie bl. i bij appel.) |
Rotterdam. (Zie bl. lxii bij degen en bl. xlviii bij koorts.) |
Rouw. (Zie bl. iv bij goed.) |
Rozijn. (Zie bl. lxiii bij ellende.) |
Rug. (Zie bl. cxi bij amsterdam, bl. lxiii bij el, bl. cxxvi bij koop en bl. cxxviii bij meisje.) |
Ruimte. (Zie bl. lxxxiii bij bed en bl. clxx bij kaats.) |
Ruit. (Zie bl. cxvi bij buurman en bl. lxxxviii bij huis.) |
Ruiter. (Zie bl. cxxviii bij mijl en bl. lxvii en cxxix bij paard.) |
Rund. (Zie bl. lxiii bij gebraad.) |
Rust. (Zie bl. cxii bij beer en bl. lxv bij huis.) |
Ruzie. (Zie bl. lxxxviii bij kakebeen.) |
Saaiet. (Zie bl. lxxxii bij aap.) |
Saffraan. (Zie bl. clxii bij bok.) |
Salade. (Zie bl. lxxxix bij krop.) |
Salomo. (Zie bl. cx bij achterste en bl. cxxiv bij jan.) |
Saus. (Zie bl. lxxxv bij duim.) |
Schaamte. (Zie bl. clxiv bij deur, bl. lxxxviii bij hoogmoed en bl. xlviii bij liefde.) |
Schaap. (Zie bl. lix bij aap, bl. iv bij herder en bl. clxxvi bij ram.) |
Schaar. (Zie bl. clxiv bij dak, bl. cxx bij gaten, bl. cxxviii bij mes en bl. lxvii bij oog.) |
Schade. (Zie bl. lxxxix bij kregel, bl. clxxii bij leed en bl. clxxvii bij schaap.) |
Schaduw. (Zie bl. cxv bij boom.) |
Schande. (Zie bl. clxiii bij brood, bl. clxvii bij goede, bl. cxxvi bij koop, bl. lxvi bij kwaad en bl. clxxvii bij schade.) |
Schans. (Zie bl. xci bij rak.) |
Scharenslijper. (Zie bl. lxvi bij kar en bl. xc bij maat.) |
| |
[pagina CCIII]
[p. CCIII] | |
Schat. (Zie bl. clxvi bij eer en bl. lxiv bij hart.) |
Scheerder. (Zie bl. vii bij schaap.) |
Scheet. (Zie bl. cx bij aars, bl. clxvi bij ezel, bl. lxxxvii bij hoer en bl. cxxvi bij koe.) |
Schelluinen. (Zie bl. cxi bij arkel.) |
Schelm. (Zie bl. cxx bij gelag.) |
Schelp. (Zie bl. cxiii bij betrouwer.) |
Schelvisch. (Zie bl. lxii bij duit en bl. lxxxvi bij geertruidenberg.) |
Schenker. (Zie bl. clxv bij dorst.) |
Schepel. (Zie bl. iv bij huis.) |
Scherf. (Zie bl. cxxvii bij kraak en lijs.) |
Scherpheid. (Zie bl. cxix bij eer.) |
Scheur. (Zie bl. clx bij auk en bl. clxxii bij laken.) |
Schiedam. (Zie bl. lxxxix bij kop en bl. xci bij oog.) |
Schijf. (Zie bl. cxxi bij geluk.) |
Schijn. (Zie bl. cxvii bij daad, bl. cxxi bij geloof, bl. clxvii bij geur, bl. cxxi bij gierigaard, bl. cxxviii bij mensch, bl. xlix bij regen en bl. cxxxi bij schaduw.) |
Schijnheilige. (Zie bl. cxi bij baard, bl. cxx bij galg en bl. cxxx bij praat.) |
Schil. (Zie bl. clix bij aardappel en bl. xliv bij broeder.) |
Schild. (Zie bl. cxxiv bij instrument.) |
Schip. (Zie bl. cxii en clxi bij ballast, bl. xliii bij bank, bl. clxii bij boos, bl. lxxxiv bij boter, bl. clxiv bij dag, bl. lxxxviii bij huis, bl. cxxvii en clxxii bij lading, bl. lxxxix bij land, bl. lxviii bij rat, bl. xcii bij roer en bl. lxviii bij rogge.) |
Schipbreuk. (Zie bl. vii bij plan.) |
Schipper. (Zie bl. lx bij baat, bl. cxxiii bij heer en bl. cxxv bij kapitein.) |
Sohoen. (Zie bl. lxxxiv bij boer, bl. cxv bij borstel, bl. lxvii en cxxvii bij lood, bl. cxxvii bij maander en bl. clxxvi bij rijke.) |
Schoenmaker. (Zie bl. cxviii bij dokter.) |
Schoft. (Zie bl. ii bij dag.) |
Schoof. (Zie bl. cx bij aar, bl. lxxxiii bij band en bl. ii bij bocht.) |
School. (Zie bl. ii bij boer, bl. clxiv bij dag, bl. iii bij frankrijk, bl. cxxii bij griek, bl. iv bij hoofd en bl. vi bij meester.) |
Schoonheid. (Zie bl. cxv bij boog, bl. iv bij geld en bl. v bij koop.) |
Schoonmaker. (Zie bl. clxxii bij lantaarn.) |
Schoorsteen. (Zie bl. ii bij boer, bl. clxiii bij buidel, bl. clxix bij hoek en bl. lxxxix bij kok.) |
Schoorsteenveger. (Zie bl. lxxxv bij duivel.) |
Schoot. (Zie bl. lxxxiv bij brood, bl. iii bij gans en bl. cxxviii bij moeder.) |
Schop. (Zie bl. lxxxviii bij kerel en bl. vii bij schaamte.) |
Schoppen. (Zie bl. iv bij heer.) |
Schorseneel. (Zie bl. vii bij rammenas.) |
Schort. (Zie bl. clxi bij beenderen en bl. cxxix bij paard.) |
Schotel. (Zie bl. cxi bij assiette, bl. cxv bij brok (2), bl. clxiii bij bruid, bl. iii bij eer en gans, bl. cxxv bij keulenaar en bl. cxxviii bij man.) |
Schouder. (Zie bl. cxxi bij goede, bl. cxxiii bij hoofd (2) en bl. cxxvii bij last.) |
Schout. (Zie bl. xliv bij boer en chirurgijn, bl. xlv bij deurwaarder en bl. iii bij dobbelsteen.) |
Schreef. (Zie bl. xlv bij gelag.) |
Schrift. (Zie bl. xlv bij duim en bl. clxxii bij leek.) |
Schrijver. (Zie bl. xcii bij schepper.) |
Schrik. (Zie bl. iv bij gezond.) |
Schroef. (Zie bl. lxxxv bij draaier.) |
Schuit. (Zie bl. cxvi bij bruid, bl. cxxv bij kapitein, bl. xlvii bij knaap en bl. xc bij lucht.) |
Schuld. (Zie bl. xlii bij afwezig, bl. cxii bij bankeroet en bed, bl. cxiii bij berouw, bl. ii bij boek, bl. clxxiii bij majoor, bl. xci bij paard en bl. clxxvi bij pekel.) |
Schuldenaar. (Zie bl. cxxvii bij maander.) |
Schuldig. (Zie bl. cxiii bij betrouwer.) |
Schurk. (Zie bl. xlv bij geaardheid en bl. cxxxi bij schout.) |
Schut. (Zie bl. cxx bij galg.) |
Schutterij. (Zie bl. clxvii bij gelderland.) |
Schutting. (Zie bl. cxxix bij noorwegen.) |
Schuur. (Zie bl. lxxxiii bij april, bl. clxi bij bakker, bl. clxiv bij deur en bl. clxix bij hoopen.) |
Seger. (Zie bl. clxi bij bed.) |
Sekreet. (Zie bl. clxii bij boer en bl. lxvii bij naam.) |
September. (Zie bl. lx bij augustus.) |
Siegenbeek. (Zie bl. v bij klap.) |
Simpel. (Zie bl. cxx bij gek.) |
Sint Elizabeth. (Zie bl. clxxiv bij mijl.) |
Sint Geert. (Zie bl. lxxxvii bij haard.) |
Sint Jakob. (Zie bl. cxii bij bed en bl. lxxxix bij koster.) |
Sint Jan. (Zie bl. clxxii bij kruik en bl. clxxvii bij sermoen.) |
Sint Lammert. (Zie bl. clxviii bij haar.) |
Sint Margriet. (Zie bl. clxiv bij dag.) |
Sint Pieter. (Zie bl. clxix bij hemel en bl. xcii bij roer.) |
Slaap. (Zie bl. ii bij band, bl. cxiv bij boer, bl. clxiii bij buik, bl. clxvi bij endymion, bl. cxxvii bij luis en bl. lxvii en cxxviii bij muts.) |
Slag. (Zie bl. cix bij aangezicht, bl. cxiii bij
|
| |
| |
bek, bl. cxviii bij dochter, bl. cxix bij einde, bl. lxiii bij ezel, bl. lxxxvii bij hals, bl. cxxii bij hamer, bl. xlvi bij handeling en bl. clxxv bij oog.) |
Slak. (Zie bl. clx bij arend en bl. cxxiv bij huis.) |
Slecht. (Zie bl. cxix bij duivel.) |
Sleutel. (Zie bl. lxv en lxxxvii bij hemel.) |
Slijk. (Zie bl. clxiv bij deur en bl. cxviii bij dijk.) |
Slijpsteen. (Zie bl. lix bij aangezicht, bl. cxiv bij boer en bl. cxix bij eer.) |
Slinger. (Zie bl. xlix bij pot.) |
Slok. (Zie bl. clxix bij hetto.) |
Slokker. (Zie bl. cxxii bij grond.) |
Slomp. (Zie bl. lx bij beurt.) |
Sloot. (Zie bl. clx bij age jajes, bl. iv bij gracht, bl. xlvii (2) en lxvi bij kalf en bl. xlix bij schip.) |
Slot. (Zie bl. lxxxiii bij beurs, bl. cxv bij braaf, bl. lxxxiv bij deur en bl. cxxxi bij sleutel (2).) |
Sluier. (Zie bl. xlvii bij isis.) |
Sluis. (Zie bl. xlix bij overslag.) |
Smaak. (Zie bl. cxviii bij drie en bl. xc bij mond.) |
Smak. (Zie bl. cxxvii bij lak.) |
Smal. (Zie bl. clxxii bij lang.) |
Smart. (Zie bl. iv bij hand, bl. lxiv bij hart en bl. cxxvii bij lood.) |
Smeer. (Zie bl. clx bij aars, bl. lxxxiv bij bok, bl. cxv bij borstel, bl. xlvi bij hand, bl. cxxx bij rug en bl. cxxxi bij schijf en schoen.) |
Smet. (Zie bl. vii bij schoonheid.) |
Smid. (Zie bl. clxiv bij deur, bl. lxxxv bij duivel, bl. cxx bij fatsoen, bl. vi en clxxv bij neus en bl. xcii bij schoorsteenveger.) |
Smout. (Zie bl. ii bij boter.) |
Snap. (Zie bl. lxxxvii bij hap.) |
Snede. (Zie bl. ii en cxvi bij brood.) |
Sneek. (Zie bl. lxvi bij kruis.) |
Sneeuw. (Zie bl. xliii en clxi bij bal en bl. v bij hut.) |
Snert. (Zie bl. xc bij meubel.) |
Snijboon. (Zie bl. lxvii bij mensch.) |
Snijder. (Zie bl. clxi bij beurs en bl. xlviii bij lap.) |
Snipper. (Zie bl. cxxviii bij mand.) |
Snoeier. (Zie bl. lxi bij bok en bl. clxvii bij geld.) |
Snoer. (Zie bl. cxviii bij drommel en bl. clxxiv bij moeder.) |
Snoodaard. (Zie bl. cxv bij braaf.) |
Snot. (Zie bl. lxxxix bij kop en bl. cxxix bij neus.) |
Snuif. (Zie bl. clxv bij doos.) |
Snuit. (Zie bl. lxxxiii bij band.) |
Soep. (Zie bl. ii bij dag, bl. cxix bij einde en bl. iii bij frankrijk.) |
Soldaat. (Zie bl. clix bij aangezicht, bl. clxvi bij frankrijk en bl. clxxiii bij maarschalk.) |
Soort. (Zie bl. lxxxv bij duivel en bl. clxxiv bij nest.) |
Sop. (Zie bl. i bij appel, bl. cxvi bij bui, bl. clxix bij hond, bl. clxxi bij koe en bl. clxxiv bij moeder.) |
Sous-pieds. (Zie bl. xlvii bij jas.) |
Spaander. (Zie bl. iv bij hout.) |
Spanje. (Zie bl. lxvi bij krak, bl. cxxviii bij markt en bl. clxxiv bij napels.) |
Spar. (Zie bl. clxxi bij kerk.) |
Specerij. (Zie bl. lxiv bij haver.) |
Specht. (Zie bl. vii en xci bij regen.) |
Speelman. (Zie bl. clxix bij hokkeling.) |
Spek. (Zie bl. lxxxiii bij biefstuk, bl. lxii bij drommel, bl. lxxxv bij duc d'alva, bl. cxxiii bij hond (2), bl. cxxiv bij huis, bl. lxxxviii bij jood, bl. v bij kamer en bl. lxvii bij moes.) |
Spel. (Zie bl. cx bij aap, bl. cxviii bij doorn, bl. lxxxv bij el, bl. lxiv bij gelaat, bl. lxxxvi bij gerechtigheid, bl. lxiv bij gezel, bl. clxviii bij goochelaar, bl. xlvi bij hel en bl. cxxvi bij klomp.) |
Speld. (Zie bl. cxiii bij berg, bl. cxiv bij blaas en bl. xlvii bij keel.) |
Spialter. (Zie bl. lxxxvi bij goud.) |
Spiegel. (Zie bl. cxiv bij blind en bl. cxxvii bij lichaam.) |
Spiering. (Zie bl. lxxxiii bij bek, bl. clxx bij kabeljauw en bl. cxxxi bij slampamper.) |
Spijker. (Zie bl. clxvii bij gaten, bl. xlvi bij haard en bl. xci bij neus.) |
Spijs. (Zie bl. clxii bij boter, bl. clxvii bij geduld en bl. lxxxix bij kok.) |
Spijt. (Zie bl. clxvii bij geld, bl. cxxiii bij heer, bl. clxxii bij leed en bl. clxxvii bij schoen.) |
Spin. (Zie bl. lxxxv bij ei en bl. xc bij mond.) |
Spinazie. (Zie bl. vi bij morgen.) |
Spinner. (Zie bl. cxxvii bij lever.) |
Spint. (Zie bl. cxxiii bij haver en bl. iv bij huis.) |
Spit. (Zie bl. v bij keuken en bl. cxxx bij rug.) |
Spleet. (Zie bl. clix bij aars.) |
Splint. (Zie bl. v bij huis.) |
Splinter. (Zie bl. clxix bij hout.) |
Spoed. (Zie bl. vii bij rust.) |
Spoel. (Zie bl. xlv bij duim en bl. lxviii bij schering.) |
Spons. (Zie bl. cxiv bij blanus en bl. v bij kind.) |
Spoor. (Zie bl. lxii bij dame, bl. iii bij gans, bl. cxxii bij goud en haas, bl. clxx bij ijs, bl. xlviii bij noorden, bl. clxxvi bij paard en bl. cxxx bij pomp.) |
| |
| |
Sprank. (Zie bl. iv bij hout.) |
Spreeuw. (Zie bl. xliv bij boom, bl. clxvii bij gatten en bl. xlviii bij musch.) |
Sprong. (Zie bl. lxxxiii bij benauwdheid, bl. cxxv bij kalf en bl. clxxi bij kat.) |
Sprookje. (Zie bl. xlix bij spinnewiel.) |
Spul. (Zie bl. cxx bij gatten en bl. xlviii bij man.) |
Spuwsel. (Zie bl. clxxii bij kruis.) |
Staak. (Zie bl. lxi en cxv (3) bij boon.) |
Staal. (Zie bl. xlvi bij hart, bl. v bij kaart en bl. xci bij plicht.) |
Staart. (Zie bl. lxxxi bij aangezicht, bl. lxxxiii bij april, bl. lxxxv bij drek, bl. clxvi bij ekster, bl. cxix bij engel, bl. clxvi bij ezel, bl. xlvii, lxxxvii en clxix bij hond, bl. lxxxviii bij kikvorsch, bl. v en lxxxix bij koe, bl. lxxxix en clxxii bij kop, bl. cxxvii bij krul en bl. lxvii bij moeder.) |
Staat. (Zie bl. cxix bij eigenbaat, bl. cxxi bij geld, bl. clxxi bij kind en bl. lxviii bij spoorweg.) |
Stad. (Zie bl. clxii bij boedel en boer, bl. lxii en clxiv bij dag, bl. clxv bij dood, bl. cxxiii bij hemel en bl. vii bij schat.) |
Staf. (Zie bl. clxxiii bij maarschalk.) |
Stal. (Zie bl. cxiii bij beest, bl. vi bij lucht en paard (3) en bl. clxxvii bij schaap.) |
Stand. (Zie bl. lxxxiv bij burger, bl. v bij klant en bl. vii bij plaats.) |
Stapel. (Zie bl. cxxx bij preek.) |
Steek. (Zie bl. cxi bij arme, bl. lxxxiii bij baars en bl. lxii bij draad.) |
Steel. (Zie bl. lxi bij bezem, bl. cxvii bij deur, bl. clxv bij droes en bl. v bij kriek.) |
Steen. (Zie bl. xliii bij bezwering, bl. lxxxiv bij burger, bl. cxxii bij hand, bl. xc bij man, bl. cxxviii bij mensch, bl. vi bij molen, bl. lxvii bij onspoed en bl. lxviii bij schip.) |
Stekel. (Zie bl. cxxx bij pomp.) |
Steler. (Zie bl. clxiv bij deel.) |
Stelten. (Zie bl. cxiv bij boedel, bl. cxxiv bij jongen en bl. vi bij paar.) |
Stempel. (Zie bl. cxx bij gelaat.) |
Ster. (Zie bl. clxiv bij dag, bl. cxix bij dwaallicht en engel en bl. lxxxvii bij hemel.) |
Sterfhuis. (Zie bl. xci bij ontvangst.) |
Sterkwater. (Zie bl. xlviii en xlix bij oog.) |
Steur. (Zie bl. lxxxvi bij geertruidenberg.) |
Stier. (Zie bl. cx bij achter.) |
Stijl. (Zie bl. vi bij man.) |
Stijn. (Zie bl. cxvi bij bui.) |
Stil. (Zie bl. cxxvii bij land.) |
Stilte. (Zie bl. cxii bij bak.) |
Stoel. (Zie bl. clxi bij bedrieger, bl. cxiii bij biecht, bl. cxvii bij canapé, bl. lxxxvii bij hond en bl. clxxvii bij spaak.) |
Stoet. (Zie bl. cxi bij arm en bl. lxxxiv en cxvi bij brood.) |
Stof. (Zie bl. ii bij blijspel en bl. cxx bij gek.) |
Stok. (Zie bl. clxi bij bezem, bl. cxvi bij brcod, bl. clxiv bij deur (2), bl. cxviii bij dokter, bl. iv bij hoepel en hout, bl. lxvi bij leed, bl. xci bij peluw en bl. clxxvi bij pols.) |
Stokpaard. (Zie bl. cxxii bij goud.) |
Stokvisch. (Zie bl. i bij appel, bl. cxv bij borst en bl. cxxv bij kapoen.) |
Stoof. (Zie bl. cxiii bij bil, bl. cxxii bij griet en bl. lxvi bij kat.) |
Stoop. (Zie bl. cxviii bij dop.) |
Stoot. (Zie bl. cxxxi en clxxvii bij slag.) |
Storm. (Zie bl. i bij aangezicht en avond, bl. cxxi bij glas, bl. lxvii bij lijf en bl. xlix bij pink.) |
Straal. (Zie bl. lxxxvii bij hoek.) |
Straat. (Zie bl. lxxxi bij aangezicht, bl. cx bij aanspreker, bl. lxv bij hond, bl. cxxiv bij huis, bl. v bij jammer, bl. lxxxviii bij kakebeen, bl. cxxv bij kapoen, bl. clxxi bij kind en bl. cxxviii bij mes en middelmaat.) |
Streek. (Zie bl. v bij huis en kop, bl. clxxiii bij meester en bl. cxxviii bij mennist.) |
Strijd. (Zie bl. iii bij deugd, bl. cxxii bij halleluja en bl. cxxix bij overwinning.) |
Strijder. (Zie bl. clxxiv bij mijder.) |
Strik. (Zie bl. cxxviii bij meisje.) |
Stront. (Zie bl. cx bij allerlei, bl. cxiii bij besje, bl. clxvi bij duivel, bl. lxxxvi bij front, bl. iv bij hen, bl. xc bij man en bl. clxxiv bij mier.) |
Stroo. (Zie bl. ii en lx bij bed, bl. clxi bij beenen, bl. cxiv bij boer, bl. cxv bij bos, bl. lxi bij bouwing, bl. cxv bij braaf, bl. cxxii bij halm, bl. lxiv bij haver, bl. cxxvi bij koe en bl. vi bij mond.) |
Stroop. (Zie bl. lxxxiii bij azijn en bl. lxxxiv bij boer.) |
Strop. (Zie bl. xliii bij band.) |
Struif. (Zie bl. lix bij alarm en bl. lxxxv bij duc d'alva.) |
Struik. (Zie bl. lxxxvi bij geld.) |
Student. (Zie bl. cxxviii bij mand en bl. vii bij slof.) |
Studie. (Zie bl. xlvi bij historie en bl. vi bij muts.) |
Stuiver. (Zie bl. clxii bij boedel, bl. lxxxiv bij broek, bl. cxix bij el, bl. cxxvii bij kruis en bl. vi bij mooi.) |
Stuk. (Zie bl. xliii bij amersfoort en baard, bl. lxxxiv bij boer, bl. clxiii bij boter, bl. ii bij brok, bl. cxvi bij brood, bl. xlv bij dui- |
| |
| |
vel, bl. cxx bij evangelie, bl. iv bij getouw, bl. lxxxvii bij hoek, bl. lxv bij hoofd, bl. xc bij man, bl. cxxviii en clxxiii bij meester, bl. lxvii bij moes, bl. xlix bij pelerine, bl. xcii bij staal en bl. clxxvii bij stiefvader.) |
Stumper. (Zie bl. cx bij aars.) |
Stuur. (Zie bl. clxxvi bij pen.) |
Stuurwold. (Zie bl. lxxxv bij dorp.) |
Suiker. (Zie bl. cxviii bij dieverij, bl. cxxi bij geweten en bl. cxxiv bij jongen.) |
Sympathie. (Zie bl. cxxx bij poeder.) |
Taal. (Zie bl. lxiii bij fout, bl. cxxii bij hand, bl. cxxviii bij man en bl. lxvii bij meester en muur.) |
Taart. (Zie bl. lxii bij dag (2).) |
Tafel. (Zie bl. clix bij aardappel, bl. lx bij bed, bl. cxiii bij bezigheid, bl. lxi bij borst, bl. cxix bij één, bl. lxiii bij gast, bl. cxxiii bij heer, bl. lxv bij huis, bl. v en xlvii bij kat, bl. clxxiii bij lieden, bl. lxvii en clxxiii bij man en bl. xc bij meid.) |
Tafel van vermenigvuldiging. (Zie bl. lxv bij incarnatie.) |
Tak. (Zie bl. cxv bij boom.) |
Talent. (Zie bl. lxviii bij sprinkhaan.) |
Talie. (Zie bl. xlv bij el.) |
Tamboermajoor. (Zie bl. xc bij mond.) |
Tand. (Zie bl. lxxxii bij appel, bl. cxx bij gast, bl. cxxi bij geld en gewoonte, bl. xlvi bij graf, bl. cxxii bij grond, bl. lxiv bij gruwel, bl. lxxxvii bij hand, bl. xlvii en lxxxvii bij hond, bl. xlvii bij jood, bl. cxxviii bij man, bl. xlviii bij mensch, bl. lxvii bij mond en bl. xlix bij oog en prooi.) |
Tang. (Zie bl. lxxxiv bij consistorie, bl. iv bij haalboom, bl. cxxii bij haard en bl. xlviii bij lei.) |
Tante. (Zie bl. clxxiii bij man.) |
Taptoe. (Zie bl. lxxxviii bij kaars en bl. lxvi bij kroeg.) |
Tarwe. (Zie bl. lxi bij brood en bl. lxxxviii bij jan pleizier.) |
Tasch. (Zie bl. cxix bij duivel en bl. clxvii bij geld.) |
Teeder. (Zie bl. cxiv bij bloed.) |
Teef. (Zie bl. clxix bij hond.) |
Teeken. (Zie bl. lxvii bij neus.) |
Teen. (Zie bl. xlvi bij hart.) |
Tegendeel. (Zie bl. cxvii bij contrarie.) |
Tegenspoed. (Zie bl. xlviii bij moed.) |
Telegraaf. (Zie bl. cxviii bij draad.) |
Teller. (Zie bl. lxxxvi bij gort en bl. l bij ster.) |
Tempel. (Zie bl. cxxi bij god.) |
Tering. (Zie bl. cxxvi bij koorts, bl. clxxiv bij nering en bl. xlix bij purgatie.) |
Ter Nij. (Zie bl. xci bij rak.) |
Terrein. (Zie bl. xlvi bij goede.) |
Test. (Zie bl. lxxxvii bij haard.) |
Testament. (Zie bl. lxiii bij één, bl. cxxii bij govert teeröp en bl. lxviii bij proces.) |
Teunis. (Zie bl. cxvii bij deun en bl. cxxxi bij schout.) |
Tevreden. (Zie bl. cxiii bij benedictie, bl. cxxi bij gemoed en bl. cxxvi bij knecht.) |
Thee. (Zie bl. cxiii bij bezem, bl. cxxvii bij kozak en bl. clxxvii bij schotel.) |
Tiepel. (Zie bl. cxxxii bij stuk.) |
Tier. (Zie bl. cxxviii bij meel.) |
Tijd. (Zie bl. cxi bij amen, bl. lx bij arend, bl. lxi bij bier, bl. cxiv bij boek, bl. lxxxiv bij boer, bl. cxvi bij brood, bl. lxii bij ding en duivel, bl. cxix bij eer en eerzucht, bl. cxx bij galg en gelaat, bl. cxxi bij geluk, bl. lxxxvi bij geschrift, bl. cxxii bij haard en hand, bl. lxxxvii bij hart, bl. xlvii bij jong, bl. v bij keur, bl. xlviii bij laster en lepel, bl. lxvii en cxxvii bij lood, bl. lxvii bij moes en oog, bl. cxxix bij ooievaar, bl. xlix bij post, bl. cxxx bij roos en roover, bl. lxviii bij ruimte, bl. xcii bij soldaat en bl. xlix bij sop.) |
Tijding. (Zie bl. xlix bij overmorgen.) |
Tijdverdrijf. (Zie bl. cxxv bij ketel.) |
Tijger. (Zie bl. cx bij aap, bl. lxxxvii bij hiel en bl. clxxii bij leeuw.) |
Til. (Zie bl. cxviii bij duif.) |
Timmerman. (Zie bl. xlv bij dood.) |
Tin. (Zie bl. cxv bij bord.) |
Toehoorder. (Zie bl. cxxxii bij tijd.) |
Toekomst. (Zie bl. lxxxiii bij bank.) |
Toeschouwer. (Zie bl. cxi bij arbeid.) |
Toet. (Zie bl. cxi bij arm.) |
Toets. (Zie bl. lxvii bij onspoed.) |
Toeverlaat. (Zie bl. cxxi bij geld.) |
Tol. (Zie bl. cxxiii bij hek en bl. cxxix bij paard.) |
Ton. (Zie bl. clxii bij bier en bl. cxxiii bij haring.) |
Tong. (Zie bl. cxii bij bed, bl. cxiii bij blaar, bl. xliv bij boer, bl. cxvii bij deugd, bl. clxvi bij engel, bl. cxxv bij kies, bl. cxxvi bij kleed en koop, bl. vi bij orde, bl. cxxx bij raadsman en bl. lxviii bij schouder.) |
Toom. (Zie bl. xlviii bij muilezel en bl. xlix (2) en cxxix bij paard.) |
Toon. (Zie bl. cxii en cxxxii bij bank en bl. lxvi bij ladder.) Voor de middelste dezer opgaven geeft de vooraf gemaakte opmerking inlichting. |
Toren. (Zie bl. clix bij aarde, bl. lxxxvii bij haan en bl. cxxxii bij tandenpeuter.) |
Torenwachter. (Zie bl. lxvi bij komaf.) |
Touw. (Zie bl. lxxxiv bij boer, bl. iii (2) en cxix bij einde, bl. lxv bij hond, bl. clxx bij kabel, bl. lxvii bij memorie, bl. xcii bij schaap en bl. cxxxii bij stroo.) |
| |
[pagina CCVII]
[p. CCVII] | |
Traagheid. (Zie bl. lxiii bij gebrek.) |
Traan. (Zie bl. clxi bij beenderen, bl. xlvi bij Haard en bl. cxxiv bij huis.) |
Tractatie. (Zie bl. vi bij lieden.) |
Traktement. (Zie bl. lxxxiii bij azijn.) |
Tralie. (Zie bl. lxxxix bij konijn.) |
Trap. (Zie bl. cxv bij brand, bl. cxvii bij buurman en bl. xlvi bij hel.) |
Tred. (Zie bl. clxxvii bij schotel en bl. xcii bij spint.) |
Treurspel. (Zie bl. ii bij blijspel.) |
Trijn. (Zie bl. xlv bij dochter.) |
Troef. (Zie bl. lxii bij duco.) |
Troep. (Zie bl. cxxiii bij hoen en bl. clxx bij hulp.) |
Troje. (Zie bl. clxix bij hélena.) |
Trom. (Zie bl. clxv bij dood.) |
Trompet. (Zie bl. lxviii bij schip.) |
Troost. (Zie bl. cxx bij flesch en bl. lxiv bij hart.) |
Trooster. (Zie bl. cxxvii bij lied.) |
Trouw. (Zie bl. xliv bij dag, bl. cxxx bij ring en bl. 1 bij staat.) |
Tuin. (Zie bl. cxxiii bij heg en bl. cxxix bij onderdanigheid.) |
Tuinman. (Zie bl. cxv bij boom.) |
Tuischer. (Zie bl. cxxii bij grond.) |
Turf. (Zie bl. lxvi bij kluit, bl. clxxiii bij lieden, bl. lxvii bij man, bl. xc bij mensch en bl. clxxv bij oudehuis.) |
Turk. (Zie bl. xliii bij baard en bl. clxix bij hond.) |
Twee. (Zie bl. cxi bij apotheker, bl. clxi bij bed, bl. lxxxvii bij hercules en bl. lxviii bij slok.) |
Twenthe. (Zie bl. clxiii bij bul.) |
Tyrol. (Zie bl. xliv bij boer.) |
Uier. (Zie bl. v bij koe.) |
Uil. (Zie bl. clxii bij boek, bl. lxxxv bij ei, bl. clxvii bij geluk, bl. clxx bij jong, bl. clxxiv bij morgen en bl. clxxv bij oog.) |
Uilespiegel. (Zie bl. cx bij allegatie en bl. cxxviii bij naald.) |
Uitkomst. (Zie bl. cxxvi bij kosten.) |
Uitlegging. (Zie bl. xlii bij aanmerking.) |
Uitrekening. (Zie bl. v bij jan prik.) |
Uitschieting. (Zie bl. xlv bij duim.) |
Ulrik. (Zie bl. lxxxiv bij bril.) |
Uur. (Zie bl. cxi bij ambacht, bl. lxxxv bij drenthe, bl. lxxxviii bij hoopen, bl. lxv bij jaar en bl. clxxvi bij redenaar.) |
Vaar. (Zie bl. v bij koe.) |
Vaart. (Zie bl. clxi bij bezem.) |
Vader. (Zie bl. cxi bij arm en baan, bl. lx bij baas, bl. cxii bij beer, bl. cxv bij bord, bl. clxiii bij bul, bl. clxv bij dochter, bl. cxxii bij graf (2), bl. cxxiv bij jan, bl. lxvi bij kalf en komaf en bl. clxxii bij laars.) |
Vak. (Zie bl. clxxviii bij turf.) |
Val. (Zie bl. clxiv bij bunzing en bl. cxxv bij kat.) |
Van. (Zie bl. lix bij aan.) |
Van der Steen. (Zie bl. cxii bij Beenen.) |
Vanger. (Zie bl. lxxxiii bij avond en bl. cxxvii bij luis.) |
Varken. (Zie bl. lxxxii bij akademie, bl. cxiv bij boer, bl. clxiv bij dag, bl. xlv en lxii bij drek, bl. cxxii bij hand, bl. cxxiv bij jenever, bl. xlviii bij kop, bl. clxxii bij kot, bl. cxxviii bij markt en meel, bl. cxxix bij oor, bl. clxxvi bij pekel, bl. xcii bij sint anthonie, bl. cxxxi bij staart (2) en bl. cxxxii bij touw.) |
Vat. (Zie bl. lxxxiii bij april, bl. lx bij azijn, bl. cxiv bij blaas, bl. cxv bij boter, bl. clxix bij heidelberg, bl. clxx bij karn en bl. xcii bij spint.) |
Vatting. (Zie bl. iv bij hand.) |
Veder. (Zie bl. cxii bij bed, bl. lxxxiv bij broek, bl. lxii bij dons, bl. lxxxv bij eer, bl. xc bij moed en nest, bl. lxvii bij padden, bl. vi bij pauw, bl. cxxxi bij schrijver, bl. xcii bij sint jakob en bl. cxxxii bij stroo.) |
Vee. (Zie bl. lxxxiv bij buurman en bl. cxxxi bij stal.) |
Veen. (Zie bl. v bij land, bl. lxvii bij man en bl. xcii bij turf.) |
Veer. (Zie bl. clxii bij boos.) |
Veertig. (Zie bl. cxxii bij haard en bl. lxxxviii bij jaar.) |
Veest. (Zie bl. clxxvi bij overvloed.) |
Vel. (Zie bl. xliv bij bont, bl. cxviii bij druif, bl. xlvii bij hond, bl. cxxvi bij kleed en bl. xlix bij plaats.) |
Veld. (Zie bl. lxxxiii bij bal, bl. cxxii bij goud en bl. clxxiv bij monnik.) |
Venijn. (Zie bl. cxix bij dwaas en bl. vi bij padden.) |
Venster. (Zie bl. ii bij bezem, bl. cxiv bij blind, bl. clxiv bij dak en bl. lxxxiv bij deur.) |
Vent. (Zie bl. cxiv bij bochel, bl. xliv bij boer, bl. lxxxviii bij hotel en hout, bl. v bij kermis, bl. lxvi bij krent en bl. cxxvii bij kruis.) |
Venus. (Zie bl. cxix bij dwaalster.) |
Verandering. (Zie bl. l bij staat.) |
Verband. (Zie bl. cxxvi bij komkommer.) |
Verbetering. (Zie bl. cxxi bij geluk en bl. cxxv bij kalis.) |
Verbijstering. (Zie bl. xci bij regel.) |
Verbintenis. (Zie bl. xlvi bij handschoen.) |
Verderf. (Zie bl. lxxxvi bij galop.) |
| |
[pagina CCVIII]
[p. CCVIII] | |
Verdriet. (Zie bl. cxiii bij beurs, bl. xlv bij duit en bl. cxxii bij griet.) |
Verdrietig. (Zie bl. cxii bij bedroefd.) |
Vereering. (Zie bl. xcii bij steen.) |
Verf. (Zie bl. cxxvii bij kwast.) |
Vergissing. (Zie bl. cxi bij arme en bl. cxxiii bij hond.) |
Verhandeling. (Zie bl. cxxix bij nut.) |
Verheler. (Zie bl. clxiv bij deel.) |
Verheugd. (Zie bl. cxxi bij gemoed.) |
Verkeerdheid. (Zie bl. cxxi bij geleerdheid.) |
Verklapper. (Zie bl. cxxvii bij lichaam.) |
Verkoudheid. (Zie bl. clxxv bij onweder.) |
Verliefd. (Zie bl. clxxv bij onweder en bl. xci bij oor.) |
Verlies. (Zie bl. cxxi bij geld en bl. iv bij gewin.) |
Vermaak. (Zie bl. cxviii bij drie en bl. cxxvii bij lood.) |
Vermaning. (Zie bl. cxii bij bal.) |
Vermogen. (Zie bl. clxi bij bel.) |
Vernuft. (Zie bl. cxviii bij druppel.) |
Verrader. (Zie bl. xlvii bij klapper en bl. cxxvii bij lieden.) |
Vers. (Zie bl. xlv bij duim en bl. cxx bij evangelie.) |
Verschil. (Zie bl. cx bij akkoord en bl. lxxxiv bij different.) |
Verstand. (Zie bl. cxviii bij dubbeltje, bl. clxvii bij gek, bl. cxxii bij hand, bl. xlvii bij kies, bl. cxxvii bij loop, bl. cxxix bij pap en bl. cxxxi bij schaap en schuimspaan.) |
Verstandig. (Zie bl. xliii bij ambt.) |
Verte. (Zie bl. xlvi bij held.) |
Vertelling. (Zie bl, cxxii bij haard en bl. lxv bij jan kalabas.) |
Vervaard. (Zie bl. cx bij aanstoot en bl. cxxvii bij kruit.) |
Verwaand. (Zie bl. xcii bij spot.) |
Vet. (Zie bl. clix bij aangezicht, bl. clxiv bij dag, bl. cxvii bij das, bl. cxviii bij douaan en druppel, bl. clxvi bij gading, bl. cxxv bij kikvorsch en bl. lxvii bij pot.) |
Vierendeel. (Zie bl. lxix bij uur.) |
Vies. (Zie bl. cxxxiii bij vette.) |
Vijand. (Zie bl. clxxii bij krijn, bl. cxxxii bij tijd en bl. lxix bij verderf.) |
Vijf. (Zie bl. ii bij bescheid en bl. lxiii bij één.) |
Vijfenzeventiger. (Zie bl. cxxi bij gelderschman.) |
Vijg. (Zie bl. cxi bij apotheker en bl. lxxxiv bij boer.) |
Vin. (Zie xliii bij baars.) |
Vinger. (Zie bl. lxxxv en cxviii bij duim, bl. iv bij hand, bl. lxxxix bij kramp en lekker en bl. xlviii bij mensch.) |
Viool. (Zie bl. iii bij domme, bl. xlvii bij kalf en bl. xlix bij snaar.) |
Visch. (Zie bl. cx bij aas, bl. lix bij amsterdam, bl. clxv bij droog, bl. lxxxv bij engelschman, bl. cxxi bij gezang, bl. clxix bij hoogland, bl. xlviii bij markt, bl. cxxix bij net, bl. lxviii bij slomp en bl. cxxxii bij stokvisch.) |
Visscher. (Zie bl. lxxxiii bij baars, bl. clxx bij jager, bl. clxxi bij kat, bl. cxxv bij klaas en bl. xlix bij pink.) |
Vitter. (Zie bl. lxix bij taal.) |
Vlaag. (Zie bl. lxxxii bij achterste en bl. lxvii bij molen.) |
Vlaanderen. (Zie bl. lxii bij duurzaamheid.) |
Vlag. (Zie bl. lxii bij contrabande, bl. cxxiv bij jongen, bl. xci bij oranje en bl. l bij tering.) |
Vledermuis. (Zie bl. cxiv bij bloed.) |
Vleesch. (Zie bl. lix bij aardappel, bl. clxi bij beenderen, bl. clxiii bij brood, bl. cxvii bij buurman, bl. ii en lxii bij dag, bl. xlv bij duivel, bl. cxxii bij haas, bl. xlvii bij hond, bl. cxxiv bij hout, bl. lxv bij incarnatie, bl. lxvi bij knol en bl. clxxvi bij pekel.) |
Vlegel. (Zie bl. lxxxiii bij balk en bl. lxvi bij klein.) |
Vleier. (Zie bl. cxvii bij deugd en bl. cxxiii bij hof.) |
Vlek. (Zie bl. xcii bij saus en bl. vii bij schoon heid.) |
Vlet. (Zie bl. lxxxvi bij galjoot.) |
Vleugel. (Zie bl. lx bij arend, bl. cxxvii bij lood en bl. xc bij mier.) |
Vlieg. (Zie bl. lxxxvi bij gensdarme, bl. xlvii bij kluchtig, bl. cxxvi bij koe, bl. lxxxix bij koek, bl. clxxi bij koelte, b. lcxxviii bij muts, bl. vi bij neus, bl. clxxvi bij paard en bl. l bij vleesch.) |
Vlieger. (Zie bl. lxxxv bij drek en bl. cxxiv bij jongen.) |
Vliering. (Zie bl. cx bij afkomst.) |
Vliet. (Zie bl. xlix bij schip.) |
Vlijtig. (Zie bl. cxii bij bak.) |
Vloek. (Zie bl. cxxv bij jood.) |
Vloer. (Zie bl. iii bij duivel, bl. cxxiii bij hond en bl. xc bij mat.) |
Vlok. (Zie bl. lxviii bij sneeuw.) |
Vlonder. (Zie bl. cxxxii bij teut.) |
Vloo. (Zie bl. cxi bij arie, bl. cxii bij bed, bl. cxiv bij blind, bl. clxix bij hond (2), bl. cxxvi bij kop, bl. clxxii bij kous, bl. cxxvii bij laken en luis, bl. xci bij oor en bl. cxxx bij pil.) |
Vlug. (Zie bl. lxix bij veld.) |
Vocht. (Zie bl. cxx bij flesch.) |
| |
| |
Vod. (Zie bl. clxxii bij lap.) |
Voeder. (Zie bl. lx bij arbeid, bl. cxxiii bij haver en bl. cxxxi bij stal.) |
Voedster. (Zie bl. iii bij dieverij.) |
Voerman. (Zie bl. clxi bij bier.) |
Voet. (Zie bl. cxiii bij bestevader, bl. lx bij beul, bl. lxxxiv bij boer, bl. cxv bij brand, bl. clxiii bij buik, bl. cxviii bij dronkaard, bl. cxix bij ei, bl. lxiii bij gans, bl. cxxii en clxviii bij grond, bl. cxxiii bij hart, bl. clxix bij hoofd, bl. lxvi bij kuil, bl. clxxiii bij leugen, bl. lxvii bij man, bl. clxxiv bij meester, bl. cxxix bij oosten, bl. clxxv bij os, bl. lxviii bij scherpenzeel, bl. cxxxi en clxxvii (2) bij schoen, bl. cxxxii bij strijkijzer en bl. clxxviii bij tafel.) |
Vogel. (Zie bl. lxxxv bij ei, bl. clxviii bij haan, bl. clxix bij huis, bl. cxxiv bij jongen, bl. cxxvi bij kogel, bl. lxxxix bij kooi, bl. lxvi bij kost, bl. cxxvii bij land, bl. cxxviii bij mand, bl. clxxiv bij nacht, bl. xlviii en cxxix bij nest, bl. xci bij net en roer, bl. cxxxi bij schrijver, bl. cxxxiii bij uil en bl. l en xcii bij veder.) |
Vol. (Zie bl. lxix bij teen.) |
Voliere. (Zie bl. cxxii bij goud.) |
Volk. (Zie bl. clxi bij bed, bl. clxii bij blind, bl. cxvii bij dief, bl. clxvi bij eten, bl. clxvii bij god, bl. lxvi bij kar, bl. clxxiii bij markt, bl. cxxviii bij mes, bl. xlix bij oog, bl. xciii bij vlucht en bl. cxxxiii bij voedsel en voet.) |
Volkert. (Zie bl. lxi bij buurman.) |
Von Habenichts. (Zie bl. lxxxiii bij baron.) |
Voogd. (Zie bl. lxxxii bij abt en bl. clxxiii bij man.) |
Vóór. (Zie bl. cx en clx bij achter.) |
Voorbestemd. (Zie bl. xlvii bij huwelijk.) |
Voordeel. (Zie bl. xlv bij duit en bl. cxx bij gek.) |
Voorganger. (Zie bl. clxix bij hond.) |
Voorhoofd. (Zie bl. lxix bij teeken.) |
Voorlezer. (Zie bl. cxx bij evangelie en bl. cxxvi bij koster.) |
Voornemen. (Zie bl. xlvi bij goed.) |
Voorraad. (Zie bl. clxix bij heidelberg en bl. cxxiv bij huwelijk.) |
Voorspoed. (Zie bl. cxi bij asch en bl. cxxvii bij macht.) |
Vooruitzicht. (Zie bl. vi bij morgen.) |
Voorzichtigheid. (Zie bl. cxxxiii bij voordeel.) |
Voorzienigheid. (Zie bl. cxxv bij kind.) |
Vork. (Zie bl. lxxxv bij eten, bl. xlvii bij hooi en bl. clxxii bij koop.) |
Vorst. (Zie bl. lix bij allerheiligen, bl. cxxiv bij jongen en bl. xlix bij snipper.) |
Vos. (Zie bl. clxi bij beest, bl. xliv bij bont, bl. xlv bij dronkaard, bl. xlvii en cxxiii bij hoen, bl. cxxxi bij schoen en bl. l bij staart en vanger.) |
Vouw. (Zie bl. ii bij bed en bl. xliv bij dag.) |
Vraag. (Zie bl. xliii bij amsterdam, bl. lx en lxxxii bij antwoord, bl. xlvii bij kennis en bl. lxxxix bij kruis.) |
Vraagteeken. (Zie bl. cxiv bij bochel.) |
Vracht. (Zie bl. clxvii bij geleerdheid, bl. lxviii bij ros, bl. xlix bij schuit en bl. cxxxii bij taal.) |
Vrede. (Zie bl. xcii bij soldaat.) |
Vrek. (Zie bl. cxvii bij deel.) |
Vreugde. (Zie bl. clix bij aars, bl. clxvii bij gierigaard, bl. cxxv bij kat, bl. clxxii bij land (2) en bl. clxxiii bij lieden.) |
Vriend. (Zie bl. cxi bij avaritia, bl. xliv bij borg, bl. cxvii bij deur, bl. lxii bij dood, bl. cxix bij duivel, bl. xlv bij engeland, bl. lxxxvi bij fortuin, bl. cxxi bij glas en god, bl. xlvi bij godin, bl. xlviii bij kussen, bl. cxxxii bij stroo en tijd en bl. lxix bij verderf en vijand.) |
Vriendschap. (Zie bl. cxvii bij deur, bl. cxxix bij noorden en bl. lxvii bij onspoed.) |
Vrijdag. (Zie bl. lxxxv bij duc d'alva, bl. cxxvii bij maan en bl. clxxviii bij vasten.) |
Vrijer. (Zie bl. cxiii bij belofte, bl. cxvi bij buffel, bl. lxii bij dak, bl. cxviii bij draad, bl. clxv bij duivel, bl. cxxi bij geld, bl. iv bij huis en bl. xlviii bij oog.) |
Vrijheid. (Zie bl. l bij tering.) |
Vrijster. (Zie bl. cxiii bij belofte, bl. lxii bij dak, bl. xlviii bij oog en bl. cxxxiii bij vrijer.) |
Vroedmeester. (Zie bl. clxvii bij gelderland.) |
Vroolijk. (Zie bl. cxxiii bij heer en bl. cxxx bij pijn.) |
Vroom. (Zie bl. lxii bij duivel.) |
Vroomheid. (Zie bl. cxxvii bij macht.) |
Vrouw. (Zie bl. lxxxii bij aardappel, bl. cxi bij ambacht, arme en bad, bl. cxii bij bakker, bl. cxiii bij begin, bl. cxiv bij boer, bl. cxv bij boog, bl. xliv bij boom, bl. clxiii bij broek, bl. cxvii bij buurman, cipier, dag en dienstbode, bl. lxxxiv bij dijterd, bl. xlv bij dood, bl. cxix bij duivel (2), bl. lxxxv bij één, bl. cxix bij eigenbaat, bl. lxiii bij el, bl. cxx bij garen, bl. xlv, lxxxvi en clxvii bij geld, bl. cxxi bij gevoel, bl. clxvii bij gierigaard, bl. cxxi bij god, bl. iv bij godsdienst, bl. xlvi bij groot, bl. cxxii bij hand, bl. cxxiii bij heer en heg, bl. xlvi bij hel en historie, bl. cxxiii bij hoed, bl. xlvii, lxv en cxxiv (2) bij huis, bl. cxxv bij kind, bl. cxxvi bij kleed (2), bl. lxvii bij leeuwarden en
|
| |
| |
leven, bl. cxxvii bij lichaam, bl. cxxviii bij man (2), bl. cxxix bij onderdanigheid, bl. xlix en xci bij oog, bl. cxxxi bij schande en schotel, bl. xcii bij traan en bl. li bij vrijdag.) |
Vrucht. (Zie bl. xliv en cxv bij boom, bl. cxx bij figuur en bl. cxxi bij geld.) |
Vuil. (Zie bl. vi bij mooi en bl. clxxviii bij vies.) |
Vuilnis. (Zie bl. cxiii bij besmetting, bl. clxiv bij deur en bl. clxviii bij haan.) |
Vuist. (Zie bl. clxxv bij oog.) |
Vuur. (Zie bl. cxi bij asch, bl. cxvii bij deur, bl. lxii bij duurzaamheid, bl. xlvi en cxxii bij haard, bl. lxxxviii bij hout en jaar, bl. cxxv bij kind, bl. vi bij licht, bl. clxxv bij oog, bl. xci bij oude gracht en pot, bl. vii, xlix en clxxvii bij rook, bl. clxxvii bij scheen en bl. cxxxi bij steen.) |
Waar. (Zie bl. cxii bij bank en bl. cxxvi bij koopman.) |
Waard. (Zie bl. iv bij geld, bl. cxxii bij haard, bl. lxxxix bij konijn, bl. xlviii bij lei en bl. cxxvii bij lieden.) |
Waardig. (Zie bl. cxi bij appel, bl. cxii bij bankeroetier, bl. cxvii bij crediteur, bl. cxix en clxvi bij eer, bl. xlv bij ei, bl. iv bij gezelschap en hout en bl. lxix bij voet.) |
Waarheid. (Zie bl. clxi bij bier, bl. cxviii bij draad, bl. xc bij mennist, bl. xciii bij vet en bl. cxxxiii bij vriend.) |
Wab. (Zie bl. clxi bij bed.) |
Wach. (Zie bl. clx bij ach.) |
Wacht. (Zie bl. lxxxvii bij hommel, bl. lxvii bij paard en bl. xci bij pekela.) |
Wafel. (Zie bl. v bij kat.) |
Wagen. (Zie bl. clx bij age jajes, bl. cxi bij arm, bl. clxi bij bier, bl. cxiv bij boer, bl. clxvii bij gek, bl. xlv bij geld, bl. cxxiii bij heer en hooi, bl. xlvii bij joost, bl. lxxxix bij land, bl. xlix en xci bij rad, bl. lxviii bij ros, bl. clxxvii bij slijk, bl. cxxxi bij spoor en bl. cxxxiii bij vracht.) |
Walvisch. (Zie bl. cxv bij boom.) |
Wambuis. (Zie bl. lxxxiv en cxiv bij bokse, bl. lxxxiv bij broek, bl. lxxxviii bij hout en bl. cxxxiii bij vuist.) |
Wan. (Zie bl. clxxv bij oor.) |
Wand. (Zie bl. clxxvi bij plaats.) |
Wandeling. (Zie bl. cxviii bij dokter.) |
Wang. (Zie bl. lix bij abc.) |
Want. (Zie bl. iii bij garen en bl. xcii bij steek.) |
Wapen. (Zie bl. cxi bij amsterdam en bl. clxx bij hulp.) |
War. (Zie bl. lxxxii bij aap, bl. ii bij boedel, bl. cxxv bij kadaster en bl. lxvii bij net.) |
Warmoes. (Zie bl. cxxiii bij hersens, bl. clxxi bij klomp, bl. xcii bij spek en bl. clxviii bij tand.) |
Was. (Zie bl. iv bij heilige.) |
Wasch. (Zie bl. cxii bij bast en bl. clxxiv bij mietje.) |
Wasschop. (Zie bl. cxxx bij rachel.) |
Wassik. (Zie bl. xliii bij assik.) |
Water. (Zie bl. xlii bij aalmoes, bl. clx bij arme, bl. clxi bij ballast, bl. cxiii bij berkel, bl. lxxxiii bij bier, bl. cxiv bij blad en boer, bl. xliv bij borst, bl. lxi bij bron, bl. xliv bij brood (2), bl. cxviii bij druppel, bl. lxxxv bij engelschman, bl. iv bij geld, bl. cxxi bij gezang en glas, bl. clxviii bij grond, bl. clxix bij hoogland, bl. lxv bij hooi, bl. xlvii bij kalf, bl. xlviii bij korf, bl. xc bij meubel, bl. cxxviii bij mond, bl. cxxx bij pomp, bl. lxviii bij rat, bl. cxxx bij rijn (2) en rug, bl. cxxxi bij schuim, bl. xcii bij steek en bl. cxxxiii bij varken.) |
Web. (Zie bl. xc bij mond.) |
Wed. (Zie bl. cxiv bij boer.) |
Weder. (Zie bl. i bij aangezicht, bl. xlii bij almanak, bl. lx bij april, bl. clxiii bij boter en bui, bl. clxiv bij dag, bl. lxxxvii bij hand, bl. cxxiii bij heden, bl. lxvi bij kat, bl. cxxvi bij koorts, bl. v bij kop, bl. clxxiv bij monnik en bl. clxxvii bij schip.) |
Wedergade. (Zie bl. cxxii bij kaak en bl. xlix bij paus.) |
Weduwe. (Zie bl. cxxxii bij trooster.) |
Wee. (Zie bl. clxiv bij buurman en bl. cxxv bij kermis.) |
Week. (Zie bl. ii bij dag, bl. cxix bij eeuwigheid, bl. cxxi bij geld, bl. cxxviii bij meisje en bl. vi bij paschen.) |
Weelde. (Zie bl. cxi bij ambacht, bl. cxix bij einde, bl. cxxi bij geld en bl. cxxxiii bij vel.) |
Weershoofd. (Zie bl. xliii bij avond en bl. xlvi bij hart.) |
Wees. (Zie bl. cxxv bij kind.) |
Weet. (Zie bl. cxiv bij boer en bl. xc bij mensch.) |
Weetniet. (Zie bl. cxviii bij dronkaard en bl. li bij volk.) |
Weg. (Zie bl. lix bij afgrond, bl. ii bij bles, bl. lxii en clxiv bij dag, bl. xlv bij dronkenschap, bl. cxx bij gekal, bl. clxviii bij grond, bl. lxv bij ijs, bl. cxxv bij kerk, bl. cxxviii bij mensch, bl. clxxiv bij mier, bl. clxxvi bij paard en bl. lxviii bij roos.) |
Weide. (Zie bl. cxiv bij boer, bl. cxviii bij donder, bl. cxxii bij gras en bl. cxxvii bij land.) |
Weit. (Zie bl. lxviii bij rogge.) |
Wellust. (Zie bl. cxxxiii bij vuur.) |
Wensch. (Zie bl. clxi bij begeerlijkheid.) |
| |
| |
Wereld. (Zie bl. cxi bij bad, bl. lxxxiii en cxii bij bal, bl. cxiii bij bestevader, bl. ii bij boer, bl. iii bij draaier, bl. xlv bij duit, bl. clxvi bij einde, bl. lxxxvi bij gast, bl. xlv bij gek, bl. cxxii bij gras, bl. xlvii bij ijzer, bl. cxxiv bij jammer, bl. cxxv bij kind, bl. v bij klomp, bl. clxxiii bij loop, bl. cxxviii bij meisje, bl. lxvii bij moes, bl. xlix bij overmorgen, bl. vii bij rol, bl. lxviii bij rust, bl. cxxx bij schaakbord en bl. xlix bij slopkous.) |
Wering. (Zie bl. clxiv bij college.) |
Werk. (Zie bl. lxxxii bij aap, bl. cxi bij ambacht, bl. cxviii bij doos, bl. cxxi bij goede, bl. lxv bij honig, bl. lxxxviii bij huis, bl. cxxvii bij maat, bl. clxxiv bij mensch (2), bl. clxxv bij orde, bl. xlix bij praat en spoed en bl. cxxxii bij tiepel.) |
Wesp. (Zie bl. lxiv bij hand.) |
Westen. (Zie bl. xlviii bij morgen en bl. clxxviii bij verstand.) |
Westertoren. (Zie bl. cxx bij gatten.) |
Westerwolde. (Zie bl. xc bij lucht.) |
Westfaalder. (Zie bl. lxiii bij galg.) |
Westfalen. (Zie bl. xliv bij boer en bl. cxxvii bij kous.) |
Westkappel. (Zie bl. clxxiv bij mist.) |
Wet. (Zie bl. cxiii bij besnijdenis.) |
Wetenschap. (Zie bl. xliv bij brood, bl. xlv bij ding en bl. cxx bij geheim (2).) |
Wever. (Zie bl. cx bij aanslag, bl. xlv bij duim, bl. cxxvii bij lever en bl. xciii bij want.) |
Wieg. (Zie bl. cxix bij eerzucht, bl. cxxiv bij jongen en bl. clxii bij kind.) |
Wiel. (Zie bl. xciii bij voet.) |
Wijbe. (Zie bl. lxii bij dood.) |
Wijf. (Zie bl. lxxxii bij achterste, bl. cxi bij atlas, bl. cxii bij ballast, bl. lxxxiii bij bed, bl. cxiii bij beleefdheid, bl. clxii bij boedel, bl. cxiv bij boer, bl. cxv bij boosheid, bl. clxiii bij boter, bl. cxviii bij distel, bl. cxix bij duivel, bl. clxvii bij gekheid, bl. cxxiii bij hond en hoofd, bl. clxix en clxx bij huis, bl. cxxv en clxxi bij kerel, bl. clxxi bij kind, bl. xlviii bij man, bl. cxxix bij paard, bl. cxxxii bij tang, bl. lxix bij vogel en bl. cxxxiii bij werk.) |
Wijn. (Zie bl. cx bij adel, bl. xliii bij beurs, bl. clxi bij bier, bl. cxiv bij blaas, bl. clxvii bij gek, bl. xlvi bij hel, bl. cxxv bij kelder, bl. cxxvii bij lichaam, bl. vi bij lieden en bl. l bij vat.) |
Wijnstok. (Zie bl. xlv bij druif.) |
Wijs. (Zie bl. clxii bij boek, bl. lxiii bij dwaas, bl. xlv bij gek (3) en geld, bl. cxxi bij gezelschap, bl. cxxii bij grijs, bl. lxv bij incarnatie, bl. clxxiii bij mal, bl. xlviii bij man en bl. cxxxii bij touw.) |
Wijsheid. (Zie bl. clxi bij bier, bl. cxvii bij deur, bl. clxv bij ding, bl. cxviii bij dochter, bl. cxx bij gek en gekheid, bl. xlv bij geld, bl. cxxi bij geweld en bl. cxxiv bij hout.) |
Wijzer. (Zie bl. xlv bij dronkenschap.) |
Wik. (Zie bl. cxxiii bij haver.) |
Wil. (Zie bl. cxiii bij beurs, bl. ii bij bril, bl. xlv bij duim, bl. clxvi bij eer, bl. lxxxvii bij hand, bl. clxxiv bij mond en bl. clxxix bij weder.) |
Wilg. (Zie bl. lix bij allerheiligen en bl. cxix bij duivel.) |
Willebroek. (Zie bl. lxxxv bij dood.) |
Wind. (Zie bl. clix bij aangezicht, bl. lxxxii bij achterste, bl. cxiv bij blaas, bl. cxiv en clxii bij blad, bl. xlv bij drie, bl. lxvii bij lijf, bl. cxxviii bij mijl, bl. xlviii, lxvii (2) en xc bij molen, bl. xlviii bij morgen, bl. xci bij net, bl. clxxv bij neus, bl. xlviii en cxxix bij noorden, bl. l bij storm, bl. lxix bij truf, bl. clxxviii bij verstand en bl. clxxix bij weder (2).) |
Wink. (Zie bl. clxx bij jong.) |
Winkel. (Zie bl. lxxxii bij aap, bl. cxxxii bij bank, bl. clxii bij boer, bl. cxxvi bij knecht, bl. lxix bij verstand en bl. clxxix bij watte en wereld.) Voor de tweede dezer opgaven is inlichting in de vooraf gemaakte opmerking te vinden. |
Winner. (Zie bl. clxxix bij wager.) |
Winst. (Zie bl. cxxi bij goed en bl. clxxii bij leed.) |
Winter. (Zie bl. cxxii bij haard (2), bl. lxxxviii bij jaar, bl. lxv bij jan, bl. lxvi bij kind en bl. clxxviii bij varken.) |
Wisch. (Zie bl. cxxxii bij stroo.) |
Wissel. (Zie bl. lxviii bij schoorsteen.) |
Woeker. (Zie bl. cxxi bij goed.) |
Woekeraar. (Zie bl. cxvii bij dief.) |
Woerd. (Zie bl. clxxvii bij staart.) |
Wol. (Zie bl. lxxxiv bij boter, bl. cxxiv bij huid, bl. clxx bij kant, bl. lxxxix bij kous, bl. cxxvii bij laken, bl. xcii bij steek en bl. clxxix bij watte.) |
Wolf. (Zie bl. xliii bij baat, bl. cxxii bij hagel, bl. lxxxvii bij hol, bl. lxv bij hond, bl. cxxiv bij huid, bl. xlvii bij huis, bl. xlix bij oor, bl. vii, xlix en cxxxi bij schaap en bl. l bij staart.) |
Wolk. (Zie bl. lxi bij brein, bl. lxxxiv bij brood en bl. cxxx bij rand.) |
Wond. (Zie bl. cxxi bij geld, bl. iv bij haar, bl. cxxx bij pleister, bl. vii bij slag, bl. lxviii bij speld en bl. clxxviii bij vinger.) |
Wonder. (Zie bl. xlv bij duim, bl. cxxviii bij mensch, bl. l bij vat en bl. clxxix bij wereld.) |
Wondheeler. (Zie bl. xlv bij eed.) |
| |
[pagina CCXII]
[p. CCXII] | |
Woord. (Zie bl. lx bij april, bl. ii bij beenen, bl. lxi en clxii bij boek, bl. clxiv bij daad, bl. cxviii bij druppel, bl. cxx bij gebrek, bl. iv, xlv (2) en cxxi bij geld, bl. lxiv bij hart, bl. cxxiii bij hoofd, bl. lxvi en clxxi bij kerel, bl. v bij kleed, bl. lxvi bij koord, bl. xc bij man, bl. xlix bij schepel, bl. xcii bij sint anthonie, bl. cxxxi bij slag, bl. lxviii bij smaak, bl. clxxviii bij trillehei, bl. cxxxiii bij vergiettest, bl. l bij verstandig, bl. clxxix bij werk en bl. lxx bij wijs.) |
Worm. (Zie bl. cix bij aangezicht, bl. lxv bij hoofd en hout, bl. xlviii bij letter, bl. cxxviii bij meel en bl. l bij vleesch.) |
Worst. (Zie bl. lx bij bed, bl. xlvi bij gulzigaard, bl. lxxxvii bij hals, bl. cxxii bij hand, bl. cxxv bij ketel, bl. xci bij neus, bl. lxix bij wiem en bl. li bij woord.) |
Wortel. (Zie bl. lxxxiv bij boer.) |
Woud. (Zie bl. cxiii bij bent en bl. cxv bij boog.) |
Wouden. (Zie bl. clxiii bij boter.) |
Wouter. (Zie bl. clxiv bij dag.) |
Wraak. (Zie bl. li bij wereld.) |
Wrak. (Zie bl. lxviii bij rat.) |
Writsert. (Zie bl. clxxvi bij ritsert.) |
Wrongel. (Zie bl. v bij kaas en bl. vi bij lieden.) |
Wubbe. (Zie bl. clxviii bij haie.) |
X. (Zie bl. lxviii bij rug.) |
Zaad. (Zie bl. lx en cxii bij bak, bl. cxvii bij dief, bl. cxviii bij dorp, bl. cxxiii bij hooi, bl. cxxviii bij mand, bl. xc en cxxviii bij mosterd, bl. clxxviii bij vat. en bl. lxix bij vloo en vrucht.) |
Zaak. (Zie bl. clxi bij bescheid en bewijs, bl. cxxi bij god, bl. lxvi bij kop, bl. lxvii bij nul, bl. cxxix bij patroon, bl. clxxix bij waarom, bl. lxix bij water, bl. cxxxiii bij wereld en bl. xciii bij woord.) |
Zaal. (Zie bl. lxv bij huis en bl. lxvii bij meubel.) |
Zadel. (Zie bl. lxii bij dame en bl. xlix, lxvii, xci (2), cxxix (2) en clxxvi bij paard.) |
Zak. (Zie bl. lxxxii bij appel, bl. cxi bij arme, bl. xliii bij bedelaar, bl. clxi bij begijn, bl. xliii bij beurs, bl. ii bij beurzensnijder, bl. cxiii bij bikkel, bl. ii bij boer, bl. xliv bij broeder, bl. clxiii bij broek, bl. cxvi en clxiii bij brood, bl. ii bij dank, bl. xlv bij doek, bl. lxxxv bij duim, bl. lxii bij duivel, bl. cxix bij els, bl. lxiii bij ex-temporé en gaten (2), bl. iv en cxxi bij geld, bl. cxxiii bij hoofd, bl. clxxi bij kat, bl. xlviii bij leugen, bl. cxxviii bij meel (2), bl. clxxvi bij pak, bl. clxxvii bij schik, bl. xcii bij stront, bl. clxxviii bij twee, bl. lxix bij vloo en bl. clxxix bij vuist.) |
Zalf. (Zie bl. xlvii bij hond, bl. xlviii bij koorts, bl. lxvii en cxxx bij pot, bl. lxix bij vel en bl. li bij wond.) |
Zalig. (Zie bl. clxxiii bij lik.) |
Zaligheid. (Zie bl. cxii bij bed en bl. lxxxvii bij hand.) |
Zalm. (Zie bl. ii bij boterham.) |
Zand. (Zie bl. cxxiv bij jongen, bl. lxxxix bij land en bl. cxxviii bij musch.) |
Zang (Zie bl. lxii bij dans en bl. clxxix bij vogel.) |
Zat. (Zie bl. cxxxiii bij vinger.) |
Zaterdag. (Zie bl. li bij week.) |
Zeden. (Zie bl. xliii bij ambt en bl. lxvi bij kleed.) |
Zee. (Zie bl. lx bij baat, bl. cxii bij ballast, bl. clxiv bij college, bl. cxvii bij dieplood, bl. lxxxv bij engelschman, bl. lxxxvi bij galg, gaten en gelegenheid, bl. xlvii bij ijzer, bl. lxxxix bij kraai en land, bl. lxviii en clxxvii bij schip, bl. xlix bij spons en bl. 1 en cxxxiii bij visch.) |
Zeef. (Zie bl. cxix bij duivel en bl. clxxiv bij memorie.) |
Zeeland. (Zie bl. xlvii bij huis.) |
Zeelt. (zie bl. xcii bij tand.) |
Zeep. (Zie bl. xlix bij sop en bl. lxix bij waardig. |
Zeer. (Zie bl. clxix bij hoofd.) |
Zeeuw. (Zie bl. iii bij dubbeltje en bl. clxvii bij geld.) |
Zegen. (Zie bl. ii bij baat, bl. lxiv bij gekijf, bl. clxix bij heer en bl. vii bij pot.) |
Zeil. (Zie bl. cxxx bij rak en bl. lxx bij wind.) |
Zeker. (Zie bl. iv bij hen.) |
Zemelen. (Zie bl. cxiv bij blom en bl. lxxxv bij drommel.) |
Zes. (Zie bl. ii bij bescheid.) |
Zet. (Zie bl. ii bij dank.) |
Zeven. (Zie bl. iii bij elf.) |
Ziek. (Zie bl. clxii bij boer, bl. lxii bij college, bl. lxxxvi bij flesch, bl. clxvii bij gezond, bl. xlvii bij hoofd en bl. cxxxiii bij veege.) |
Ziekte. (Zie bl. cxvii bij commensaal, bl. iii bij gebrek, bl. cxxiii bij haver en bl. lxv bij huis.) |
Ziel. (Zie bl. cxi bij arme, bl. cxiii bij beurs, bl. clxiii bij breskens, bl. clxvii bij geduld, bl. cxx bij gek, bl. cxxi bij geld (2) en goed, bl. clxix bij hond, bl. cxxvii bij lichaam, bl. clxxiv bij mensch, bl. lxvii bij net, bl. troost en veder en bl. li bij zaligheid.) |
Zifter. (Zie bl. lxxxviii bij hout.) |
Zijde. (Zie bl. cx bij aap, bl. xliv bij damast bl. lxiv bij hans van ballingen, bl. v bij kop, bl. cxxix bij oor en paard en bl. xcii bij ruig.) |
| |
[pagina CCXIII]
[p. CCXIII] | |
Zilver. (Zie bl. lxxxii bij aarde, bl. cxii bij beenen, bl. cxx bij fatsoen, bl. cxxx bij rand en bl. xlix bij sop.) |
Zin. (Zie bl. cxxv bij keulenaar, bl. cxxviii en clxxiv bij mensch, bl. lxviii bij slok, bl. l bij vermaak en bl. clxxix bij woord.) |
Zode. (Zie bl. cxxxi bij slampamper.) |
Zoeker. (Zie bl. cxxix bij ongeluk.) |
Zoen. (Zie bl. clxviii bij hand en bl. lxviii bij schoen.) |
Zoet. (Zie bl. clxv bij dokter.) |
Zolder. (Zie bl. cxii bij balk, bl. cxxiv bij huis, bl. cxxv bij kelder en bl. l bij vat.) |
Zomer. (Zie bl. ii en clxiv bij dag, bl. clxiv bij dans, bl. clxix bij huis, bl. lxv bij jan, bl. lxvi bij jas en kind en bl. clxxiv bij nacht.) |
Zon. (Zie bl. xlii bij aarde, bl. cx bij almkerk, bl. clxiv bij dag, bl. clxv bij drek, bl. lxxxvii bij hoek, bl. clxix bij huis, bl. xlvii bij jan alleman, bl. cxxv bij kelder, bl. xlviii bij koelte, maan, morgen en noorden, bl. cxxix bij oog, bl. xlix bij regen, bl. xcii bij schijn, bl. l bij storm, bl. cxxxii bij tijd, bl. l bij venster en bl. li bij wolk.) |
Zondag. (Zie bl. cxv bij brij en bril, bl. iv bij geloof en bl. clxxviii bij vasten.) |
Zonde. (Zie bl. cxii bij beenen, bl. cxvii bij deugd, bl. xlv bij dochter, bl. lxiii bij gebied, bl. cxxviii bij meisje, bl. li bij woekeraar en bl. cxxxiv bij zeeland.) |
Zool. (Zie bl. lxxxii bij adam, bl. cxxvii bij maander, bl. xcii bij schoen en bl. lxix bij weg.) |
Zoon. (Zie bl. lxxxv bij dochter en bl. lxix bij vader.) |
Zorg. (Zie bl. lx bij bed, bl. xlvi bij goed, bl. lxvi bij kind, bl. lxix bij tijd en bl. clxxix bij voorzorg.) |
Zorgeloos. (Zie bl. cxvii bij dieplood.) |
Zot. (Zie bl. lxxxii bij aap, bl. clx bij advocaat, bl. xlv bij gek, bl. lxiv bij gelaat, bl. xlvii en cxxv bij kap, bl. xcii bij spot, bl. li bij woord en bl. lxx bij zorg.) |
Zotternij. (Zie bl. cxxi bij geweld en bl. xlviii bij martelaar.) |
Zout. (Zie bl. lx en cxi bij attika, bl. clxvi bij ei, bl. lxxxvi bij goud, bl. lxiv bij haar, bl. lxvii bij os, bl. cxxx bij pilaar en bl. cxxxiii bij vat.) |
Zucht. (Zie bl. cxxvi bij koe.) |
Zuiden. (Zie bl. xlviii bij kruit.) |
Zuidwesten. (Zie bl. lxviii bij storm.) |
Zuil. (Zie bl. cxxvi bij kop.) |
Zuiper. (Zie bl. cxxii bij grond.) |
Zuster. (Zie bl. cxi bij anna, bl. clxiv bij celi en bl. lxxxix bij klooster.) |
Zuurdeeg. (Zie bl. lxix bij tante.) |
Zuurkool. (Zie bl. lxvi bij knol.) |
Zwaag. (Zie bl. lxii bij dorp.) |
Zwaan. (Zie bl. lxvi bij kraan.) |
Zwaar. (Zie bl. xlix bij schrik.) |
Zwaard. (Zie bl. cxiii bij bek.) |
Zwager. (Zie bl. lxii bij dorp en bl. clxxvii bij slag.) |
Zwaluw. (Zie bl. lxi bij boon.) |
Zwartrok. (Zie bl. clxxiv bij moraal.) |
Zwavel. (Zie bl. xlvii bij kat en bl. cxxxiii bij vuur.) |
Zwavelstok. (Zie bl. lxviii bij slok.) |
Zweep. (Zie bl. lxxxi bij aangezicht, bl. clxix bij hond en bl. clxxv bij oog.) |
Zweer. (Zie bl. lxvii bij man en bl. lxix bij teen.) |
Zwemmer. (Zie bl. clxxi bij klimmer.) |
Zwet. (Zie bl. lxxxv bij einde.) |
Zwijgland. (Zie bl. clxx bij inwoner.) |
Zwijn. (Zie bl. cxii bij bak, bl. cxxi bij gepipp, bl. cxxviii bij mensch, bl. xcii bij staart en bl. cxxxiv bij zin.) |
Zwitser. (Zie bl. cxi bij baard en bl. lxxxviii bij hoofd.) |
Zwoord. (Zie bl. iv bij grond en bl. v bij land (2).) |
Beschimpen. (Zie bl. cxxxiv bij bekrimpen.) |
Bieden. (Zie bl. clxxx bij betalen.) |
Brengen. (Zie bl. clxxx bij behooren.) |
Brouwen. (Zie bl. clxxx bij bakken.) |
Buigen. (Zie bl. lxx bij breken.) |
Doen. (Zie bl. clxxx bij aankomen en deugen.) |
Dragen. (Zie bl. lxx bij aankomen.) |
Drinken. (Zie bl. lxx bij brouwen en bl. cxxxv bij dansen.) |
Eten. (Zie bl. cxxxiv bij behelpen en bijten.) |
Foppen. (Zie bl. cxxxiv bij bijstaan.) |
Gaan. (Zie bl. cxxxiv bij beheksen en bl. lxx bij dansen.) |
Gapen. (Zie bl. cxxxiv bij aanbieden.) |
Gebeuren. (Zie bl. lxx bij doen.) |
Gehoorzamen. (Zie bl. cxxxiv bij bevelen.) |
Gereedmaken. (Zie bl. li bij beraden.) |
Geven. (Zie bl. clxxx bij betalen.) |
Groeien. (Zie bl. clxxx bij bloeien.) |
Hangen. (Zie bl. clxxx bij denken.) |
Hebben. (Zie bl. li bij doen.) |
Hooren. (Zie bl. cxxxv bij gelooven.) |
Houden. (Zie bl. cxxxiv bij afdoen en bl. li en clxxx bij hebben.) |
Inhebben. (Zie bl. cxxxv bij houden.) |
Inschenken. (Zie bl. cxxxv bij drinken.) |
Kittelen. (Zie bl. clxxx bij geraken.) |
Koken. (Zie bl. lxx en clxxx bij eten.) |
Komen. (Zie bl. cxxxiv bij bieden, bl. cxxxv bij bukken, bl. li en clxxx bij gaan en bl. clxxx
|
| |
[pagina CCXIV]
[p. CCXIV] | |
bij hebben.) |
Koopen. (Zie bl. cxxxv bij kennen en bl. xciii bij kijven.) |
Kosten. (Zie bl. cxxxiv bij begraven.) |
Krijgen. (Zie bl. li bij denken en bl. cxxxv bij hebben, houden en koopen.) |
Krommen. (Zie bl. cxxxv bij bukken.) |
Kunnen. (Zie bl. clxxx bij durven.) |
Lachen. (Zie bl. cxxxv bij doen en bl. clxxx bij geraken.) |
Laden. (Zie bl. cxxxv bij kakken.) |
Laten. (Zie bl. clxxx bij deugen en bl. lxx bij erven.) |
Leenen. (Zie bl. cxxxiv bij aankloppen.) |
Leeren. (Zie bl. li bij gaan.) |
Leven. (Zie bl. clxxx bij kittelen.) |
Lezen. (Zie bl. lxx bij jagen.) |
Liegen. (Zie bl. li bij hooren, bl. lxx bij jokken en bl. cxxxv bij klappen.) |
Loopen. (Zie bl. xciii bij kuieren.) |
Losbarsten. (Zie bl. clxxx bij denken.) |
Loven. (Zie bl. cxxxiv bij bieden.) |
Maken. (Zie bl. xciii bij knippen.) |
Mallen. (Zie bl. cxxxv bij komen.) |
Medewillen. (Zie bl. clxxx bij komen.) |
Medezwemmen. (Zie bl. clxxx bij medemoeten.) |
Mishagen. (Zie bl. clxxx bij behagen.) |
Missen. (Zie bl. clxxx bij komen.) |
Miszitten. (Zie bl. clxxx bij komen.) |
Moeten. (Zie bl. lxx bij komen.) |
Najagen. (Zie bl. li bij genieten.) |
Nakomen. (Zie bl. clxxx bij komen.) |
Nalezen. (Zie bl. cxxxvi bij maaien.) |
Nemen. (Zie bl. clxxx bij behooren, bl. cxxxv bij dragen, bl. clxxx bij leggen en bl. lxx bij nakomen.) |
Omstaan. (Zie bl. xciii bij leeren.) |
Omvademen. (Zie bl. cxxxv bij liggen.) |
Onderzoeken. (Zie bl. clxxxv bij gelooven.) |
Ontzien. (Zie bl. li bij doen.) |
Oordeelen. (Zie bl. cxxxv bij gelooven.) |
Ophebben. (Zie bl. clxxxi bij omzien.) |
Opstaan. (Zie bl. cxxxv bij foppen en bl. cxxxvi bij nedervallen.) |
Overeenkomen. (Zie bl. clxxx bij loopen.) |
Overgaan. (Zie bl. xciii bij beteren.) |
Pissen. (Zie bl. lxx bij dansen.) |
Plagen. (Zie bl. cxxxv bij liefhebben.) |
Ploegen. (Zie bl. xciii bij eggen.) |
Poffen. (Zie bl. li bij hooren.) |
Praten. (Zie bl. cxxxv bij eten, bl. li bij hebben en bl. cxxxv bij liegen.) |
Prijzen. (Zie bl. clxxx bij komen.) |
Regenen. (Zie bl. cxxxv bij doen en bl. cxxxvi bij ophouden.) |
Rijmen. (Zie bl. xciii bij bezwijmen en bl. cxxxv bij erven.) |
Roepen. (Zie bl. cxxxv bij krijgen.) |
Roeren. (Zie bl. lxx bij reppen.) |
Rooven. (Zie bl. lxx bij erven.) |
Rusten. (Zie bl. cxxxv bij loopen.) |
Schenken. (Zie bl. cxxxiv bij bedenken.) |
Scheren. (Zie bl. cxxxv bij hangen.) |
Schoonmaken. (Zie bl. clxxx bij hebben.) |
Schreien. (Zie bl. cxxxv bij lachen (2).) |
Schrijven. (Zie bl. cxxxiv bij beklijven en bl. lii bij lezen.) |
Slapen. (Zie bl. cxxxv bij kennen en bl. clxxx bij laten.) |
Slijten. (Zie bl. cxxxv bij breken.) |
Slippen. (Zie bl. cxxxv bij grijpen.) |
Sloeren. (Zie bl. xciii bij blijven.) |
Smeren. (Zie bl. cxxxvi bij rijden.) |
Smuigen. (Zie bl. lii bij peuzelen.) |
Snijden. (Zie bl. cxxxvi bij naaien.) |
Sparen. (Zie bl. clxxx bij eten.) |
Spelen. (Zie bl. clxxx bij komen.) |
Spinnen. (Zie bl. lii en lxx bij spiegelen.) |
Spreken. (Zie bl. li bij bedriegen en beraden en bl. lxx bij opnemen.) |
Staan. (Zie bl. cxxxv bij lachen.) |
Stelen. (Zie bl. cxxxv bij dobbelen en krijgen en bl. cxxxvi bij niffelen.) |
Sterven. (Zie bl. li bij dreigen, bl. lxx en cxxxv bij erven en bl. cxxxv bij leven.) |
Stilstaan. (Zie bl. clxxx bij achteruitgaan.) |
Stilzwijgen. (Zie bl. li bij bedriegen, bewaren en denken.) |
Stinken. (Zie bl. clxxxi bij rooken.) |
Tegenhouden. (Zie bl. xciii bij hebben.) |
Terugkeeren. (Zie bl. cxxxv bij dwalen.) |
Terugkomen. (Zie bl. cxxxv bij kijken.) |
Tillen. (Zie bl. lxx bij dragen.) |
Timmeren. (Zie bl. clxxx bij metselen.) |
Toegeven. (Zie bl. clxxx bij aankomen.) |
Toezien. (Zie bl. cxxxvi bij nakomen.) |
Toonen. (Zie bl. lxx bij lijden.) |
Trommelen. (Zie bl. cxxxvi bij pijpen.) |
Troosten. (Zie bl. li bij bedriegen.) |
Trouwen. (Zie bl. cxxxv bij doen.) |
Uitdraaien. (Zie bl. cxxxv bij indraaien.) |
Uitloopen. (Zie bl. lxx bij tollen.) |
Uitstellen. (Zie bl. cxxxiv bij afstellen.) |
Vallen. (Zie bl. li bij gaan, bl. cxxxv bij komen en bl. clxxxi bij spreken.) |
Vangen. (Zie bl. lxx bij hangen en jagen.) |
Varen. (Zie bl. cxxxv bij krijgen en bl. cxxxvi en clxxxi bij smeren.) |
Vechten. (Zie bl. clxxx bij behouden.) |
Verbieden. (Zie bl. clxxxi bij trouwen.) |
Verdienen. (Zie bl. lxx bij hebben.) |
Verdwalen. (Zie bl. cxxxv bij loopen.) |
| |
| |
Vergeten. (Zie bl. clxxxi bij schrijven.) |
Verhelen. (Zie bl. cxxxv bij deelen.) |
Verkoopen. (Zie bl. xciii bij opdoen.) |
Verleiden. (Zie bl. cxxxiv bij bedriegen.) |
Verliezen. (Zie bl. li bij achten, bl. cxxxv bij dobbelen en bl. li bij geboren worden.) |
Verrichten. (Zie bl. cxxxv bij doen.) |
Verslijten. (Zie bl. cxxxv bij knippen.) |
Verstaan. (Zie bl. lxx bij jagen en bl. li bij jokken.) |
Vertellen. (Zie bl. xciii bij borduren en bl. cxxxv bij leven.) |
Verteren. (Zie bl. cxxxv bij gelden.) |
Vertrouwen. (Zie bl. cxxxv bij loopen.) |
Villen. (Zie bl. cxxxiv bij bedillen.) |
Vinden. (Zie bl. cxxxiv bij bekladden, bl. lxx bij erven, bl. cxxxv bij hebben en bl. lii bij verliezen.) |
Vleien. (Zie bl. lxx bij bedriegen.) |
Vliegen. (Zie bl. clxxxi bij vallen (2).) |
Voelen. (Zie bl. cxxxv bij gelooven.) |
Volgen (Zie bl. cxxxv bij erven en bl. lxx bij liefhebben.) |
Voordoen. (Zie bl. clxxx bij aankomen.) |
Voortwillen. (Zie bl. lxx bij verworden.) |
Vrijen. (Zie bl. cxxxv bij bruien en bl. clxxxi bij slijten.) |
Wachten. (Zie bl. li bij denken en bl. cxxxvi bij verlangen.) |
Wagen. (Zie bl. lxx bij bejagen.) |
Wassen. (Zie bl. cxxxvi bij scheren.) |
Wegdragen. (Zie bl. lxx bij geven.) |
Weggaan. (Zie bl. clxxx bij aankomen.) |
Wenden. (Zie bl. cxxxv bij keeren.) |
Wenschen. (Zie bl. lii bij komen.) |
Weten. (Zie bl. lxx en xciii bij doen en bl. cxxxv bij komen en liegen.) |
Weven. (Zie bl. li bij hooren.) |
Wezen. (Zie bl. clxxx bij komen.) |
Willen. (Zie bl. lxx bij doen en bl. clxxxi bij wijsmaken.) |
Winnen. (Zie bl. cxxxiv bij bidden, bl. cxxxv bij dobbelen, bl. cxxxvi bij monsteren, bl. lxx bij slapen en bl. clxxxi bij spreken.) | |